Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-chronicles-26.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 26Wij hebben hier een bericht van het werk van de Levieten. Die stam was van zeer gering aanzien in de tijd van de richteren, totdat Eli en Samuël verschenen. Maar toen David de Godsdienst deed herleven, waren de Levieten het meest van allen in tel. En het was zeer gelukkig dat zij Levieten hadden, die mannen waren van verstand, zeer geschikt om de eer van hun stam op te houden. Wij hebben hier een bericht:
I. Van de Levieten, die tot priesters waren aangesteld, 1 Chronicles 26:1.
II. Van hen, die tot schatmeesters waren aangesteld, 1 Chronicles 26:20. Van hen, die ambtlieden en rechters waren op het land, aan wie de administratie van de openbare zaken was opgedragen, 1 Chronicles 26:29.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 26Wij hebben hier een bericht van het werk van de Levieten. Die stam was van zeer gering aanzien in de tijd van de richteren, totdat Eli en Samuël verschenen. Maar toen David de Godsdienst deed herleven, waren de Levieten het meest van allen in tel. En het was zeer gelukkig dat zij Levieten hadden, die mannen waren van verstand, zeer geschikt om de eer van hun stam op te houden. Wij hebben hier een bericht:
I. Van de Levieten, die tot priesters waren aangesteld, 1 Chronicles 26:1.
II. Van hen, die tot schatmeesters waren aangesteld, 1 Chronicles 26:20. Van hen, die ambtlieden en rechters waren op het land, aan wie de administratie van de openbare zaken was opgedragen, 1 Chronicles 26:29.
Verzen 1-19
1 Kronieken 26:1-19Merk op:
1. Er waren poortiers aangesteld voor de tempel, die de wacht moesten houden over alle toegangen, die er heenvoerden, al de buitenpoorten openden en sloten, en er de wacht hielden, niet alleen voor staatsie maar voor dienst, om allen, die zich ter aanbidding naar de voorhoven van het heiligdom begaven, de weg te wijzen en te onderrichten omtrent de wijze, waarop zij zich hadden te gedragen, hen aan te moedigen, die beschroomd of vreesachtig waren, de vreemdelingen en de onreinen terug te zenden, te waken tegen dieven en anderen, die het huis Gods vijandig waren. In toespeling op dit ambt wordt van leraren gezegd dat hun de sleutelen van het koninkrijk, de hemelen zijn toevertrouwd, Matthew 16:19, opdat zij naar de wet van Christus toelaten of buitensluiten.
2. Van verscheidenen van hen, die tot deze dienst geroepen waren wordt opgemerkt dat zij kloeke lieden waren 1 Chronicles 26:6, sterke mannen, 1 Chronicles 26:7, kloeke mannen, in kracht tot den dienst 1 Chronicles 26:8, en van een hunner, dat hij een verstandig raadsman was, 1 Chronicles 26:14, die waarschijnlijk, toen hij wel gediend had en blijken had gegeven van meer dan gewone wijsheid, zich een goeden opgang had verkregen, en van de poort naar de raadszitting werd bevorderd, 1 Timothy 3:13.
Wat hen betreft, die uitmuntten in lichaamskracht, kloekmoedigheid en vastberadenheid, zij werden er door bekwaam gemaakt voor de post, die hun was toegewezen, want voor iederen dienst, waartoe God de mensen roept, zal Hij hen 6f geschikt vinden of geschikt maken.
3. De zonen van Obed-Edom werden in dit ambt gesteld, er waren er twee en zestig van die familie. Hij was het, die de ark met eerbied en blijmoedigheid had geherbergd en zie nu, hoe hij er voor beloond werd.
a. Hij had acht zonen, want God had hem gezegend, 1 Chronicles 26:5. De toeneming en opbouwing van de geslachten zijn aan de zegen Gods te danken, en een grote zegen is het voor een huisgezin om vele kinderen te hebben als zij, gelijk deze hier, instaat zijn tot en uitmunten in de dienst van God.
b. Zijn zonen werden bevorderd tot posten van vertrouwen in het heiligdom. Zij hadden in hun eigen huis trouw gewaakt over de ark, en nu worden zij geroepen tot haar dienst in Gods huis. Aan wie betrouwenswaardig is in het kleine zal meer toebetrouwd worden. Hij, die Gods inzettingen houdt in zijn eigen tent, is geschikt om de bewaarder te zijn van Gods tabernakel, 1 Timothy 3:4, 1 Timothy 3:5. Ik heb Uwe wet bewaard, zegt David, dat is mij geschied, omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, Psalms 119:55, Psalms 119:56.
4. Hier wordt van iemand gezegd dat, hoewel hij de eerstgeborene niet was, zijn vader hem nochtans tot een hoofd had gesteld, 1 Chronicles 26:10, hetzij omdat hij zeer voortreffelijk, of omdat de oudste zoon zeer zwak was. Hij werd tot een hoofd gesteld, misschien niet om de bezitting te erven- want dat was door de wet verboden, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17, maar in deze dienst, die persoonlijke bekwaamheid vereiste.
5. Aan de poortiers werd, evenals aan de zangers, hun post aangewezen door het lot, zoveel aan zo'n poort, en zoveel aan zulk een, opdat iedereen zijn post zou kennen en vervullen, 1 Chronicles 26:13. Er is niet gezegd, zoals tevoren, dat zij in vier en twintig ordeningen werden verdeeld, maar hier zijn de namen van omstreeks vier en twintig personen, 1 Chronicles 26:1, en de posten, die aangewezen werden, zijn vier en twintig, 1 Chronicles 26:17, 1 Chronicles 26:18. Wij hebben dus reden te denken dat zij in zoveel groepen verdeeld waren. Zalig zij die in Gods huis wonen, want, gelijk zij wl gevoed, wl onderwezen en wl werkzaam zijn, zo zijn zij ook wl bewaard. Mensen hielden de wacht aan de poorten van de tempel, maar engelen aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem, Revelation 21:12.
Verzen 1-19
1 Kronieken 26:1-19Merk op:
1. Er waren poortiers aangesteld voor de tempel, die de wacht moesten houden over alle toegangen, die er heenvoerden, al de buitenpoorten openden en sloten, en er de wacht hielden, niet alleen voor staatsie maar voor dienst, om allen, die zich ter aanbidding naar de voorhoven van het heiligdom begaven, de weg te wijzen en te onderrichten omtrent de wijze, waarop zij zich hadden te gedragen, hen aan te moedigen, die beschroomd of vreesachtig waren, de vreemdelingen en de onreinen terug te zenden, te waken tegen dieven en anderen, die het huis Gods vijandig waren. In toespeling op dit ambt wordt van leraren gezegd dat hun de sleutelen van het koninkrijk, de hemelen zijn toevertrouwd, Matthew 16:19, opdat zij naar de wet van Christus toelaten of buitensluiten.
2. Van verscheidenen van hen, die tot deze dienst geroepen waren wordt opgemerkt dat zij kloeke lieden waren 1 Chronicles 26:6, sterke mannen, 1 Chronicles 26:7, kloeke mannen, in kracht tot den dienst 1 Chronicles 26:8, en van een hunner, dat hij een verstandig raadsman was, 1 Chronicles 26:14, die waarschijnlijk, toen hij wel gediend had en blijken had gegeven van meer dan gewone wijsheid, zich een goeden opgang had verkregen, en van de poort naar de raadszitting werd bevorderd, 1 Timothy 3:13.
Wat hen betreft, die uitmuntten in lichaamskracht, kloekmoedigheid en vastberadenheid, zij werden er door bekwaam gemaakt voor de post, die hun was toegewezen, want voor iederen dienst, waartoe God de mensen roept, zal Hij hen 6f geschikt vinden of geschikt maken.
3. De zonen van Obed-Edom werden in dit ambt gesteld, er waren er twee en zestig van die familie. Hij was het, die de ark met eerbied en blijmoedigheid had geherbergd en zie nu, hoe hij er voor beloond werd.
a. Hij had acht zonen, want God had hem gezegend, 1 Chronicles 26:5. De toeneming en opbouwing van de geslachten zijn aan de zegen Gods te danken, en een grote zegen is het voor een huisgezin om vele kinderen te hebben als zij, gelijk deze hier, instaat zijn tot en uitmunten in de dienst van God.
b. Zijn zonen werden bevorderd tot posten van vertrouwen in het heiligdom. Zij hadden in hun eigen huis trouw gewaakt over de ark, en nu worden zij geroepen tot haar dienst in Gods huis. Aan wie betrouwenswaardig is in het kleine zal meer toebetrouwd worden. Hij, die Gods inzettingen houdt in zijn eigen tent, is geschikt om de bewaarder te zijn van Gods tabernakel, 1 Timothy 3:4, 1 Timothy 3:5. Ik heb Uwe wet bewaard, zegt David, dat is mij geschied, omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, Psalms 119:55, Psalms 119:56.
4. Hier wordt van iemand gezegd dat, hoewel hij de eerstgeborene niet was, zijn vader hem nochtans tot een hoofd had gesteld, 1 Chronicles 26:10, hetzij omdat hij zeer voortreffelijk, of omdat de oudste zoon zeer zwak was. Hij werd tot een hoofd gesteld, misschien niet om de bezitting te erven- want dat was door de wet verboden, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17, maar in deze dienst, die persoonlijke bekwaamheid vereiste.
5. Aan de poortiers werd, evenals aan de zangers, hun post aangewezen door het lot, zoveel aan zo'n poort, en zoveel aan zulk een, opdat iedereen zijn post zou kennen en vervullen, 1 Chronicles 26:13. Er is niet gezegd, zoals tevoren, dat zij in vier en twintig ordeningen werden verdeeld, maar hier zijn de namen van omstreeks vier en twintig personen, 1 Chronicles 26:1, en de posten, die aangewezen werden, zijn vier en twintig, 1 Chronicles 26:17, 1 Chronicles 26:18. Wij hebben dus reden te denken dat zij in zoveel groepen verdeeld waren. Zalig zij die in Gods huis wonen, want, gelijk zij wl gevoed, wl onderwezen en wl werkzaam zijn, zo zijn zij ook wl bewaard. Mensen hielden de wacht aan de poorten van de tempel, maar engelen aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem, Revelation 21:12.
Verzen 20-28
1 Kronieken 26:20-281. Merk op: Dat er schatten van het huis Gods waren. Een groot huis kan niet gehouden worden, zonder dat er bergplaatsen zijn voor allerlei provisie. Veel werd iederen dag aan het altaar ten koste gelegd: meelbloem, wijn, olie, zout, brandstof, behalve de lampen, grote hoeveelheden daarvan moesten voorhanden zijn, behalve nog de heilige klederen en gereedschappen. Dat waren de schatten van het huis Gods. En omdat geld alles verantwoordt, hadden zij dit ook waarschijnlijk in overvloed, dat ontvangen was uit de offeranden des volks, waarmee zij kochten wat zij nodig hadden. En misschien werd ook veel opgelegd voor geval van nood. Deze schatten waren een type van de overvloed, die er in het huis is van onze hemelsen Vader, genoeg en nog over. In Christus, de waren tempel, zijn de schatten van wijsheid, en kennis, en onnaspeurlijken rijkdom verborgen.
2. Er waren schatten van geheiligde dingen, meestal geheiligd uit de buit in de krijg verkregen, 1 Chronicles 26:27, als een dankbare erkenning van de bescherming Gods. Abraham heeft aan Melchizedek de "tienden gegeven uit de buit," Hebrews 7:4.
In Mozes' tijd hebben de oversten van het leger, wanneer zij als overwinnaars wederkeerden, de Heere een offerande gebracht uit de door hen behaalde buit, Numbers 31:50.
Dit vrome gebruik was nu onlangs weer verlevendigd, en niet alleen Samuël en David maar Saul en Abner en Joab hadden gedeelten van hun buit aan de eer en het onderhoud van het huis Gods gewijd, 1 Chronicles 26:28,.
Hoe meer God ons schenkt, hoe meer Hij van ons verwacht in werken van Godsvrucht en barmhartigheid. Grote voorspoed eist hiermede overeenkomende blijken van dankbaarheid.
Als wij het oog laten gaan over onze bezittingen, dan moet de gedachte bij ons opkomen: "Hier zijn gerieflijke dingen, kostbare dingen misschien, en fraaie dingen, maar waar zijn de aan God gewijde dingen?" Krijgslieden moeten God eren met de buit, die zij behalen.
3. Deze schatten hadden schatbewaarders, personen, die er over gesteld waren, 1 Chronicles 26:20, 1 Chronicles 26:26, wier werk het was ze te bewaren, opdat mot noch roest ze zou verderven, en geen dieven zouden doorbreken om ze te stelen, ze uit te geven naar het nodig was, en wl toe te zien dat zij niet verspild, verduisterd, of tot gewoon gebruik vervreemd werden, en waarschijnlijk hebben zij boek gehouden van alles wat inkwam, en hoe het uitgegeven werd.
Verzen 20-28
1 Kronieken 26:20-281. Merk op: Dat er schatten van het huis Gods waren. Een groot huis kan niet gehouden worden, zonder dat er bergplaatsen zijn voor allerlei provisie. Veel werd iederen dag aan het altaar ten koste gelegd: meelbloem, wijn, olie, zout, brandstof, behalve de lampen, grote hoeveelheden daarvan moesten voorhanden zijn, behalve nog de heilige klederen en gereedschappen. Dat waren de schatten van het huis Gods. En omdat geld alles verantwoordt, hadden zij dit ook waarschijnlijk in overvloed, dat ontvangen was uit de offeranden des volks, waarmee zij kochten wat zij nodig hadden. En misschien werd ook veel opgelegd voor geval van nood. Deze schatten waren een type van de overvloed, die er in het huis is van onze hemelsen Vader, genoeg en nog over. In Christus, de waren tempel, zijn de schatten van wijsheid, en kennis, en onnaspeurlijken rijkdom verborgen.
2. Er waren schatten van geheiligde dingen, meestal geheiligd uit de buit in de krijg verkregen, 1 Chronicles 26:27, als een dankbare erkenning van de bescherming Gods. Abraham heeft aan Melchizedek de "tienden gegeven uit de buit," Hebrews 7:4.
In Mozes' tijd hebben de oversten van het leger, wanneer zij als overwinnaars wederkeerden, de Heere een offerande gebracht uit de door hen behaalde buit, Numbers 31:50.
Dit vrome gebruik was nu onlangs weer verlevendigd, en niet alleen Samuël en David maar Saul en Abner en Joab hadden gedeelten van hun buit aan de eer en het onderhoud van het huis Gods gewijd, 1 Chronicles 26:28,.
Hoe meer God ons schenkt, hoe meer Hij van ons verwacht in werken van Godsvrucht en barmhartigheid. Grote voorspoed eist hiermede overeenkomende blijken van dankbaarheid.
Als wij het oog laten gaan over onze bezittingen, dan moet de gedachte bij ons opkomen: "Hier zijn gerieflijke dingen, kostbare dingen misschien, en fraaie dingen, maar waar zijn de aan God gewijde dingen?" Krijgslieden moeten God eren met de buit, die zij behalen.
3. Deze schatten hadden schatbewaarders, personen, die er over gesteld waren, 1 Chronicles 26:20, 1 Chronicles 26:26, wier werk het was ze te bewaren, opdat mot noch roest ze zou verderven, en geen dieven zouden doorbreken om ze te stelen, ze uit te geven naar het nodig was, en wl toe te zien dat zij niet verspild, verduisterd, of tot gewoon gebruik vervreemd werden, en waarschijnlijk hebben zij boek gehouden van alles wat inkwam, en hoe het uitgegeven werd.