Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-16.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 16De apostel, in dit hoofdstuk, I geeft leiding aan een inzameling van liefdegaven, in de gemeente te houden, voor de bedroefde en verarmde gemeenten in Judea, 1 Corinthians 16:1,
H. Hij spreekt van een bezoek, dat hij hun brengen wil, 1 Corinthians 16:5,
III. Hij beveelt Timotheus bij hen aan en deelt mede, dat Apollos ook het voornemen heeft tot hen te komen, 1 Corinthians 16:10,
IV. Hij wekt hen op tot waakzaamheid, standvastigheid, liefde en om verschuldigden eerbied te bewijzen aan allen, die hem en zijn medearbeiders in hun werk helpen, 1 Corinthians 16:13,
V. Na groeten van anderen en van hem zelven besluit hij den brief met een ernstige vermaning en met zegenbeden, 1 Corinthians 16:20.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 16De apostel, in dit hoofdstuk, I geeft leiding aan een inzameling van liefdegaven, in de gemeente te houden, voor de bedroefde en verarmde gemeenten in Judea, 1 Corinthians 16:1,
H. Hij spreekt van een bezoek, dat hij hun brengen wil, 1 Corinthians 16:5,
III. Hij beveelt Timotheus bij hen aan en deelt mede, dat Apollos ook het voornemen heeft tot hen te komen, 1 Corinthians 16:10,
IV. Hij wekt hen op tot waakzaamheid, standvastigheid, liefde en om verschuldigden eerbied te bewijzen aan allen, die hem en zijn medearbeiders in hun werk helpen, 1 Corinthians 16:13,
V. Na groeten van anderen en van hem zelven besluit hij den brief met een ernstige vermaning en met zegenbeden, 1 Corinthians 16:20.
Verzen 1-4
1 Corinthiërs 16:1-4In dit hoofdstuk besluit Paulus zijn langen brief met enige bijzondere onderwerpen van minder belang, maar, daar alles geschreven is door goddelijke ingeving, is ook alles nuttig voor onze lering. Hij begint met leiding te geven voor een liefdadige inzameling bij een bijzondere gelegenheid, de droefenissen en de armoede der Christenen in Judea, welke in dien tijd buitengewoon waren, gedeeltelijk door de algemene rampspoeden van dat volk, en gedeeltelijk door het bijzonder lijden, waaraan zij blootgesteld waren. Hieromtrent valt op te merken:
I. Hoe hij zijn aanwijzingen inleidt. Het was geen dienst, dien hij alleen van hen vroeg, hij had hetzelfde aan de gemeenten in Galatië verordend, 1 Corinthians 16:1. Hij begeerde van hen alleen, dat zij zich gedragen zouden naar dezelfde regelen, die hij in dergelijke omstandigheden aan andere gemeenten gegeven had. Hij verlangde niet dat anderen zouden verlichting hebben en zij verdrukking, 2 Corinthians 8:13. Hij vermeldt dus bescheiden de maatregelen door hem aan de gemeente in Galatië voorgeschreven, om naijver te verwekken, en verzoekt hen vrijgevig te zijn, overeenkomstig hun vermogen en de gelegenheid. Zij, die de meeste kerken overtroffen in geestelijke gaven en waarschijnlijk ook in aardsen voorspoed (zie de verdere redenering), zouden zeker niet dulden dat ze achteraan komen zouden in goedheid voor hun bedroefde broederen. Het goede voorbeeld van andere Christenen en gemeenten moet ons aansporen tot heiligen naijver. Het betaamt een Christen niet te kunnen verdragen, dat hij bij een zijner mede-Christenen zou achterstaan in enig deugdzaam en prijzenswaardig werk, maar altijd zo dat dit alleen dient om hem zelven aan te sporen, niet om anderen te benijden, en hoe meer voordelen wij hebben boven anderen des te meer moeten wij trachten hen te overtreffen. De gemeente van Corinthe mocht in dezen dienst niet achterstaan bij de gemeenten van Galatië, welke naar het schijnt niet zo rijk begaafd waren met geestelijke gaven of aardse welvaart.
II. De leiding zelf, waaromtrent wij opmerken:
1. De wijze, waarop de inzameling gehouden moest worden. Een iegelijk legge iets bij zich zelven weg, 1 Corinthians 16:2, make bij zich zelven een schat, een fonds, voor dit doel. De bedoeling is dat hij van tijd tot tijd iets zou wegleggen, dat hij sparen kon, en op die wijze een bedrag verzamelen voor dit liefdadig doel. Het is een goed ding een fonds te verzamelen voor nuttige doeleinden. Zij, die rijk zijn in deze wereld, moeten rijk worden in goede werken, 1 Timothy 6:17, 1 Timothy 6:18. Het beste middel daarvoor is van hun inkomen iets af te zonderen en zo een schat te vormen voor dat doel, een fonds voor de armen zowel als voor hen zelven. Daardoor zullen zij gereed zijn voor elk goed werk, waarvoor de gelegenheid zich voordoet, en velen, die met hun eigen handen werken voor hun levensonderhoud, behoren zo te werken dat zij iets hebben mede te delen aan hen, die gebrek lijden, Ephesians 4:28. Werkelijk kan hun schat voor goede werken nooit zeer groot zijn (ofschoon hij naar omstandigheden zeer kan afwisselen), maar de beste wijze voor hen om zulk een schat te verkrijgen is van tijd tot tijd afzonderen wat ze missen kunnen. Sommigen van de Griekse vaderen merken hier terecht op, dat deze raad gegeven werd ter wille van de armeren onder hen. Zij behoorden het wekelijks weg te leggen en niet in het algemene fonds te storten, opdat op die wijze hun bijdragen hun gemakkelijk zouden vallen en aangroeien tot een fonds ten bate hunner broederen. Vele kleinen, zegt het spreekwoord, maken een grote. Al onze liefdadigheid en mildheid behoort vrijwillig en van goeder harte te zijn, en daarom moeten wij ze ons zo gemakkelijk mogelijk maken. En wat kan beter daartoe helpen dan deze wijze om gedurig iets af te zonderen? Wij mogen mild geven wanneer wij weten dat we sparen kunnen en dat wij op die wijze weggelegd hebben wat we konden.
2. Hier is de maatstaf, waarin ze van het hun moesten wegleggen: naar dat hij welvaren verkregen heeft, ti an euodootai, naar dat hij voorspoedig geweest is en de Goddelijke Voorzienigheid hem gezegend heeft in zijn arbeid en handel. Al onze handel en arbeid zijn dat voor ons, wat het Gode behaagt ze te maken. De vlijtige hand maakt niet rijk zonder Gods zegen, Proverbs 10:4, Proverbs 10:22. Onze voorspoed en ons welslagen komen van God en niet van ons zelven, en Hij moet in alles erkend en geëerd worden. Al wat wij hebben zijn we aan Zijn goedheid en zegen verschuldigd. en wat we ook hebben moet gebruikt, besteed en verbeterd worden voor Hem. Zijne rechten op ons zelven en op het onze moeten door ons erkend worden en aan Hem overgelaten. En wat is meer geschikt om ons aan te sporen tot weldadigheid jegens het volk en de kinderen Gods dan het besef, dat al wat we hebben als Zijne gave tot ons gekomen is? Merk op: Als God ons zegent en voorspoedig maakt, moeten wij bereid zijn Zijne behoeftige dienaren te helpen en te troosten, wanneer Zijne goedheid ons overstroomt, mogen wij dat niet tot ons zelven beperken, maar moeten het laten afvloeien op anderen. De weldaden, die wij van Hem ontvangen, moeten ons opwekken om anderen goed te doen, en Hem te gelijken in onze weldadigheid, en hoe meer goed wij van God ontvangen, des te meer goed moeten wij anderen doen. Zij moesten wegleggen bij zich zelven naarmate God hen gezegend had. Hoe meer zij, door Gods gunst, door hun handwerk, handel of andere bezigheid, gewonnen hadden, des te meer moesten zij wegleggen. God verwacht dat onze weldadigheid voor anderen in enige verhouding zal staan met Zijne goedheid voor ons. Alles wat wij hebben is van God, hoe meer Hij geeft (omstandigheden in aanmerking genomen) des te meer stelt Hij ons instaat om te geven, en des te meer verwacht Hij dat wij geven zullen, dat wij meer geven zullen dan anderen, die er minder toe instaat zijn, dat wij meer zullen geven dan we doen zouden als wij er minder toe instaat waren. En, aan de andere zijde: van hem die minder heeft verwacht God minder. Hij is geen tiran of wrede drijver, Hij eist geen steen zonder het stro te geven, Hij verwacht niet dat iemand boven zijn vermogen doen zal. Indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft, 2 Corinthians 8:12. Maar als Hij ons zegent en voorspoedig maakt en ons in de gelegenheid stelt om wel te doen, dan verwacht Hij dat wij het doen zullen. Hoe meer gelegenheid Hij geeft, des te meer moeten onze harten zich verwijden en onze handen zich openen, maar, wanneer zulke gelegenheid ontbreekt, kunnen de handen niet zo geopend zijn, ofschoon de geest gewillig en het hart ruim is, en daar verlangt God het ook niet.
3. En nu de tijd, waarop dat geschieden moet: Elke eersten dag der week, kata mian sabbatoon, Luke 24:1, de dag des Heeren, de Christelijke feestdag, waarop de openbare samenkomsten werden gehouden en de openbare eredienst geoefend, en de Christelijke instellingen en geheimenissen (zoals de ouden ze noemden) werden gebruikt, dan legge ieder iets bij zich zelven weg. Dat is de dag van heilige rust, en hoe meer verpozing van wereldlijke zorgen en moeiten de ziel heeft, des te meer geschiktheid zal ze hebben om barmhartigheid te betonen, en de overige plichten van dien dag moeten ons aansporen om ons op de beoefening daarvan toe te leggen: werken van barmhartigheid moeten altijd werken van godsvrucht verzellen. Ware dankbaarheid jegens God zal vriendelijke en welwillende houding jegens de mensen voortbrengen. Dit gebod hebben wij van Hem, dat die God liefheeft ook zijnen broeder liefhebbe, 1 John 4:21. Werken van barmhartigheid zijn de natuurlijke vruchten van ware liefde voor God, en daarom zijn zij een eigenaardig werk op Zijn eigen dag. Gods dag is de beste gelegenheid om gaven voor liefdadige doeleinden weg te leggen of te besteden, naarmate Hij ons gezegend heeft, het is het betalen der schatting voor de zegeningen van de geëindigde week en daarbij het rechte middel om Zijn zegen over het werk onzer handen in de aanstaande week te verzekeren.
4. Hier hebben wij het beschikken over de dus gemaakte inzamelingen, de apostel verlangt dat alles gereed zij tegen zijn komst, en daarvoor gaf hij dezen leidraad. Opdat de verzamelingen niet alsdan eerst geschieden, wan- neer ik zal gekomen zijn, 1 Corinthians 16:2. Maar wat de beschikking er over betreft, als hij kwam wilde hij veel aan hen zelven overlaten. Het was hun weldadigheid en het was betamelijk dat zij er op hun eigen manier over beschikten, zo beantwoordde het aan het doel en werd op de rechte wijze besteed. Paulus matigde zich niet meer heerschappij aan over de beurs zijner hoorders dan over hun geloof, hij wilde over hun bijdragen niet beschikken zonder hun toestemming.
A. Hij zegt hun dat zij geloofsbrieven zouden geven en hun eigen afgezanten met hun gaven zenden, 1 Corinthians 16:3. Dit zou een gepast bewijs zijn van hun achting en broederlijke liefde voor hun bedroefde broederen, wanneer ze hun gaven zonden door leden van hun eigen gemeente, die vertrouwd en teerhartig waren, die medelijden hadden met hun lijdende broeders en Christelijk gevoel voor hen hadden, en hen niet beledigden. Het zou bewijzen, dat ze in dezen dienst zeer hartelijk waren, wanneer ze enige leden uit hun gemeente die moeilijke en gevaarlijke reis lieten doen om hun gaven over te brengen. Wij moeten niet slechts barmhartig onze mede-Christenen helpen, maar we moeten het ook doen op de wijze, die het best ons medelijden met hen en onze zorg voor hen toont.
B. Hij biedt aan met hun gezanten te gaan, indien ze dat raadzaam achten, 1 Corinthians 16:4. Zijn werk, als apostel, was niet het dienen der tafelen, maar zich te wijden aan woord en gebed, toch bleef hij nooit in gebreke een werk der barmhartigheid op touw te zetten of vooruit te helpen, indien daartoe gelegenheid bestond. Hij wilde naar Jeruzalem gaan, om de gaven van de gemeente te Corinthe over te brengen, liever dan dat die niet persoonlijk gebracht werden of de weldadigheid der Corinthiërs de rechte uitwerking missen zou. Dat was geen verhindering van zijne prediking, maar een grote steun daarvoor, wanneer hij zulk een zachte en zegenende zielsgesteldheid toonde. Merk op: Dienaren zijn in hun eigen werk bezig wanneer zij werken van barmhartigheid bevorderen en helpen. Paulus wekt de Corinthiërs op om te verzamelen ten einde de gemeenten in Judea te ondersteunen, en hij is bereid met hun gezondenen te gaan, ten einde de gaven over te brengen, en daarbij is hij in den weg van zijn plicht, en in de uitoefening van zijn werk.
Verzen 1-4
1 Corinthiërs 16:1-4In dit hoofdstuk besluit Paulus zijn langen brief met enige bijzondere onderwerpen van minder belang, maar, daar alles geschreven is door goddelijke ingeving, is ook alles nuttig voor onze lering. Hij begint met leiding te geven voor een liefdadige inzameling bij een bijzondere gelegenheid, de droefenissen en de armoede der Christenen in Judea, welke in dien tijd buitengewoon waren, gedeeltelijk door de algemene rampspoeden van dat volk, en gedeeltelijk door het bijzonder lijden, waaraan zij blootgesteld waren. Hieromtrent valt op te merken:
I. Hoe hij zijn aanwijzingen inleidt. Het was geen dienst, dien hij alleen van hen vroeg, hij had hetzelfde aan de gemeenten in Galatië verordend, 1 Corinthians 16:1. Hij begeerde van hen alleen, dat zij zich gedragen zouden naar dezelfde regelen, die hij in dergelijke omstandigheden aan andere gemeenten gegeven had. Hij verlangde niet dat anderen zouden verlichting hebben en zij verdrukking, 2 Corinthians 8:13. Hij vermeldt dus bescheiden de maatregelen door hem aan de gemeente in Galatië voorgeschreven, om naijver te verwekken, en verzoekt hen vrijgevig te zijn, overeenkomstig hun vermogen en de gelegenheid. Zij, die de meeste kerken overtroffen in geestelijke gaven en waarschijnlijk ook in aardsen voorspoed (zie de verdere redenering), zouden zeker niet dulden dat ze achteraan komen zouden in goedheid voor hun bedroefde broederen. Het goede voorbeeld van andere Christenen en gemeenten moet ons aansporen tot heiligen naijver. Het betaamt een Christen niet te kunnen verdragen, dat hij bij een zijner mede-Christenen zou achterstaan in enig deugdzaam en prijzenswaardig werk, maar altijd zo dat dit alleen dient om hem zelven aan te sporen, niet om anderen te benijden, en hoe meer voordelen wij hebben boven anderen des te meer moeten wij trachten hen te overtreffen. De gemeente van Corinthe mocht in dezen dienst niet achterstaan bij de gemeenten van Galatië, welke naar het schijnt niet zo rijk begaafd waren met geestelijke gaven of aardse welvaart.
II. De leiding zelf, waaromtrent wij opmerken:
1. De wijze, waarop de inzameling gehouden moest worden. Een iegelijk legge iets bij zich zelven weg, 1 Corinthians 16:2, make bij zich zelven een schat, een fonds, voor dit doel. De bedoeling is dat hij van tijd tot tijd iets zou wegleggen, dat hij sparen kon, en op die wijze een bedrag verzamelen voor dit liefdadig doel. Het is een goed ding een fonds te verzamelen voor nuttige doeleinden. Zij, die rijk zijn in deze wereld, moeten rijk worden in goede werken, 1 Timothy 6:17, 1 Timothy 6:18. Het beste middel daarvoor is van hun inkomen iets af te zonderen en zo een schat te vormen voor dat doel, een fonds voor de armen zowel als voor hen zelven. Daardoor zullen zij gereed zijn voor elk goed werk, waarvoor de gelegenheid zich voordoet, en velen, die met hun eigen handen werken voor hun levensonderhoud, behoren zo te werken dat zij iets hebben mede te delen aan hen, die gebrek lijden, Ephesians 4:28. Werkelijk kan hun schat voor goede werken nooit zeer groot zijn (ofschoon hij naar omstandigheden zeer kan afwisselen), maar de beste wijze voor hen om zulk een schat te verkrijgen is van tijd tot tijd afzonderen wat ze missen kunnen. Sommigen van de Griekse vaderen merken hier terecht op, dat deze raad gegeven werd ter wille van de armeren onder hen. Zij behoorden het wekelijks weg te leggen en niet in het algemene fonds te storten, opdat op die wijze hun bijdragen hun gemakkelijk zouden vallen en aangroeien tot een fonds ten bate hunner broederen. Vele kleinen, zegt het spreekwoord, maken een grote. Al onze liefdadigheid en mildheid behoort vrijwillig en van goeder harte te zijn, en daarom moeten wij ze ons zo gemakkelijk mogelijk maken. En wat kan beter daartoe helpen dan deze wijze om gedurig iets af te zonderen? Wij mogen mild geven wanneer wij weten dat we sparen kunnen en dat wij op die wijze weggelegd hebben wat we konden.
2. Hier is de maatstaf, waarin ze van het hun moesten wegleggen: naar dat hij welvaren verkregen heeft, ti an euodootai, naar dat hij voorspoedig geweest is en de Goddelijke Voorzienigheid hem gezegend heeft in zijn arbeid en handel. Al onze handel en arbeid zijn dat voor ons, wat het Gode behaagt ze te maken. De vlijtige hand maakt niet rijk zonder Gods zegen, Proverbs 10:4, Proverbs 10:22. Onze voorspoed en ons welslagen komen van God en niet van ons zelven, en Hij moet in alles erkend en geëerd worden. Al wat wij hebben zijn we aan Zijn goedheid en zegen verschuldigd. en wat we ook hebben moet gebruikt, besteed en verbeterd worden voor Hem. Zijne rechten op ons zelven en op het onze moeten door ons erkend worden en aan Hem overgelaten. En wat is meer geschikt om ons aan te sporen tot weldadigheid jegens het volk en de kinderen Gods dan het besef, dat al wat we hebben als Zijne gave tot ons gekomen is? Merk op: Als God ons zegent en voorspoedig maakt, moeten wij bereid zijn Zijne behoeftige dienaren te helpen en te troosten, wanneer Zijne goedheid ons overstroomt, mogen wij dat niet tot ons zelven beperken, maar moeten het laten afvloeien op anderen. De weldaden, die wij van Hem ontvangen, moeten ons opwekken om anderen goed te doen, en Hem te gelijken in onze weldadigheid, en hoe meer goed wij van God ontvangen, des te meer goed moeten wij anderen doen. Zij moesten wegleggen bij zich zelven naarmate God hen gezegend had. Hoe meer zij, door Gods gunst, door hun handwerk, handel of andere bezigheid, gewonnen hadden, des te meer moesten zij wegleggen. God verwacht dat onze weldadigheid voor anderen in enige verhouding zal staan met Zijne goedheid voor ons. Alles wat wij hebben is van God, hoe meer Hij geeft (omstandigheden in aanmerking genomen) des te meer stelt Hij ons instaat om te geven, en des te meer verwacht Hij dat wij geven zullen, dat wij meer geven zullen dan anderen, die er minder toe instaat zijn, dat wij meer zullen geven dan we doen zouden als wij er minder toe instaat waren. En, aan de andere zijde: van hem die minder heeft verwacht God minder. Hij is geen tiran of wrede drijver, Hij eist geen steen zonder het stro te geven, Hij verwacht niet dat iemand boven zijn vermogen doen zal. Indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft, 2 Corinthians 8:12. Maar als Hij ons zegent en voorspoedig maakt en ons in de gelegenheid stelt om wel te doen, dan verwacht Hij dat wij het doen zullen. Hoe meer gelegenheid Hij geeft, des te meer moeten onze harten zich verwijden en onze handen zich openen, maar, wanneer zulke gelegenheid ontbreekt, kunnen de handen niet zo geopend zijn, ofschoon de geest gewillig en het hart ruim is, en daar verlangt God het ook niet.
3. En nu de tijd, waarop dat geschieden moet: Elke eersten dag der week, kata mian sabbatoon, Luke 24:1, de dag des Heeren, de Christelijke feestdag, waarop de openbare samenkomsten werden gehouden en de openbare eredienst geoefend, en de Christelijke instellingen en geheimenissen (zoals de ouden ze noemden) werden gebruikt, dan legge ieder iets bij zich zelven weg. Dat is de dag van heilige rust, en hoe meer verpozing van wereldlijke zorgen en moeiten de ziel heeft, des te meer geschiktheid zal ze hebben om barmhartigheid te betonen, en de overige plichten van dien dag moeten ons aansporen om ons op de beoefening daarvan toe te leggen: werken van barmhartigheid moeten altijd werken van godsvrucht verzellen. Ware dankbaarheid jegens God zal vriendelijke en welwillende houding jegens de mensen voortbrengen. Dit gebod hebben wij van Hem, dat die God liefheeft ook zijnen broeder liefhebbe, 1 John 4:21. Werken van barmhartigheid zijn de natuurlijke vruchten van ware liefde voor God, en daarom zijn zij een eigenaardig werk op Zijn eigen dag. Gods dag is de beste gelegenheid om gaven voor liefdadige doeleinden weg te leggen of te besteden, naarmate Hij ons gezegend heeft, het is het betalen der schatting voor de zegeningen van de geëindigde week en daarbij het rechte middel om Zijn zegen over het werk onzer handen in de aanstaande week te verzekeren.
4. Hier hebben wij het beschikken over de dus gemaakte inzamelingen, de apostel verlangt dat alles gereed zij tegen zijn komst, en daarvoor gaf hij dezen leidraad. Opdat de verzamelingen niet alsdan eerst geschieden, wan- neer ik zal gekomen zijn, 1 Corinthians 16:2. Maar wat de beschikking er over betreft, als hij kwam wilde hij veel aan hen zelven overlaten. Het was hun weldadigheid en het was betamelijk dat zij er op hun eigen manier over beschikten, zo beantwoordde het aan het doel en werd op de rechte wijze besteed. Paulus matigde zich niet meer heerschappij aan over de beurs zijner hoorders dan over hun geloof, hij wilde over hun bijdragen niet beschikken zonder hun toestemming.
A. Hij zegt hun dat zij geloofsbrieven zouden geven en hun eigen afgezanten met hun gaven zenden, 1 Corinthians 16:3. Dit zou een gepast bewijs zijn van hun achting en broederlijke liefde voor hun bedroefde broederen, wanneer ze hun gaven zonden door leden van hun eigen gemeente, die vertrouwd en teerhartig waren, die medelijden hadden met hun lijdende broeders en Christelijk gevoel voor hen hadden, en hen niet beledigden. Het zou bewijzen, dat ze in dezen dienst zeer hartelijk waren, wanneer ze enige leden uit hun gemeente die moeilijke en gevaarlijke reis lieten doen om hun gaven over te brengen. Wij moeten niet slechts barmhartig onze mede-Christenen helpen, maar we moeten het ook doen op de wijze, die het best ons medelijden met hen en onze zorg voor hen toont.
B. Hij biedt aan met hun gezanten te gaan, indien ze dat raadzaam achten, 1 Corinthians 16:4. Zijn werk, als apostel, was niet het dienen der tafelen, maar zich te wijden aan woord en gebed, toch bleef hij nooit in gebreke een werk der barmhartigheid op touw te zetten of vooruit te helpen, indien daartoe gelegenheid bestond. Hij wilde naar Jeruzalem gaan, om de gaven van de gemeente te Corinthe over te brengen, liever dan dat die niet persoonlijk gebracht werden of de weldadigheid der Corinthiërs de rechte uitwerking missen zou. Dat was geen verhindering van zijne prediking, maar een grote steun daarvoor, wanneer hij zulk een zachte en zegenende zielsgesteldheid toonde. Merk op: Dienaren zijn in hun eigen werk bezig wanneer zij werken van barmhartigheid bevorderen en helpen. Paulus wekt de Corinthiërs op om te verzamelen ten einde de gemeenten in Judea te ondersteunen, en hij is bereid met hun gezondenen te gaan, ten einde de gaven over te brengen, en daarbij is hij in den weg van zijn plicht, en in de uitoefening van zijn werk.
Verzen 5-9
1 Corinthiërs 16:5-9In deze afdeling geeft de apostel zijn voornemen te kennen om hen te bezoeken en de reden daarvan, waaromtrent we het volgende opmerken.
1. Zijn voornemen, hij heeft voorgenomen om uit Azië te vertrekken, waar hij nu was, 1 Corinthians 16:8, 1 Corinthians 16:19, door Macedonië en Achaje te gaan, waar Corinthe in lag, en enigen tijd, wellicht den winter over, bij hen te blijven, 1 Corinthians 16:5, 1 Corinthians 16:6. Hij had lang in deze gemeente gearbeid en veel goeds onder hen gedaan, en hij had er zijn hart op gezet nog veel meer te doen (zo het Gode behaagde) en daarom had hij plan hen te komen zien en bij hen te blijven. Het hart van den waren dienaar van Christus moet altijd trekken naar hen, onder wie hij lang gearbeid heeft en veel zegen op zijn werk zag. Geen wonder dat Paulus genegen was Corinthe te bezoeken en bij hen te blijven zo lang de andere plichten van zijn bediening hem zouden toelaten. Ofschoon sommigen onder hen hem verachtten en een partij tegen hem maakten, waren er ongetwijfeld velen, die hem hartelijk liefhadden en hem allen eerbied bewezen, aan een apostel en hun geestelijken vader verschuldigd. Is het daarom te verwonderen, dat hij hen gaarne bezocht en bij hen bleef? En wat de overigen aangaat, die nu zoveel oneerbiedigheid betoonden: hij mocht hopen hen tot betere gedachten te zullen brengen, en daarbij te herstellen wat nu in de gemeente in verwarring was, indien hij enigen tijd in hun midden bleef. Het is duidelijk dat hij op dien goeden uitslag hoopte, want hij zegt voornemens te zijn bij hen te blijven, opdat zij hem mochten geleiden waar hij zou heenreizen, 1 Corinthians 16:6, niet dat zij hem een klein gedeelte van den weg zouden begeleiden, maar geleiden en voorzien voor de reis, hem aanmoedigen en helpen en er voor uitrusten. Hij verwacht op deze reis door hen voortgeholpen te worden, gelijk het Gode waardig is, gelijk in 3 John 1:6 genoemd wordt, zodat hij aan geen ding gebrek heeft, zoals hij zelf zegt, Titus 3:13. Zijn verblijf in hun midden zal, naar hij hoopt, hen van hun scheurmakerij genezen en hen tot hem en hun plicht terugbrengen. Er was goede reden voor den apostel om zijn tijdelijk verblijf te vestigen in een plaats, waar hij het vooruitzicht had van zoveel goeds te kunnen doen.
2. Zijn verontschuldiging dat hij hen nu niet komt bezoeken, omdat het alleen in het voorbijgaan zou zijn, 1 Corinthians 16:7, en paradooi, in het doortrekken, het zou dan alleen een vluchtig bezoek zijn. Hij wilde hen nu niet bezoeken omdat hij niet bij hen blijven kon. Zulk een bezoek zou zomin hun als hem enige voldoening of voordeel geven. Het zou hun verlangen meer opwekken dan bevredigen, hun begeerten naar elkanders gezelschap meer aanvuren dan voldoen. Hij had hen zo lief dat hij verlangde naar een gelegenheid om bij hen te blijven, en gedurende enigen tijd zijn verblijfplaats onder hen te kiezen. Dat zou aangenamer voor hem en nuttiger voor hen zijn dan een kort bezoek op de doorreis, en daarom wilde hij hen nu niet zien, maar later als hij blijven kon, gedurende enigen tijd.
3. Dit voornemen wordt echter beperkt. Ik hoop enigen tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten, 1 Corinthians 16:7. Ofschoon de apostelen door ingeving schreven, wisten zij daardoor niet hoe God over hen beschikken wilde. Paulus had het voornemen naar Corinthe te komen, daar te blijven en hoopte er veel goeds te zullen doen. Dat was geen voornemen, voortgebracht door enige buitengewone beweging of aandrift van den Geest Gods, het was niet het gevolg van inspiratie, want dan zou hij niet op deze wijze gesproken hebben. Een voornemen op die wijze in hem gevormd zou een voornemen van God geweest zijn, hem kenbaar gemaakt door den Geest, en zou hij dan gezegd hebben dat hij naar Corinthe komen zou indien het Gode behaagde, dat zou zijn: ik zal Gods eigen voornemen ten mijnen opzichte ten uitvoer leggen indien God het goedvindt? Men moet hier dus denken aan een gewoon voornemen, gevormd in zijn eigen geest. En met betrekking tot al onze voornemens past het ons te zeggen: We zullen ze uitvoeren indien het den Heere behaagt. Al onze voornemens moeten gemaakt worden in onderwerping aan de goddelijke Voorzienigheid. Wij behoren te zeggen: Indien de Heere wil en wij leven, zullen we dit of dat doen, James 4:15. Wij hebben de macht niet onze voornemens te volvoeren zonder de goddelijke toelating. Alles wat we doen moeten we doen door Gods kracht en verlof en onder Zijn bestuur. Heidenen zijn voorgegaan in de erkenning van deze overmacht der Voorzienigheid over al onze plannen en daden, hoeveel te meer moeten wij geredelijk het toestemmen, en steeds en ernstig er rekening mede houden!
4. Hier geeft de apostel zijn voornemen te kennen om thans te Efeze te blijven. Hij zegt daar te willen blijven tot den Pinksterdag, 1 Corinthians 16:8. Het is zeer waarschijnlijk dat hij dezen brief te Efeze geschreven heeft, door deze uitdrukking vergeleken met 1 Corinthians 16:19, waar hij zegt: U groeten de gemeenten van Azië. Een eigenaardige groet uit Efeze, maar minder eigenaardig indien hij te Filippi zou geweest zijn, gelijk het onderschrift van den brief in onze gewone vertalingen wil. In een brief uit Filippi geschreven, zou het veel eigenaardiger geweest zijn, aan het einde van den brief te zetten: De gemeenten van Macedoniëgroeten u.
5. Hier is de reden, waarom Paulus voor het tegenwoordige te Efeze blijven wil. Want mij is een grote en krachtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders, 1 Corinthians 16:9. Een grote en krachtige deur was hem geopend, velen te Efeze waren bereid om het Evangelie aan te nemen, en God gaf hem veel voorspoed op zijn werk onder hen, hij had menigeen tot Christus gebracht en hoopte er nog velen te winnen. Om deze reden besloot hij nog een poos te Efeze te blijven. Welslagen en een redelijk vooruitzicht van meer welslagen was een billijke reden om een apostel te doen besluiten in een bepaalde plaats te blijven arbeiden. En er waren vele tegenstanders, omdat er een grote en krachtige deur geopend was. Grote voorspoed op de prediking des Evangelies verwekt gewoonlijk veel vijanden. De duivel staat hen het meest tegen en bemoeilijkt hen het meest, die het hartelijkst en met den besten uitslag zich er op toeleggen om zijn koninkrijk te verwoesten. Er waren vele tegenstanders, en daarom besloot de apostel te blijven. Sommigen denken dat deze uitdrukking een zinspeling is op de gewoonte in het Romeinse circus. De wagenmenners van de ene groep kwamen het circus binnenrijden door een ingang, vlak tegenover die van hun mededingers, en beide groepen tegelijk. Ware moed wordt door tegenstand aangevuurd, en het is geen wonder dat de Christelijke moed van den apostel aangewakkerd werd door den ijver van zijn tegenstanders. Zij waren er op uit om hem ten onder te brengen, en de werking van zijn dienst te Efeze teniet te doen, en zou hij dan in zulk een ogenblik zijn standplaats verlaten, en daardoor zijn karakter en leer onteren? Neen, de tegenwerking van zijn tegenstanders kon alleen zijn ijver aanvuren. Hij werd in geen enkel opzicht door hen ontmoedigd, maar hoe meer zij woedden en tegenstonden, des te meer spande hij zichzelf in. Zou zulk een man als hij vlieden? Tegenstanders en tegenwerking breken de geestkracht van gelovige dienaren niet, wier werk gezegend is, maar ontsteken alleen hun ijver, en geven hun nieuwen moed. Inderdaad: vergeefs arbeiden is droef en ontmoedigend. Dat dooft de geestdrift en breekt het hart. Maar welslagen geeft leven en kracht aan een dienaar, ofschoon de vijanden woeden, lasteren en vervolgen. Het is niet de tegenstand der vijanden, maar de hardheid en het verzet van de hoorders, het terugglijden en tegenstaan van belijders, dat een getrouw dienaar ontmoedigt en zijn hart breekt.
Verzen 5-9
1 Corinthiërs 16:5-9In deze afdeling geeft de apostel zijn voornemen te kennen om hen te bezoeken en de reden daarvan, waaromtrent we het volgende opmerken.
1. Zijn voornemen, hij heeft voorgenomen om uit Azië te vertrekken, waar hij nu was, 1 Corinthians 16:8, 1 Corinthians 16:19, door Macedonië en Achaje te gaan, waar Corinthe in lag, en enigen tijd, wellicht den winter over, bij hen te blijven, 1 Corinthians 16:5, 1 Corinthians 16:6. Hij had lang in deze gemeente gearbeid en veel goeds onder hen gedaan, en hij had er zijn hart op gezet nog veel meer te doen (zo het Gode behaagde) en daarom had hij plan hen te komen zien en bij hen te blijven. Het hart van den waren dienaar van Christus moet altijd trekken naar hen, onder wie hij lang gearbeid heeft en veel zegen op zijn werk zag. Geen wonder dat Paulus genegen was Corinthe te bezoeken en bij hen te blijven zo lang de andere plichten van zijn bediening hem zouden toelaten. Ofschoon sommigen onder hen hem verachtten en een partij tegen hem maakten, waren er ongetwijfeld velen, die hem hartelijk liefhadden en hem allen eerbied bewezen, aan een apostel en hun geestelijken vader verschuldigd. Is het daarom te verwonderen, dat hij hen gaarne bezocht en bij hen bleef? En wat de overigen aangaat, die nu zoveel oneerbiedigheid betoonden: hij mocht hopen hen tot betere gedachten te zullen brengen, en daarbij te herstellen wat nu in de gemeente in verwarring was, indien hij enigen tijd in hun midden bleef. Het is duidelijk dat hij op dien goeden uitslag hoopte, want hij zegt voornemens te zijn bij hen te blijven, opdat zij hem mochten geleiden waar hij zou heenreizen, 1 Corinthians 16:6, niet dat zij hem een klein gedeelte van den weg zouden begeleiden, maar geleiden en voorzien voor de reis, hem aanmoedigen en helpen en er voor uitrusten. Hij verwacht op deze reis door hen voortgeholpen te worden, gelijk het Gode waardig is, gelijk in 3 John 1:6 genoemd wordt, zodat hij aan geen ding gebrek heeft, zoals hij zelf zegt, Titus 3:13. Zijn verblijf in hun midden zal, naar hij hoopt, hen van hun scheurmakerij genezen en hen tot hem en hun plicht terugbrengen. Er was goede reden voor den apostel om zijn tijdelijk verblijf te vestigen in een plaats, waar hij het vooruitzicht had van zoveel goeds te kunnen doen.
2. Zijn verontschuldiging dat hij hen nu niet komt bezoeken, omdat het alleen in het voorbijgaan zou zijn, 1 Corinthians 16:7, en paradooi, in het doortrekken, het zou dan alleen een vluchtig bezoek zijn. Hij wilde hen nu niet bezoeken omdat hij niet bij hen blijven kon. Zulk een bezoek zou zomin hun als hem enige voldoening of voordeel geven. Het zou hun verlangen meer opwekken dan bevredigen, hun begeerten naar elkanders gezelschap meer aanvuren dan voldoen. Hij had hen zo lief dat hij verlangde naar een gelegenheid om bij hen te blijven, en gedurende enigen tijd zijn verblijfplaats onder hen te kiezen. Dat zou aangenamer voor hem en nuttiger voor hen zijn dan een kort bezoek op de doorreis, en daarom wilde hij hen nu niet zien, maar later als hij blijven kon, gedurende enigen tijd.
3. Dit voornemen wordt echter beperkt. Ik hoop enigen tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten, 1 Corinthians 16:7. Ofschoon de apostelen door ingeving schreven, wisten zij daardoor niet hoe God over hen beschikken wilde. Paulus had het voornemen naar Corinthe te komen, daar te blijven en hoopte er veel goeds te zullen doen. Dat was geen voornemen, voortgebracht door enige buitengewone beweging of aandrift van den Geest Gods, het was niet het gevolg van inspiratie, want dan zou hij niet op deze wijze gesproken hebben. Een voornemen op die wijze in hem gevormd zou een voornemen van God geweest zijn, hem kenbaar gemaakt door den Geest, en zou hij dan gezegd hebben dat hij naar Corinthe komen zou indien het Gode behaagde, dat zou zijn: ik zal Gods eigen voornemen ten mijnen opzichte ten uitvoer leggen indien God het goedvindt? Men moet hier dus denken aan een gewoon voornemen, gevormd in zijn eigen geest. En met betrekking tot al onze voornemens past het ons te zeggen: We zullen ze uitvoeren indien het den Heere behaagt. Al onze voornemens moeten gemaakt worden in onderwerping aan de goddelijke Voorzienigheid. Wij behoren te zeggen: Indien de Heere wil en wij leven, zullen we dit of dat doen, James 4:15. Wij hebben de macht niet onze voornemens te volvoeren zonder de goddelijke toelating. Alles wat we doen moeten we doen door Gods kracht en verlof en onder Zijn bestuur. Heidenen zijn voorgegaan in de erkenning van deze overmacht der Voorzienigheid over al onze plannen en daden, hoeveel te meer moeten wij geredelijk het toestemmen, en steeds en ernstig er rekening mede houden!
4. Hier geeft de apostel zijn voornemen te kennen om thans te Efeze te blijven. Hij zegt daar te willen blijven tot den Pinksterdag, 1 Corinthians 16:8. Het is zeer waarschijnlijk dat hij dezen brief te Efeze geschreven heeft, door deze uitdrukking vergeleken met 1 Corinthians 16:19, waar hij zegt: U groeten de gemeenten van Azië. Een eigenaardige groet uit Efeze, maar minder eigenaardig indien hij te Filippi zou geweest zijn, gelijk het onderschrift van den brief in onze gewone vertalingen wil. In een brief uit Filippi geschreven, zou het veel eigenaardiger geweest zijn, aan het einde van den brief te zetten: De gemeenten van Macedoniëgroeten u.
5. Hier is de reden, waarom Paulus voor het tegenwoordige te Efeze blijven wil. Want mij is een grote en krachtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders, 1 Corinthians 16:9. Een grote en krachtige deur was hem geopend, velen te Efeze waren bereid om het Evangelie aan te nemen, en God gaf hem veel voorspoed op zijn werk onder hen, hij had menigeen tot Christus gebracht en hoopte er nog velen te winnen. Om deze reden besloot hij nog een poos te Efeze te blijven. Welslagen en een redelijk vooruitzicht van meer welslagen was een billijke reden om een apostel te doen besluiten in een bepaalde plaats te blijven arbeiden. En er waren vele tegenstanders, omdat er een grote en krachtige deur geopend was. Grote voorspoed op de prediking des Evangelies verwekt gewoonlijk veel vijanden. De duivel staat hen het meest tegen en bemoeilijkt hen het meest, die het hartelijkst en met den besten uitslag zich er op toeleggen om zijn koninkrijk te verwoesten. Er waren vele tegenstanders, en daarom besloot de apostel te blijven. Sommigen denken dat deze uitdrukking een zinspeling is op de gewoonte in het Romeinse circus. De wagenmenners van de ene groep kwamen het circus binnenrijden door een ingang, vlak tegenover die van hun mededingers, en beide groepen tegelijk. Ware moed wordt door tegenstand aangevuurd, en het is geen wonder dat de Christelijke moed van den apostel aangewakkerd werd door den ijver van zijn tegenstanders. Zij waren er op uit om hem ten onder te brengen, en de werking van zijn dienst te Efeze teniet te doen, en zou hij dan in zulk een ogenblik zijn standplaats verlaten, en daardoor zijn karakter en leer onteren? Neen, de tegenwerking van zijn tegenstanders kon alleen zijn ijver aanvuren. Hij werd in geen enkel opzicht door hen ontmoedigd, maar hoe meer zij woedden en tegenstonden, des te meer spande hij zichzelf in. Zou zulk een man als hij vlieden? Tegenstanders en tegenwerking breken de geestkracht van gelovige dienaren niet, wier werk gezegend is, maar ontsteken alleen hun ijver, en geven hun nieuwen moed. Inderdaad: vergeefs arbeiden is droef en ontmoedigend. Dat dooft de geestdrift en breekt het hart. Maar welslagen geeft leven en kracht aan een dienaar, ofschoon de vijanden woeden, lasteren en vervolgen. Het is niet de tegenstand der vijanden, maar de hardheid en het verzet van de hoorders, het terugglijden en tegenstaan van belijders, dat een getrouw dienaar ontmoedigt en zijn hart breekt.
Verzen 10-12
1 Corinthiërs 16:10-12In dit gedeelte:
I. Beveelt hij Timotheus bij hen aan, met verscheidene bijzonderheden.
1. Hij verzoekt hen er voor te zorgen dat hij buiten vreze bij hen zij, 1 Corinthians 16:10. Timotheus werd door den apostel gezonden om de misbruiken te verwijderen, die bij hen ingekropen waren, en niet alleen om te herstellen, maar ook om te berispen, af te snijden hen die schuldig waren. Zij waren allen in partijen gesplitst en zonder twijfel was de wederkerige naijver en haat zeer hoog gestegen. Zeer waarschijnlijk waren sommigen hunner zeer rijk, en daarvan velen zeer trots beide op hun aardsen overvloed en hun geestelijke gaven. Trotse geesten kunnen moeilijk terechtwijzing verdragen. Er was dus enige reden om te vrezen dat de jonge Timotheus ruw zou behandeld worden, tenminste de apostel waarschuwt hen niet onbehoorlijk tegen hem op te treden. Niet omdat hij niet op het ergste voorbereid was, maar, hoe groot zijn kracht en voorzichtigheid ook zijn mochten, het was hun plicht zich behoorlijk jegens hem te gedragen en hem niet te ontmoedigen in het werk zijns Heeren. Zij mochten door zijn bestraffing niet prikkelbaar worden. Christenen behoren getrouwe bestraffing van hun dienaren te verdragen, en hen niet te verschrikken en te ontmoedigen in de uitoefening van hun plicht.
2. Hij waarschuwt hen, dat niemand hem verachte, 1 Corinthians 16:11. Hij was een jong man, en alleen, zoals Oecumenius opmerkt. Hij had niemand om hem te steunen, en zijn jeugdig voorkomen en jonge jaren gaven hem slechts weinig eerwaardigheid, en daarom konden zij, die meenden alle wijsheid te bezitten, zeer licht er toe komen om hem diep te verachten. Nu, zegt de apostel, weest daartegen op uw hoede. Niet, dat de apostel Timotheus mistrouwde, hij wist wel dat deze niets zou doen, dat zijn karakter in verdenking of zijn jeugd in verachting bracht. Maar hoogmoed was een heersende zonde onder de Corinthiërs, en daarom was zulk een waarschuwing maar al te noodzakelijk. Christenen moeten zeer zorgvuldig zijn van geen verachting over elkaar uit te storten, maar vooral niet over getrouwe dienaren van Christus. Dezen, hetzij ze jong of oud zijn, moeten ter wille van hun werk in hoge achting gehouden worden.
3. Hij zegt hun dat ze hem alle verschuldigde aanmoediging moeten geven, hem welwillend behandelen zolang hij bij hen zou zijn, en ten teken daarvan moeten zij hem terug laten gaan naar Paulus, in vrede en goed van het nodige voor de reis voorzien. Dit is de bedoeling van de woorden: geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, 1 Corinthians 16:11. Getrouwe dienaren behoren niet alleen goed ontvangen te worden door de mensen, onder welken zij een tijdlang arbeiden, maar ook bij hun vertrek met eerbied behandeld te worden.
II. Hij geeft de reden aan, waarom zij zich op die wijze jegens Timotheus te gedragen hebben.
1. Hij was bezig in hetzelfde werk als Paulus, en krachtens dezelfde machtgeving, 1 Corinthians 16:10. Hij kwam niet met een boodschap van Paulus tot hen, of om diens werk te doen, neen, het was het werk des Heeren. Ofschoon hij geen apostel was, zo was hij toch de helper van een hunner, en tot dezen dienst gezonden door goddelijke roeping. En daarom zou het krenken van zijn geest zijn het beledigen van den Heiligen Geest, hem verachten zou zijn zijn Zender verachten, dat is niet Paulus, maar Paulus' Heere en den hunnen. Zij, die het werk des Heeren werken, mogen niet veracht of verschrikt worden, maar moeten met alle tederheid en eerbied behandeld worden. Zulke zijn alle getrouwe dienaren des Woords, ofschoon niet allen in dezelfden rang en graad. Predikanten en leraren, zowel als apostelen en evangelisten, indien ze hun plicht betrachten, moeten met eer en ontzag behandeld worden.
2. Een andere reden wordt hier ontvouwd, zij moesten hem achten om zijns werks wil, maar ook om Paulus' wil, die hem naar Corinthe gezonden had, niet op eigen hand, maar om het werk des Heeren te werken. Geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, want ik verwacht hem met de broederen, 1 Corinthians 16:11, of: ik en de broederen zien naar hem uit (de grondtekst laat beide vertalingen toe) ek dechomai gar auton meta toon adelphoon. Ik wacht op zijn terugkomst en op zijn verslag omtrent u, en zal naar uw gedrag tegenover hem oordelen over uw houding en eerbied voor mij. Ziet toe dat ge hem niet terugzendt met een slecht bericht. Paulus had recht te verwachten van de Corinthiërs, dat een gezant van hem, met zulk een opdracht, zou ontzien en wl behandeld worden. Zijn werk en de vrucht daarvan onder hen, zijn gezag als apostel bij hen, konden dit van hen vorderen. Zij mochten niet durven Timotheus te laten wederkeren met een verslag, dat den apostel zou grieven en vertoornen. Ik en de broederen verwachten hem, zien uit naar het bericht dat hij brengen zal, en daarom: behandelt hem niet verkeerd, maar eerbiedigt hem, geeft acht op zijn zending, en laat hem in vrede wederkeren.
III. Hij deelt hun mede dat Apollos het voornemen heeft hen te bezoeken.
1. Hij had hem zeer gebeden, dat hij met de broederen tot hen gaan zou, 1 Corinthians 16:12. Ofschoon ene partij onder hen zich voor Apollos en tegen Paulus verklaard had (indien de uitdrukking in 1 Corinthians 4:6 letterlijk moet opgevat worden) toch belette Paulus Apollos niet om gedurende zijne afwezigheid de Corinthiërs te bezoeken, maar drong hij er zelfs op aan dat deze gaan zou. Hij verdacht er Apollos niet van, dat deze het aanzien van Paulus en den eerbied voor hem onder hen zou verminderen door die van hem zelven te bevorderen. Getrouwe dienaren zijn niet vatbaar voor naijver op elkaar, of om elkaar van zulke zelfzuchtige bedoelingen te verdenken. De ware broederlijke liefde denkt geen kwaad. En waar zou die regeren, indien niet in de harten der dienaren van Christus?
2. Apollos had niet kunnen bewogen worden om thans tot hen te komen, maar verkoos een gelegener tijd af te wachten. Wellicht maakten hun twisten en scheuringen toen het ogenblik daarvoor minder gunstig. Hij wilde niet gaan om aan het hoofd van een partij geplaatst te worden en daardoor zijns ondanks de twisten en verdeeldheden te doen voortduren. Zodra die door den invloed van Paulus' brief en van Timotheus' werkzaamheid onder hen bedaard waren, zou hij een bezoek voor meer gewenst houden. Apostelen benijdden elkaar niet, maar gingen te rade met elkanders welzijn en nuttigheid. Paulus betoont zijn groot vertrouwen in de gemeente te Corinthe, ofschoon zij hem slecht behandeld hadden, door Apollos aan te sporen om tot hen te gaan. En Apollos toont zijn eerbied voor Paulus en zijne begeerte om diens karakter en gezag hoog te houden, door zijn reis uit te stellen tot de Corinthiërs in betere gemoedsstemming zouden zijn. Het is in dienaren des Woords zeer betamelijk eerbied voor elkanders goeden naam en nuttigheid te hebben en te tonen.
Verzen 10-12
1 Corinthiërs 16:10-12In dit gedeelte:
I. Beveelt hij Timotheus bij hen aan, met verscheidene bijzonderheden.
1. Hij verzoekt hen er voor te zorgen dat hij buiten vreze bij hen zij, 1 Corinthians 16:10. Timotheus werd door den apostel gezonden om de misbruiken te verwijderen, die bij hen ingekropen waren, en niet alleen om te herstellen, maar ook om te berispen, af te snijden hen die schuldig waren. Zij waren allen in partijen gesplitst en zonder twijfel was de wederkerige naijver en haat zeer hoog gestegen. Zeer waarschijnlijk waren sommigen hunner zeer rijk, en daarvan velen zeer trots beide op hun aardsen overvloed en hun geestelijke gaven. Trotse geesten kunnen moeilijk terechtwijzing verdragen. Er was dus enige reden om te vrezen dat de jonge Timotheus ruw zou behandeld worden, tenminste de apostel waarschuwt hen niet onbehoorlijk tegen hem op te treden. Niet omdat hij niet op het ergste voorbereid was, maar, hoe groot zijn kracht en voorzichtigheid ook zijn mochten, het was hun plicht zich behoorlijk jegens hem te gedragen en hem niet te ontmoedigen in het werk zijns Heeren. Zij mochten door zijn bestraffing niet prikkelbaar worden. Christenen behoren getrouwe bestraffing van hun dienaren te verdragen, en hen niet te verschrikken en te ontmoedigen in de uitoefening van hun plicht.
2. Hij waarschuwt hen, dat niemand hem verachte, 1 Corinthians 16:11. Hij was een jong man, en alleen, zoals Oecumenius opmerkt. Hij had niemand om hem te steunen, en zijn jeugdig voorkomen en jonge jaren gaven hem slechts weinig eerwaardigheid, en daarom konden zij, die meenden alle wijsheid te bezitten, zeer licht er toe komen om hem diep te verachten. Nu, zegt de apostel, weest daartegen op uw hoede. Niet, dat de apostel Timotheus mistrouwde, hij wist wel dat deze niets zou doen, dat zijn karakter in verdenking of zijn jeugd in verachting bracht. Maar hoogmoed was een heersende zonde onder de Corinthiërs, en daarom was zulk een waarschuwing maar al te noodzakelijk. Christenen moeten zeer zorgvuldig zijn van geen verachting over elkaar uit te storten, maar vooral niet over getrouwe dienaren van Christus. Dezen, hetzij ze jong of oud zijn, moeten ter wille van hun werk in hoge achting gehouden worden.
3. Hij zegt hun dat ze hem alle verschuldigde aanmoediging moeten geven, hem welwillend behandelen zolang hij bij hen zou zijn, en ten teken daarvan moeten zij hem terug laten gaan naar Paulus, in vrede en goed van het nodige voor de reis voorzien. Dit is de bedoeling van de woorden: geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, 1 Corinthians 16:11. Getrouwe dienaren behoren niet alleen goed ontvangen te worden door de mensen, onder welken zij een tijdlang arbeiden, maar ook bij hun vertrek met eerbied behandeld te worden.
II. Hij geeft de reden aan, waarom zij zich op die wijze jegens Timotheus te gedragen hebben.
1. Hij was bezig in hetzelfde werk als Paulus, en krachtens dezelfde machtgeving, 1 Corinthians 16:10. Hij kwam niet met een boodschap van Paulus tot hen, of om diens werk te doen, neen, het was het werk des Heeren. Ofschoon hij geen apostel was, zo was hij toch de helper van een hunner, en tot dezen dienst gezonden door goddelijke roeping. En daarom zou het krenken van zijn geest zijn het beledigen van den Heiligen Geest, hem verachten zou zijn zijn Zender verachten, dat is niet Paulus, maar Paulus' Heere en den hunnen. Zij, die het werk des Heeren werken, mogen niet veracht of verschrikt worden, maar moeten met alle tederheid en eerbied behandeld worden. Zulke zijn alle getrouwe dienaren des Woords, ofschoon niet allen in dezelfden rang en graad. Predikanten en leraren, zowel als apostelen en evangelisten, indien ze hun plicht betrachten, moeten met eer en ontzag behandeld worden.
2. Een andere reden wordt hier ontvouwd, zij moesten hem achten om zijns werks wil, maar ook om Paulus' wil, die hem naar Corinthe gezonden had, niet op eigen hand, maar om het werk des Heeren te werken. Geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, want ik verwacht hem met de broederen, 1 Corinthians 16:11, of: ik en de broederen zien naar hem uit (de grondtekst laat beide vertalingen toe) ek dechomai gar auton meta toon adelphoon. Ik wacht op zijn terugkomst en op zijn verslag omtrent u, en zal naar uw gedrag tegenover hem oordelen over uw houding en eerbied voor mij. Ziet toe dat ge hem niet terugzendt met een slecht bericht. Paulus had recht te verwachten van de Corinthiërs, dat een gezant van hem, met zulk een opdracht, zou ontzien en wl behandeld worden. Zijn werk en de vrucht daarvan onder hen, zijn gezag als apostel bij hen, konden dit van hen vorderen. Zij mochten niet durven Timotheus te laten wederkeren met een verslag, dat den apostel zou grieven en vertoornen. Ik en de broederen verwachten hem, zien uit naar het bericht dat hij brengen zal, en daarom: behandelt hem niet verkeerd, maar eerbiedigt hem, geeft acht op zijn zending, en laat hem in vrede wederkeren.
III. Hij deelt hun mede dat Apollos het voornemen heeft hen te bezoeken.
1. Hij had hem zeer gebeden, dat hij met de broederen tot hen gaan zou, 1 Corinthians 16:12. Ofschoon ene partij onder hen zich voor Apollos en tegen Paulus verklaard had (indien de uitdrukking in 1 Corinthians 4:6 letterlijk moet opgevat worden) toch belette Paulus Apollos niet om gedurende zijne afwezigheid de Corinthiërs te bezoeken, maar drong hij er zelfs op aan dat deze gaan zou. Hij verdacht er Apollos niet van, dat deze het aanzien van Paulus en den eerbied voor hem onder hen zou verminderen door die van hem zelven te bevorderen. Getrouwe dienaren zijn niet vatbaar voor naijver op elkaar, of om elkaar van zulke zelfzuchtige bedoelingen te verdenken. De ware broederlijke liefde denkt geen kwaad. En waar zou die regeren, indien niet in de harten der dienaren van Christus?
2. Apollos had niet kunnen bewogen worden om thans tot hen te komen, maar verkoos een gelegener tijd af te wachten. Wellicht maakten hun twisten en scheuringen toen het ogenblik daarvoor minder gunstig. Hij wilde niet gaan om aan het hoofd van een partij geplaatst te worden en daardoor zijns ondanks de twisten en verdeeldheden te doen voortduren. Zodra die door den invloed van Paulus' brief en van Timotheus' werkzaamheid onder hen bedaard waren, zou hij een bezoek voor meer gewenst houden. Apostelen benijdden elkaar niet, maar gingen te rade met elkanders welzijn en nuttigheid. Paulus betoont zijn groot vertrouwen in de gemeente te Corinthe, ofschoon zij hem slecht behandeld hadden, door Apollos aan te sporen om tot hen te gaan. En Apollos toont zijn eerbied voor Paulus en zijne begeerte om diens karakter en gezag hoog te houden, door zijn reis uit te stellen tot de Corinthiërs in betere gemoedsstemming zouden zijn. Het is in dienaren des Woords zeer betamelijk eerbied voor elkanders goeden naam en nuttigheid te hebben en te tonen.
Verzen 13-18
1 Corinthiërs 16:13-18In deze afdeling geeft de apostel
I. Enige algemene raadgevingen.
1. Zij moeten waakzaam zijn, 1 Corinthians 16:13, op hun hoede. Een Christen is altijd in gevaar en moet daarom altijd waken, ofschoon het gevaar in sommige tijden en omstandigheden groter is dan in andere. De Corinthiërs waren in meer dan een opzicht in groot gevaar, hun twisten liepen hoog, de ongeregeldheden onder hen waren zeer groot, er waren bedriegers onder hen, die poogden hun geloof in de belangrijkste waarheden te bederven, waarheden zonder welke de praktijk van deugd en godzaligheid niet bestaan kon. En voorzeker was het in zulke omstandigheden hun plicht te waken. Indien een Christen zeker zijn wil, moet hij op zijn hoede zijn, en hoe groter het gevaar is des te meer waakzaamheid is voor zijn veiligheid nodig.
2. Hij vermaant hen: staat vast in het geloof, behoudt den grond, blijft bij de openbaring Gods, geeft die niet op voor de wijsheid der wereld, laat het door die niet bederven, staat vast in het geloof des Evangelies, handhaaft dat tot zelfs in den dood, staat er zo in dat ge bij zijn belijdenis blijft en er de kracht en invloed van voelt en geniet. Een Christen behoort standvastig in het geloof te zijn, en dat nooit te verlaten of te verloochenen. Alleen door dat geloof zal hij instaat zijn om staande te blijven in de ure der verzoeking, alleen door dit geloof staan wij, 2 Corinthians 1:24, daardoor overwinnen wij de wereld, 1 John 5:4, beide wanneer zij vleit en dreigt, verzoekt of verschrikt. Wij moeten daarom in het geloof des Evangelies staan, wanneer wij onze zuiverheid willen bewaren.
3. Hij vermaant hen om mannelijk te handelen en sterk te zijn, houdt u mannelijk, zijt sterk, flink, vastbesloten, weest dapper in den tegenstand van de slechte mensen, die u willen verdelen en verderven, die u in partijen willen splitsen en uw geloof ondermijnen, wordt niet door hen verschrikt of meegesleept, toont uzelven mannen in Christus door uw standvastigheid, juist oordeel en beslist besluit. Christenen moeten mannelijk en standvastig zijn in al hun ontmoetingen met hun vijanden, hun geloof verdedigende en hun zelfstandigheid handhavende. Vooral moeten ze dat in die geloofspunten, welke den grondslag van besliste en praktische godsvrucht uitmaken, zulke als onder de Corinthiërs aangevallen werden, die moeten met helder oordeel en onwrikbare beslistheid gehandhaafd worden.
4. Hij vermaant hen dat al hun dingen moeten geschieden in de liefde. Onze ijver en standvastigheid moeten gepaard gaan met liefde. Terwijl de apostel aanspoort om als mannen te staan voor ons geloof en onze belijdenis, vlecht hij er de waarschuwing tussen om het niet als duivels te doen. Wij behoren ons geloof te verdedigen, maar moeten terzelfder tijd onze onschuld bewaren, niet verscheuren en verwoesten, maar steeds bedenken dat de toorn des mans Gods gerechtigheid niet werkt, James 1:24. Christenen behoren zorg te dragen dat de liefde niet alleen heerse in hun harten, maar ook uitstrale in hun leven, zelfs in de krachtigste verdediging van het geloof des Evangelies. Er is groot onderscheid tussen standvastigheid en wreedheid, tussen Christelijke flinkheid en koortsige wraakzucht. Het Christendom doet zich nooit voordeliger voor dan wanneer de Christelijke liefde zich het meest openbaart, wanneer dwalende broederen verdragen en openlijke vijanden van het heilig geloof weerstaan worden in liefde, wanneer alle dingen geschieden in liefde, wanneer de Christenen zich jegens elkaar en jegens alle mensen vriendelijk en welwillend betonen.
II. Sommige bijzondere aanwijzingen hoe zij zich hebben te gedragen jegens enigen, die buitengemeen veel dienst gedaan hebben aan de zaak van Christus onder hen.
1. Hij beschrijft ons hun eigenaardigheden.
A. Het huisgezin van Stefanas wordt genoemd en van hen gezegd, dat zij waren de eerstelingen van Achaje, de eerste tot het Christendom bekeerden in dat deel van Griekenland, waarin Corinthe lag. Het is eervol voor iemand vroeg Christen te zijn, bijtijds Christus toe te behoren. Maar bovendien hadden zij zich zelven den heiligen ten dienste geschikt. Zij hadden zich zelven beschikbaar gesteld en gewijd, etaxan heautoes, ten dienste der heiligen, om de heiligen te dienen. Dat wordt niet alleen bedoeld van den dienst des Woords, maar van diensten in andere opzichten, bijdragen tot hun onderhoud, hulp en steun bij allerlei gelegenheden, zowel in aards als in geestelijk opzicht. Het schijnt dat het gezin van Stefanas rang en invloed in die streken had, en dat ze zich gewillig ten dienste der heiligen aanboden. Het is een eer voor personen van hogen rang om zich aan den dienst der heiligen te wijden. Ik bedoel niet dat ze van rang moeten ruilen en dienaren van hun ondergeschikten worden, maar dat ze vrijwillig en gaarne hen helpen, en in al hun noden goed doen.
B. Hij noemt Stefanas, en Fortunatus en Achaicus, als die namens de gemeente tot hem gekomen zijn. Hij zegt dat die hebben vervuld hetgeen van de gemeente aan hem ontbrak, en zodoende zijnen en hunnen geest verkwikt, 1 Corinthians 16:17, 1 Corinthians 16:18. Zij hebben hem mondeling een vollediger verslag van den toestand der gemeente gegeven dan hij door hun brief verkrijgen kon, en daardoor zijn geest zeer verkwikt. Door hun terugkeer zouden zij de geesten der Corinthiërs verkwikken. Het gerucht had hun toestand erger geschilderd dan die was, en hun brieven hadden niet zoveel opheldering gegeven dat de apostel voldaan was, maar door het onderhoud met hen was hij gerustgesteld. Het was een zeer goede dienst, dien zij bewezen, door de zaken juist voor te stellen en den slechten dunk weg te nemen, dien Paulus door de geruchten gekregen had. Zij kwamen tot hem met waarlijk Christelijke bedoeling om den apostel recht in te lichten en hem, als vredemakers, zo gunstige getuigenis van de gemeente te geven als zij konden. Het is grote verkwikking voor een getrouw dienaar om van wijze en goede mannen uit de gemeente zelf betere dingen te horen dan over het algemeen verteld worden, en te zien dat hij verkeerd ingelicht was, en dat de zaken niet zo slecht staan als hem meegedeeld werd. Het is hem tot droefheid kwaad te horen van hen, die hij liefheeft, het verblijdt zijn hart daarna te vernemen, dat het bericht onjuist was. En hoe meer achting hij gevoelt voor hen, die hem de tijding brengen, hoe meer hij op hun onbevangenheid rekenen kan, des te groter is zijne vreugde.
2. Derhalve zegt hij hun hoe ze zich tegenover deze mannen te gedragen hebben.
A. Hij wil dat ze erkend worden, 1 Corinthians 16:11, dat is geacht. Dat komt hun toe om hun goede diensten. Zij, die de heiligen dienen, die de eer en den goeden naam der gemeente hoog houden, die zich beijveren om verwijten tegen haar tegen te spreken en de slechte gedachte, door kwaad gerucht verspreid, weg te nemen, behoren gewaardeerd, geacht en bemind te worden. Zij, die zo goede gezindheid tonen, kunnen niet licht te hoog geschat worden. B. Hij verlangt van hen dat ze zich aan de zodanige onderwerpen, en aan een iegelijk, die medewerkt en arbeidt, 1 Corinthians 16:16. Hier wordt geen onderwerping bedoeld als aan eigenlijke meerderen, maar gewillige erkenning van hun waarde. Het waren mensen, wie ze buitengewonen eerbied verschuldigd waren en die ze in ere te houden hadden. Zij zijn eerwaardig, die de heiligen dienen, hard werken aan den voortgang van het Evangelie, de getrouwe dienaren van Christus steunen en bemoedigen, en helpen aan het nut dat dezen stichten. Dezulken moeten hooggeacht worden.
Verzen 13-18
1 Corinthiërs 16:13-18In deze afdeling geeft de apostel
I. Enige algemene raadgevingen.
1. Zij moeten waakzaam zijn, 1 Corinthians 16:13, op hun hoede. Een Christen is altijd in gevaar en moet daarom altijd waken, ofschoon het gevaar in sommige tijden en omstandigheden groter is dan in andere. De Corinthiërs waren in meer dan een opzicht in groot gevaar, hun twisten liepen hoog, de ongeregeldheden onder hen waren zeer groot, er waren bedriegers onder hen, die poogden hun geloof in de belangrijkste waarheden te bederven, waarheden zonder welke de praktijk van deugd en godzaligheid niet bestaan kon. En voorzeker was het in zulke omstandigheden hun plicht te waken. Indien een Christen zeker zijn wil, moet hij op zijn hoede zijn, en hoe groter het gevaar is des te meer waakzaamheid is voor zijn veiligheid nodig.
2. Hij vermaant hen: staat vast in het geloof, behoudt den grond, blijft bij de openbaring Gods, geeft die niet op voor de wijsheid der wereld, laat het door die niet bederven, staat vast in het geloof des Evangelies, handhaaft dat tot zelfs in den dood, staat er zo in dat ge bij zijn belijdenis blijft en er de kracht en invloed van voelt en geniet. Een Christen behoort standvastig in het geloof te zijn, en dat nooit te verlaten of te verloochenen. Alleen door dat geloof zal hij instaat zijn om staande te blijven in de ure der verzoeking, alleen door dit geloof staan wij, 2 Corinthians 1:24, daardoor overwinnen wij de wereld, 1 John 5:4, beide wanneer zij vleit en dreigt, verzoekt of verschrikt. Wij moeten daarom in het geloof des Evangelies staan, wanneer wij onze zuiverheid willen bewaren.
3. Hij vermaant hen om mannelijk te handelen en sterk te zijn, houdt u mannelijk, zijt sterk, flink, vastbesloten, weest dapper in den tegenstand van de slechte mensen, die u willen verdelen en verderven, die u in partijen willen splitsen en uw geloof ondermijnen, wordt niet door hen verschrikt of meegesleept, toont uzelven mannen in Christus door uw standvastigheid, juist oordeel en beslist besluit. Christenen moeten mannelijk en standvastig zijn in al hun ontmoetingen met hun vijanden, hun geloof verdedigende en hun zelfstandigheid handhavende. Vooral moeten ze dat in die geloofspunten, welke den grondslag van besliste en praktische godsvrucht uitmaken, zulke als onder de Corinthiërs aangevallen werden, die moeten met helder oordeel en onwrikbare beslistheid gehandhaafd worden.
4. Hij vermaant hen dat al hun dingen moeten geschieden in de liefde. Onze ijver en standvastigheid moeten gepaard gaan met liefde. Terwijl de apostel aanspoort om als mannen te staan voor ons geloof en onze belijdenis, vlecht hij er de waarschuwing tussen om het niet als duivels te doen. Wij behoren ons geloof te verdedigen, maar moeten terzelfder tijd onze onschuld bewaren, niet verscheuren en verwoesten, maar steeds bedenken dat de toorn des mans Gods gerechtigheid niet werkt, James 1:24. Christenen behoren zorg te dragen dat de liefde niet alleen heerse in hun harten, maar ook uitstrale in hun leven, zelfs in de krachtigste verdediging van het geloof des Evangelies. Er is groot onderscheid tussen standvastigheid en wreedheid, tussen Christelijke flinkheid en koortsige wraakzucht. Het Christendom doet zich nooit voordeliger voor dan wanneer de Christelijke liefde zich het meest openbaart, wanneer dwalende broederen verdragen en openlijke vijanden van het heilig geloof weerstaan worden in liefde, wanneer alle dingen geschieden in liefde, wanneer de Christenen zich jegens elkaar en jegens alle mensen vriendelijk en welwillend betonen.
II. Sommige bijzondere aanwijzingen hoe zij zich hebben te gedragen jegens enigen, die buitengemeen veel dienst gedaan hebben aan de zaak van Christus onder hen.
1. Hij beschrijft ons hun eigenaardigheden.
A. Het huisgezin van Stefanas wordt genoemd en van hen gezegd, dat zij waren de eerstelingen van Achaje, de eerste tot het Christendom bekeerden in dat deel van Griekenland, waarin Corinthe lag. Het is eervol voor iemand vroeg Christen te zijn, bijtijds Christus toe te behoren. Maar bovendien hadden zij zich zelven den heiligen ten dienste geschikt. Zij hadden zich zelven beschikbaar gesteld en gewijd, etaxan heautoes, ten dienste der heiligen, om de heiligen te dienen. Dat wordt niet alleen bedoeld van den dienst des Woords, maar van diensten in andere opzichten, bijdragen tot hun onderhoud, hulp en steun bij allerlei gelegenheden, zowel in aards als in geestelijk opzicht. Het schijnt dat het gezin van Stefanas rang en invloed in die streken had, en dat ze zich gewillig ten dienste der heiligen aanboden. Het is een eer voor personen van hogen rang om zich aan den dienst der heiligen te wijden. Ik bedoel niet dat ze van rang moeten ruilen en dienaren van hun ondergeschikten worden, maar dat ze vrijwillig en gaarne hen helpen, en in al hun noden goed doen.
B. Hij noemt Stefanas, en Fortunatus en Achaicus, als die namens de gemeente tot hem gekomen zijn. Hij zegt dat die hebben vervuld hetgeen van de gemeente aan hem ontbrak, en zodoende zijnen en hunnen geest verkwikt, 1 Corinthians 16:17, 1 Corinthians 16:18. Zij hebben hem mondeling een vollediger verslag van den toestand der gemeente gegeven dan hij door hun brief verkrijgen kon, en daardoor zijn geest zeer verkwikt. Door hun terugkeer zouden zij de geesten der Corinthiërs verkwikken. Het gerucht had hun toestand erger geschilderd dan die was, en hun brieven hadden niet zoveel opheldering gegeven dat de apostel voldaan was, maar door het onderhoud met hen was hij gerustgesteld. Het was een zeer goede dienst, dien zij bewezen, door de zaken juist voor te stellen en den slechten dunk weg te nemen, dien Paulus door de geruchten gekregen had. Zij kwamen tot hem met waarlijk Christelijke bedoeling om den apostel recht in te lichten en hem, als vredemakers, zo gunstige getuigenis van de gemeente te geven als zij konden. Het is grote verkwikking voor een getrouw dienaar om van wijze en goede mannen uit de gemeente zelf betere dingen te horen dan over het algemeen verteld worden, en te zien dat hij verkeerd ingelicht was, en dat de zaken niet zo slecht staan als hem meegedeeld werd. Het is hem tot droefheid kwaad te horen van hen, die hij liefheeft, het verblijdt zijn hart daarna te vernemen, dat het bericht onjuist was. En hoe meer achting hij gevoelt voor hen, die hem de tijding brengen, hoe meer hij op hun onbevangenheid rekenen kan, des te groter is zijne vreugde.
2. Derhalve zegt hij hun hoe ze zich tegenover deze mannen te gedragen hebben.
A. Hij wil dat ze erkend worden, 1 Corinthians 16:11, dat is geacht. Dat komt hun toe om hun goede diensten. Zij, die de heiligen dienen, die de eer en den goeden naam der gemeente hoog houden, die zich beijveren om verwijten tegen haar tegen te spreken en de slechte gedachte, door kwaad gerucht verspreid, weg te nemen, behoren gewaardeerd, geacht en bemind te worden. Zij, die zo goede gezindheid tonen, kunnen niet licht te hoog geschat worden. B. Hij verlangt van hen dat ze zich aan de zodanige onderwerpen, en aan een iegelijk, die medewerkt en arbeidt, 1 Corinthians 16:16. Hier wordt geen onderwerping bedoeld als aan eigenlijke meerderen, maar gewillige erkenning van hun waarde. Het waren mensen, wie ze buitengewonen eerbied verschuldigd waren en die ze in ere te houden hadden. Zij zijn eerwaardig, die de heiligen dienen, hard werken aan den voortgang van het Evangelie, de getrouwe dienaren van Christus steunen en bemoedigen, en helpen aan het nut dat dezen stichten. Dezulken moeten hooggeacht worden.
Verzen 19-24
1 Corinthiërs 16:19-24De apostel besluit zijn brief:
I. Met groeten aan de gemeente te Corinthe, in de eerste plaats van de gemeenten in Azië, van Aquila en Priscilla (die naar het schijnt toen te Efeze woonden, zie Acts 18:26, en de gemeente die te hunnen huize is, 1 Corinthians 16:19, en van al de broeders, 1 Corinthians 16:20, te Efeze, waar de apostel meer dan waarschijnlijk toen was. Alle dezen groeten, door Paulus tussenkomst, de gemeente te Corinthe. Het Christendom verwoest in geen geval beschaving en goede manieren. Paulus had in een brief, die over de belangrijkste onderwerpen handelde, ruimte om de groeten van vrienden op te nemen. De godsdienst bevordert een hoffelijk en verplichtend gedrag jegens allen. Zij vertegenwoordigen het Christendom slecht en bezorgen het verwijten, die er aanleiding in zoeken om zuur en onvriendelijk te zijn. Sommigen van dezen groeten hen zeer in den Heere. Merk op: Christelijke begroetingen zijn geen ijdele plichtplegingen, zij hebben in zich de werkelijke uitdrukking van welwillendheid, en worden gebracht met hartelijke aanbeveling aan de goddelijke genade en zegen. Zij, die in den Heere groeten, wensen hun broederen alles goeds van den Heere toe, en zetten hun goede wensen in vurige gebeden om. Wij lezen hier van ene gemeente in een huisgezin, 1 Corinthians 16:19. Het is zeer waarschijnlijk dat het gezin zelf genoemd wordt de gemeente, die te hunnen huize is. Elk Christelijk gezin behoort in zeker opzicht een Christelijke gemeente te zijn. In buitengewone gevallen (bijvoorbeeld wanneer een gezin op een buitenlandse kust geworpen werd, waar geen andere Christenen zijn), zou het een gemeente op zich zelve vormen, en zich, indien het groot genoeg ware, ook geheel zo behoren in te richten, maar in gewone omstandigheden moeten de gezinnen naar Christelijke regelen leven en dagelijks Christelijken huisgodsdienst houden. Waar twee of drie in zijn naam vergaderd zijn, daar is Christus in het midden, daar is een gemeente. Aan deze begroetingen voegt hij toe:
1. Een raad: Groet elkaar met een heiligen kus, 1 Corinthians 16:20, of met oprechte welwillendheid, een duidelijke berisping van hun twisten en scheuringen. Wanneer de gemeenten van Azië en de zo ver verwijderde Christenen hun broederen zo hartelijk in den Heere groeten, en hen als broederen erkennen en liefhebben, en zoveel welwillendheid jegens hen betonen, zou het dan geen schande zijn indien zij elkaar niet als broederen erkenden en liefhadden? De liefde der broederen moet een krachtige drijfveer zijn tot onderlinge liefde. Wanneer de andere Christelijke gemeenten ons liefhebben, staan wij zeer schuldig indien wij elkaar geen liefde toedragen. -
2. Hij voegt er zijn eigen groet bij. De groetenis met mijne hand van Paulus, 1 Corinthians 16:21. Zijn amanuensis heeft, naar redelijkerwijze te denken is, den brief uit zijn mond opgeschreven, maar het was goed dat hij aan het slot zelf tekende, zodat ze verzekerd waren van de echtheid, en daarom voegt hij er in 2 Thessalonians 3:17 aan toe: hetwelk is een teken in iedere zendbrief, alzo schrijf ik, het kenmerk van echtheid. Zo deed hij in elke brief, dien hij niet zelf schreef, zoals die aan de Galatiërs, Galatians 6:11. De gemeenten, aan welke apostolische brieven gezonden werden, waren van hun echtheid en goddelijkheid wettig overtuigd. Paulus wenste bij de andere broederen niet achter te staan in huldebetoon aan de Corinthiërs en daarom, na hun groeten overgebracht te hebben, voegt hij er zijn eigene bij.
II. Met een zeer ernstige waarschuwing aan hen. Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij ene vervloeking. Maranatha! 1 Corinthians 16:22. Wij hebben soms bedreigingen nodig, opdat we mogen vrezen. Gezegend is de man, zegt de wijze koning, die geduriglijk vreest. Heilige vreze is de goede vriendin van heilig geloof en heiligen levenswandel. En hoeveel reden hebben alle Christenen om te vrezen, dat zij onder dit oordeel vallen zullen! Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij ene vervloeking. Maranatha! Merk hier op:
1. Wie de mens is, op wie die vloek valt.
Hij die den Heere Jezus Christus niet liefheeft. Een meioosis als sommigen menen. Hij die Christus lastert, Zijn leer verzaakt, Zijn instellingen veracht en verwerpt, of, door hoogmoed op menselijke wijsheid en geleerdheid, Zijne openbaring veracht. Het staat hier als een waarschuwing aan de Corinthiërs en een verwijt voor hun goddeloos gedrag. Het is een waarschuwing aan hen om den eenvoud van het Evangelie niet los te laten, en zich niet te laten afvoeren van zijn beginselen, die de grote drangredenen voor reinheid van wandel zijn, door de voorgewende wijzen naar de wereld, die hun godsdienst dwaasheid en zijn voornaamste leerstellingen ongerijmd en belachelijk noemden. Deze mensen hadden een afkeer van Christus, en indien de Corinthiërs het oor leenden aan hun verleidende redeneringen, waren ze in gevaar van Hem afvallig te worden. Daartegen geeft hij hun hier een zeer ernstige waarschuwing. Geeft u niet aan zulke leiding over, wanneer ge de zwaarste wraak wilt ontgaan. Belijdende Christenen zullen, indien ze Christus verachten en van Hem afwijken, de vreeslijkste verwoesting over zich brengen. Sommigen verstaan de woorden, zoals ze daar staan, in hun eenvoudige en ernstige bedoeling, als toepasselijk op hen, die zonder ware en heilige liefde voor den Heere Jezus Christus voortleven. Velen, die dikwijls Zijn naam in den mond nemen, hebben geen ware liefde voor Hem in het hart, willen niet dat Hij koning over hen zij, Luke 19:27, neen, ofschoon zij zeer hoogdravende hoop hebben dat ze door Hem gered zijn. En niemand heeft Hem in waarheid lief, die zijn geboden niet onderhoudt. Er zijn vele naam-Christenen, die den Heere Jezus Christus niet in oprechtheid liefhebben. Maar kan iets misdadiger en beledigender zijn! Hoe, geen liefde voor Hem, die zo onbegrensde liefde geopenbaard heeft! Hem, die ons liefgehad heeft, en zich zelven voor ons overgaf, die Zijn bloed voor ons vergoot, om ons zo Zijne liefde te bewijzen, en dat na zo beledigende en schandelijke behandeling! Wat kunnen wij liefhebben, indien we door zo grote liefde niet geroerd worden en voor zulk een Zaligmaker geen wederliefde gevoelen! Maar:
2. Hebben we hier het oordeel zelf: Die zij ene vervloeking. Maranatha! die ligt onder den zwaarsten en verschrikkelijksten vloek. Hij moet worden afgezonderd van het volk van God, van de gunst Gods, en overgeleverd aan zijn onherroepelijke en oneindige wraak. Maranatha is een Syrisch woord, dat betekent: De Heere komt. Dezelfde Heere, dien zij niet liefhebben, van wie zij werkelijk innerlijk afkeer gevoelen hoe ook hun uitwendige belijdenis zijn moge, komt ten oordele. En aan Zijn toorn blootgesteld te worden, aan Zijn linkerhand geplaatst en door Hem veroordeeld te worden, hoe vreeslijk! Zo Hij wil verwoesten, wie kan dan redden? Zij, die onder dat oordeel vallen, moeten verloren gaan, en wel voor eeuwig. Zij, die den Heere Jezus Christus niet liefhebben, moeten verloren gaan zonder redmiddel. Die den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem, John 3:36. Oprecht geloof in Christus zal steeds meer oprechte liefde tot Hem voortbrengen. Zij, die Hem niet liefhebben, kunnen niet in Hem geloven.
III. Met zijn goede wensen voor hen en betuiging van welwillendheid voor hen.
1. Met zijn goede wensen. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u, 1 Corinthians 16:23. Dat is zoveel alsof hij zei: Ofschoon ik u waarschuw tegen het vallen onder Zijn ongenoegen, wens ik u hartelijk een aandeel in Zijn eeuwige liefde en genade. De genade van onzen Heere Jezus Christus omvat al wat goed is voor tijd en eeuwigheid. Onzen vrienden deze genade toewensen is hun het hoogste goed toewensen. En dit moeten wij wensen voor al onze vrienden en broederen in Christus. Wij kunnen niets meer en wij mogen niets minder voor hen wensen. Wij behoren hartelijk te bidden dat zij zullen waarderen, zoeken, verkrijgen en zich verzekeren de genade en toegenegenheid van hun Heere en Rechter. De ernstigste waarschuwingen zijn uitvloeisels van de tederste liefde en grootste welwillendheid. Wij mogen onzen broederen en vrienden met de grootste duidelijkheid en aandrang zeggen, dat, zo zij den Heere Jezus Christus niet liefhebben, zij moeten verloren gaan, terwijl wij hartelijk wensen dat de genade van Christus met hen zij. Ja, wij moeten hen daarvoor waarschuwen opdat ze deze genade leren op prijs stellen en verkrijgen. Hoe meer het ware Christendom onze harten verwijdt, des te meer wensen wij de zegeningen voor hier en hiernamaals aan hen, die wij lief- hebben, want dat betekent de wens dat de genade van Christus met hen zij. En daarom is het geen wonder dat de apostel het geheel besluit met:
2. De verklaring van zijne liefde voor hen in Christus Jezus: Mijne liefde zij met u allen in Christus Jezus, Amen, 1 Corinthians 16:24. Hij had zeer open met hen gehandeld in dezen brief, hun met rechtvaardige gestrengheid hun fouten aangetoond, doch om hun te bewijzen dat hij daarbij niet door hartstocht bestuurd was, neemt hij afscheid van hen in liefde, doet plechtige verklaring van zijne liefde voor hen, zelfs voor hen allen, in Christus Jezus, dat is, om de zaak van den Heere Jezus. Hij zegt hun dat zijn hart met hen is, dat hij hen oprecht liefheeft, maar opdat dit alles ten slotte niet zal beschouwd worden als vleierij en indringen, voegt hij er bij dat deze liefde gevolg is van zijn godsdienst en door dezen is geregeld. Zijn hart zal met hen zijn en hij zal hun vurige liefde toedragen, zolang hun harten met Christus zijn en zij Hem en Zijne zaak oprecht liefhebben. Wij moeten getrouwe liefhebbers zijn van allen, die in Christus Jezus zijn en Hem in oprechtheid liefhebben. Wel moeten wij alle mensen liefhebben en het goede voor hen wensen, en hun zoveel goed doen als in ons vermogen is, maar dezen moeten onze tederste liefde hebben, die Christus dierbaar zijn en Hem liefhebben. Moge onze liefde zijn met allen, die in Christus Jezus zijn. Amen!
Verzen 19-24
1 Corinthiërs 16:19-24De apostel besluit zijn brief:
I. Met groeten aan de gemeente te Corinthe, in de eerste plaats van de gemeenten in Azië, van Aquila en Priscilla (die naar het schijnt toen te Efeze woonden, zie Acts 18:26, en de gemeente die te hunnen huize is, 1 Corinthians 16:19, en van al de broeders, 1 Corinthians 16:20, te Efeze, waar de apostel meer dan waarschijnlijk toen was. Alle dezen groeten, door Paulus tussenkomst, de gemeente te Corinthe. Het Christendom verwoest in geen geval beschaving en goede manieren. Paulus had in een brief, die over de belangrijkste onderwerpen handelde, ruimte om de groeten van vrienden op te nemen. De godsdienst bevordert een hoffelijk en verplichtend gedrag jegens allen. Zij vertegenwoordigen het Christendom slecht en bezorgen het verwijten, die er aanleiding in zoeken om zuur en onvriendelijk te zijn. Sommigen van dezen groeten hen zeer in den Heere. Merk op: Christelijke begroetingen zijn geen ijdele plichtplegingen, zij hebben in zich de werkelijke uitdrukking van welwillendheid, en worden gebracht met hartelijke aanbeveling aan de goddelijke genade en zegen. Zij, die in den Heere groeten, wensen hun broederen alles goeds van den Heere toe, en zetten hun goede wensen in vurige gebeden om. Wij lezen hier van ene gemeente in een huisgezin, 1 Corinthians 16:19. Het is zeer waarschijnlijk dat het gezin zelf genoemd wordt de gemeente, die te hunnen huize is. Elk Christelijk gezin behoort in zeker opzicht een Christelijke gemeente te zijn. In buitengewone gevallen (bijvoorbeeld wanneer een gezin op een buitenlandse kust geworpen werd, waar geen andere Christenen zijn), zou het een gemeente op zich zelve vormen, en zich, indien het groot genoeg ware, ook geheel zo behoren in te richten, maar in gewone omstandigheden moeten de gezinnen naar Christelijke regelen leven en dagelijks Christelijken huisgodsdienst houden. Waar twee of drie in zijn naam vergaderd zijn, daar is Christus in het midden, daar is een gemeente. Aan deze begroetingen voegt hij toe:
1. Een raad: Groet elkaar met een heiligen kus, 1 Corinthians 16:20, of met oprechte welwillendheid, een duidelijke berisping van hun twisten en scheuringen. Wanneer de gemeenten van Azië en de zo ver verwijderde Christenen hun broederen zo hartelijk in den Heere groeten, en hen als broederen erkennen en liefhebben, en zoveel welwillendheid jegens hen betonen, zou het dan geen schande zijn indien zij elkaar niet als broederen erkenden en liefhadden? De liefde der broederen moet een krachtige drijfveer zijn tot onderlinge liefde. Wanneer de andere Christelijke gemeenten ons liefhebben, staan wij zeer schuldig indien wij elkaar geen liefde toedragen. -
2. Hij voegt er zijn eigen groet bij. De groetenis met mijne hand van Paulus, 1 Corinthians 16:21. Zijn amanuensis heeft, naar redelijkerwijze te denken is, den brief uit zijn mond opgeschreven, maar het was goed dat hij aan het slot zelf tekende, zodat ze verzekerd waren van de echtheid, en daarom voegt hij er in 2 Thessalonians 3:17 aan toe: hetwelk is een teken in iedere zendbrief, alzo schrijf ik, het kenmerk van echtheid. Zo deed hij in elke brief, dien hij niet zelf schreef, zoals die aan de Galatiërs, Galatians 6:11. De gemeenten, aan welke apostolische brieven gezonden werden, waren van hun echtheid en goddelijkheid wettig overtuigd. Paulus wenste bij de andere broederen niet achter te staan in huldebetoon aan de Corinthiërs en daarom, na hun groeten overgebracht te hebben, voegt hij er zijn eigene bij.
II. Met een zeer ernstige waarschuwing aan hen. Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij ene vervloeking. Maranatha! 1 Corinthians 16:22. Wij hebben soms bedreigingen nodig, opdat we mogen vrezen. Gezegend is de man, zegt de wijze koning, die geduriglijk vreest. Heilige vreze is de goede vriendin van heilig geloof en heiligen levenswandel. En hoeveel reden hebben alle Christenen om te vrezen, dat zij onder dit oordeel vallen zullen! Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij ene vervloeking. Maranatha! Merk hier op:
1. Wie de mens is, op wie die vloek valt.
Hij die den Heere Jezus Christus niet liefheeft. Een meioosis als sommigen menen. Hij die Christus lastert, Zijn leer verzaakt, Zijn instellingen veracht en verwerpt, of, door hoogmoed op menselijke wijsheid en geleerdheid, Zijne openbaring veracht. Het staat hier als een waarschuwing aan de Corinthiërs en een verwijt voor hun goddeloos gedrag. Het is een waarschuwing aan hen om den eenvoud van het Evangelie niet los te laten, en zich niet te laten afvoeren van zijn beginselen, die de grote drangredenen voor reinheid van wandel zijn, door de voorgewende wijzen naar de wereld, die hun godsdienst dwaasheid en zijn voornaamste leerstellingen ongerijmd en belachelijk noemden. Deze mensen hadden een afkeer van Christus, en indien de Corinthiërs het oor leenden aan hun verleidende redeneringen, waren ze in gevaar van Hem afvallig te worden. Daartegen geeft hij hun hier een zeer ernstige waarschuwing. Geeft u niet aan zulke leiding over, wanneer ge de zwaarste wraak wilt ontgaan. Belijdende Christenen zullen, indien ze Christus verachten en van Hem afwijken, de vreeslijkste verwoesting over zich brengen. Sommigen verstaan de woorden, zoals ze daar staan, in hun eenvoudige en ernstige bedoeling, als toepasselijk op hen, die zonder ware en heilige liefde voor den Heere Jezus Christus voortleven. Velen, die dikwijls Zijn naam in den mond nemen, hebben geen ware liefde voor Hem in het hart, willen niet dat Hij koning over hen zij, Luke 19:27, neen, ofschoon zij zeer hoogdravende hoop hebben dat ze door Hem gered zijn. En niemand heeft Hem in waarheid lief, die zijn geboden niet onderhoudt. Er zijn vele naam-Christenen, die den Heere Jezus Christus niet in oprechtheid liefhebben. Maar kan iets misdadiger en beledigender zijn! Hoe, geen liefde voor Hem, die zo onbegrensde liefde geopenbaard heeft! Hem, die ons liefgehad heeft, en zich zelven voor ons overgaf, die Zijn bloed voor ons vergoot, om ons zo Zijne liefde te bewijzen, en dat na zo beledigende en schandelijke behandeling! Wat kunnen wij liefhebben, indien we door zo grote liefde niet geroerd worden en voor zulk een Zaligmaker geen wederliefde gevoelen! Maar:
2. Hebben we hier het oordeel zelf: Die zij ene vervloeking. Maranatha! die ligt onder den zwaarsten en verschrikkelijksten vloek. Hij moet worden afgezonderd van het volk van God, van de gunst Gods, en overgeleverd aan zijn onherroepelijke en oneindige wraak. Maranatha is een Syrisch woord, dat betekent: De Heere komt. Dezelfde Heere, dien zij niet liefhebben, van wie zij werkelijk innerlijk afkeer gevoelen hoe ook hun uitwendige belijdenis zijn moge, komt ten oordele. En aan Zijn toorn blootgesteld te worden, aan Zijn linkerhand geplaatst en door Hem veroordeeld te worden, hoe vreeslijk! Zo Hij wil verwoesten, wie kan dan redden? Zij, die onder dat oordeel vallen, moeten verloren gaan, en wel voor eeuwig. Zij, die den Heere Jezus Christus niet liefhebben, moeten verloren gaan zonder redmiddel. Die den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem, John 3:36. Oprecht geloof in Christus zal steeds meer oprechte liefde tot Hem voortbrengen. Zij, die Hem niet liefhebben, kunnen niet in Hem geloven.
III. Met zijn goede wensen voor hen en betuiging van welwillendheid voor hen.
1. Met zijn goede wensen. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u, 1 Corinthians 16:23. Dat is zoveel alsof hij zei: Ofschoon ik u waarschuw tegen het vallen onder Zijn ongenoegen, wens ik u hartelijk een aandeel in Zijn eeuwige liefde en genade. De genade van onzen Heere Jezus Christus omvat al wat goed is voor tijd en eeuwigheid. Onzen vrienden deze genade toewensen is hun het hoogste goed toewensen. En dit moeten wij wensen voor al onze vrienden en broederen in Christus. Wij kunnen niets meer en wij mogen niets minder voor hen wensen. Wij behoren hartelijk te bidden dat zij zullen waarderen, zoeken, verkrijgen en zich verzekeren de genade en toegenegenheid van hun Heere en Rechter. De ernstigste waarschuwingen zijn uitvloeisels van de tederste liefde en grootste welwillendheid. Wij mogen onzen broederen en vrienden met de grootste duidelijkheid en aandrang zeggen, dat, zo zij den Heere Jezus Christus niet liefhebben, zij moeten verloren gaan, terwijl wij hartelijk wensen dat de genade van Christus met hen zij. Ja, wij moeten hen daarvoor waarschuwen opdat ze deze genade leren op prijs stellen en verkrijgen. Hoe meer het ware Christendom onze harten verwijdt, des te meer wensen wij de zegeningen voor hier en hiernamaals aan hen, die wij lief- hebben, want dat betekent de wens dat de genade van Christus met hen zij. En daarom is het geen wonder dat de apostel het geheel besluit met:
2. De verklaring van zijne liefde voor hen in Christus Jezus: Mijne liefde zij met u allen in Christus Jezus, Amen, 1 Corinthians 16:24. Hij had zeer open met hen gehandeld in dezen brief, hun met rechtvaardige gestrengheid hun fouten aangetoond, doch om hun te bewijzen dat hij daarbij niet door hartstocht bestuurd was, neemt hij afscheid van hen in liefde, doet plechtige verklaring van zijne liefde voor hen, zelfs voor hen allen, in Christus Jezus, dat is, om de zaak van den Heere Jezus. Hij zegt hun dat zijn hart met hen is, dat hij hen oprecht liefheeft, maar opdat dit alles ten slotte niet zal beschouwd worden als vleierij en indringen, voegt hij er bij dat deze liefde gevolg is van zijn godsdienst en door dezen is geregeld. Zijn hart zal met hen zijn en hij zal hun vurige liefde toedragen, zolang hun harten met Christus zijn en zij Hem en Zijne zaak oprecht liefhebben. Wij moeten getrouwe liefhebbers zijn van allen, die in Christus Jezus zijn en Hem in oprechtheid liefhebben. Wel moeten wij alle mensen liefhebben en het goede voor hen wensen, en hun zoveel goed doen als in ons vermogen is, maar dezen moeten onze tederste liefde hebben, die Christus dierbaar zijn en Hem liefhebben. Moge onze liefde zijn met allen, die in Christus Jezus zijn. Amen!