Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 27

1 Chronicles 27:1

DAVIDS VELDOVERSTEN, VORSTEN, AMBTLIEDEN EN RAADSHEEREN

I. 1 Chronicles 27:1-1 Chronicles 27:24. Niet de tempel en de godsdienstige verrichtingen alleen zijn het, waaraan David in de laatste jaren van zijn regering alle zorg besteedde, om zijn navolger een toerusting achter te laten, die hem de uitvoering binnen korte tijd mogelijk maakt; hij zorgt ook, dat deze in iedere betrekking een geordende staatshuishouding vindt, die hem een vreedzame regering, waartoe hij geroepen is, van het begin af verzekert. Terwijl ons eerst bericht wordt, wat hij tot regeling van het krijgsleger gedaan heeft, wordt daaraan een opgave van de vorsten verbonden, die de twaalf stammen bestuurden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 27

1 Chronicles 27:1

DAVIDS VELDOVERSTEN, VORSTEN, AMBTLIEDEN EN RAADSHEEREN

I. 1 Chronicles 27:1-1 Chronicles 27:24. Niet de tempel en de godsdienstige verrichtingen alleen zijn het, waaraan David in de laatste jaren van zijn regering alle zorg besteedde, om zijn navolger een toerusting achter te laten, die hem de uitvoering binnen korte tijd mogelijk maakt; hij zorgt ook, dat deze in iedere betrekking een geordende staatshuishouding vindt, die hem een vreedzame regering, waartoe hij geroepen is, van het begin af verzekert. Terwijl ons eerst bericht wordt, wat hij tot regeling van het krijgsleger gedaan heeft, wordt daaraan een opgave van de vorsten verbonden, die de twaalf stammen bestuurden.

Vers 1

1. Dit nu zijn de kinderen van Israël, voor zover zij aan de koning krijgsdiensten hadden te betonen, naar hun getal; zij vormden wel geen eigenlijk staand leger, maar toch een bepaald getal van tezamen 288.000 man, en over hen waren gezet de hoofden van de vaderen, en de oversten van de duizenden, en van de honderden, met hun ambtlieden of schrijvers (Exodus 5:11), de koning dienende in alle zaken van de verdelingen, aangaande en afgaande met de hun onderworpen manschappen, in `s konings dienst afwisselend van maand tot maand, zodatin al de maanden van het jaar tezamen twaalf oversten van de afdelingen na elkaar aan de beurt kwamen: elke verdeling was vierentwintig duizend man.

Hier is sprake van het Israëlitische volksleger onder David (1 Samuel 14:52); bovendien had hij ook een lijfwacht (2 Samuel 8:18) en een bende van 600 man (2 Samuel 15:18), uit welke laatste de voortreffelijkste helden (2 Samuel 23:1), ook de oversten van de 12 afdelingen van het nationale leger waren..

Vers 1

1. Dit nu zijn de kinderen van Israël, voor zover zij aan de koning krijgsdiensten hadden te betonen, naar hun getal; zij vormden wel geen eigenlijk staand leger, maar toch een bepaald getal van tezamen 288.000 man, en over hen waren gezet de hoofden van de vaderen, en de oversten van de duizenden, en van de honderden, met hun ambtlieden of schrijvers (Exodus 5:11), de koning dienende in alle zaken van de verdelingen, aangaande en afgaande met de hun onderworpen manschappen, in `s konings dienst afwisselend van maand tot maand, zodatin al de maanden van het jaar tezamen twaalf oversten van de afdelingen na elkaar aan de beurt kwamen: elke verdeling was vierentwintig duizend man.

Hier is sprake van het Israëlitische volksleger onder David (1 Samuel 14:52); bovendien had hij ook een lijfwacht (2 Samuel 8:18) en een bende van 600 man (2 Samuel 15:18), uit welke laatste de voortreffelijkste helden (2 Samuel 23:1), ook de oversten van de 12 afdelingen van het nationale leger waren..

Vers 2

2. Over de eerste verdeling in de eerste maand (Exodus 12:2), was Jasobam, de zoon van Zabdiël, een afstammeling van het geslacht Hachmon (1 Chronicles 11:11. 2 Samuel 23:8); en in zijn verdelingen of, bij zijn afdeling, waren er, evenals onder de afdeling van de in het volgende opgenoemde oversten (1 Chronicles 27:4), vierentwintig duizend.

Vers 2

2. Over de eerste verdeling in de eerste maand (Exodus 12:2), was Jasobam, de zoon van Zabdiël, een afstammeling van het geslacht Hachmon (1 Chronicles 11:11. 2 Samuel 23:8); en in zijn verdelingen of, bij zijn afdeling, waren er, evenals onder de afdeling van de in het volgende opgenoemde oversten (1 Chronicles 27:4), vierentwintig duizend.

Vers 3

3. Hij was uit de kinderen van Perez, dus uit hetzelfde geslacht, waartoe ook David naar zijn afstamming, behoorde (Ruth 4:18), het hoofd van al de oversten van de legers, in de eerste maand, terwijl de overste over het gehele leger, gedurende het gehele jaar, Joab was (1 Chronicles 27:34).

Vers 3

3. Hij was uit de kinderen van Perez, dus uit hetzelfde geslacht, waartoe ook David naar zijn afstamming, behoorde (Ruth 4:18), het hoofd van al de oversten van de legers, in de eerste maand, terwijl de overste over het gehele leger, gedurende het gehele jaar, Joab was (1 Chronicles 27:34).

Vers 4

4. En over de verdeling in de tweede maand was Eleazar, de zoon van Dodaï, de Ahohiet een afstammeling van het geslacht van de Ahohieten (1 Chronicles 11:12. 2 Samuel 23:9), enover zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 4

4. En over de verdeling in de tweede maand was Eleazar, de zoon van Dodaï, de Ahohiet een afstammeling van het geslacht van de Ahohieten (1 Chronicles 11:12. 2 Samuel 23:9), enover zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 5

5. De derde overste van het leger in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, de opperambtman, die was het hoofd; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend. 6. Deze Benaja was een held van de dertig en over de dertig ridders uit de klasse van de commandeurs (1 Chronicles 11:22, 2 Samuel 23:20); en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon.

Vers 5

5. De derde overste van het leger in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, de opperambtman, die was het hoofd; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend. 6. Deze Benaja was een held van de dertig en over de dertig ridders uit de klasse van de commandeurs (1 Chronicles 11:22, 2 Samuel 23:20); en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon.

Vers 7

7. De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, die echter sedert lang gestorven was (2 Samuel 2:18),en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend.

Om de gedachtenis van deze held (1 Chronicles 11:26) te eren, had David de vierde van zijn verdelingen naar deze naam genoemd; het opperbevel werd dus door de zoon van de afgestorvenen bekleed. Dergelijke betrekkingen kunnen tot grondslag liggen, wanneer ook bij andere afdelingen behalve de eigenlijke generaal nog een ander overste genoemd wordt..

Vers 7

7. De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, die echter sedert lang gestorven was (2 Samuel 2:18),en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling, of, bij zijn afdeling, waren er ook vierentwintig duizend.

Om de gedachtenis van deze held (1 Chronicles 11:26) te eren, had David de vierde van zijn verdelingen naar deze naam genoemd; het opperbevel werd dus door de zoon van de afgestorvenen bekleed. Dergelijke betrekkingen kunnen tot grondslag liggen, wanneer ook bij andere afdelingen behalve de eigenlijke generaal nog een ander overste genoemd wordt..

Vers 8

8. De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, of Sammoth (1 Chronicles 11:27) ook Samma geheten (2 Samuel 23:11), de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 8

8. De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, of Sammoth (1 Chronicles 11:27) ook Samma geheten (2 Samuel 23:11), de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 9

9. De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoïet, (1 Chronicles 11:28. 2 Samuel 23:26); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 9

9. De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoïet, (1 Chronicles 11:28. 2 Samuel 23:26); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 10

10. De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet (1 Chronicles 11:27. 2 Samuël .23:26), uit de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 10

10. De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet (1 Chronicles 11:27. 2 Samuël .23:26), uit de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 11

11. De achtste, in de achtste maand, was Sibbechaï, de Husathiet (1 Chronicles 11:29), in 2 Samuel 23:27 Mebunnaï geheten, van de Zerahieten (1 Chronicles 3:4); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 11

11. De achtste, in de achtste maand, was Sibbechaï, de Husathiet (1 Chronicles 11:29), in 2 Samuel 23:27 Mebunnaï geheten, van de Zerahieten (1 Chronicles 3:4); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 12

12. De negende, in de negende maand, was Abiëzer, de Annethotiet (1 Chronicles 11:28. 2 Samuel 23:27), van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 12

12. De negende, in de negende maand, was Abiëzer, de Annethotiet (1 Chronicles 11:28. 2 Samuel 23:27), van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 13

13. De tiende, in de tiende maand, was Maharaï, de Netofathiet (1 Chronicles 11:30. 2 Samuël .23:28), van de Zerahieten (1 Chronicles 27:11); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 13

13. De tiende, in de tiende maand, was Maharaï, de Netofathiet (1 Chronicles 11:30. 2 Samuël .23:28), van de Zerahieten (1 Chronicles 27:11); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 14

14. De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet (1 Chronicles 11:31. 2 Samuël .23:30), van de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 14

14. De elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet (1 Chronicles 11:31. 2 Samuël .23:30), van de kinderen van Efraïm; in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 15

15. De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldaï, de Netofathiet, in 1 Chronicles 11:30 Heled en in 2 Samuel 23:29, Heleb geheten, van het geslacht van de richter Othniël (Judges 1:12; Judges 3:9); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 15

15. De twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldaï, de Netofathiet, in 1 Chronicles 11:30 Heled en in 2 Samuel 23:29, Heleb geheten, van het geslacht van de richter Othniël (Judges 1:12; Judges 3:9); in zijn verdeling waren er ook vierentwintig duizend.

Vers 16

16. Maar over de twaalf stammen van Israël, zoals over de stam Levi en het priestergeslacht Aron, waren deze, de stamhoofden ten tijde van David: over de Rubenieten was Eliëzer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Macha. 17. Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuël; over deuit deze stam afgezonderde en tot het priesterambt geroepene Aronieten was Zadok (1 Chronicles 6:12; 1 Chronicles 24:3).

Vers 16

16. Maar over de twaalf stammen van Israël, zoals over de stam Levi en het priestergeslacht Aron, waren deze, de stamhoofden ten tijde van David: over de Rubenieten was Eliëzer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Macha. 17. Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuël; over deuit deze stam afgezonderde en tot het priesterambt geroepene Aronieten was Zadok (1 Chronicles 6:12; 1 Chronicles 24:3).

Vers 18

18. Over Juda was Elihu of Eliab, uit de broeders van David, en wel diens oudste broeder (1 Samuel 16:6; 1 Samuel 17:13,1 Samuel 17:28); over Issaschar was Omri, de zoon van Michaël.

Vers 18

18. Over Juda was Elihu of Eliab, uit de broeders van David, en wel diens oudste broeder (1 Samuel 16:6; 1 Samuel 17:13,1 Samuel 17:28); over Issaschar was Omri, de zoon van Michaël.

Vers 19

19. Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriël.

Vers 19

19. Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriël.

Vers 20

20. Over de kinderen van Efraïm was Hosea, de zoon van Azazja; over de halve stam van Manasse, aan deze zijde van de Jordaan, was Joël, de zoon van Pedaja.

Vers 20

20. Over de kinderen van Efraïm was Hosea, de zoon van Azazja; over de halve stam van Manasse, aan deze zijde van de Jordaan, was Joël, de zoon van Pedaja.

Vers 21

21. Over de andere stam van half Manasse, in Gilead, aan de andere zijde van de Jordaan, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jasiël, de zoon van Abner (1 Samuel 14:50).

12 stammen zijn opgegeven; maar omdat eensdeels de stam Levi meegeteld is en anderdeels de stam Manasse naar zijn beide helften dubbel telt, zijn, om het twaalftal te behouden, de twee stammen Gad en Aser buiten rekening gebleven, hetgeen in zoverre juist is als Gad in burgerlijk opzicht tot Half-Manasse in Gilead en Aser tot Nafthali gerekend werd. Met betrekking tot de volgorde schijnt op de geografische ligging van de verschillende stamgebieden gelet te zijn..

Vers 21

21. Over de andere stam van half Manasse, in Gilead, aan de andere zijde van de Jordaan, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jasiël, de zoon van Abner (1 Samuel 14:50).

12 stammen zijn opgegeven; maar omdat eensdeels de stam Levi meegeteld is en anderdeels de stam Manasse naar zijn beide helften dubbel telt, zijn, om het twaalftal te behouden, de twee stammen Gad en Aser buiten rekening gebleven, hetgeen in zoverre juist is als Gad in burgerlijk opzicht tot Half-Manasse in Gilead en Aser tot Nafthali gerekend werd. Met betrekking tot de volgorde schijnt op de geografische ligging van de verschillende stamgebieden gelet te zijn..

Vers 22

22. Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Deze waren de oversten van de stammen van Israël.

Vers 22

22. Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Deze waren de oversten van de stammen van Israël.

Vers 23

23. Maar David nam, toen hij de in 1 Chronicles 21:1, berichte telling van Israël liet ondernemen, het getal van die niet mee op, die twintig jaren oud en daar beneden, dus nog niet dienstplichtig (Numbers 1:2; Numbers 26:2) waren; omdat de Heere gezegd, aan de aartsvaders beloofd had (Genesis 22:17; Genesis 26:4; Genesis 32:12), dat Hij Israël vermenigvuldigen zou als de sterren van de hemel 1); een doortastende volkstelling tot op de jongste toe zou dus vermetelheid en voorbarigheid geweest zijn.

1) David liet na de mannen onder de twintig jaren te tellen, om, zoals terecht is aangemerkt, de belofte niet te wantrouwen, uit ware eerbied en kinderlijk geloof voor en in de beloften van God.

Vers 23

23. Maar David nam, toen hij de in 1 Chronicles 21:1, berichte telling van Israël liet ondernemen, het getal van die niet mee op, die twintig jaren oud en daar beneden, dus nog niet dienstplichtig (Numbers 1:2; Numbers 26:2) waren; omdat de Heere gezegd, aan de aartsvaders beloofd had (Genesis 22:17; Genesis 26:4; Genesis 32:12), dat Hij Israël vermenigvuldigen zou als de sterren van de hemel 1); een doortastende volkstelling tot op de jongste toe zou dus vermetelheid en voorbarigheid geweest zijn.

1) David liet na de mannen onder de twintig jaren te tellen, om, zoals terecht is aangemerkt, de belofte niet te wantrouwen, uit ware eerbied en kinderlijk geloof voor en in de beloften van God.

Vers 24

24. Joab, de zoon van Zeruja, had toen wel begonnen, naar het bevel van de koning bevel, van twintig jaren en daarboven te tellen, maar hij voleindde het niet, naardien de stammen Levi en Benjamin ongeteld bleven (1 Chronicles 21:6), omdat er deshalve ook reeds wegens zo'n telling, die niet door de Heere, maar door de koning in het gevoel van zijn macht en die van zijn ijdelheid bevolen was, een grote toorn over Israël gekomen was; daarom is zelfs het getal, dat Joab reeds had opgegeven (1 Chronicles 21:5), niet opgebracht in de rekening van de kronieken van de koning David, die van de gewichtigste gebeurtenissen van zijn regering handelen. II. 1 Chronicles 27:25-1 Chronicles 27:34. Hieraan sluit zich een opgave van de beambten die Davids vermogen, zijn bezitting aan akkers, wijnbergen en plantingen, zowel als zijn uit runderen, kamelen, ezelen en schapen bestaande kudden bestuurden, waarmee dan verder een opgave van nog andere beambten verbonden is die een tegenhanger is van dergelijke opgaven in 1 Chronicles 18:14; 2 Samuel 8:15, en 20:23,

Vers 24

24. Joab, de zoon van Zeruja, had toen wel begonnen, naar het bevel van de koning bevel, van twintig jaren en daarboven te tellen, maar hij voleindde het niet, naardien de stammen Levi en Benjamin ongeteld bleven (1 Chronicles 21:6), omdat er deshalve ook reeds wegens zo'n telling, die niet door de Heere, maar door de koning in het gevoel van zijn macht en die van zijn ijdelheid bevolen was, een grote toorn over Israël gekomen was; daarom is zelfs het getal, dat Joab reeds had opgegeven (1 Chronicles 21:5), niet opgebracht in de rekening van de kronieken van de koning David, die van de gewichtigste gebeurtenissen van zijn regering handelen. II. 1 Chronicles 27:25-1 Chronicles 27:34. Hieraan sluit zich een opgave van de beambten die Davids vermogen, zijn bezitting aan akkers, wijnbergen en plantingen, zowel als zijn uit runderen, kamelen, ezelen en schapen bestaande kudden bestuurden, waarmee dan verder een opgave van nog andere beambten verbonden is die een tegenhanger is van dergelijke opgaven in 1 Chronicles 18:14; 2 Samuel 8:15, en 20:23,

Vers 25

25. En over de schatten van de koning, die in Jeruzalem bewaard werden, was Azmaveth, de zoon van Adiel; en over de schatten, die uit zijn eigendom op het land buiten de hoofdstad, in de steden en in de dorpen en in de torens, eenzaam gelegene, slechts weinig bewoners tellende, plaatsen (2 Kings 17:9; 2 Kings 18:8) inkwamen, was Jonathan, de zoon van Uzzia.

Vers 25

25. En over de schatten van de koning, die in Jeruzalem bewaard werden, was Azmaveth, de zoon van Adiel; en over de schatten, die uit zijn eigendom op het land buiten de hoofdstad, in de steden en in de dorpen en in de torens, eenzaam gelegene, slechts weinig bewoners tellende, plaatsen (2 Kings 17:9; 2 Kings 18:8) inkwamen, was Jonathan, de zoon van Uzzia.

Vers 26

26. En over die, die het akkerwerk deden, die op de koninklijke domeinen of kroongoederen gevestigd waren, in de landbouwing was Ezri, de zoon van Chelub.

Vers 26

26. En over die, die het akkerwerk deden, die op de koninklijke domeinen of kroongoederen gevestigd waren, in de landbouwing was Ezri, de zoon van Chelub.

Vers 27

27. En over de wijngaarden was Simeï, de Ramathiet, uit Rama, in de stam Benjamin (1 Samuel 1:1); maar over hetgeen van de wijnstokken kwam, en gevoegd werd tot de schatten, de voorraad van de wijn, was Zabdi, de Sifmiet, uit Sifim in het zuidelijke deel van het land (1 Samuel 30:28).

Vers 27

27. En over de wijngaarden was Simeï, de Ramathiet, uit Rama, in de stam Benjamin (1 Samuel 1:1); maar over hetgeen van de wijnstokken kwam, en gevoegd werd tot de schatten, de voorraad van de wijn, was Zabdi, de Sifmiet, uit Sifim in het zuidelijke deel van het land (1 Samuel 30:28).

Vers 28

28. En over de olijfgaarden en de wilde vijgenbomen, de sycomoren-bossen 1), die in de laagte, in de vlakte van Sefala waren, was Bal-Hanan, de Gederiet, uit Gader of Gador op het gebergte Juda (1 Chronicles 11:13 1 Chronicles 14:58); maar Joas was over de schatten van de olie, over de olievoorraad.

1) Reeds in 1 Samuel 10:27 hoorden wij, dat de Sycomore of moerbei-vijgenboom (Genesis 50:26) bijzonder dikwijls in de laagte langs de kusten van de Middellandse zee groeide, en zijn licht, buitengewoon duurzaam hout tot gewone bouwwerken placht gebruikt te worden, terwijl het cederhout tot pracht gebouwen diende (Isaiah 8:10). In bladeren en uiterlijk aanzien komt de moerbei-vijgeboom met de moerbeiboom overeen; waarom in het Grieks en in het Latijn voor beide soorten van bomen verwante woorden gebruikt worden (suxomorov of suxomorea- suxaminov sycomorus = morus) Ja niet zelden wordt het laatste woord ook bij de Griekse klassieken in de plaats van het eerste gezet, waarom men bij Luke 17:6 niet weet, of de Sycomore dan wel de moerbeiboom bedoeld zij, die in Palestina eveneens gevonden wordt, ofschoon niet zo veelvuldig als de sycomore (Luther heeft overal, zelfs daar, waar bepaald de sycomore bedoeld zij, "moerbeiboom" vertaald (zie Luke 19:4). Als vaderland van de tot het vijgengeslacht behorende moerbeivijgenboom (ficus-sycomorus) geldt Egypte (Psalms 78:47); hij mint een droge grond en tiert het best op vlakten en in laagten, maar ontbrak daarentegen in Opper-Galilea. De knoestige stam wordt aanmerkelijk hoog (40-50 voet) en draagt zeer vele en zich ver uitbreidende takken, die dikwijls 40 schreden in doorsnede meten en rijkelijk schaduw geven; de bladeren hebben een schone groene kleur, zijn hartvormig en van onderen zacht; de kernloze vruchten zetten zich tegen de stam en tegen de grootste takken aan, zien er geelachtig uit en lijken in gestalte en reuk op de vijgen. Zij worden veel door de geringe lieden gegeten; om ze tot rijpheid te brengen moet men ze bij de navel met een scherp instrument of ook enkel met de nagel een beetje openscheuren, dan krijgen zij binnen 3-4 dagen een zeer zoete smaak; op de plaats waar de vijgen zijn afgebroken, komen spoedig weer andere te voorschijn, zodat de steeds groene boom tot zevenmaal in het jaar vruchten draagt. De stam van de boom wordt zeer dik en de boom wordt zelfs enige eeuwen oud. Als de profeet Amos in 1 Chronicles 7:14 van zijn Boek van de profetieën, van zichzelf zegt, dat "hij een ossenherder was en wilde vijgen aflas," dan is er, wanneer men de woorden van de grondtekst nagaat, onder de Uitleggers strijd over, of de profeet zich daarmee als een gegoed man heeft willen aanduiden, die, behalve een eigen kudde van veredelde schapen en geiten, ook een sycomorengaard bezat, maar aan de plotselinge drang van de Geest met grote beslistheid gehoor gevende, zijn gemakkelijk leven vaarwel zei; dan of hij zich daarmee heeft willen aanduiden als een herder, die in armoedige omstandigheden verkeerde, evenals geringe lieden van moerbezie-vijgen leefde en van zichzelf in het geheel niet op de inval had kunnen komen om als profeet op te treden. Veeleer is elke profetie een Godsgave, van boven geschonken en wel dan als de Heere wil en ze uitdeelt. Het is echter duidelijk, dat de laatste opvatting de enig juiste is, die dan ook door de meeste Schriftverklaarders van de tegenwoordige tijd wordt aangekleefd..

Vers 28

28. En over de olijfgaarden en de wilde vijgenbomen, de sycomoren-bossen 1), die in de laagte, in de vlakte van Sefala waren, was Bal-Hanan, de Gederiet, uit Gader of Gador op het gebergte Juda (1 Chronicles 11:13 1 Chronicles 14:58); maar Joas was over de schatten van de olie, over de olievoorraad.

1) Reeds in 1 Samuel 10:27 hoorden wij, dat de Sycomore of moerbei-vijgenboom (Genesis 50:26) bijzonder dikwijls in de laagte langs de kusten van de Middellandse zee groeide, en zijn licht, buitengewoon duurzaam hout tot gewone bouwwerken placht gebruikt te worden, terwijl het cederhout tot pracht gebouwen diende (Isaiah 8:10). In bladeren en uiterlijk aanzien komt de moerbei-vijgeboom met de moerbeiboom overeen; waarom in het Grieks en in het Latijn voor beide soorten van bomen verwante woorden gebruikt worden (suxomorov of suxomorea- suxaminov sycomorus = morus) Ja niet zelden wordt het laatste woord ook bij de Griekse klassieken in de plaats van het eerste gezet, waarom men bij Luke 17:6 niet weet, of de Sycomore dan wel de moerbeiboom bedoeld zij, die in Palestina eveneens gevonden wordt, ofschoon niet zo veelvuldig als de sycomore (Luther heeft overal, zelfs daar, waar bepaald de sycomore bedoeld zij, "moerbeiboom" vertaald (zie Luke 19:4). Als vaderland van de tot het vijgengeslacht behorende moerbeivijgenboom (ficus-sycomorus) geldt Egypte (Psalms 78:47); hij mint een droge grond en tiert het best op vlakten en in laagten, maar ontbrak daarentegen in Opper-Galilea. De knoestige stam wordt aanmerkelijk hoog (40-50 voet) en draagt zeer vele en zich ver uitbreidende takken, die dikwijls 40 schreden in doorsnede meten en rijkelijk schaduw geven; de bladeren hebben een schone groene kleur, zijn hartvormig en van onderen zacht; de kernloze vruchten zetten zich tegen de stam en tegen de grootste takken aan, zien er geelachtig uit en lijken in gestalte en reuk op de vijgen. Zij worden veel door de geringe lieden gegeten; om ze tot rijpheid te brengen moet men ze bij de navel met een scherp instrument of ook enkel met de nagel een beetje openscheuren, dan krijgen zij binnen 3-4 dagen een zeer zoete smaak; op de plaats waar de vijgen zijn afgebroken, komen spoedig weer andere te voorschijn, zodat de steeds groene boom tot zevenmaal in het jaar vruchten draagt. De stam van de boom wordt zeer dik en de boom wordt zelfs enige eeuwen oud. Als de profeet Amos in 1 Chronicles 7:14 van zijn Boek van de profetieën, van zichzelf zegt, dat "hij een ossenherder was en wilde vijgen aflas," dan is er, wanneer men de woorden van de grondtekst nagaat, onder de Uitleggers strijd over, of de profeet zich daarmee als een gegoed man heeft willen aanduiden, die, behalve een eigen kudde van veredelde schapen en geiten, ook een sycomorengaard bezat, maar aan de plotselinge drang van de Geest met grote beslistheid gehoor gevende, zijn gemakkelijk leven vaarwel zei; dan of hij zich daarmee heeft willen aanduiden als een herder, die in armoedige omstandigheden verkeerde, evenals geringe lieden van moerbezie-vijgen leefde en van zichzelf in het geheel niet op de inval had kunnen komen om als profeet op te treden. Veeleer is elke profetie een Godsgave, van boven geschonken en wel dan als de Heere wil en ze uitdeelt. Het is echter duidelijk, dat de laatste opvatting de enig juiste is, die dan ook door de meeste Schriftverklaarders van de tegenwoordige tijd wordt aangekleefd..

Vers 29

29. En over de runderen, die in Saron weidden (Joshua 9:2), was Sitraï, de Saroniet; uit die streek geboortig, die tot weide voor het vee zo voortreffelijk geschikt is; maar over de runderen in de laagten, die over het gehele land verstrooid in deze of gene dalen weidden was Safat, de zoon van Adlaï.

Vers 29

29. En over de runderen, die in Saron weidden (Joshua 9:2), was Sitraï, de Saroniet; uit die streek geboortig, die tot weide voor het vee zo voortreffelijk geschikt is; maar over de runderen in de laagten, die over het gehele land verstrooid in deze of gene dalen weidden was Safat, de zoon van Adlaï.

Vers 30

30. En over de kemelen was Obil 1), de Ismaëliet; en over de ezelinnen was Jechdeja, de Meronothiet uit de anders onbekende plaats Meronoth.

1) De naam betekent in het Arabisch, een, die kamelen weidt. Ook buitenlanders bevonden zich onder Davids beambten; want Obil was een Ismaëliet en Jaziz een Hageriet, maar misschien lag ook Meronoth in het gebied, dat David, ten gevolge van zijn veroveringen in het Oost-Jordaanland aan de Israëlitische heerschappij onderworpen had, en dat bijzonder voor schapen- kamelen- en ezelenteelt geschikt was..

Vers 30

30. En over de kemelen was Obil 1), de Ismaëliet; en over de ezelinnen was Jechdeja, de Meronothiet uit de anders onbekende plaats Meronoth.

1) De naam betekent in het Arabisch, een, die kamelen weidt. Ook buitenlanders bevonden zich onder Davids beambten; want Obil was een Ismaëliet en Jaziz een Hageriet, maar misschien lag ook Meronoth in het gebied, dat David, ten gevolge van zijn veroveringen in het Oost-Jordaanland aan de Israëlitische heerschappij onderworpen had, en dat bijzonder voor schapen- kamelen- en ezelenteelt geschikt was..

Vers 31

31. En over het kleine vee, de schapen, was Jaziz, de Hageriet (1 Chronicles 5:10,1 Chronicles 5:19). Al dezen waren oversten over de have, die de koning David had.

Het kan niet toevallig zijn, dat juist 12 ambtlieden worden opgegeven; het bestuur van de koninklijke bezittingen was volgens 12 afdelingen geregeld, zodat het getal, dat overigens zo dikwijls in de staatkundige en godsdienstige instellingen van het volk als regel voorkomt, ook regel was voor de besturing van de hier in aanmerking komende dingen..

Vers 31

31. En over het kleine vee, de schapen, was Jaziz, de Hageriet (1 Chronicles 5:10,1 Chronicles 5:19). Al dezen waren oversten over de have, die de koning David had.

Het kan niet toevallig zijn, dat juist 12 ambtlieden worden opgegeven; het bestuur van de koninklijke bezittingen was volgens 12 afdelingen geregeld, zodat het getal, dat overigens zo dikwijls in de staatkundige en godsdienstige instellingen van het volk als regel voorkomt, ook regel was voor de besturing van de hier in aanmerking komende dingen..

Vers 32

32. En Jonathan, Davids oom, of bloedverwant d.i. broederszoon of neef (1 Chronicles 20:7), was raad, een verstandig man, hij was ook schrijver 1); Jehiël nu, de zoon van Hachmoni, d.i. een afstammeling van het geslacht Hachmon, zoals de in 1 Chronicles 27:2 genoemde Jasobam (1 Chronicles 11:11), was bij de zonen van de koning, als opvoeder en voogd.

1) Schrijver wil hier niet zeggen, dat hij ook het ambt van schrijver bediende, maar dat hij een Schriftgeleerde, een geleerd man was in de wet, zoals ook Ezra (Ezra 7:6) zo met die naam genoemd wordt. 33. En Achitofel was, in de tijd v r Absaloms opstand, ookraad van de koning (2 Samuel 15:31); en Husaï, de Archiet, was de vriend van de koning (2 Samuel 1:32).

Vers 32

32. En Jonathan, Davids oom, of bloedverwant d.i. broederszoon of neef (1 Chronicles 20:7), was raad, een verstandig man, hij was ook schrijver 1); Jehiël nu, de zoon van Hachmoni, d.i. een afstammeling van het geslacht Hachmon, zoals de in 1 Chronicles 27:2 genoemde Jasobam (1 Chronicles 11:11), was bij de zonen van de koning, als opvoeder en voogd.

1) Schrijver wil hier niet zeggen, dat hij ook het ambt van schrijver bediende, maar dat hij een Schriftgeleerde, een geleerd man was in de wet, zoals ook Ezra (Ezra 7:6) zo met die naam genoemd wordt. 33. En Achitofel was, in de tijd v r Absaloms opstand, ookraad van de koning (2 Samuel 15:31); en Husaï, de Archiet, was de vriend van de koning (2 Samuel 1:32).

Vers 34

34. En na Achitofel, die zichzelf om het leven bracht (2 Samuel 17:23), was raadgever van de koning Jojada, de zoon van Benaja, de bevelhebber van de koninklijke lijfwacht (1 Chronicles 18:17), die de naam van zijn grootvader droeg, enevenzo Abjathar, de hogepriester uit Ithamars geslacht (1 Chronicles 18:16); maar Joab was krijgsoverste van de koning (1 Chronicles 18:15).

Als hier met weinige uitzonderingen andere namen voorkomen, dan in de opgaven 1 Chronicles 18:15, 2 Samuel 8:15, dan bedenkt men, dat deels beambten voor andere posten (een raadgever en die bij de kinderen van de koning was, komen in de overige opgaven niet voor), deels beambten, die na elkaar dezelfde post bekleedden, opgeteld worden..

Vers 34

34. En na Achitofel, die zichzelf om het leven bracht (2 Samuel 17:23), was raadgever van de koning Jojada, de zoon van Benaja, de bevelhebber van de koninklijke lijfwacht (1 Chronicles 18:17), die de naam van zijn grootvader droeg, enevenzo Abjathar, de hogepriester uit Ithamars geslacht (1 Chronicles 18:16); maar Joab was krijgsoverste van de koning (1 Chronicles 18:15).

Als hier met weinige uitzonderingen andere namen voorkomen, dan in de opgaven 1 Chronicles 18:15, 2 Samuel 8:15, dan bedenkt men, dat deels beambten voor andere posten (een raadgever en die bij de kinderen van de koning was, komen in de overige opgaven niet voor), deels beambten, die na elkaar dezelfde post bekleedden, opgeteld worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile