Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 3In dit hoofdstuk bestraft de apostel de Corinthiërs om hun vleselijke gezindheid en scheuringen, 1 Corinthians 3:1. Hij onderricht hen hoe hetgeen verkeerd is onder hen, kan hersteld worden, door hun te herinneren:
I. dat hun dienaren niet meer dan dienaren zijn, 1 Corinthians 3:5, II dat dezen eenstemmig en door dezelfde bedoeling geleid waren, 5-10,
III. Dat zij bouwden op een en hetzelfde fondament, 11-15, Hij wekt hen op om hun lichamen te eren door ze zuiver te houden, 1 Corinthians 3:16, 1 Corinthians 3:17, en tot nederigheid en zelf verloochening, 18-21. En verbiedt hen sommige dienaren boven anderen te verheffen, omdat allen voor hen hetzelfde belang hebben, 22-23.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 3In dit hoofdstuk bestraft de apostel de Corinthiërs om hun vleselijke gezindheid en scheuringen, 1 Corinthians 3:1. Hij onderricht hen hoe hetgeen verkeerd is onder hen, kan hersteld worden, door hun te herinneren:
I. dat hun dienaren niet meer dan dienaren zijn, 1 Corinthians 3:5, II dat dezen eenstemmig en door dezelfde bedoeling geleid waren, 5-10,
III. Dat zij bouwden op een en hetzelfde fondament, 11-15, Hij wekt hen op om hun lichamen te eren door ze zuiver te houden, 1 Corinthians 3:16, 1 Corinthians 3:17, en tot nederigheid en zelf verloochening, 18-21. En verbiedt hen sommige dienaren boven anderen te verheffen, omdat allen voor hen hetzelfde belang hebben, 22-23.
Verzen 1-4
1 Corinthiërs 3:1-4I. Paulus bestraft de Corinthiërs om hun zwakheid en achterlijkheid. Zij, die geheiligd werden, zijn dat slechts in beginsel, er is gelegenheid om te wassen beide in genade en in kennis, 2 Peter 3:18. Zij, die door de goddelijke genade vernieuwd zijn tot een geestelijk leven, zijn nog in vele opzichten gebrekkig. De apostel zegt hun, dat hij tot hen niet kon spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus, 1 Corinthians 3:1. Zij waren er zover vandaan dat ze hun beginselen en daden zouden gronden op de goddelijke openbaring en hun kennis van den geest des Evangelies, dat het al te duidelijk was dat ze nog stonden onder de macht van vleselijke en bedorven neigingen. Zij waren nog slechts jonge kinderen in Christus. Zij hadden sommige van de eerste beginselen des Christendoms ontvangen, maar ze waren niet gewassen tot rijpheid in het verstaan daarvan, of in geloof en heiligheid, en niettemin blijkt duidelijk uit verscheidene gedeelten van dezen brief, dat de Corinthiërs zeer trots waren op hun wijsheid en kennis. Let op: Het is een zeer gewoon verschijnsel dat personen van zeer middelmatige kennis en verstand een grote mate van zelfwaardering hebben. De apostel wijst hun geringe vorderingen in de kennis des Christendoms aan als de reden waarom hij hun niet meer van de diepten des Evangelies had meegedeeld. Zij konden zulk voedsel niet verdragen, ze hadden melk van node en niet vaste spijs, 1 Corinthians 3:2. Het is de plicht van een getrouw dienaar van Christus om het vermogen van zijn hoorders te onderzoeken en hen zoveel te leren als ze kunnen dragen. Maar toch behoren zuigelingen op te groeien tot volwassenen, en jonge kinderen in Christus moeten gestalte verkrijgen en mannen in Christus worden. Men mag verwachten dat hun vorderingen in kennis evenredig zijn en aan hun vermogen en gelegenheid en aan den tijd van hun nieuwe leven, zodat ze bekwaam worden om mededeling van de diepten van den godsdienst te verstaan en niet altijd bij de eerste beginselen blijven. Het was een verwijt voor de Corinthiërs dat ze zolang de bediening van Paulus genoten hadden en niet meer vorderingen in Christelijke kennis gemaakt hadden. Christenen zijn ten strengste te bestraffen indien ze niet trachten te groeien in genade en kennis.
II. Hij bestraft hen om hun vleselijke gezindheid en noemt als gevolg daarvan hun twistgierigheid en onenigheid ten opzichte hunner dienaren. Want gij zijt nog vleselijk. Want dewijl onder u nijd is en twist, en tweedracht, zijt gij niet vleselijk en wandelt gij niet naar den mens? 1 Corinthians 3:3. Er waren nijdigheid en twist en tweedracht onder hen over hun dienaren, want de een zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos! 1 Corinthians 3:4. Dat waren bewijzen van hun vleselijke gezindheid, vleselijke belangen en neigingen heersten over hen. Merk op: Twisten en tweedracht over den godsdienst zijn sterke bewijzen voor overgebleven vleselijke gezindheid. De ware godsdienst maakt ons vreedzaam en niet twistziek. Scheurmakers handelen naar menselijke beginselen, en niet naar de beginselen van den waren godsdienst, zij worden geleid door hun eigen hoogmoed en hartstochten, en niet door de regelen des Christendoms. Wandelt gij niet naar den mens? Het is te betreuren dat zo velen, die behoorden te wandelen als Christenen, dat is, boven den gewonen maatstaf der mensen, inderdaad wandelen, leven en handelen als de andere mensen.
Verzen 1-4
1 Corinthiërs 3:1-4I. Paulus bestraft de Corinthiërs om hun zwakheid en achterlijkheid. Zij, die geheiligd werden, zijn dat slechts in beginsel, er is gelegenheid om te wassen beide in genade en in kennis, 2 Peter 3:18. Zij, die door de goddelijke genade vernieuwd zijn tot een geestelijk leven, zijn nog in vele opzichten gebrekkig. De apostel zegt hun, dat hij tot hen niet kon spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus, 1 Corinthians 3:1. Zij waren er zover vandaan dat ze hun beginselen en daden zouden gronden op de goddelijke openbaring en hun kennis van den geest des Evangelies, dat het al te duidelijk was dat ze nog stonden onder de macht van vleselijke en bedorven neigingen. Zij waren nog slechts jonge kinderen in Christus. Zij hadden sommige van de eerste beginselen des Christendoms ontvangen, maar ze waren niet gewassen tot rijpheid in het verstaan daarvan, of in geloof en heiligheid, en niettemin blijkt duidelijk uit verscheidene gedeelten van dezen brief, dat de Corinthiërs zeer trots waren op hun wijsheid en kennis. Let op: Het is een zeer gewoon verschijnsel dat personen van zeer middelmatige kennis en verstand een grote mate van zelfwaardering hebben. De apostel wijst hun geringe vorderingen in de kennis des Christendoms aan als de reden waarom hij hun niet meer van de diepten des Evangelies had meegedeeld. Zij konden zulk voedsel niet verdragen, ze hadden melk van node en niet vaste spijs, 1 Corinthians 3:2. Het is de plicht van een getrouw dienaar van Christus om het vermogen van zijn hoorders te onderzoeken en hen zoveel te leren als ze kunnen dragen. Maar toch behoren zuigelingen op te groeien tot volwassenen, en jonge kinderen in Christus moeten gestalte verkrijgen en mannen in Christus worden. Men mag verwachten dat hun vorderingen in kennis evenredig zijn en aan hun vermogen en gelegenheid en aan den tijd van hun nieuwe leven, zodat ze bekwaam worden om mededeling van de diepten van den godsdienst te verstaan en niet altijd bij de eerste beginselen blijven. Het was een verwijt voor de Corinthiërs dat ze zolang de bediening van Paulus genoten hadden en niet meer vorderingen in Christelijke kennis gemaakt hadden. Christenen zijn ten strengste te bestraffen indien ze niet trachten te groeien in genade en kennis.
II. Hij bestraft hen om hun vleselijke gezindheid en noemt als gevolg daarvan hun twistgierigheid en onenigheid ten opzichte hunner dienaren. Want gij zijt nog vleselijk. Want dewijl onder u nijd is en twist, en tweedracht, zijt gij niet vleselijk en wandelt gij niet naar den mens? 1 Corinthians 3:3. Er waren nijdigheid en twist en tweedracht onder hen over hun dienaren, want de een zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos! 1 Corinthians 3:4. Dat waren bewijzen van hun vleselijke gezindheid, vleselijke belangen en neigingen heersten over hen. Merk op: Twisten en tweedracht over den godsdienst zijn sterke bewijzen voor overgebleven vleselijke gezindheid. De ware godsdienst maakt ons vreedzaam en niet twistziek. Scheurmakers handelen naar menselijke beginselen, en niet naar de beginselen van den waren godsdienst, zij worden geleid door hun eigen hoogmoed en hartstochten, en niet door de regelen des Christendoms. Wandelt gij niet naar den mens? Het is te betreuren dat zo velen, die behoorden te wandelen als Christenen, dat is, boven den gewonen maatstaf der mensen, inderdaad wandelen, leven en handelen als de andere mensen.
Verzen 5-10
1 Corinthiërs 3:5-10Hier onderricht Paulus hen hoe deze kwaal te genezen en wat te dien opzichte onder hen verkeerd was terecht te brengen.
I. Door hun te herinneren dat de dienaren, over welken zij twistten, niet meer dan dienaren waren. Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaars, door welken gij geloofd hebt? gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft, 1 Corinthians 3:5. Zij waren slechts dienaars, enkel werktuigen van den God aller genade. Enigen van de twistgierigen onder de Corinthiërs hadden, naar het schijnt, meer van hen gemaakt, alsof ze heren over hun geloof, stichters van hun godsdienst, waren. We hebben toe te zien dat we de dienaren niet vergoden of in de plaats van God stellen. Apostelen zijn niet de bewerkers van ons geloof en onzen godsdienst, ofschoon ze gemachtigd werden die te openbaren en te bevorderen. Zij handelden in dezen zoals de Heere een iegelijk gegeven had. Merk op: alle gaven en machten, welke zelfs de apostelen openbaarden en toepasten in het werk hunner bediening, waren van God. Hun werk was te tonen dat hun dienst en leer goddelijk waren. Het was aan de zijde der hoorders geheel verkeerd aan de apostelen de hulde te brengen welke ze alleen verschuldigd waren aan het gezag, waarop dezen handelden, aan God van wie ze hun bevoegdheid verkregen hadden. Paulus had geplant en Apollos had nat gemaakt, 1 Corinthians 3:6. Beiden waren nuttig, de een tot dit en de ander tot dat doeleinde. God maakt gebruik van verschillende werktuigen, en bekwaamt die elk tot zijn eigen dienst en bestemming. Paulus was geschikt om te planten, Apollos om nat te maken, maar God gaf den wasdom. Het welslagen van den dienst hing af van den goddelijken zegen. Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God die den wasdom geeft, 1 Corinthians 3:7. Zelfs apostolische dienaren zijn op zich zelven niets, zij kunnen niets met goeden uitslag doen tenzij God den wasdom geeft. De beste en getrouwste dienaars hebben het diepste gevoel van hun eigen ongenoegzaamheid en zijn boven alles begerig dat God al de eer ontvangt van hun welslagen. Paulus en Apollos zijn in eigen schatting niets, maar God is alles in allen.
II. Door hen te wijzen op de eenstemmigheid der dienaren van Christus. Die plant en die nat maakt zijn een, 1 Corinthians 3:8, in dienst bij een Meester, belast met dezelfde openbaring, bezig in hetzelfde werk, beogend hetzelfde doel, in overeenstemming met elkaar, alhoewel ze door scheurzieke partijgangers tegenover elkaar gesteld worden. Zij hebben hun onderscheidene gaven van een en dezelfden Geest, tot hetzelfde doel, en van harte verenigd werken zij samen. Planters en natmakers zijn slechts medearbeiders in hetzelfde werk. Merk op: Alle getrouwe dienaren van Christus zijn een in de grote zaak en bedoeling van hun bediening. Zij mogen in ondergeschikte dingen met elkaar van gevoelen verschillen, zij mogen hun besprekingen en afwijkingen van elkaar hebben, maar hartelijk stemmen ze overeen in het grote doel: de ere Gods en de zaligheid der zielen door bevordering van het ware Christendom in de wereld. Al dezulken mogen schitterende beloning voor hun getrouwheid verwachten overeenkomstig het woord: een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid. Hun werk is een, maar de een neemt het wellicht meer ter harte dan de ander, hun einddoel is een, maar de een jaagt het waarschijnlijk vuriger na dan de ander, hun Meester is ook een, maar deze goede en genadige Meester maakt onderscheid in Zijne beloningen, overeenkomstig de door ieder bewezen diensten, een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid. Die het meest werkt ontvangt het meest. Die de getrouwsten zijn, hebben het grootste loon, het is een heerlijk werk, waarin alle getrouwe dienaren arbeiden. Zij zijn Gods medearbeiders, 1 Corinthians 3:9, natuurlijk niet in dezelfden rang en dezelfde mate, maar in ondergeschiktheid aan Hem, als werktuigen in Zijn hand. Zij zijn werkzaam in Zijne zaak. Zij werken met God samen ter bevordering van Zijne heerlijkheid en ter redding van kostbare zielen, en Hij, die hun werken kent, zal maken dat ze niet vergeefs arbeiden. De mensen mogen den enen dienaar verwaarlozen en verachten, terwijl ze den anderen verheffen, zonder daar reden voor te hebben, zij mogen veroordelen wat ze behoorden aan te bevelen en toejuichen wat ze moesten vermijden en voorbijgaan, maar het oordeel Gods is naar waarheid. Hij beloont slechts op goede gronden, en Hij beloont alleen in overeenstemming met den ijver en de getrouwheid Zijner dienaren. Getrouwe dienaren moeten, wanneer zij door de mensen miskend worden, hun bemoediging in God zoeken. En het is voor God, de voorname arbeider in het grote werk des Evangelies, voor wie Zijne medearbeiders zich getrouw betonen moeten. Zij zijn altijd onder Zijn oog, werkzaam in Zijn huis en bouwwerk, en daarom zal Hij voorzeker zorgvuldig over hen waken. Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. En daarom is niemand van Paulus of van Apollos, niemand behoort hun toe, maar ze zijn Godes. Zij planten en maken nat, niets meer, maar het is de goddelijke zegen op Zijn eigen akkerwerk, die maakt dat er vrucht gedragen wordt. Gij zijt niet ons akkerwerk, maar dat van God. Thans gaat de apostel van deze vergelijking over tot die van een gebouw: Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. Paulus noemt zichzelf een wijs bouwmeester. Die hoedanigheid geeft hem dubbele eer. Het was eervol een bouwmeester te zijn aan den tempel Gods, maar het verhoogt zijn eer dat hij een wijs bouwmeester was. Men kan in een bediening zijn, waarvoor men niet bekwaam is, of niet zo door en door bekwaam als hier blijkt dat Paulus was. Doch ofschoon hij dit van zich zelven zegt, bedoelt hij daarmee niet zijn eigen eer, doch die der goddelijke genade. Hij was een wijs bouwmeester, doch door de genade Gods, die hem dat gemaakt had. Het is geen misdaad in een Christen, maar strekt hem tot aanbeveling, wanneer hij kennis neemt van het goede dat in hem is, tot lof van de goddelijke genade. Geestelijke hoogmoed is afschuwelijk, hij maakt dat we de grootste weldaden Gods gebruiken om onze eigen ijdelheid te voeden en onszelf tot onze eigen afgoden te verheffen. Maar letten op Gods weldaden ten einde onze dankbaarheid te bevorderen en er over spreken tot Zijne eer (van welken aard ze ook zijn) is niets anders dan een deel van onzen plicht en van den eerbied, dien we Hem verschuldigd zijn. Merk op: Dienaren mogen niet trots zijn op hun gaven en genaden, maar hoe beter zij voor hun werk geschikt zijn en hoe meer zegen er op rust, des te meer behoren zij Gode dankbaar te zijn voor Zijn onderscheidende genade. Ik heb het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. Vroeger heeft hij gezegd: Ik heb geplant en Apollos heeft natgemaakt. Paulus heeft het fondament van de gemeente onder hen gelegd. Hij heeft hen door het Evangelie geteeld, 1 Corinthians 4:15. Hoeveel leermeesters zij buiten hem hadden, ze hadden toch niet vele vaders. Hij wilde niemand, die onder hen gewerkt had, tekort doen, maar hij wenste ook niet van zijn eer en eerbied beroofd te worden. Getrouwe dienaren mogen en moeten waken voor hun eigen goeden naam. Veel van hun nuttigheid hangt daarvan af. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwe. Dat is een eenvoudige waarschuwing, er kan zeer slecht gebouwd worden op een goed fondament. Men kan daarin licht dwalen, en er is grote omzichtigheid nodig, niet alleen om een stevig en goed fondament te leggen, maar ook om er een behoorlijk gebouw op te zetten. Er mag niets opgebouwd worden, dan wat het fondament dragen kan en wat er een geheel mede wordt. Goud en modder mogen niet met elkaar vermengd worden. Dienaren van Christus hebben er nauwgezet tegen te waken, dat ze niet hun eigen hersenschimmen of valse redeneringen bouwen op het fondament der goddelijke openbaring. Hetgeen zij prediken moet zijn de duidelijke leer van hun Meester en wat daarmee geheel overeenkomt.
Verzen 5-10
1 Corinthiërs 3:5-10Hier onderricht Paulus hen hoe deze kwaal te genezen en wat te dien opzichte onder hen verkeerd was terecht te brengen.
I. Door hun te herinneren dat de dienaren, over welken zij twistten, niet meer dan dienaren waren. Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaars, door welken gij geloofd hebt? gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft, 1 Corinthians 3:5. Zij waren slechts dienaars, enkel werktuigen van den God aller genade. Enigen van de twistgierigen onder de Corinthiërs hadden, naar het schijnt, meer van hen gemaakt, alsof ze heren over hun geloof, stichters van hun godsdienst, waren. We hebben toe te zien dat we de dienaren niet vergoden of in de plaats van God stellen. Apostelen zijn niet de bewerkers van ons geloof en onzen godsdienst, ofschoon ze gemachtigd werden die te openbaren en te bevorderen. Zij handelden in dezen zoals de Heere een iegelijk gegeven had. Merk op: alle gaven en machten, welke zelfs de apostelen openbaarden en toepasten in het werk hunner bediening, waren van God. Hun werk was te tonen dat hun dienst en leer goddelijk waren. Het was aan de zijde der hoorders geheel verkeerd aan de apostelen de hulde te brengen welke ze alleen verschuldigd waren aan het gezag, waarop dezen handelden, aan God van wie ze hun bevoegdheid verkregen hadden. Paulus had geplant en Apollos had nat gemaakt, 1 Corinthians 3:6. Beiden waren nuttig, de een tot dit en de ander tot dat doeleinde. God maakt gebruik van verschillende werktuigen, en bekwaamt die elk tot zijn eigen dienst en bestemming. Paulus was geschikt om te planten, Apollos om nat te maken, maar God gaf den wasdom. Het welslagen van den dienst hing af van den goddelijken zegen. Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God die den wasdom geeft, 1 Corinthians 3:7. Zelfs apostolische dienaren zijn op zich zelven niets, zij kunnen niets met goeden uitslag doen tenzij God den wasdom geeft. De beste en getrouwste dienaars hebben het diepste gevoel van hun eigen ongenoegzaamheid en zijn boven alles begerig dat God al de eer ontvangt van hun welslagen. Paulus en Apollos zijn in eigen schatting niets, maar God is alles in allen.
II. Door hen te wijzen op de eenstemmigheid der dienaren van Christus. Die plant en die nat maakt zijn een, 1 Corinthians 3:8, in dienst bij een Meester, belast met dezelfde openbaring, bezig in hetzelfde werk, beogend hetzelfde doel, in overeenstemming met elkaar, alhoewel ze door scheurzieke partijgangers tegenover elkaar gesteld worden. Zij hebben hun onderscheidene gaven van een en dezelfden Geest, tot hetzelfde doel, en van harte verenigd werken zij samen. Planters en natmakers zijn slechts medearbeiders in hetzelfde werk. Merk op: Alle getrouwe dienaren van Christus zijn een in de grote zaak en bedoeling van hun bediening. Zij mogen in ondergeschikte dingen met elkaar van gevoelen verschillen, zij mogen hun besprekingen en afwijkingen van elkaar hebben, maar hartelijk stemmen ze overeen in het grote doel: de ere Gods en de zaligheid der zielen door bevordering van het ware Christendom in de wereld. Al dezulken mogen schitterende beloning voor hun getrouwheid verwachten overeenkomstig het woord: een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid. Hun werk is een, maar de een neemt het wellicht meer ter harte dan de ander, hun einddoel is een, maar de een jaagt het waarschijnlijk vuriger na dan de ander, hun Meester is ook een, maar deze goede en genadige Meester maakt onderscheid in Zijne beloningen, overeenkomstig de door ieder bewezen diensten, een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid. Die het meest werkt ontvangt het meest. Die de getrouwsten zijn, hebben het grootste loon, het is een heerlijk werk, waarin alle getrouwe dienaren arbeiden. Zij zijn Gods medearbeiders, 1 Corinthians 3:9, natuurlijk niet in dezelfden rang en dezelfde mate, maar in ondergeschiktheid aan Hem, als werktuigen in Zijn hand. Zij zijn werkzaam in Zijne zaak. Zij werken met God samen ter bevordering van Zijne heerlijkheid en ter redding van kostbare zielen, en Hij, die hun werken kent, zal maken dat ze niet vergeefs arbeiden. De mensen mogen den enen dienaar verwaarlozen en verachten, terwijl ze den anderen verheffen, zonder daar reden voor te hebben, zij mogen veroordelen wat ze behoorden aan te bevelen en toejuichen wat ze moesten vermijden en voorbijgaan, maar het oordeel Gods is naar waarheid. Hij beloont slechts op goede gronden, en Hij beloont alleen in overeenstemming met den ijver en de getrouwheid Zijner dienaren. Getrouwe dienaren moeten, wanneer zij door de mensen miskend worden, hun bemoediging in God zoeken. En het is voor God, de voorname arbeider in het grote werk des Evangelies, voor wie Zijne medearbeiders zich getrouw betonen moeten. Zij zijn altijd onder Zijn oog, werkzaam in Zijn huis en bouwwerk, en daarom zal Hij voorzeker zorgvuldig over hen waken. Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. En daarom is niemand van Paulus of van Apollos, niemand behoort hun toe, maar ze zijn Godes. Zij planten en maken nat, niets meer, maar het is de goddelijke zegen op Zijn eigen akkerwerk, die maakt dat er vrucht gedragen wordt. Gij zijt niet ons akkerwerk, maar dat van God. Thans gaat de apostel van deze vergelijking over tot die van een gebouw: Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. Paulus noemt zichzelf een wijs bouwmeester. Die hoedanigheid geeft hem dubbele eer. Het was eervol een bouwmeester te zijn aan den tempel Gods, maar het verhoogt zijn eer dat hij een wijs bouwmeester was. Men kan in een bediening zijn, waarvoor men niet bekwaam is, of niet zo door en door bekwaam als hier blijkt dat Paulus was. Doch ofschoon hij dit van zich zelven zegt, bedoelt hij daarmee niet zijn eigen eer, doch die der goddelijke genade. Hij was een wijs bouwmeester, doch door de genade Gods, die hem dat gemaakt had. Het is geen misdaad in een Christen, maar strekt hem tot aanbeveling, wanneer hij kennis neemt van het goede dat in hem is, tot lof van de goddelijke genade. Geestelijke hoogmoed is afschuwelijk, hij maakt dat we de grootste weldaden Gods gebruiken om onze eigen ijdelheid te voeden en onszelf tot onze eigen afgoden te verheffen. Maar letten op Gods weldaden ten einde onze dankbaarheid te bevorderen en er over spreken tot Zijne eer (van welken aard ze ook zijn) is niets anders dan een deel van onzen plicht en van den eerbied, dien we Hem verschuldigd zijn. Merk op: Dienaren mogen niet trots zijn op hun gaven en genaden, maar hoe beter zij voor hun werk geschikt zijn en hoe meer zegen er op rust, des te meer behoren zij Gode dankbaar te zijn voor Zijn onderscheidende genade. Ik heb het fondament gelegd en een ander bouwt daarop. Vroeger heeft hij gezegd: Ik heb geplant en Apollos heeft natgemaakt. Paulus heeft het fondament van de gemeente onder hen gelegd. Hij heeft hen door het Evangelie geteeld, 1 Corinthians 4:15. Hoeveel leermeesters zij buiten hem hadden, ze hadden toch niet vele vaders. Hij wilde niemand, die onder hen gewerkt had, tekort doen, maar hij wenste ook niet van zijn eer en eerbied beroofd te worden. Getrouwe dienaren mogen en moeten waken voor hun eigen goeden naam. Veel van hun nuttigheid hangt daarvan af. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwe. Dat is een eenvoudige waarschuwing, er kan zeer slecht gebouwd worden op een goed fondament. Men kan daarin licht dwalen, en er is grote omzichtigheid nodig, niet alleen om een stevig en goed fondament te leggen, maar ook om er een behoorlijk gebouw op te zetten. Er mag niets opgebouwd worden, dan wat het fondament dragen kan en wat er een geheel mede wordt. Goud en modder mogen niet met elkaar vermengd worden. Dienaren van Christus hebben er nauwgezet tegen te waken, dat ze niet hun eigen hersenschimmen of valse redeneringen bouwen op het fondament der goddelijke openbaring. Hetgeen zij prediken moet zijn de duidelijke leer van hun Meester en wat daarmee geheel overeenkomt.
Verzen 11-15
1 Corinthiërs 3:11-15De apostel zegt ons hier welk fondament hij gelegd heeft als grondslag van al zijn arbeid onder hen: Jezus Christus, de uiterste hoeksteen, Ephesians 2:20. Op dit fondament bouwen alle getrouwe dienaren van Christus. Op dezen rotssteen vestigen alle Christenen hun hoop. Zij, die hun hoop op den hemel op een ander fondament stichten, bouwen op zand. Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. De leer van onzen Zaligmaker en Zijne verzoening is de voorname grondslag van het Christendom. Zij is de bodem en het fondament van al het andere. Neem dat weg, en ge vernietigt al onze vertroosting en laat ons geen fondament voor onze hoop als zondaren. Het is in Christus alleen dat God was de wereld met zich zelven verzoenende, 2 Corinthians 5:19. Maar zij, die het fondament behouden en de leer dat Christus de Middelaar Gods en der mensen is, omhelzen, splitsen zich in twee soorten.
I. Sommigen bouwen op dat fondament goud, zilver en kostelijke stenen, 1 Corinthians 3:12, namelijk zij, die de zuivere waarheden des Evangelies aannemen en verkondigen, die niets vasthouden en prediken dan de waarheid zoals zij is in Jezus. Dat is goed bouwen op een goed fondament, wanneer dienaren niet alleen op Christus steunen als de grote profeet der kerk en Hem aannemen als hun gids en onfeilbaren leraar, maar de leer, welke Hij onderwees, aannemen en verbreiden in al haar zuiverheid, zonder enig bedorven inmengsel, zonder er iets bij te voegen of af te doen.
II. Anderen bouwen hout, hooi en stoppelen op dit fondament, dat is: ofschoon zij het fondament erkennen, wijken zij in vele opzichten van den zin van Christus af. Zij stellen hun eigen inbeeldingen en uitvindingen in plaats van Zijn leringen en instellingen en bouwen op het goede fondament veel, dat de proef niet doorstaan zal als de dag der toetsing gekomen is, en het vuur zal het openbaar maken, want hout, hooi en stoppelen zullen de vuurproef niet doorstaan kunnen, maar er door verteerd worden. Eens iegelijks werk zal openbaar worden, zal voor het gezicht blootgelegd worden, voor zijn gezicht en dat van anderen. Sommigen zullen in den eenvoud huns harten hout en stoppelen bouwen op het goede fondament, en niet eens weten wat ze gedaan hebben, maar in den dag des Heeren zullen ze hun werk in zijn eigen licht zien. Eens iegelijks werk zal openbaar worden voor hem zelven en voor anderen, zowel voor hen, die door deze bouwheren misleid zijn, als voor hen, die aan hun dwalingen mochten ontsnappen. Thans kunnen we ons in ons zelven en in anderen vergissen, maar er komt een dag, die aan alle vergissingen een einde maakt, en ons ons zelven en onze daden in het rechte licht doet zien, zonder bedekking of misleiding. Want de dag zal het verklaren (dat is: ieders werk), dewijl het door vuur ontdekt wordt, en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven, 1 Corinthians 3:13. De dag zal het verklaren en blootleggen, de laatste dag, de grote dag des oordeels, 1 Corinthians 4:5. Sommigen echter verstaan dat van den tijd, waarin het Joodse volk zou verstrooid worden en daardoor zijn instelling vernietigd, wanneer de bovenbouw, welken Judese leraren op het fondament des Christendoms gesticht hadden, zou blijken niet meer te zijn dan hout, hooi en stoppelen, die de proef niet weerstaan konden. De uitdrukking verwijst duidelijk naar de kunst des smelters, waardoor het vuur het schuim van het goud en het zilver wegneemt en afscheidt. Zo zullen goud, zilver en kostelijke stenen het vuur doorstaan, maar hout, hooi en stoppelen zullen er van gescheiden en door het vuur verteerd worden. Merk op: er komt een dag die zo nauwkeurig den enen mens van den anderen, het werk des enen van dat des anderen, zal afscheiden als het vuur goud van vuil afscheidt, en metaal dat het vuur doorstaan kan van andere dingen, die er door verteerd worden. In dien dag: 1. Zullen de werken van enigen de proef doorstaan. Het zal openbaar worden dat zij niet alleen het fondament behielden, maar dat zij er ook regelmatig en deugdelijk op bouwden, met goede bouwstoffen en op de voorgeschreven wijze. Fondament en bovenbouw maakten een geheel uit. De grondwaarheden en datgene, wat er mede in verband staat, werden tezamen onderwezen. Het is wellicht nu zo gemakkelijk niet om dat verband te onderkennen of te weten wiens werk tegen de proef bestand zal zijn, maar die dag zal het ten volle openbaren. Zulk een bouwheer zal en kan de beloning niet ontgaan. Hij zal in dien dag prijs en eer hebben en daarna eeuwige beloning. De getrouwheid van de dienaren van Christus zal volledige en nauwkeurige vergelding in de toekomst ontvangen. Zij, die zuiveren en waren godsdienst verbreid hebben en wier werk zal blijven bestaan, zullen hun loon ontvangen. En de Heere weet hoe groot, hoe ver boven alle verwachting!
2. Er zijn anderen, wier werk zal verbrand worden, 1 Corinthians 3:15, wier verdorven denkbeelden en leerstellingen, of ijdele uitvindingen en gewoonten in den dienst Gods, zullen worden ontdekt, afgekeurd en verworpen in dien dag, eerst openbaar worden als bedorven, daarna door God afgekeurd en verworpen. Die grote dag zal alle maskers afrukken en de dingen tonen zoals ze zijn. Hij wiens werk verbrand wordt zal schade lijden. Zo hij op het goede fondament hout, hooi en stoppelen gebouwd heeft zal hij schade lijden. Zijn zwakheid en onzuiverheid zal zijne heerlijkheid verminderen, ofschoon hij over het algemeen een eerlijk en oprecht Christen moge geweest zijn. Dit deel van zijn werk zal verloren gaan, en hem geen voordeel aanbrengen, alhoewel hijzelf behouden wordt. Merk op: Zij, die het fondament des Christendoms behouden, maar er hout, hooi en stoppelen op bouwen, zullen behouden worden. Dit moge helpen om onze liefde te vermeerderen. Wij mogen de mensen niet om hun zwakheid verwerpen, want niets behalve goddeloosheid doet verloren gaan. Hij zal behouden worden, doch alzo als door vuur, uit het vuur gerukt. Hij zelf wordt uit de vlam gegrepen, die zijn werk verteert. Dit toont aan dat het moeilijk zijn zal voor hen, die het Christendom bederven en beroven, om zalig te worden. God zal geen verschoning voor hun werken hebben, ofschoon Hij hen als brandhouten uit het vuur rukt. In deze uitspraak van de Schrift meenden de Roomsen hun leer van het vagevuur gevonden te hebben, welke zeker hooi en stoppelen is, ene leer, die nooit oorspronkelijk aan de Schrift ontleend is, maar uitgevonden in donkeren tijd, om de gierigheid en eerzucht van de geestelijkheid te voeden, en hen te vleien, die voor de zaligheid hunner zielen liever van hun geld dan van hun hartstochten afstand deden. Ze heeft met dezen tekst niets uitstaan.
A. Omdat er duidelijk sprake is van een zinnebeeldig, niet van een werkelijk vuur, want hoe zou een werkelijk vuur godsdienstige gebruiken en leerstellingen kunnen verteren?
B. Omdat dit vuur zal beproeven hoedanig eens iegelijks werk is, doch het vuur des vagevuurs zou geen proefneming op de werken der mensen zijn, maar hun straf. Het wordt gezegd te dienen voor verzoening van vergeeflijke zonden, die gedurende het aardse leven niet geboet zijn.
C. Omdat dit vuur eens iegelijks werk zal beproeven, zowel van Paulus en Apollos, als van de anderen. Nu, geen der Roomsen zal den moed hebben te zeggen dat de apostelen door het vagevuur moeten gaan!
Verzen 11-15
1 Corinthiërs 3:11-15De apostel zegt ons hier welk fondament hij gelegd heeft als grondslag van al zijn arbeid onder hen: Jezus Christus, de uiterste hoeksteen, Ephesians 2:20. Op dit fondament bouwen alle getrouwe dienaren van Christus. Op dezen rotssteen vestigen alle Christenen hun hoop. Zij, die hun hoop op den hemel op een ander fondament stichten, bouwen op zand. Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. De leer van onzen Zaligmaker en Zijne verzoening is de voorname grondslag van het Christendom. Zij is de bodem en het fondament van al het andere. Neem dat weg, en ge vernietigt al onze vertroosting en laat ons geen fondament voor onze hoop als zondaren. Het is in Christus alleen dat God was de wereld met zich zelven verzoenende, 2 Corinthians 5:19. Maar zij, die het fondament behouden en de leer dat Christus de Middelaar Gods en der mensen is, omhelzen, splitsen zich in twee soorten.
I. Sommigen bouwen op dat fondament goud, zilver en kostelijke stenen, 1 Corinthians 3:12, namelijk zij, die de zuivere waarheden des Evangelies aannemen en verkondigen, die niets vasthouden en prediken dan de waarheid zoals zij is in Jezus. Dat is goed bouwen op een goed fondament, wanneer dienaren niet alleen op Christus steunen als de grote profeet der kerk en Hem aannemen als hun gids en onfeilbaren leraar, maar de leer, welke Hij onderwees, aannemen en verbreiden in al haar zuiverheid, zonder enig bedorven inmengsel, zonder er iets bij te voegen of af te doen.
II. Anderen bouwen hout, hooi en stoppelen op dit fondament, dat is: ofschoon zij het fondament erkennen, wijken zij in vele opzichten van den zin van Christus af. Zij stellen hun eigen inbeeldingen en uitvindingen in plaats van Zijn leringen en instellingen en bouwen op het goede fondament veel, dat de proef niet doorstaan zal als de dag der toetsing gekomen is, en het vuur zal het openbaar maken, want hout, hooi en stoppelen zullen de vuurproef niet doorstaan kunnen, maar er door verteerd worden. Eens iegelijks werk zal openbaar worden, zal voor het gezicht blootgelegd worden, voor zijn gezicht en dat van anderen. Sommigen zullen in den eenvoud huns harten hout en stoppelen bouwen op het goede fondament, en niet eens weten wat ze gedaan hebben, maar in den dag des Heeren zullen ze hun werk in zijn eigen licht zien. Eens iegelijks werk zal openbaar worden voor hem zelven en voor anderen, zowel voor hen, die door deze bouwheren misleid zijn, als voor hen, die aan hun dwalingen mochten ontsnappen. Thans kunnen we ons in ons zelven en in anderen vergissen, maar er komt een dag, die aan alle vergissingen een einde maakt, en ons ons zelven en onze daden in het rechte licht doet zien, zonder bedekking of misleiding. Want de dag zal het verklaren (dat is: ieders werk), dewijl het door vuur ontdekt wordt, en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven, 1 Corinthians 3:13. De dag zal het verklaren en blootleggen, de laatste dag, de grote dag des oordeels, 1 Corinthians 4:5. Sommigen echter verstaan dat van den tijd, waarin het Joodse volk zou verstrooid worden en daardoor zijn instelling vernietigd, wanneer de bovenbouw, welken Judese leraren op het fondament des Christendoms gesticht hadden, zou blijken niet meer te zijn dan hout, hooi en stoppelen, die de proef niet weerstaan konden. De uitdrukking verwijst duidelijk naar de kunst des smelters, waardoor het vuur het schuim van het goud en het zilver wegneemt en afscheidt. Zo zullen goud, zilver en kostelijke stenen het vuur doorstaan, maar hout, hooi en stoppelen zullen er van gescheiden en door het vuur verteerd worden. Merk op: er komt een dag die zo nauwkeurig den enen mens van den anderen, het werk des enen van dat des anderen, zal afscheiden als het vuur goud van vuil afscheidt, en metaal dat het vuur doorstaan kan van andere dingen, die er door verteerd worden. In dien dag: 1. Zullen de werken van enigen de proef doorstaan. Het zal openbaar worden dat zij niet alleen het fondament behielden, maar dat zij er ook regelmatig en deugdelijk op bouwden, met goede bouwstoffen en op de voorgeschreven wijze. Fondament en bovenbouw maakten een geheel uit. De grondwaarheden en datgene, wat er mede in verband staat, werden tezamen onderwezen. Het is wellicht nu zo gemakkelijk niet om dat verband te onderkennen of te weten wiens werk tegen de proef bestand zal zijn, maar die dag zal het ten volle openbaren. Zulk een bouwheer zal en kan de beloning niet ontgaan. Hij zal in dien dag prijs en eer hebben en daarna eeuwige beloning. De getrouwheid van de dienaren van Christus zal volledige en nauwkeurige vergelding in de toekomst ontvangen. Zij, die zuiveren en waren godsdienst verbreid hebben en wier werk zal blijven bestaan, zullen hun loon ontvangen. En de Heere weet hoe groot, hoe ver boven alle verwachting!
2. Er zijn anderen, wier werk zal verbrand worden, 1 Corinthians 3:15, wier verdorven denkbeelden en leerstellingen, of ijdele uitvindingen en gewoonten in den dienst Gods, zullen worden ontdekt, afgekeurd en verworpen in dien dag, eerst openbaar worden als bedorven, daarna door God afgekeurd en verworpen. Die grote dag zal alle maskers afrukken en de dingen tonen zoals ze zijn. Hij wiens werk verbrand wordt zal schade lijden. Zo hij op het goede fondament hout, hooi en stoppelen gebouwd heeft zal hij schade lijden. Zijn zwakheid en onzuiverheid zal zijne heerlijkheid verminderen, ofschoon hij over het algemeen een eerlijk en oprecht Christen moge geweest zijn. Dit deel van zijn werk zal verloren gaan, en hem geen voordeel aanbrengen, alhoewel hijzelf behouden wordt. Merk op: Zij, die het fondament des Christendoms behouden, maar er hout, hooi en stoppelen op bouwen, zullen behouden worden. Dit moge helpen om onze liefde te vermeerderen. Wij mogen de mensen niet om hun zwakheid verwerpen, want niets behalve goddeloosheid doet verloren gaan. Hij zal behouden worden, doch alzo als door vuur, uit het vuur gerukt. Hij zelf wordt uit de vlam gegrepen, die zijn werk verteert. Dit toont aan dat het moeilijk zijn zal voor hen, die het Christendom bederven en beroven, om zalig te worden. God zal geen verschoning voor hun werken hebben, ofschoon Hij hen als brandhouten uit het vuur rukt. In deze uitspraak van de Schrift meenden de Roomsen hun leer van het vagevuur gevonden te hebben, welke zeker hooi en stoppelen is, ene leer, die nooit oorspronkelijk aan de Schrift ontleend is, maar uitgevonden in donkeren tijd, om de gierigheid en eerzucht van de geestelijkheid te voeden, en hen te vleien, die voor de zaligheid hunner zielen liever van hun geld dan van hun hartstochten afstand deden. Ze heeft met dezen tekst niets uitstaan.
A. Omdat er duidelijk sprake is van een zinnebeeldig, niet van een werkelijk vuur, want hoe zou een werkelijk vuur godsdienstige gebruiken en leerstellingen kunnen verteren?
B. Omdat dit vuur zal beproeven hoedanig eens iegelijks werk is, doch het vuur des vagevuurs zou geen proefneming op de werken der mensen zijn, maar hun straf. Het wordt gezegd te dienen voor verzoening van vergeeflijke zonden, die gedurende het aardse leven niet geboet zijn.
C. Omdat dit vuur eens iegelijks werk zal beproeven, zowel van Paulus en Apollos, als van de anderen. Nu, geen der Roomsen zal den moed hebben te zeggen dat de apostelen door het vagevuur moeten gaan!
Verzen 16-17
1 Corinthiërs 3:16-17Hier trekt de apostel zijn bewijsvoering en vermaning samen, gegrond op zijn vroegere uitspraak: Gij zijt Gods gebouw, 1 Corinthians 3:9. En hier: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? Zo iemand den tempel Gods schendt (bederft en verwoest) dien zal God schenden (in beide zinnen wordt in het oorspronkelijke hetzelfde woord gebruikt) want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt. Het schijnt uit andere gedeelten van den brief, waar de apostel hetzelfde onderwerp aanroert, 6:13-20, dat de valse leraars onder de Corinthiërs niet alleen losbandigen waren, maar ook verderfelijke leringen onderwezen, die uitnemend geschikt waren voor den smaak van deze gezonken stad, het brandpunt der onzedelijkheid. Zulke leerstellingen moesten niet gerekend worden onder het hout, hooi en stoppelen, die verbranden zouden, terwijl hij, die ze op het fondament had gebouwd, aan het vuur ontkomen zou, want die waren er op aangelegd om de kerk te bederven en te verwoesten, welke een gebouw Gods was. Hem geheiligd en derhalve rein en heilig te bewaren. Zij, die zulke leringen verbreidden, tartten God om hen te vernielen. Zij, die slechte leringen verbreiden, welke rechtstreeks de bedoeling hebben om de kerk te besmetten, onheilig en onrein te maken, lopen gevaar verwoesting over zich zelven te brengen. Het kan ook opgevat worden als een bewijsvoering tegen hun tweedracht en scheurmakerij, daar verdeeldheid den weg baant tot verwoesting. Maar wat ik eerst aangaf schijnt de eigenlijke bedoeling te zijn van de woorden: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u woont? Men kan dit verstaan van de gemeente te Corinthe als een geheel of van iedere gelovige in het bijzonder, Christelijke gemeenten zijn tempels Gods. Hij woont in haar met Zijn Heiligen Geest. Ze zijn opgebouwd tot ene woonstede Gods in den Geest, Ephesians 2:22. Elke Christelijke gemeente is een levende tempel van den levenden God. God woonde in den Joodsen tempel, nam daar bezit van, en hield daar verblijf door die heerlijke wolk, welke het teken was van Zijn tegenwoordigheid bij dat volk. Zo woont Christus door Zijn Geest in al Zijn ware gelovigen. De tempel was gewijd en geheiligd aan God, en van al het ongeheiligde afgezonderd tot den onmiddellijken dienst van God. Zo zijn alle Christenen van al het ongeheiligde afgezonderd voor God en Zijn dienst. Zij zijn Hem geheiligd, een zeer goed verweermiddel tegen alle vleselijke lusten en alle leerstellingen, die deze vergoelijken. Zo wij de tempels Gods zijn, mogen wij niets doen dat ons van Hem kan vervreemden, of ons zelven bederven of besmetten en daardoor voor Zijn dienst ongeschikt maken, en wij mogen het oor niet lenen aan enige leerstelling of leraar, die ons tot zulke daden verlokken wil. Christenen zijn heilig door hun belijdenis, en moeten beiden in hart en mond rein en zuiver zijn. Wij zullen hartelijk verafschuwen en zorgvuldig vermijden alles, wat Gods tempel zou ontreinigen en onteren hetgeen Hem geheiligd is.
Verzen 16-17
1 Corinthiërs 3:16-17Hier trekt de apostel zijn bewijsvoering en vermaning samen, gegrond op zijn vroegere uitspraak: Gij zijt Gods gebouw, 1 Corinthians 3:9. En hier: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? Zo iemand den tempel Gods schendt (bederft en verwoest) dien zal God schenden (in beide zinnen wordt in het oorspronkelijke hetzelfde woord gebruikt) want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt. Het schijnt uit andere gedeelten van den brief, waar de apostel hetzelfde onderwerp aanroert, 6:13-20, dat de valse leraars onder de Corinthiërs niet alleen losbandigen waren, maar ook verderfelijke leringen onderwezen, die uitnemend geschikt waren voor den smaak van deze gezonken stad, het brandpunt der onzedelijkheid. Zulke leerstellingen moesten niet gerekend worden onder het hout, hooi en stoppelen, die verbranden zouden, terwijl hij, die ze op het fondament had gebouwd, aan het vuur ontkomen zou, want die waren er op aangelegd om de kerk te bederven en te verwoesten, welke een gebouw Gods was. Hem geheiligd en derhalve rein en heilig te bewaren. Zij, die zulke leringen verbreidden, tartten God om hen te vernielen. Zij, die slechte leringen verbreiden, welke rechtstreeks de bedoeling hebben om de kerk te besmetten, onheilig en onrein te maken, lopen gevaar verwoesting over zich zelven te brengen. Het kan ook opgevat worden als een bewijsvoering tegen hun tweedracht en scheurmakerij, daar verdeeldheid den weg baant tot verwoesting. Maar wat ik eerst aangaf schijnt de eigenlijke bedoeling te zijn van de woorden: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u woont? Men kan dit verstaan van de gemeente te Corinthe als een geheel of van iedere gelovige in het bijzonder, Christelijke gemeenten zijn tempels Gods. Hij woont in haar met Zijn Heiligen Geest. Ze zijn opgebouwd tot ene woonstede Gods in den Geest, Ephesians 2:22. Elke Christelijke gemeente is een levende tempel van den levenden God. God woonde in den Joodsen tempel, nam daar bezit van, en hield daar verblijf door die heerlijke wolk, welke het teken was van Zijn tegenwoordigheid bij dat volk. Zo woont Christus door Zijn Geest in al Zijn ware gelovigen. De tempel was gewijd en geheiligd aan God, en van al het ongeheiligde afgezonderd tot den onmiddellijken dienst van God. Zo zijn alle Christenen van al het ongeheiligde afgezonderd voor God en Zijn dienst. Zij zijn Hem geheiligd, een zeer goed verweermiddel tegen alle vleselijke lusten en alle leerstellingen, die deze vergoelijken. Zo wij de tempels Gods zijn, mogen wij niets doen dat ons van Hem kan vervreemden, of ons zelven bederven of besmetten en daardoor voor Zijn dienst ongeschikt maken, en wij mogen het oor niet lenen aan enige leerstelling of leraar, die ons tot zulke daden verlokken wil. Christenen zijn heilig door hun belijdenis, en moeten beiden in hart en mond rein en zuiver zijn. Wij zullen hartelijk verafschuwen en zorgvuldig vermijden alles, wat Gods tempel zou ontreinigen en onteren hetgeen Hem geheiligd is.
Verzen 18-20
1 Corinthiërs 3:18-20Hier beschrijft hij nederigheid en bescheiden over zich zelven denken als het geneesmiddel voor de ongeregeldheden in de gemeente te Corinthe, voor de scheuringen en twisten onder hen. Niemand bedriege zich zelven, 1 Corinthians 3:18. Laat u niet afleiden van de waarheid en den eenvoud des Evangelies door mensen, die beweren wetenschap en welsprekendheid te bezitten, woordenvloed en wijsbegeerte vertonen, rabbijnen, redenaars en wijsgeren. Wij zijn in groot gevaar ons zelven te beliegen, wanneer wij te veel waarde hechten aan menselijke wijsheid en kunsten, zeer waarschijnlijk zal het zuivere en eenvoudige Christendom veracht worden door hen, die hun leringen weten te schikken naar den bedorven smaak hunner hoorders, en die leringen bekend maken met schone taal of met een schijn van diepe redenering. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. Hij moet leren zijn eigen onwetendheid in te zien en te betreuren, hij moet zijn eigen verstand wantrouwen en er niet op steunen. Een hoge gedachte van onze eigen wijsheid hebben is ons zelven vleien, en zelf-vleierij is de naaste weg tot zelfbedrog. De weg tot ware wijsheid is onze gedachten van ons zelven tot het behoorlijk peil terug te brengen, en gewillig zijn om door God onderwezen te worden Die waarlijk wijs wil worden, moet dwaas worden. Hij, die afziet van zijn eigen verstand om het onderricht Gods te ontvangen, is op den weg naar ware en eeuwige wijsheid. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijnen weg leren, Psalms 25:9. Hij, die lage gedachten heeft van zijn eigen kennis en vermogen, zal beter inlichting aannemen, zo iemand wordt onderricht en verbeterd door de openbaring, maar de hoogmoedige, verwaand door zijn eigen wijsheid en verstand, zal ondernemen zelfs de goddelijke wijsheid te verbeteren, en zijn eigen holle redeneringen voortrekken bij de openbaringen van onfeilbare wijsheid en waar geloof. Wij moeten ons zelven voor God vernederen indien we waarlijk wijs en goed worden willen. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God, 1 Corinthians 3:19 De wijsheid, welke wereldse mensen achten (staatkunde, wijsbegeerte, redenaarskunst), is dwaasheid bij God. Ze is dat in vergelijking met Zijne wijsheid. Op Zijne knechten (de engelen) zou Hij niet vertrouwen, Job 4:18. hoe veel minder op den wijsten der mensenkinderen! Zijns verstands is geen getal, Psalms 142:5.. Er is niet meer overeenkomst tussen Zijne wijsheid en de onze, dan tussen Zijne macht en de onze. Het eindige en het oneindige hebben niet dezelfden maatstaf. En nog meer is de wijsheid der mensen dwaasheid bij God, wanneer deze zich met de Zijne meten wil. Hoe rechtvaardig veracht Hij haar, hoe gemakkelijk kan Hij haar beschamen en vernietigen! Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, Job 5:13, Hij vangt hen in hun eigen netten en verwart hen in hun eigen garen, hij keert hun best-doordachte, verstandigste en meest-belovende plannen tegen hen zelven, en vernietigt hen door hun eigen tegenstrijdigheden. Ja, Hij kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn, 1 Corinthians 3:20, dat ze ijdelheid zijn, Psalms 94:11. Merk op: God heeft volkomen kennis van de gedachten der mensen, de diepste gedachten der wijste mensen, de meest-geheime raadslagen en voornemens zijn voor Hem niet verborgen, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor Hem, Hebrews 4:13. En Hij weet dat ze ijdelheid zijn. De gedachten van de wijste mensen zijn vermengd met een goed deel ijdelheid, zwakheid en dwaasheid, en voor God zijn hun beste gedachten enkel ijdelheid, vergeleken met Zijne gedachten. En zou dit alles ons niet leren bescheiden te zijn, ons zelven te wantrouwen, Gods wijsheid hoog te achten, ons niet dankbaar maken voor Zijne openbaring en gewillig om door Hem geleerd te worden, en niet op het dwaalspoor geleid te worden door allerlei menselijke wijsheid en vaardigheid, afgeleid te worden van den eenvoud van Christus en Zijn hemelse leer? Hij, die waarlijk wijs wil zijn, moet van God leren en niet zijn eigen wijsheid met die van God meten.
Verzen 18-20
1 Corinthiërs 3:18-20Hier beschrijft hij nederigheid en bescheiden over zich zelven denken als het geneesmiddel voor de ongeregeldheden in de gemeente te Corinthe, voor de scheuringen en twisten onder hen. Niemand bedriege zich zelven, 1 Corinthians 3:18. Laat u niet afleiden van de waarheid en den eenvoud des Evangelies door mensen, die beweren wetenschap en welsprekendheid te bezitten, woordenvloed en wijsbegeerte vertonen, rabbijnen, redenaars en wijsgeren. Wij zijn in groot gevaar ons zelven te beliegen, wanneer wij te veel waarde hechten aan menselijke wijsheid en kunsten, zeer waarschijnlijk zal het zuivere en eenvoudige Christendom veracht worden door hen, die hun leringen weten te schikken naar den bedorven smaak hunner hoorders, en die leringen bekend maken met schone taal of met een schijn van diepe redenering. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. Hij moet leren zijn eigen onwetendheid in te zien en te betreuren, hij moet zijn eigen verstand wantrouwen en er niet op steunen. Een hoge gedachte van onze eigen wijsheid hebben is ons zelven vleien, en zelf-vleierij is de naaste weg tot zelfbedrog. De weg tot ware wijsheid is onze gedachten van ons zelven tot het behoorlijk peil terug te brengen, en gewillig zijn om door God onderwezen te worden Die waarlijk wijs wil worden, moet dwaas worden. Hij, die afziet van zijn eigen verstand om het onderricht Gods te ontvangen, is op den weg naar ware en eeuwige wijsheid. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijnen weg leren, Psalms 25:9. Hij, die lage gedachten heeft van zijn eigen kennis en vermogen, zal beter inlichting aannemen, zo iemand wordt onderricht en verbeterd door de openbaring, maar de hoogmoedige, verwaand door zijn eigen wijsheid en verstand, zal ondernemen zelfs de goddelijke wijsheid te verbeteren, en zijn eigen holle redeneringen voortrekken bij de openbaringen van onfeilbare wijsheid en waar geloof. Wij moeten ons zelven voor God vernederen indien we waarlijk wijs en goed worden willen. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God, 1 Corinthians 3:19 De wijsheid, welke wereldse mensen achten (staatkunde, wijsbegeerte, redenaarskunst), is dwaasheid bij God. Ze is dat in vergelijking met Zijne wijsheid. Op Zijne knechten (de engelen) zou Hij niet vertrouwen, Job 4:18. hoe veel minder op den wijsten der mensenkinderen! Zijns verstands is geen getal, Psalms 142:5.. Er is niet meer overeenkomst tussen Zijne wijsheid en de onze, dan tussen Zijne macht en de onze. Het eindige en het oneindige hebben niet dezelfden maatstaf. En nog meer is de wijsheid der mensen dwaasheid bij God, wanneer deze zich met de Zijne meten wil. Hoe rechtvaardig veracht Hij haar, hoe gemakkelijk kan Hij haar beschamen en vernietigen! Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, Job 5:13, Hij vangt hen in hun eigen netten en verwart hen in hun eigen garen, hij keert hun best-doordachte, verstandigste en meest-belovende plannen tegen hen zelven, en vernietigt hen door hun eigen tegenstrijdigheden. Ja, Hij kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn, 1 Corinthians 3:20, dat ze ijdelheid zijn, Psalms 94:11. Merk op: God heeft volkomen kennis van de gedachten der mensen, de diepste gedachten der wijste mensen, de meest-geheime raadslagen en voornemens zijn voor Hem niet verborgen, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor Hem, Hebrews 4:13. En Hij weet dat ze ijdelheid zijn. De gedachten van de wijste mensen zijn vermengd met een goed deel ijdelheid, zwakheid en dwaasheid, en voor God zijn hun beste gedachten enkel ijdelheid, vergeleken met Zijne gedachten. En zou dit alles ons niet leren bescheiden te zijn, ons zelven te wantrouwen, Gods wijsheid hoog te achten, ons niet dankbaar maken voor Zijne openbaring en gewillig om door Hem geleerd te worden, en niet op het dwaalspoor geleid te worden door allerlei menselijke wijsheid en vaardigheid, afgeleid te worden van den eenvoud van Christus en Zijn hemelse leer? Hij, die waarlijk wijs wil zijn, moet van God leren en niet zijn eigen wijsheid met die van God meten.
Verzen 21-23
1 Corinthiërs 3:21-23Hier ontleent de apostel aan hetgeen hij zo-even gezegd heeft en aan de overweging dat zij allen gelijk belang bij al hun dienaren hebben, ene vermaning om hun leraren niet te overschatten. Niemand dan roeme op mensen, vers. 21.. Gij moet niet vergeten dat uwe dienaren mensen zijn, hun den eerbied bewijzen dien men alleen Gode schuldig is, hen aan het hoofd van partijen plaatsen, hen bovenmate achten en bewonderen, slaafs en willoos hun leiding volgen en hun voorschriften naleven, voornamelijk in tegenspraak met God en de ware leiding Zijns Heiligen Geestes. Menigeen is geneigd om de zegeningen Gods te verhinderen aan haar doel te beantwoorden. De dienst des Evangelies is een zeer nuttige en genaderijke instelling, getrouwe dienaren zijn een grote zegen voor elk volk, maar de dwaasheid en zwakheid der mensen maakt hetgeen in zichzelf een zegen is tot een ongeluk Zij verdelen zich in partijen met onderscheidene dienaren aan het hoofd, roemen in hun leidslieden, en worden door hen geleid ze weten zelf niet waarheen. Het enige middel om dit misbruik te voorkomen is bescheiden gedachten van ons zelven te hebben, en een recht gevoel van de algemene zwakheid van het menselijk verstand bij uitsluitend vertrouwen op de wijsheid Gods, sprekende in Zijn woord. Dienaren moeten niet met elkaar in mededinging gebracht worden. Alle getrouwe dienaren dienen den Heere en beogen hetzelfde doelwit. Zij werden aangesteld door Christus tot gemeen nut der kerk. Paulus, en Apollos, en Cefas, zij zijn allen uwe. De een moet niet tegenover den ander geplaatst worden, maar allen moeten gewaardeerd en gebruikt worden tot uw eigen geestelijk nut. Bij deze gelegenheid geeft hij ook een inventaris van de bezittingen der kerk, de geestelijke rijkdommen van den waren gelovige: Alles is het uwe, dienaren van elke rang, gewone en buitengewone. Ja, de gehele wereld is uwe. Wel zijn de heiligen niet de eigenaren van de wereld, maar deze staat hun ten dienste, zij hebben er zoveel van als de Oneindige wijsheid ziet dat hun nut is, en al wat ze hebben, bezitten zij met den goddelijken zegen. Het leven is uwe, zodat gij gelegenheid hebt om u voor te bereiden voor het leven in de hemelen, en de dood is uwe, opdat ge moogt gaan bezit nemen van dat hemelleven. Dat is een zalige boodschap, die u verbindt met het huis uws Vaders. De tegenwoordige dingen zijn uwe, voor uw onderstand op den weg, de toekomende dingen zijn uwe, om u te verrijken en te onthalen aan het einde uwer reize. Zo wij Christus toebehoren en Hem aanhangen, zijn alle dingen de onze en zijn wij daar zeker van. Alles is onze, tijd en eeuwigheid, aarde en hemel, leven en dood. Hij zal ons het goede niet onthouden, Psalms 84:12. Maar terzelfder tijd moeten wij in gedachten houden dat wij zijn van Christus, onderdanen van Zijn koninkrijk, Zijn eigendom. Hij is onze Heere, en wij moeten Zijne heerschappij erkennen, ons gewillig aan Zijne geboden onderwerpen, Zijn welbehagen doen, indien we wensen dat alle dingen ons ten goede komen. Alle dingen zijn onze, maar om geen andere reden dan omdat wij van Christus zijn. Buiten Hem hebben wij geen aanspraak op enig goed ding. Merk op: Zij, die in den tijd veilig en in de eeuwigheid gelukkig willen zijn, moeten Christus toebehoren.
En Christus is Gods. Hij is de Christus Gods, door God gezalfd, door Hem gezonden, om het ambt van Middelaar te vervullen en daarin tot Zijne eer werkzaam te zijn. Alle dingen behoren den gelovigen, opdat Christus de eer hebbe van Zijn kostbaar werk en God in alles de heerlijkheid ontvange. God, in Christus een zondige wereld met zich zelven verzoenende en de schatten Zijner genade aan een verzoende wereld uitdelende, dat is het kort-begrip en de inhoud van het Evangelie.
Verzen 21-23
1 Corinthiërs 3:21-23Hier ontleent de apostel aan hetgeen hij zo-even gezegd heeft en aan de overweging dat zij allen gelijk belang bij al hun dienaren hebben, ene vermaning om hun leraren niet te overschatten. Niemand dan roeme op mensen, vers. 21.. Gij moet niet vergeten dat uwe dienaren mensen zijn, hun den eerbied bewijzen dien men alleen Gode schuldig is, hen aan het hoofd van partijen plaatsen, hen bovenmate achten en bewonderen, slaafs en willoos hun leiding volgen en hun voorschriften naleven, voornamelijk in tegenspraak met God en de ware leiding Zijns Heiligen Geestes. Menigeen is geneigd om de zegeningen Gods te verhinderen aan haar doel te beantwoorden. De dienst des Evangelies is een zeer nuttige en genaderijke instelling, getrouwe dienaren zijn een grote zegen voor elk volk, maar de dwaasheid en zwakheid der mensen maakt hetgeen in zichzelf een zegen is tot een ongeluk Zij verdelen zich in partijen met onderscheidene dienaren aan het hoofd, roemen in hun leidslieden, en worden door hen geleid ze weten zelf niet waarheen. Het enige middel om dit misbruik te voorkomen is bescheiden gedachten van ons zelven te hebben, en een recht gevoel van de algemene zwakheid van het menselijk verstand bij uitsluitend vertrouwen op de wijsheid Gods, sprekende in Zijn woord. Dienaren moeten niet met elkaar in mededinging gebracht worden. Alle getrouwe dienaren dienen den Heere en beogen hetzelfde doelwit. Zij werden aangesteld door Christus tot gemeen nut der kerk. Paulus, en Apollos, en Cefas, zij zijn allen uwe. De een moet niet tegenover den ander geplaatst worden, maar allen moeten gewaardeerd en gebruikt worden tot uw eigen geestelijk nut. Bij deze gelegenheid geeft hij ook een inventaris van de bezittingen der kerk, de geestelijke rijkdommen van den waren gelovige: Alles is het uwe, dienaren van elke rang, gewone en buitengewone. Ja, de gehele wereld is uwe. Wel zijn de heiligen niet de eigenaren van de wereld, maar deze staat hun ten dienste, zij hebben er zoveel van als de Oneindige wijsheid ziet dat hun nut is, en al wat ze hebben, bezitten zij met den goddelijken zegen. Het leven is uwe, zodat gij gelegenheid hebt om u voor te bereiden voor het leven in de hemelen, en de dood is uwe, opdat ge moogt gaan bezit nemen van dat hemelleven. Dat is een zalige boodschap, die u verbindt met het huis uws Vaders. De tegenwoordige dingen zijn uwe, voor uw onderstand op den weg, de toekomende dingen zijn uwe, om u te verrijken en te onthalen aan het einde uwer reize. Zo wij Christus toebehoren en Hem aanhangen, zijn alle dingen de onze en zijn wij daar zeker van. Alles is onze, tijd en eeuwigheid, aarde en hemel, leven en dood. Hij zal ons het goede niet onthouden, Psalms 84:12. Maar terzelfder tijd moeten wij in gedachten houden dat wij zijn van Christus, onderdanen van Zijn koninkrijk, Zijn eigendom. Hij is onze Heere, en wij moeten Zijne heerschappij erkennen, ons gewillig aan Zijne geboden onderwerpen, Zijn welbehagen doen, indien we wensen dat alle dingen ons ten goede komen. Alle dingen zijn onze, maar om geen andere reden dan omdat wij van Christus zijn. Buiten Hem hebben wij geen aanspraak op enig goed ding. Merk op: Zij, die in den tijd veilig en in de eeuwigheid gelukkig willen zijn, moeten Christus toebehoren.
En Christus is Gods. Hij is de Christus Gods, door God gezalfd, door Hem gezonden, om het ambt van Middelaar te vervullen en daarin tot Zijne eer werkzaam te zijn. Alle dingen behoren den gelovigen, opdat Christus de eer hebbe van Zijn kostbaar werk en God in alles de heerlijkheid ontvange. God, in Christus een zondige wereld met zich zelven verzoenende en de schatten Zijner genade aan een verzoende wereld uitdelende, dat is het kort-begrip en de inhoud van het Evangelie.