Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-chronicles-27.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 27In dit hoofdstuk hebben wij de burgerlijke lijst, waarin ook de militaire begrepen is.
I. De twaalf oversten voor iedere maand van het jaar 1 Chronicles 27:1.
II. De vorsten van de onderscheidene stammen, 1 Chronicles 27:16.
III. De hofbeambten, 1 Chronicles 27:25.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 27In dit hoofdstuk hebben wij de burgerlijke lijst, waarin ook de militaire begrepen is.
I. De twaalf oversten voor iedere maand van het jaar 1 Chronicles 27:1.
II. De vorsten van de onderscheidene stammen, 1 Chronicles 27:16.
III. De hofbeambten, 1 Chronicles 27:25.
Verzen 1-15
1 Kronieken 27:1-15Wij hebben hier een bericht omtrent de krijgsmacht des lands en haar regeling. David was zelf een krijgsman, en had met het zwaard grote dingen gedaan, hij had grote legers te velde gebracht, nu wordt ons hier gezegd, hoe hij ze gerangschikt heeft, nadat God hem rust had gegeven van al zijn vijanden. Hij heeft die gehele krijgsmacht niet voortdurend op de been gehouden, want dat zou voor de krijgslieden en voor het land een bezwaar geweest zijn, toch heeft hij haar ook niet geheel ontbonden, want dan zou hij het rijk bloot hebben gelaten, en zijn volk zou de krijgskunst verleerd hebben, daarom bedacht hij om een gedurige krijgsmacht op de been te houden zonder daarom een staand leger te hebben. Dit plan is zeer verstandig.
1. Vier en twintig duizend man hield hij gedurig onder de wapenen, verenigd en gedisciplineerd in een corps, dat zich dan hier of daar in het rijk bevond, de bezitters van een vrij goed droegen hun eigen wapenen en bekostigden zichzelf, zolang zij dienst deden. Deze krijgsmacht was voldoende om de openbare rust en de veiligheid te bewaren. Zij, die waarlijk Israëlieten zijn, moeten de krijg leren, want er zijn vijanden met wie wij te worstelen hebben en tegen wie wij voortdurend op onze hoede moeten zijn.
2. Iedere maand wisselde hij hen af, zodat de gehele krijgsmacht uit twee honderd acht en tachtig duizend man bestond, misschien een vijfde van al de valide mannen des rijks. Door aldus verdeeld te zijn in twaalf afdelingen werden zij allen onderwezen in en gewend aan militaire oefeningen, en toch werd niemand tot meer dan een maand van het jaar tot dienen en onkosten verplicht, waartoe zij zeer goed instaat konden zijn, behalve bij buitengewone gelegenheden, wanneer zij allen tezamen snel opgeroepen konden worden. Hier is de wijsheid van regeerders, en zeer tot hun lof, als zij voorziende in de openbare veiligheid, het zo aanleggen dat, terwijl die veiligheid goed verzekerd is, er toch zo weinig mogelijk lasten door opgelegd worden aan het volk, en de dienst zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt.
3. Aan het hoofd van iedere afdeling stond een opperbevelhebber, behalve de mindere officieren, die oversten waren over duizenden, en honderden, en vijftigen, was er een opperbevelhebber over iedere afdeling of legioen. Al deze twaalf grote bevelhebbers zijn genoemd onder Davids helden en kampioenen in 2 Samuel 23:1 en in 1 Chronicles 11:1. Zij hadden zich eerst onderscheiden door grote daden, en toen werden zij bevorderd tot die hoge posten. Het staat goed met een land, waar verdienste aldus geëerd en beloond wordt. Benaja wordt hier een hoofdpriester genoemd, 1 Chronicles 27:5, maar "kohen" betekent zowel priester als vorst, en daarom zou het beter vertaald kunnen zijn door hoofdbestuurder of voornaamste beambte. Dodai had Mikloth, 1 Chronicles 27:4, tot plaatsvervanger als hij afwezig of ongesteld was, of wel tot opvolger toen hij gestorven was. Benaja had zijn zoon onder hem, 1 Chronicles 27:6.
Asahel had zijn zoon na hem, 1 Chronicles 27:7, en hieruit blijkt dat dit plan voor de regeling van de krijgsmacht in het begin van Davids regering gemaakt was, want Asahel werd door Abner gedood toen David nog te Hebron regeerde. Toen zijn oorlogen voorbij waren, heeft hij deze methode weer in werking gebracht, en liet dus de militaire zaken in goede orde voor de vreedzame regering van zijn zoon Salomo. Als wij denken het meest veilig te zijn, moeten wij ons toch, zolang wij nog hier in het lichaam zijn, gereed houden voor geestelijken strijd. Die zich aangordt beroeme zich niet als die zich losmaakt.
Verzen 1-15
1 Kronieken 27:1-15Wij hebben hier een bericht omtrent de krijgsmacht des lands en haar regeling. David was zelf een krijgsman, en had met het zwaard grote dingen gedaan, hij had grote legers te velde gebracht, nu wordt ons hier gezegd, hoe hij ze gerangschikt heeft, nadat God hem rust had gegeven van al zijn vijanden. Hij heeft die gehele krijgsmacht niet voortdurend op de been gehouden, want dat zou voor de krijgslieden en voor het land een bezwaar geweest zijn, toch heeft hij haar ook niet geheel ontbonden, want dan zou hij het rijk bloot hebben gelaten, en zijn volk zou de krijgskunst verleerd hebben, daarom bedacht hij om een gedurige krijgsmacht op de been te houden zonder daarom een staand leger te hebben. Dit plan is zeer verstandig.
1. Vier en twintig duizend man hield hij gedurig onder de wapenen, verenigd en gedisciplineerd in een corps, dat zich dan hier of daar in het rijk bevond, de bezitters van een vrij goed droegen hun eigen wapenen en bekostigden zichzelf, zolang zij dienst deden. Deze krijgsmacht was voldoende om de openbare rust en de veiligheid te bewaren. Zij, die waarlijk Israëlieten zijn, moeten de krijg leren, want er zijn vijanden met wie wij te worstelen hebben en tegen wie wij voortdurend op onze hoede moeten zijn.
2. Iedere maand wisselde hij hen af, zodat de gehele krijgsmacht uit twee honderd acht en tachtig duizend man bestond, misschien een vijfde van al de valide mannen des rijks. Door aldus verdeeld te zijn in twaalf afdelingen werden zij allen onderwezen in en gewend aan militaire oefeningen, en toch werd niemand tot meer dan een maand van het jaar tot dienen en onkosten verplicht, waartoe zij zeer goed instaat konden zijn, behalve bij buitengewone gelegenheden, wanneer zij allen tezamen snel opgeroepen konden worden. Hier is de wijsheid van regeerders, en zeer tot hun lof, als zij voorziende in de openbare veiligheid, het zo aanleggen dat, terwijl die veiligheid goed verzekerd is, er toch zo weinig mogelijk lasten door opgelegd worden aan het volk, en de dienst zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt.
3. Aan het hoofd van iedere afdeling stond een opperbevelhebber, behalve de mindere officieren, die oversten waren over duizenden, en honderden, en vijftigen, was er een opperbevelhebber over iedere afdeling of legioen. Al deze twaalf grote bevelhebbers zijn genoemd onder Davids helden en kampioenen in 2 Samuel 23:1 en in 1 Chronicles 11:1. Zij hadden zich eerst onderscheiden door grote daden, en toen werden zij bevorderd tot die hoge posten. Het staat goed met een land, waar verdienste aldus geëerd en beloond wordt. Benaja wordt hier een hoofdpriester genoemd, 1 Chronicles 27:5, maar "kohen" betekent zowel priester als vorst, en daarom zou het beter vertaald kunnen zijn door hoofdbestuurder of voornaamste beambte. Dodai had Mikloth, 1 Chronicles 27:4, tot plaatsvervanger als hij afwezig of ongesteld was, of wel tot opvolger toen hij gestorven was. Benaja had zijn zoon onder hem, 1 Chronicles 27:6.
Asahel had zijn zoon na hem, 1 Chronicles 27:7, en hieruit blijkt dat dit plan voor de regeling van de krijgsmacht in het begin van Davids regering gemaakt was, want Asahel werd door Abner gedood toen David nog te Hebron regeerde. Toen zijn oorlogen voorbij waren, heeft hij deze methode weer in werking gebracht, en liet dus de militaire zaken in goede orde voor de vreedzame regering van zijn zoon Salomo. Als wij denken het meest veilig te zijn, moeten wij ons toch, zolang wij nog hier in het lichaam zijn, gereed houden voor geestelijken strijd. Die zich aangordt beroeme zich niet als die zich losmaakt.
Verzen 16-34
1 Kronieken 27:16-34Wij hebben hier een bericht:
I. Van de vorsten van de stammen, iets van de oude orde, ingesteld door Mozes in de woestijn dat iedere stam zijn vorst of overste moest hebben, was nog in stand gehouden.
Waarschijnlijk was dit voortdurend in stand gebleven, hetzij door verkiezing of door opvolging in hetzelfde geslacht, en zij, die hier geroemd zijn werden in dat ambt gevonden toen dit bericht nopens hen gegeven werd. Elihu of Eliab, die vorst van Juda was, was de oudste zoon van Isai, en stamde in rechte linie af van Nahesson en Salmon de vorsten van deze stam in Mozes' tijd.
Of deze vorsten in de hoedanigheid optraden van commissaris des konings voor krijgszaken of wel als opperrechters om hun gerechtshoven te presideren, blijkt niet. Wij kunnen onderstellen dat, nu al de stammen onder een koning verenigd waren, hun macht lang zo groot niet was, als zij meestal geweest is toen de stammen afzonderlijk handelden.
Onze Godsdienst verplicht ons onderdanig te zijn, niet alleen de koning, als de opperste macht hebbende, maar ook de stadhouders, als die van hem gezonden worden, 1 Peter 2:13, 1 Peter 2:14 de vorsten, die gerechtigheid stellen. Over Benjamin was Jaasiël, de zoon van Abner, 1 Chronicles 27:21.
Hoewel Abuer Davids vijand was en zijn komst op de troon tegenstond, wilde David toch de bevordering van zijn zoon niet tegenstaan, maar heeft hem zelf misschien op die erepost gesteld, hetgeen ons leert kwaad met goed te vergelden.
II. Van het tellen des volks, 1 Chronicles 27:23, 1 Chronicles 27:24. Er wordt hier gezegd dat David, toen hij gebood het volk te tellen, het tellen verboden heeft van hen die onder de twintig jaren waren, om hierdoor te voorkomen dat hij de schijn zou hebben van een blaam te werpen op de belofte, dat zij ontelbaar zullen zijn, maar het was een armzalige uitvlucht, want het is nooit gebruikelijk geweest hen te tellen, die onder de twintig jaren waren, en de belofte van hun aantal gold voornamelijk de valide mannen. Dat het opnemen van het getal des volks, door David in de hoogmoed zijns harten bevolen, geen goed resultaat heeft opgeleverd, want de telling werd niet voltooid, en ook niet met nauwkeurigheid gedaan, zij werd niet eens als een authentieke opgave geregistreerd. Joab was er uiterst afkerig van, en deed het ten halve, David schaamde zich er over, en zou haar gaarne vergeten willen zien, omdat er deswegens een grote toorn over Israël gekomen was. Bij nadenken kan geen Godvruchtig man behagen vinden in hetgeen, naar hij weet, God mishaagt, geen gebruik maken van noch genoegen smaken in hetgeen verkregen is door zonde.
III. Van de hofbeambten.
1. De oversten over de have des konings (zoals zij hier genoemd worden, 1 Chronicles 27:3 die het opzicht hadden over de akkerbouw des konings, over zijn wijngaarden, zijn olijfgaarden, zijn runderen, zijn kemelen, zijn ezelinnen, zijn schapen. Hier zijn geen staatsiedienaren, geen opperstalmeester, geen opperjagermeester, alles is voor nut en degelijkheid overeenkomstig de eenvoud dier tijden. David was een groot krijgsman, een groot geleerde en een groot vorst, en toch ook een goed beheerder van zijn goederen, hij hield vele landerijen onder zich en wendde ze aan, niet voor vermaak, maar tot nut en voordeel, want "de koning zelf wordt van het veld gediend," Ecclesiastes 5:8.
De overheidspersonen, die willen dat hun onderhorigen naarstig zijn, moeten zelf het voorbeeld geven van naarstigheid in hun zaken.
Wij bevinden echter dat de armen des lands goed genoeg geacht werden om wijngaardeniers en akkerlieden te zijn, 2 Kings 25:12. Nu heeft David zijn voorname mannen aangesteld tot opzichters over deze arbeid.
2. Des konings persoonlijke dienaren. Dat waren dezulken, die uitmuntten in wijsheid daar zij bestemd waren om dagelijks met de koning om te gaan. Zijn oom was een verstandig man en een schrijver, en niet slechts bedreven in staatkunde, maar ook zeer vertrouwd met de Schrift, deze was zijn raadsman, 1 Chronicles 27:32.
Een ander, die ongetwijfeld uitmuntte in geleerdheid en wijsheid, was de onderwijzer van zijn kinderen. Achitofel, een zeer listig man was zijn raad, maar Husai, een eerlijk man was zijn vriend en vertrouweling.
Het blijkt niet dat hij vele raadslieden had, maar die hij had, waren mannen van grote bekwaamheid. Veel van de wijsheid van vorsten wordt gezien in de keus van hun ministers. Maar hoewel David van al deze wijze raadslieden omringd was, stelde hij zijn Bijbel toch boven die allen, Psalms 119:24. Uwe getuigenissen zijn mijn vermakingen en mijn raadslieden.
Verzen 16-34
1 Kronieken 27:16-34Wij hebben hier een bericht:
I. Van de vorsten van de stammen, iets van de oude orde, ingesteld door Mozes in de woestijn dat iedere stam zijn vorst of overste moest hebben, was nog in stand gehouden.
Waarschijnlijk was dit voortdurend in stand gebleven, hetzij door verkiezing of door opvolging in hetzelfde geslacht, en zij, die hier geroemd zijn werden in dat ambt gevonden toen dit bericht nopens hen gegeven werd. Elihu of Eliab, die vorst van Juda was, was de oudste zoon van Isai, en stamde in rechte linie af van Nahesson en Salmon de vorsten van deze stam in Mozes' tijd.
Of deze vorsten in de hoedanigheid optraden van commissaris des konings voor krijgszaken of wel als opperrechters om hun gerechtshoven te presideren, blijkt niet. Wij kunnen onderstellen dat, nu al de stammen onder een koning verenigd waren, hun macht lang zo groot niet was, als zij meestal geweest is toen de stammen afzonderlijk handelden.
Onze Godsdienst verplicht ons onderdanig te zijn, niet alleen de koning, als de opperste macht hebbende, maar ook de stadhouders, als die van hem gezonden worden, 1 Peter 2:13, 1 Peter 2:14 de vorsten, die gerechtigheid stellen. Over Benjamin was Jaasiël, de zoon van Abner, 1 Chronicles 27:21.
Hoewel Abuer Davids vijand was en zijn komst op de troon tegenstond, wilde David toch de bevordering van zijn zoon niet tegenstaan, maar heeft hem zelf misschien op die erepost gesteld, hetgeen ons leert kwaad met goed te vergelden.
II. Van het tellen des volks, 1 Chronicles 27:23, 1 Chronicles 27:24. Er wordt hier gezegd dat David, toen hij gebood het volk te tellen, het tellen verboden heeft van hen die onder de twintig jaren waren, om hierdoor te voorkomen dat hij de schijn zou hebben van een blaam te werpen op de belofte, dat zij ontelbaar zullen zijn, maar het was een armzalige uitvlucht, want het is nooit gebruikelijk geweest hen te tellen, die onder de twintig jaren waren, en de belofte van hun aantal gold voornamelijk de valide mannen. Dat het opnemen van het getal des volks, door David in de hoogmoed zijns harten bevolen, geen goed resultaat heeft opgeleverd, want de telling werd niet voltooid, en ook niet met nauwkeurigheid gedaan, zij werd niet eens als een authentieke opgave geregistreerd. Joab was er uiterst afkerig van, en deed het ten halve, David schaamde zich er over, en zou haar gaarne vergeten willen zien, omdat er deswegens een grote toorn over Israël gekomen was. Bij nadenken kan geen Godvruchtig man behagen vinden in hetgeen, naar hij weet, God mishaagt, geen gebruik maken van noch genoegen smaken in hetgeen verkregen is door zonde.
III. Van de hofbeambten.
1. De oversten over de have des konings (zoals zij hier genoemd worden, 1 Chronicles 27:3 die het opzicht hadden over de akkerbouw des konings, over zijn wijngaarden, zijn olijfgaarden, zijn runderen, zijn kemelen, zijn ezelinnen, zijn schapen. Hier zijn geen staatsiedienaren, geen opperstalmeester, geen opperjagermeester, alles is voor nut en degelijkheid overeenkomstig de eenvoud dier tijden. David was een groot krijgsman, een groot geleerde en een groot vorst, en toch ook een goed beheerder van zijn goederen, hij hield vele landerijen onder zich en wendde ze aan, niet voor vermaak, maar tot nut en voordeel, want "de koning zelf wordt van het veld gediend," Ecclesiastes 5:8.
De overheidspersonen, die willen dat hun onderhorigen naarstig zijn, moeten zelf het voorbeeld geven van naarstigheid in hun zaken.
Wij bevinden echter dat de armen des lands goed genoeg geacht werden om wijngaardeniers en akkerlieden te zijn, 2 Kings 25:12. Nu heeft David zijn voorname mannen aangesteld tot opzichters over deze arbeid.
2. Des konings persoonlijke dienaren. Dat waren dezulken, die uitmuntten in wijsheid daar zij bestemd waren om dagelijks met de koning om te gaan. Zijn oom was een verstandig man en een schrijver, en niet slechts bedreven in staatkunde, maar ook zeer vertrouwd met de Schrift, deze was zijn raadsman, 1 Chronicles 27:32.
Een ander, die ongetwijfeld uitmuntte in geleerdheid en wijsheid, was de onderwijzer van zijn kinderen. Achitofel, een zeer listig man was zijn raad, maar Husai, een eerlijk man was zijn vriend en vertrouweling.
Het blijkt niet dat hij vele raadslieden had, maar die hij had, waren mannen van grote bekwaamheid. Veel van de wijsheid van vorsten wordt gezien in de keus van hun ministers. Maar hoewel David van al deze wijze raadslieden omringd was, stelde hij zijn Bijbel toch boven die allen, Psalms 119:24. Uwe getuigenissen zijn mijn vermakingen en mijn raadslieden.