Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-26.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 261 Chronicles 26:1
BESTELLING VAN DE DEURWACHTERS, SCHATMEESTERS EN RECHTERS
VI. 1 Chronicles 26:1-1 Chronicles 26:19. Nu volgt de derde klasse, of die van de deurwachters, waartoe insgelijks 4.000 Levieten gebruikt worden, even als tot de klasse van de zangers en muzikanten. Men had voor iederen dag 24 zulke portiers nodig, omdat de oostpoort bezet moest worden met 6, de noordpoort met 4, de zuidpoort met 4, het daarbij staande voorraadshuis insgelijks met 4, de westpoort met de Parbar ingesloten met 6 man; aan deze opperwachters werden dan de nodige manschappen uit hun broeders toegevoegd.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 261 Chronicles 26:1
BESTELLING VAN DE DEURWACHTERS, SCHATMEESTERS EN RECHTERS
VI. 1 Chronicles 26:1-1 Chronicles 26:19. Nu volgt de derde klasse, of die van de deurwachters, waartoe insgelijks 4.000 Levieten gebruikt worden, even als tot de klasse van de zangers en muzikanten. Men had voor iederen dag 24 zulke portiers nodig, omdat de oostpoort bezet moest worden met 6, de noordpoort met 4, de zuidpoort met 4, het daarbij staande voorraadshuis insgelijks met 4, de westpoort met de Parbar ingesloten met 6 man; aan deze opperwachters werden dan de nodige manschappen uit hun broeders toegevoegd.
Vers 1
1. Aangaande de verdelingen of indelingen van de poortiers, wier getal volgens 1 Chronicles 23:5, insgelijks 4.000 bedroeg, is het volgende op te merken: Van de Korahieten, een tak van de Kehathieten (Numbers 16:3), was Meselemja, ook Sallum geheten (1 Chronicles 9:19), de zoon van Kore, van de kinderen van Asaf 1), of juister Ebjasaf.1) Asaf is hier verkorting voor Ebjasaf, omdat Asaf, de zanger, niet uit het geslacht van Kehath, maar uit dat van Gerson afstamde.
Vers 1
1. Aangaande de verdelingen of indelingen van de poortiers, wier getal volgens 1 Chronicles 23:5, insgelijks 4.000 bedroeg, is het volgende op te merken: Van de Korahieten, een tak van de Kehathieten (Numbers 16:3), was Meselemja, ook Sallum geheten (1 Chronicles 9:19), de zoon van Kore, van de kinderen van Asaf 1), of juister Ebjasaf.1) Asaf is hier verkorting voor Ebjasaf, omdat Asaf, de zanger, niet uit het geslacht van Kehath, maar uit dat van Gerson afstamde.
Vers 2
2. Meselemja nu had kinderen: Zecharja was de eerstgeborene (1 Chronicles 9:21), Jediaël de tweede, Zebadja de derde, Jathniël de vierde.Vers 2
2. Meselemja nu had kinderen: Zecharja was de eerstgeborene (1 Chronicles 9:21), Jediaël de tweede, Zebadja de derde, Jathniël de vierde.Vers 3
3. Elam de vijfde, Johanan de zesde, Eljeoënaï de zevende.Vers 3
3. Elam de vijfde, Johanan de zesde, Eljeoënaï de zevende.Vers 4
4. Obed-Edom, een zoon van Jeduthun, niet van de zanger (1 Chronicles 25:3), maar van een ander uit het geslacht van de Korahieten (1 Chronicles 16:28) had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneël de vijfde.Vers 4
4. Obed-Edom, een zoon van Jeduthun, niet van de zanger (1 Chronicles 25:3), maar van een ander uit het geslacht van de Korahieten (1 Chronicles 16:28) had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneël de vijfde.Vers 5
5. Ammiël de zesde, Issaschar de zevende, Pellethaï de achtste; want God had hem Obed-Edom, sedert de tijd dat de Ark des verbonds bij hem was neergezet (1 Chronicles 13:14), met vele zonen gezegend.Vers 5
5. Ammiël de zesde, Issaschar de zevende, Pellethaï de achtste; want God had hem Obed-Edom, sedert de tijd dat de Ark des verbonds bij hem was neergezet (1 Chronicles 13:14), met vele zonen gezegend.Vers 6
6. Ook werden zijn zoon Semaja (1 Chronicles 26:4),kinderen geboren, heersend over het huis van hun vader, die tot hoofden werden van vaderlijke huizen, die van hen afhankelijk waren; want zij waren kloeke helden, zeer goed geschikt tot de dienst van het huis van de Heere.Vers 6
6. Ook werden zijn zoon Semaja (1 Chronicles 26:4),kinderen geboren, heersend over het huis van hun vader, die tot hoofden werden van vaderlijke huizen, die van hen afhankelijk waren; want zij waren kloeke helden, zeer goed geschikt tot de dienst van het huis van de Heere.Vers 7
7. De kinderen van Semaja waren Othni en Refaël, en Obed, enElzabad, zijn, namelijk Elzabad's broeders, waren kloeke lieden, die dus voor de bij name opgegeven andere zonen van Semaja niet onderdoen, Elihu en Semachja.Vers 7
7. De kinderen van Semaja waren Othni en Refaël, en Obed, enElzabad, zijn, namelijk Elzabad's broeders, waren kloeke lieden, die dus voor de bij name opgegeven andere zonen van Semaja niet onderdoen, Elihu en Semachja.Vers 8
8. Deze allen van 1 Chronicles 26:4 af genoemden, waren uit de kinderen van Obed-Edom; zij, en hun kinderen, en hun broeders, kloeke mannen, zeer geschikt in kracht tot de dienst, die zij verrichten moesten; daar waren er tweeenzestig van Obed-Edom. 9. Meselemja nu, van wie wij boven (1 Chronicles 26:1) spraken, zonder echter reeds het getal van de tot hem behorende Levieten op te geven, hetgeen later geschieden moet, had kinderen en broeders, kloeke lieden, achttien.Vers 8
8. Deze allen van 1 Chronicles 26:4 af genoemden, waren uit de kinderen van Obed-Edom; zij, en hun kinderen, en hun broeders, kloeke mannen, zeer geschikt in kracht tot de dienst, die zij verrichten moesten; daar waren er tweeenzestig van Obed-Edom. 9. Meselemja nu, van wie wij boven (1 Chronicles 26:1) spraken, zonder echter reeds het getal van de tot hem behorende Levieten op te geven, hetgeen later geschieden moet, had kinderen en broeders, kloeke lieden, achttien.Vers 10
10. En Hosa, de reeds in 1 Chronicles 16:38 vermelde portier, uit de kinderen van Merari, het derde geslacht van de Levieten (Exodus 6:16), had zonen; Simri was het hoofd, (alhoewel hij de eerstgeborene niet was 1), nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd).1) De grondtekst geeft aan, dat de eerstgeborene gestorven was, zonder mannelijke nakomelingen na te laten.
Vers 10
10. En Hosa, de reeds in 1 Chronicles 16:38 vermelde portier, uit de kinderen van Merari, het derde geslacht van de Levieten (Exodus 6:16), had zonen; Simri was het hoofd, (alhoewel hij de eerstgeborene niet was 1), nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd).1) De grondtekst geeft aan, dat de eerstgeborene gestorven was, zonder mannelijke nakomelingen na te laten.
Vers 11
11. Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de kinderen en broeders van Hosa waren dertien.Vers 11
11. Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de kinderen en broeders van Hosa waren dertien.Vers 12
12. Uit dezen waren de verdelingen van de poortiers onder de hoofden van de mannen, tot de wachten tegen hun broeders, of duidelijker 2), dit zijn de klassen van de portiers, de hoofden van de mannen 2) wie het portiersambt was opgedragen, benevens hun, aan hun opzicht en hun leiding toevertrouwde broeders, om te dienen in het huis van de Heere.1) Over de moeilijkheid, die de Bijbelvertaling hem baarde, schrijft Luther: "Ik beken ronduit, dat ik teveel op mij genomen heb, vooral om het grote Oude Testament in de Duitse taal over te brengen; want de Hebreeuwse taal is zo moeilijk, dat ook de Joden zelf er al zeer weinig van weten en hun randtekeningen en verklaringen niet te vertrouwen zijn." Hij maakte bij zijn vertaling uit de grondtekst gebruik van de Septuaginta en de Vulgata, verder van de Latijnse overzettingen van Santes Pagninus (een geleerde Dominikaan uit Lucca overl. 1541 in Lyon) en van Sebastiaan Mnster (geb. 1489) te Ingelheim in de Palts, ging 1529 uit de Franziscaner orde tot de Hervorming over, was sedert Licentiaat van de Theologie te Bazel, overl. 1552 aan de pest) van de commentaren bijzonder de glossa ordinaria (een korte doorlopende uitlegging van de ganse Heilige Schrift) van Walafried Strabo, abt te Reichenau, overl. 849) en de Postille des, door zijn Hebreeuwse taalkennis uitstekende, Franziskaners Nicolaas van Lyra (geboortig uit Normandië, leraar van de theologie te Parijs, overl.1340). Nu ligt het voor de hand, wat een moeilijkheid de vertaling hem kostte, omdat hij niet alleen de Hebreeuwse schrijvers in het Duits moest doen spreken, en de vormen van de grondtekst, zo strijdig met die van de Duitse taal, in zuiver en helder Duits moest overbrengen, maar ook, zoals in al de hoofdstukken, die wij hier v r ons hebben, een juist begrip hebben van de toestanden en de instellingen uit die oude tijd, die van de tegenwoordigen zo ver verwijderd is..
2) Als hoofden van de in 1 Chronicles 24:5 op 4.000 geschatte portiers worden in 1 Chronicles 26:8, 1 Chronicles 26:9, 1 Chronicles 26:11 aangegeven: 62 van Obed-Edom, 18 van Meselemja, 13 van Hosa; tezamen 93; op Obed-Edom en Hosa komen dus in het geheel 75. Dit schijnt strijdig met de opgave in 1 Chronicles 16:38, waar beide slechts op 68 gerekend worden; maar op laatstgenoemde plaats zijn alleen de portiers voor de ark berekend, terwijl hier de portiers voor de toekomstige tempel worden bedoeld.. 13. En zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten (1 Chronicles 25:8), naar hun vaderlijke huizenvoor ieder van de vaderlijke huizen werd een bijzonder lot getrokken, tot elke poort, en zo werd voor elke van de poorten van de toekomstige tempel reeds vooruit de afdeling bepaald, die er de wacht zou houden.
Vers 12
12. Uit dezen waren de verdelingen van de poortiers onder de hoofden van de mannen, tot de wachten tegen hun broeders, of duidelijker 2), dit zijn de klassen van de portiers, de hoofden van de mannen 2) wie het portiersambt was opgedragen, benevens hun, aan hun opzicht en hun leiding toevertrouwde broeders, om te dienen in het huis van de Heere.1) Over de moeilijkheid, die de Bijbelvertaling hem baarde, schrijft Luther: "Ik beken ronduit, dat ik teveel op mij genomen heb, vooral om het grote Oude Testament in de Duitse taal over te brengen; want de Hebreeuwse taal is zo moeilijk, dat ook de Joden zelf er al zeer weinig van weten en hun randtekeningen en verklaringen niet te vertrouwen zijn." Hij maakte bij zijn vertaling uit de grondtekst gebruik van de Septuaginta en de Vulgata, verder van de Latijnse overzettingen van Santes Pagninus (een geleerde Dominikaan uit Lucca overl. 1541 in Lyon) en van Sebastiaan Mnster (geb. 1489) te Ingelheim in de Palts, ging 1529 uit de Franziscaner orde tot de Hervorming over, was sedert Licentiaat van de Theologie te Bazel, overl. 1552 aan de pest) van de commentaren bijzonder de glossa ordinaria (een korte doorlopende uitlegging van de ganse Heilige Schrift) van Walafried Strabo, abt te Reichenau, overl. 849) en de Postille des, door zijn Hebreeuwse taalkennis uitstekende, Franziskaners Nicolaas van Lyra (geboortig uit Normandië, leraar van de theologie te Parijs, overl.1340). Nu ligt het voor de hand, wat een moeilijkheid de vertaling hem kostte, omdat hij niet alleen de Hebreeuwse schrijvers in het Duits moest doen spreken, en de vormen van de grondtekst, zo strijdig met die van de Duitse taal, in zuiver en helder Duits moest overbrengen, maar ook, zoals in al de hoofdstukken, die wij hier v r ons hebben, een juist begrip hebben van de toestanden en de instellingen uit die oude tijd, die van de tegenwoordigen zo ver verwijderd is..
2) Als hoofden van de in 1 Chronicles 24:5 op 4.000 geschatte portiers worden in 1 Chronicles 26:8, 1 Chronicles 26:9, 1 Chronicles 26:11 aangegeven: 62 van Obed-Edom, 18 van Meselemja, 13 van Hosa; tezamen 93; op Obed-Edom en Hosa komen dus in het geheel 75. Dit schijnt strijdig met de opgave in 1 Chronicles 16:38, waar beide slechts op 68 gerekend worden; maar op laatstgenoemde plaats zijn alleen de portiers voor de ark berekend, terwijl hier de portiers voor de toekomstige tempel worden bedoeld.. 13. En zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten (1 Chronicles 25:8), naar hun vaderlijke huizenvoor ieder van de vaderlijke huizen werd een bijzonder lot getrokken, tot elke poort, en zo werd voor elke van de poorten van de toekomstige tempel reeds vooruit de afdeling bepaald, die er de wacht zou houden.
Vers 14
14. Het lot nu voor de poort tegen het Oosten viel Op Selemja (1 Chronicles 26:1), maar voor zijn zoon Zecharja (1 Chronicles 26:2), die een verstandig raadsman was, en daarom insgelijks een eigen wachtpost kreeg, wierp men het tweede van de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het Noorden.Vers 14
14. Het lot nu voor de poort tegen het Oosten viel Op Selemja (1 Chronicles 26:1), maar voor zijn zoon Zecharja (1 Chronicles 26:2), die een verstandig raadsman was, en daarom insgelijks een eigen wachtpost kreeg, wierp men het tweede van de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het Noorden.Vers 15
15. Het lot van Obed-Edom, van wie 1 Chronicles 26:4, gesproken werd, viel uit tegen het Zuiden en voor zijn kinderen het bij de zuidpoort gelegen huis van de schatkameren.Onder dit "huis van de schatkameren" (Beth-Asuppim) verstaat men voor het naast een voorraadshuis, misschien voor de in Hoofdst 9:2 vermelde Nethinim, ofschoon men er niets anders voor vindt opgegeven. De Vulgata denkt daarentegen aan een vergaderplaats van de oudsten, waarschijnlijk omdat ten tijde van de laatste tempel de Hoge Raad op de zuidzijde ervan zijn zittingen hield in de zogenaamde stenen kamer. Wellicht had het twee uitgangen, omdat volgens 1 Chronicles 26:19 twee posten tegen hetzelve de wacht hielden.
Vers 15
15. Het lot van Obed-Edom, van wie 1 Chronicles 26:4, gesproken werd, viel uit tegen het Zuiden en voor zijn kinderen het bij de zuidpoort gelegen huis van de schatkameren.Onder dit "huis van de schatkameren" (Beth-Asuppim) verstaat men voor het naast een voorraadshuis, misschien voor de in Hoofdst 9:2 vermelde Nethinim, ofschoon men er niets anders voor vindt opgegeven. De Vulgata denkt daarentegen aan een vergaderplaats van de oudsten, waarschijnlijk omdat ten tijde van de laatste tempel de Hoge Raad op de zuidzijde ervan zijn zittingen hield in de zogenaamde stenen kamer. Wellicht had het twee uitgangen, omdat volgens 1 Chronicles 26:19 twee posten tegen hetzelve de wacht hielden.
Vers 16
16. Suppim 1) en Hosa, uit de kinderen van Merari (1 Chronicles 26:10) zagen voor zich het lot uitvallen tegen het Westen met of bij de poort Schallechet 2), bij de van de Benedenstad opgaande hoge weg (2 Kings 23:11), waar de ene wacht tegenover de andere wacht moest worden geplaatst, omdat bij deze poort ook de plaats Parbar zich bevond, die eveneens bewaakt moest worden.1) Deze naam ontmoetten wij in 1 Chronicles 7:12 onder de kinderen van Benjamin; het is nu zeer twijfelachtig of hij hier thuis behoort, omdat hij onder de portiers uit Merari tot dusver niet is opgegeven. Keil vermoedt, dat het woord "Suppim" bij vergissing in de tekst is gekomen, omdat het woord "Asuppim" onmiddellijk vooraf gaat en het vers ook tegelijk zou beginnen moeten met de woorden: Hosa tegen het westen..
Huis van de schatkamers, in het vorige vers is vertaling van: Beth-Asuppim.
2) In 2 Kings 11:6 wordt deze poort Sur geheten, d.i. de poort van het afwijken, of zijgangspoort; in 2 Chronicles 23:5 daarentegen de Fundamentpoort, omdat zij naar beneden, naar de grond, naar het Tyropoïon of Kaasmakersdal voerde..
Vers 16
16. Suppim 1) en Hosa, uit de kinderen van Merari (1 Chronicles 26:10) zagen voor zich het lot uitvallen tegen het Westen met of bij de poort Schallechet 2), bij de van de Benedenstad opgaande hoge weg (2 Kings 23:11), waar de ene wacht tegenover de andere wacht moest worden geplaatst, omdat bij deze poort ook de plaats Parbar zich bevond, die eveneens bewaakt moest worden.1) Deze naam ontmoetten wij in 1 Chronicles 7:12 onder de kinderen van Benjamin; het is nu zeer twijfelachtig of hij hier thuis behoort, omdat hij onder de portiers uit Merari tot dusver niet is opgegeven. Keil vermoedt, dat het woord "Suppim" bij vergissing in de tekst is gekomen, omdat het woord "Asuppim" onmiddellijk vooraf gaat en het vers ook tegelijk zou beginnen moeten met de woorden: Hosa tegen het westen..
Huis van de schatkamers, in het vorige vers is vertaling van: Beth-Asuppim.
2) In 2 Kings 11:6 wordt deze poort Sur geheten, d.i. de poort van het afwijken, of zijgangspoort; in 2 Chronicles 23:5 daarentegen de Fundamentpoort, omdat zij naar beneden, naar de grond, naar het Tyropoïon of Kaasmakersdal voerde..
Vers 17
17. Tegen het Oosten (1 Chronicles 26:14) waren zes Levieten, of vier voor de buitenpoort en twee voor de binnen- 1) of koningspoort (1 Chronicles 9:18); tegen het Noorden (1 Chronicles 26:14), van de dag, d.i. op iedere dag vier; tegen het Zuiden (1 Chronicles 26:14) op de dag vier; maar bij de schatkameren, het voorraadshuis (1 Chronicles 26:15), tweeen twee, omdat het huis twee ingangen had.1) Anderen daarentegen zoeken de reden, waarom bij de Oostpoort zes portiers waren aangesteld daarin, dat deze poort wegens haar hoge en grote vleugeldeuren bijzonder moeilijk was te hanteren.. 18. Aan Parbar tegen het Westen (1 Chronicles 26:16),waren er vier portiers bij de van de Benedenstad opgaande hoge weg aan de buitenzijde, en twee bij Parbar bij de plaats van die naam.
Volgens deze opgave hielden dagelijks 24 portiers (vgl. de inhoudsopgave van onze afdeling) de wacht; maar daaronder hebben wij zonder twijfel 24 opperportiers te verstaan, aan wie een bepaald getal van ander portiers was toegevoegd. (Het nadere daarover "1Ch 24:5).
Vers 17
17. Tegen het Oosten (1 Chronicles 26:14) waren zes Levieten, of vier voor de buitenpoort en twee voor de binnen- 1) of koningspoort (1 Chronicles 9:18); tegen het Noorden (1 Chronicles 26:14), van de dag, d.i. op iedere dag vier; tegen het Zuiden (1 Chronicles 26:14) op de dag vier; maar bij de schatkameren, het voorraadshuis (1 Chronicles 26:15), tweeen twee, omdat het huis twee ingangen had.1) Anderen daarentegen zoeken de reden, waarom bij de Oostpoort zes portiers waren aangesteld daarin, dat deze poort wegens haar hoge en grote vleugeldeuren bijzonder moeilijk was te hanteren.. 18. Aan Parbar tegen het Westen (1 Chronicles 26:16),waren er vier portiers bij de van de Benedenstad opgaande hoge weg aan de buitenzijde, en twee bij Parbar bij de plaats van die naam.
Volgens deze opgave hielden dagelijks 24 portiers (vgl. de inhoudsopgave van onze afdeling) de wacht; maar daaronder hebben wij zonder twijfel 24 opperportiers te verstaan, aan wie een bepaald getal van ander portiers was toegevoegd. (Het nadere daarover "1Ch 24:5).
Vers 19
19. Dit zijn de verdelingen van de poortiers van de kinderen van de Korahieten, en van de kinderen van Merari; want uit deze twee Levietengeslachten waren zij genomen (1 Chronicles 26:1, 1 Chronicles 26:10).VII. 1 Chronicles 26:20-1 Chronicles 26:28. Een aanhangsel bij de eerste klasse, zoals reeds in "1Ch 24:5" is aangeduid, behelst de bewaarders van de schatten van het heiligdom; zij bestonden uit 2 afdelingen, naar de 2 verschillende soorten van deze schatten. De twee afdelingen stonden ieder onder een vorst en hadden een opperschatbewaarder boven zich.
Vers 19
19. Dit zijn de verdelingen van de poortiers van de kinderen van de Korahieten, en van de kinderen van Merari; want uit deze twee Levietengeslachten waren zij genomen (1 Chronicles 26:1, 1 Chronicles 26:10).VII. 1 Chronicles 26:20-1 Chronicles 26:28. Een aanhangsel bij de eerste klasse, zoals reeds in "1Ch 24:5" is aangeduid, behelst de bewaarders van de schatten van het heiligdom; zij bestonden uit 2 afdelingen, naar de 2 verschillende soorten van deze schatten. De twee afdelingen stonden ieder onder een vorst en hadden een opperschatbewaarder boven zich.
Vers 20
20. Ook was van de Levieten, de eerste, in 1 Chronicles 23:6, vermelde klasse, dus van de priesterknechten, Ahia,naar een waarschijnlijk juistere lezing 1): waren enige van hun over de schatten van het huis van God, en over de schatten van de geheiligde dingen (1Ch 26:28).1) De naam Ahia, die in de vorige opgaven nergens voorkomt, valt hier in het oog. De Septuaginta vertaalt: kao oi euitai epi twn onsaurwn adelyoi autwn, zij heeft dus in plaats van hyxa (Achijah) gelezen, Mhyxa (Acheehem), hun Broederen hetgeen met de samenhang veel beter overeenkomt.
Vers 20
20. Ook was van de Levieten, de eerste, in 1 Chronicles 23:6, vermelde klasse, dus van de priesterknechten, Ahia,naar een waarschijnlijk juistere lezing 1): waren enige van hun over de schatten van het huis van God, en over de schatten van de geheiligde dingen (1Ch 26:28).1) De naam Ahia, die in de vorige opgaven nergens voorkomt, valt hier in het oog. De Septuaginta vertaalt: kao oi euitai epi twn onsaurwn adelyoi autwn, zij heeft dus in plaats van hyxa (Achijah) gelezen, Mhyxa (Acheehem), hun Broederen hetgeen met de samenhang veel beter overeenkomt.
Vers 21
21. Van de kinderen van Ladan, kinderen van de Gersoniet Ladan, zoals in 1 Chronicles 23:7 vv. is aangewezen, noemen wij die geslachten het eerst, die tot bewaarders van de schatten van het heiligdom zijn benoemd: van Ladan, de Gersoniet waren hoofden van de vaderen, de op genoemde plaats opgegevenen, namelijk Jehiëli.Vers 21
21. Van de kinderen van Ladan, kinderen van de Gersoniet Ladan, zoals in 1 Chronicles 23:7 vv. is aangewezen, noemen wij die geslachten het eerst, die tot bewaarders van de schatten van het heiligdom zijn benoemd: van Ladan, de Gersoniet waren hoofden van de vaderen, de op genoemde plaats opgegevenen, namelijk Jehiëli.Vers 22
22. De kinderen van Jehiëli waren Zetham en Joël, zijn broeder; deze waren dus gezet over de schatten van het heiligdom van het huis van de Heere.Vers 22
22. De kinderen van Jehiëli waren Zetham en Joël, zijn broeder; deze waren dus gezet over de schatten van het heiligdom van het huis van de Heere.Vers 23
23. Voor of, wat betreft de Amramieten, van of de Jizharieten, van of en de Hebronieten, van of en de Uzziëlieten, om deze 4 geslachten van Kehathieten (1 Chronicles 7:12) door elkaar te vervangen.Vers 23
23. Voor of, wat betreft de Amramieten, van of de Jizharieten, van of en de Hebronieten, van of en de Uzziëlieten, om deze 4 geslachten van Kehathieten (1 Chronicles 7:12) door elkaar te vervangen.Vers 24
24. En 1) de van Amram afstammende Sebuël (1 Chronicles 23:15), de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, was overste over de schatten.1) Omdat 1 Chronicles 26:24 nadere uitwerking is van 1 Chronicles 26:23, is de vertaling beter: Zo was enz. Voor de Amramieten, van de enz. heeft de Staten-Vertaling in het vorige vers. De grondtekst eist de vertaling van: Wat betreft de Amramieten, de enz.
Vers 24
24. En 1) de van Amram afstammende Sebuël (1 Chronicles 23:15), de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, was overste over de schatten.1) Omdat 1 Chronicles 26:24 nadere uitwerking is van 1 Chronicles 26:23, is de vertaling beter: Zo was enz. Voor de Amramieten, van de enz. heeft de Staten-Vertaling in het vorige vers. De grondtekst eist de vertaling van: Wat betreft de Amramieten, de enz.
Vers 25
25. Maar zijn broeders van Eliëzer waren, zoals in 1 Chronicles 23:17 reeds is vermeld, deze: Rehabja was zijn zoon, en Jesaja te onderscheiden van de evenzo genoemden profeet, zijn zoon, hetgeen aldaar nog niet gezegd werd, en Joram zijn zoon, en Zichri zijn zoon, Selomith zijn zoon.Vers 25
25. Maar zijn broeders van Eliëzer waren, zoals in 1 Chronicles 23:17 reeds is vermeld, deze: Rehabja was zijn zoon, en Jesaja te onderscheiden van de evenzo genoemden profeet, zijn zoon, hetgeen aldaar nog niet gezegd werd, en Joram zijn zoon, en Zichri zijn zoon, Selomith zijn zoon.Vers 26
26. Deze Selomith en zijn broeders, de onder hem behorende Levieten, waren over al de schatten van de heilige dingen, van de geschenken, die de Heere geheiligd waren, die de koning David naar hetgeen hij zelf in 1 Chronicles 22:14 van zichzelf vertelt, geheiligd had, mitsgaders door zijn voorbeeld en zijn vermaning daartoe opgewekt (1 Chronicles 22:17, de hoofden van de vaderen, de oversten over duizenden en honderden, en de oversten van het leger (vgl. 1 Chronicles 28:14, en 1 Chronicles 29:1).Vers 26
26. Deze Selomith en zijn broeders, de onder hem behorende Levieten, waren over al de schatten van de heilige dingen, van de geschenken, die de Heere geheiligd waren, die de koning David naar hetgeen hij zelf in 1 Chronicles 22:14 van zichzelf vertelt, geheiligd had, mitsgaders door zijn voorbeeld en zijn vermaning daartoe opgewekt (1 Chronicles 22:17, de hoofden van de vaderen, de oversten over duizenden en honderden, en de oversten van het leger (vgl. 1 Chronicles 28:14, en 1 Chronicles 29:1).Vers 27
27. Van de krijgen en van de buit, in Davids oorlogen behaald, hadden zij het geheiligd (1 Chronicles 18:7),om het huis van de Heere te onderhouden, woordelijk sterk te maken d.i. zeer groot en heerlijk op te bouwen (2 Chronicles 2:5).Vers 27
27. Van de krijgen en van de buit, in Davids oorlogen behaald, hadden zij het geheiligd (1 Chronicles 18:7),om het huis van de Heere te onderhouden, woordelijk sterk te maken d.i. zeer groot en heerlijk op te bouwen (2 Chronicles 2:5).Vers 28
28. Ook alles wat Samuël, de ziener, geheiligd had, die in zijn tijd reeds de toekomstige tempelbouw in het oog had (1 Chronicles 9:22), en Saul, de zoon van Kis (1 Samuel 14:47 vv.), en Abner de zoon van Ner, Sauls opperbevelhebber (1 Samuel 14:50), en Joab, de zoon van Zeruja, Davids opperbevelhebber (2 Samuel 8:16): al wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selomith en zijn broederen.Drie soorten van schatten worden in onze afdeling onderscheiden, waar van de bewaring aan verschillende beambten was toevertrouwd. 1. De Jehiëlieten, Zetham en Joël (1 Chronicles 26:21, 1 Chronicles 26:26:21) hadden het toezicht over de schatten van het huis van God, die, volgens 1 Chronicles 29:6-1 Chronicles 29:8, uit vrijwillige gaven waren samen gebracht; 2. Sebuël (1 Chronicles 26:23) was overste over de schatten, die door de geregelde opbrengst van het hoofdgeld (Exodus 30:11), door de losgelden voor de eerstgeborenen (Numbers 18:16), of voor de geloften (Leviticus 7:1, vgl. 2 Koningen .12:4) inkwamen; 3. Selomith en zijn broeders (1 Chronicles 26:25) hadden het toezicht op de geschenken, die de Heere geheiligd waren, die ook in 2 Kings 12:18 als een bijzondere afdeling van de tempelschatten voorkomen. Omdat Zetham en Joël tot het geslacht van de Gersonieten, maar Sebuël en Selomith tot dat van de Kehathieten behoorden, zo had het geslacht van de Merarieten aan de bewaring van de schatten geen deel ontvangen; eveneens bleef bij het ambt van de poortiers (1 Chronicles 26:1) het geslacht van de Gersonieten buiten aanmerking; daarentegen werden voor het uitwendige werk van de ambtlieden en rechters (1 Chronicles 26:29) uitsluitend Kehathieten gekozen, waarschijnlijk, omdat men dit werk voor een vergoeding van het vroegere aanzag, omdat zij zorg moesten dragen over het afbreken, het dragen en opstellen van de heilige tent, welke werkzaamheid met de bouw van een vast Godshuis voor altijd wegviel..
Wij hebben deze opmerking van Dchsel laten staan, omdat zij het gevoelen van ook andere uitleggers weergeeft. Wij voor ons verwerpen die verdeling in 3 soorten van schatten, omdat in 1 Chronicles 26:20 slechts van tweeërlei soort van schatten gesproken wordt, die van het huis van God en de schatten van de geheiligde dingen. De eerste soort waren de vaste en geregelde inkomsten van het huis van God, in de bovenstaande aanmerking onder 1, 2 vermeld, de tweede soort bestond uit de aan het huis van de Heere geheiligde geschenken (2 Koningen .12:19). Deze beide soorten worden in 1 Chronicles 26:22 en 1 Chronicles 26:26 ook weer vermeld, terwijl in 1 Chronicles 26:24 alleen staat, dat Sebuël was overste over de schatten. En nu betekent overste (in het Hebreeën dygn (nagid)) hier niets minder dan opper-rentmeester. Sebuël was derhalve opper-rentmeester of schatbewaarder, onder wie de in 1 Chronicles 26:22, 1 Chronicles 26:26 genoemden als gewone schatbewaarders stonden. Het valt dan ook op, dat in 1 Chronicles 26:22, 1 Chronicles 26:26 van meerderen wordt gesproken, van helpers, terwijl Sebuël's naam alleen staat vermeld.
In 1 Chronicles 23:16 komt hij voor als het hoofd van de vier van Kehath afstammende geslachten van Levieten en van daar dat hij niet v r 1 Chronicles 26:21, maar in 1 Chronicles 26:24 vermeld wordt.
VIII. 1 Chronicles 26:29-1 Chronicles 26:32. Eindelijk de vierde klasse, die van de ambtlieden en rechters, bestaande uit Kehathieten van de beide geslachten Jizhar en Hebron, verdeelde zich in die, die aan deze zijde van de Jordaan in het Westland, en in de andere, die aan de andere zijde van de Jordaan in het gebied van de twee en een halve stammen, het ambt moesten bedienen en zowel tot allerlei werkzaamheden van het huis van de Heere als tot de dienst van de koning bestemd waren.
Vers 28
28. Ook alles wat Samuël, de ziener, geheiligd had, die in zijn tijd reeds de toekomstige tempelbouw in het oog had (1 Chronicles 9:22), en Saul, de zoon van Kis (1 Samuel 14:47 vv.), en Abner de zoon van Ner, Sauls opperbevelhebber (1 Samuel 14:50), en Joab, de zoon van Zeruja, Davids opperbevelhebber (2 Samuel 8:16): al wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selomith en zijn broederen.Drie soorten van schatten worden in onze afdeling onderscheiden, waar van de bewaring aan verschillende beambten was toevertrouwd. 1. De Jehiëlieten, Zetham en Joël (1 Chronicles 26:21, 1 Chronicles 26:26:21) hadden het toezicht over de schatten van het huis van God, die, volgens 1 Chronicles 29:6-1 Chronicles 29:8, uit vrijwillige gaven waren samen gebracht; 2. Sebuël (1 Chronicles 26:23) was overste over de schatten, die door de geregelde opbrengst van het hoofdgeld (Exodus 30:11), door de losgelden voor de eerstgeborenen (Numbers 18:16), of voor de geloften (Leviticus 7:1, vgl. 2 Koningen .12:4) inkwamen; 3. Selomith en zijn broeders (1 Chronicles 26:25) hadden het toezicht op de geschenken, die de Heere geheiligd waren, die ook in 2 Kings 12:18 als een bijzondere afdeling van de tempelschatten voorkomen. Omdat Zetham en Joël tot het geslacht van de Gersonieten, maar Sebuël en Selomith tot dat van de Kehathieten behoorden, zo had het geslacht van de Merarieten aan de bewaring van de schatten geen deel ontvangen; eveneens bleef bij het ambt van de poortiers (1 Chronicles 26:1) het geslacht van de Gersonieten buiten aanmerking; daarentegen werden voor het uitwendige werk van de ambtlieden en rechters (1 Chronicles 26:29) uitsluitend Kehathieten gekozen, waarschijnlijk, omdat men dit werk voor een vergoeding van het vroegere aanzag, omdat zij zorg moesten dragen over het afbreken, het dragen en opstellen van de heilige tent, welke werkzaamheid met de bouw van een vast Godshuis voor altijd wegviel..
Wij hebben deze opmerking van Dchsel laten staan, omdat zij het gevoelen van ook andere uitleggers weergeeft. Wij voor ons verwerpen die verdeling in 3 soorten van schatten, omdat in 1 Chronicles 26:20 slechts van tweeërlei soort van schatten gesproken wordt, die van het huis van God en de schatten van de geheiligde dingen. De eerste soort waren de vaste en geregelde inkomsten van het huis van God, in de bovenstaande aanmerking onder 1, 2 vermeld, de tweede soort bestond uit de aan het huis van de Heere geheiligde geschenken (2 Koningen .12:19). Deze beide soorten worden in 1 Chronicles 26:22 en 1 Chronicles 26:26 ook weer vermeld, terwijl in 1 Chronicles 26:24 alleen staat, dat Sebuël was overste over de schatten. En nu betekent overste (in het Hebreeën dygn (nagid)) hier niets minder dan opper-rentmeester. Sebuël was derhalve opper-rentmeester of schatbewaarder, onder wie de in 1 Chronicles 26:22, 1 Chronicles 26:26 genoemden als gewone schatbewaarders stonden. Het valt dan ook op, dat in 1 Chronicles 26:22, 1 Chronicles 26:26 van meerderen wordt gesproken, van helpers, terwijl Sebuël's naam alleen staat vermeld.
In 1 Chronicles 23:16 komt hij voor als het hoofd van de vier van Kehath afstammende geslachten van Levieten en van daar dat hij niet v r 1 Chronicles 26:21, maar in 1 Chronicles 26:24 vermeld wordt.
VIII. 1 Chronicles 26:29-1 Chronicles 26:32. Eindelijk de vierde klasse, die van de ambtlieden en rechters, bestaande uit Kehathieten van de beide geslachten Jizhar en Hebron, verdeelde zich in die, die aan deze zijde van de Jordaan in het Westland, en in de andere, die aan de andere zijde van de Jordaan in het gebied van de twee en een halve stammen, het ambt moesten bedienen en zowel tot allerlei werkzaamheden van het huis van de Heere als tot de dienst van de koning bestemd waren.
Vers 29
29. Van de Jizharieten, de tweede afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 6:16, 1 Chronicles 6:18), waren de in 1 Chronicles 16:22, 1 Chronicles 16:27 genoemde Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk voor de uitwendige belangen, in Israëlbestemd, tot ambtlieden of schrijvers, en tot rechters, waarvan in 1 Chronicles 23:4 sprake was, werden enigen uit deze klasse genomen.Vers 29
29. Van de Jizharieten, de tweede afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 6:16, 1 Chronicles 6:18), waren de in 1 Chronicles 16:22, 1 Chronicles 16:27 genoemde Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk voor de uitwendige belangen, in Israëlbestemd, tot ambtlieden of schrijvers, en tot rechters, waarvan in 1 Chronicles 23:4 sprake was, werden enigen uit deze klasse genomen.Vers 30
30. Van de Hebronieten, de derde afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 6:16, 1 Chronicles 6:18), was Hasabja en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zeven honderd, over de ambten van Israël 1) op deze zijde van de Jordaan tegen het Westen, van het Westjordaanland (Joshua 22:7), over al het werk van de Heere werden zij gebruikt, en tot de dienst van de koning.1) In het Hebreeën ladsy tdqp-le (Al-phekuddath Jischraeël. LXX: epi thv episkefewv tou. Dit wil zeggen: tot het opzicht over Israël waren zij aangesteld. Dit opzicht bepaalde zich niet alleen tot de aangelegenheden van de Tempel, maar ook tot de burgerlijke zaken, zoals uit het slot van dit vers blijkt. Een beroep op Nehemiah 11:16 rechtvaardigt niet het gevoelen van sommigen, dat zij alleen waren aangesteld, om de tempelbelasting te innen, omdat in genoemde tekst uitdrukkelijk van de tempel sprake is, en hier ook gesproken wordt van de dienst van de koning.
Vers 30
30. Van de Hebronieten, de derde afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 6:16, 1 Chronicles 6:18), was Hasabja en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zeven honderd, over de ambten van Israël 1) op deze zijde van de Jordaan tegen het Westen, van het Westjordaanland (Joshua 22:7), over al het werk van de Heere werden zij gebruikt, en tot de dienst van de koning.1) In het Hebreeën ladsy tdqp-le (Al-phekuddath Jischraeël. LXX: epi thv episkefewv tou. Dit wil zeggen: tot het opzicht over Israël waren zij aangesteld. Dit opzicht bepaalde zich niet alleen tot de aangelegenheden van de Tempel, maar ook tot de burgerlijke zaken, zoals uit het slot van dit vers blijkt. Een beroep op Nehemiah 11:16 rechtvaardigt niet het gevoelen van sommigen, dat zij alleen waren aangesteld, om de tempelbelasting te innen, omdat in genoemde tekst uitdrukkelijk van de tempel sprake is, en hier ook gesproken wordt van de dienst van de koning.
Vers 31
31. Van de Hebronieten, dezelfde afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 26:30), was de in 1 Chronicles 23:19 genoemde Jeria het hoofd, van de Hebronieten van zijn geslachten onder de vaderen, onder die Hebronieten, die vaderlijke huizen bestuurden; in het veertigste jaar van het koninkrijk, het laatste van de regering van David (1 Chronicles 29:27), zijn er gezocht, nasporingen omtrent hun oorsprong en aanwezen gedaan, enals vrucht van deze nasporingen, onder hen gevonden kloeke helden te Jaëzer in Gilead in het land aan de andere zijde van de Jordaan (Numbers 21:33).Vers 31
31. Van de Hebronieten, dezelfde afdeling van de Kahathieten (1 Chronicles 26:30), was de in 1 Chronicles 23:19 genoemde Jeria het hoofd, van de Hebronieten van zijn geslachten onder de vaderen, onder die Hebronieten, die vaderlijke huizen bestuurden; in het veertigste jaar van het koninkrijk, het laatste van de regering van David (1 Chronicles 29:27), zijn er gezocht, nasporingen omtrent hun oorsprong en aanwezen gedaan, enals vrucht van deze nasporingen, onder hen gevonden kloeke helden te Jaëzer in Gilead in het land aan de andere zijde van de Jordaan (Numbers 21:33).Vers 32
32. En zijn broeders, die van de vroeger genoemden Jeria, waren kloeke lieden die tezamen bedroegen tweeduizend en zevenhonderd hoofden van de vaderen 1), vaderlijke hoofden; en de koning David stelde hen vanwege de aan hen erkende deugdelijkheid en hun hoog aanzien, over de Rubenieten, en Gadieten, en de halve stam van de Manassieten tot opzichters, tot alle zaken, aangelegenheden van God, en de zaken van de koning 2).1) Hoofden van de vaderen is hier niet op te vatten in de zin van: vaderhuizen, maar in die van, vaderlijke hoofden, de vaders van de huisgezinnen.
2) Nevens het algemene deel dat de Kroniek gemeen heeft met de theocratische historiebeschrijving, om aan het volk de geschiedenis voor te houden als spiegel ter vermaning tot getrouwe aankleving aan zijn Bescherm- en Bonds-God, en tot waarschuwing tegen zondige afval van Hem, had de vervaardiger van ons Boek nog een bijzonder doel; zijn plan was namelijk om aan de juist uit de Ballingschap teruggekeerde Israëlieten tevens zodanige berichten uit de geschiedenis van de voortijd te leveren, als hun van dienst konden zijn tot regeling van hun burgerlijke aangelegenheden en bijzonder tot besturing van de openbare godsdienst. Daartoe kon hun noch de geschiedenis van Saul, die voor de Godsdienst niets deed, noch de geschiedenis van het Rijk van de tien stammen, waarin de Mozaïsche dienst geheel afgeschaft was, van enig nut zijn. Daarentegen moesten hun de geslachtsregister (1 Chronicles 1:1-10) met de afzonderlijke, daarin voorkomende historische en topografische aantekeningen van grote waarde zijn; want daaruit konden zij zien, van welke geslachten zij afstamden welke bezittingen hun voorvaderen v r de Ballingschap gehad hadden, die zij thans weer konden innemen, wie priester, wie Leviet, wie in waarheid Israëliet of van onzekere afkomst was. Maar even gewichtig moesten ook de uitvoerige en nauwkeurige berichten over de godsdienst zijn (1 Chronicles 22:1-26 zij dienden hun tot regel, waarnaar zij de Godsdienst moesten inrichten, en uit de Levieten- en Priesterlijsten zagen zij, welke families in de vroegeren tijd de verschillende soorten van de dienst in het heiligdom verricht hadden, en konden dus hun nakomelingen weer tot dezelfde dienst aanstellen..
Vers 32
32. En zijn broeders, die van de vroeger genoemden Jeria, waren kloeke lieden die tezamen bedroegen tweeduizend en zevenhonderd hoofden van de vaderen 1), vaderlijke hoofden; en de koning David stelde hen vanwege de aan hen erkende deugdelijkheid en hun hoog aanzien, over de Rubenieten, en Gadieten, en de halve stam van de Manassieten tot opzichters, tot alle zaken, aangelegenheden van God, en de zaken van de koning 2).1) Hoofden van de vaderen is hier niet op te vatten in de zin van: vaderhuizen, maar in die van, vaderlijke hoofden, de vaders van de huisgezinnen.
2) Nevens het algemene deel dat de Kroniek gemeen heeft met de theocratische historiebeschrijving, om aan het volk de geschiedenis voor te houden als spiegel ter vermaning tot getrouwe aankleving aan zijn Bescherm- en Bonds-God, en tot waarschuwing tegen zondige afval van Hem, had de vervaardiger van ons Boek nog een bijzonder doel; zijn plan was namelijk om aan de juist uit de Ballingschap teruggekeerde Israëlieten tevens zodanige berichten uit de geschiedenis van de voortijd te leveren, als hun van dienst konden zijn tot regeling van hun burgerlijke aangelegenheden en bijzonder tot besturing van de openbare godsdienst. Daartoe kon hun noch de geschiedenis van Saul, die voor de Godsdienst niets deed, noch de geschiedenis van het Rijk van de tien stammen, waarin de Mozaïsche dienst geheel afgeschaft was, van enig nut zijn. Daarentegen moesten hun de geslachtsregister (1 Chronicles 1:1-10) met de afzonderlijke, daarin voorkomende historische en topografische aantekeningen van grote waarde zijn; want daaruit konden zij zien, van welke geslachten zij afstamden welke bezittingen hun voorvaderen v r de Ballingschap gehad hadden, die zij thans weer konden innemen, wie priester, wie Leviet, wie in waarheid Israëliet of van onzekere afkomst was. Maar even gewichtig moesten ook de uitvoerige en nauwkeurige berichten over de godsdienst zijn (1 Chronicles 22:1-26 zij dienden hun tot regel, waarnaar zij de Godsdienst moesten inrichten, en uit de Levieten- en Priesterlijsten zagen zij, welke families in de vroegeren tijd de verschillende soorten van de dienst in het heiligdom verricht hadden, en konden dus hun nakomelingen weer tot dezelfde dienst aanstellen..