Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-chronicles-28.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Chronicles 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 28In het bericht, dat wij hebben van Davids heengaan van deze wereld in het begin van het eerste boek van de koningen, zien wij zijn zon lang zo helder niet schijnen als in het bericht, dat wij in dit en het volgende hoofdstuk er van vinden, waarin wij zijn plechtig vaarwel hebben aan zijn zoon en zijn onderdanen en wij moeten el kennen dat hij een goed einde had. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De bijeenroeping van een algemene vergadering van de staten, 1 Chronicles 28:1.
II. Een plechtige verklaring, dat door Gods bestel de kroon overging op Salomo, met de eer van de tempel te bouwen, 1 Chronicles 28:2.
III. Een vermaning, beide aan het volk en aan Salomo, om de Godsdienst in eer te houden en te bevorderen, 1 Chronicles 28:8.
IV. Het model en de materialen aan Salomo overgeleverd voor het bouwen van de tempel, 1 Chronicles 28:11.
V. Aanmoediging hem gegeven, om dit werk te ondernemen en er mee voort te gaan, 1 Chronicles 28:20, 1 Chronicles 28:21.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KRONIEKEN 28In het bericht, dat wij hebben van Davids heengaan van deze wereld in het begin van het eerste boek van de koningen, zien wij zijn zon lang zo helder niet schijnen als in het bericht, dat wij in dit en het volgende hoofdstuk er van vinden, waarin wij zijn plechtig vaarwel hebben aan zijn zoon en zijn onderdanen en wij moeten el kennen dat hij een goed einde had. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De bijeenroeping van een algemene vergadering van de staten, 1 Chronicles 28:1.
II. Een plechtige verklaring, dat door Gods bestel de kroon overging op Salomo, met de eer van de tempel te bouwen, 1 Chronicles 28:2.
III. Een vermaning, beide aan het volk en aan Salomo, om de Godsdienst in eer te houden en te bevorderen, 1 Chronicles 28:8.
IV. Het model en de materialen aan Salomo overgeleverd voor het bouwen van de tempel, 1 Chronicles 28:11.
V. Aanmoediging hem gegeven, om dit werk te ondernemen en er mee voort te gaan, 1 Chronicles 28:20, 1 Chronicles 28:21.
Verzen 1-10
1 Kronieken 28:1-10David had in zijn tijd zeer veel dienst gedaan, "zijn geslacht gediend naar de wil van God," Acts 13:36.
Maar nu nadert de tijd dat hij moet sterven en, als een type van de Zone Davids, hoe dichter hij bij zijn einde komt, hoe ijveriger hij is, hoe meer hij zijn werk doet met alle macht.
Hij is nu een weinig hersteld uit de ziekte, waarvan gesproken wordt in 1 Kings 1:1, toen zij hem dekten met klederen, doch hij geen warmte kreeg, maar welke remedie is er tegen ouderdom? Daarom maakt hij gebruik van zijn herstel als een gelegenheid om God en zijn land nog een weinig te dienen.
I. Hij roept al de groten van zijn rijk tot zich ten einde van allen afscheid te nemen, 1 Chronicles 28:1. Dat heeft ook Mozes gedaan, Deuteronomy 31:28, en Jozua, 1 Chronicles 23:2, 1 Chronicles 23:24
David wilde de overgang van de kroon bekend maken in tegenwoordigheid en tot voldoening van hen, die de vertegenwoordigers des volks waren.
II. Hij sprak hen aan met groten eerbied en liefde. Door al zijn krachten in te spannen kon hij niet slechts opstaan uit zijn bed om hen te ontvangen (bezield en opgewekt zijnde door deze plechtige gelegenheid), maar hij verhief zich van zijn zetel, en stond op zijn voeten, 1 Chronicles 28:12, uit eerbied voor God, wiens wil hij zou bekendmaken, en uit eerbied voor deze plechtige vergadering van het Israël Gods alsof hij, hoewel `major singulis' -groter dan enig afzonderlijk persoon onder hen zich toch beschouwde als `minor universis' -minder dan zij allen tezamen.
Zijn hoge leeftijd, zowel als zijn zwakheid en waardigheid, zou hem wel gerechtigd kunnen hebben om te blijven zitten, maar hij wilde tonen dat hij wezenlijk verootmoedigd was voor de hoogmoed zijns harten in het aantal zijns volks en zijn heerschappij over hen.
Toen was het hem maar al te zeer welgevallig, dat zij allen zijn dienaren waren, 1 Chronicles 21:3, thans noemt hij hen zijn broederen, die hij liefhad, zijn volk waarvoor hij zorgde, niet zijn knechten, over wie hij heeft te gebieden.
Hoort mij, mijn broeders en mijn volk! Het betaamt meerderen om aldus met genegenheid en minzaamheid te spreken zelfs tot hun minderen, zij zullen er niet minder om geëerd maar er wel temeer om bemind worden. Aldus vraagt hij hun aandacht voor hetgeen hij gaat zeggen.
III. Hij spreekt van het voornemen, dat hij heeft gehad, om een tempel te bouwen voor God, maar dat God hem niet toestond zijn voornemen te volvoeren, 1 Chronicles 28:2, 1 Chronicles 28:3. Dit had hij tevoren reeds aan Salomo te kennen gegeven, 1 Chronicles 22:7, 1 Chronicles 22:8.
Een huis van rust voor de ark wordt hier gezegd te zijn voor de voetbank van de voeten onzes Gods want de hemel is Zijn troon van de heerlijkheid, de aarde en de prachtigste tempels, die er op gebouwd kunnen worden, zijn slechts zijn voetbank. Zoveel verschil is er tussen de openbaringen van de Goddelijke heerlijkheid in de boven en in de benedenwereld. Engelen omringen Zijn troon, Isaiah 6:1.
Wij, arme wormen aanbidden slechts aan de voetbank van Zijn voeten, Psalms 99:5, Psalms 132:7. Als een blijk van de oprechtheid van zijn voornemen, om de tempel te bouwen, zegt hij hun dat hij er toebereidselen voor heeft gemaakt, maar dat God hem niet wilde toelaten er mee voort te gaan, omdat Hij ander werk voor hem te doen had werk dat genoeg was voor een man, namelijk het voeren van de oorlogen Israëls, hij moet het algemene welzijn dienen met het zwaard een ander moet het doen met paslood en lijn. Tijden van rust zijn tijden om te bouwen, Acts 9:31.
IV. Hij toont eerst zijn eigen recht op de kroon, en dan Salomo's recht er op, beide waren ontwijfelbaar `jure divino', naar Goddelijk recht. Zij konden hun recht op de troon bewijzen, zoals geen andere monarch ter wereld dit kan, de Heere, de God Israëls, heeft zelf beide verkoren, onmiddellijk door profetie niet door leidingen van de voorzienigheid, 1 Chronicles 28:4, 1 Chronicles 28:5. Geen aanspraak wordt gemaakt op recht naar eerstgeboorte-'Detur digniori', niet senior, -naar waardigheid, niet naar ouderdom.
1. Juda was niet de oudste zoon van Jakob, en toch heeft God die stam verkoren om de heersende stam te zijn, Jakob vermaakte er de scepter aan, Genesis 49:10.
2. Het blijkt niet dat het geslacht van Isai tot het oudste huis behoorde van die stam, tenminste niet van Juda, want Sela was v r Perez, of het van Nahesson en Salmon afstamde, is niet zeker. Ram, de vader van Nahesson, had een ouderen broeder, 1 Chronicles 2:9, misschien ook Boaz, Obed en Isai, en toch: "God heeft mijns vaders huis verkoren."
3. David was de jongste zoon van Isai, en toch heeft God een welgevallen gehad aan hem om hem koning te maken. aldus was het welbehagen voor Hem. God neemt in wie Hij een welbehagen heeft, en heeft een welbehagen in hen, die Hij zich gelijk maakt, dat is: in wie Hij Zijn beeld doet zien, zoals David, die een man was naar Zijn hart.
4. Salomo was een van de jongere zonen van David, en toch heeft God hem verkoren om op de troon te zitten, omdat hij van allen de persoon was, die waarschijnlijk de tempel zou bouwen, de verstandigste was, en de beste gezindheid had.
V. Hij legt hun Gods genaderijke voornemens bloot betreffende Salomo, 1 Chronicles 28:6, 1 Chronicles 28:7. Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon. Aldus maakt hij het raadsbesluit bekend, dat de Heere had gezegd tot Salomo, als een type van Christus, "Gij zijt Mijn Zoon," Psalms 2:7, de zoon Mijner liefde, want hij werd Jedidjah genoemd, omdat de Heere hem liefhad en Christus is Zijn geliefde Zoon. Van hem, ais type en afschaduwing van Hem, die komen zou, heeft God gezegd:
1. Hij zal Mijn huis bouwen. Christus is beide de grondlegger en het fondament van de Evangelietempel.
2. Ik zal zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid. Deze belofte moet haar vervulling hebben in het koninkrijk van de Messias, dat in Zijn handen zal blijven tot aan het einde des tijde, Isaiah 9:6 , Luke 1:33, en dan aan God de Vader overgegeven zal worden.
Wat Salomo betreft: deze belofte van de bevestiging zijns koninkrijks is hier voorwaardelijk gegeven: indien hij sterk wezen zal om Mijn geboden en Mijn rechten te doen, gelijk te dezen dage.
Salomo was nu zeer volgzaam en goed. "Indien hij dit blijft, dan zal zijn koninkrijk in stand blijven, maar anders niet."
Als wij standvastig zijn in onze plicht, dan maar anders niet, kunnen wij de voortduring verwachten van Gods gunst. Laat hen, die wl onderwezen zijn en goed beginnen, hiervan nota nemen-indien zij standvastig zijn in het goede, zijn zij gelukkig, volharding draagt de kroon, of schoon zij er niet door gewonnen wordt.
Vl. Hij vermaant hen God en hun plicht getrouw aan te kleven, 1 Chronicles 28:8.
Merk op:
1. Waartoe hij hen vermaant: Houdt en zoekt al de geboden des HEEREN, uw Gods. De Heere was hun God, Zijn geboden moeten hun richtsnoer zijn, zij moeten ze allen waarnemen en nauwgezet houden, en te die einde moeten zij ze zoeken, dat is: zij moeten weetgierig zijn omtrent hun plicht, de Schriften onderzoeken raad aannemen, de wet zoeken in de mond van hen, wier lippen deze wetenschap bewaren, en God bidden hen te onderwijzen en te leiden. Zonder grote zorg zullen Gods geboden niet gehouden worden.
2. Het plechtige er van. Hij vermaant hen voor de ogen van geheel Israël, dat er kennis van zal bekomen, en voor de oren Gods: God is getuige en Zijn gemeente is getuige dat hun goede raad gegeven is en dat zij behoorlijk gewaarschuwd zijn, indien zij de raad niet aannemen, dan is dit hun schuld, en dan zullen God en de mensen tegen hen getuigen. Zie in Timotheus 5:21, 2 Timothy 4:1 T. Zij die de Godsdienst belijden, moeten, als zij de gunst van God en een goede reputatie onder de mensen willen hebben, getrouw zijn aan hun belijdenis.
3. De beweegreden om deze last te volvoeren: het was het middel om gelukkig te zijn, zelf het vreedzame bezit te hebben van dit goede land en er het erfdeel van te bewaren voor hun kinderen.
VII. Hij besluit met een vermaning, een last aan Salomo zelf, 1 Chronicles 28:9, 1 Chronicles 28:10. Het is zijn grootste wens dat hij een Godsdienstig man zal zijn. Hij zal een groot man wezen, maar hij moet de Godsdienst niet beneden zich achten, hij zal een wijs man zijn, en dit zal zijn wijsheid wezen.
Merk op:
1. De last, die hij hem geeft. Hij moet op God zien als de God zijns vaders, die zich aan God had gewijd, en hem voor God had opgevoed. Hij was geboren in Gods huis, en daarom gehouden en verplicht de Zijne te wezen, opgevoed in Zijn huis, en daarom tot dankbaarheid verplicht. Verlaat uw vriend en de vriend uws vaders niet.
Hij moet God kennen en dienen, wij kunnen God niet recht dienen als wij Hem niet kennen, en tevergeefs kennen wij Hem, zo wij Hem niet dienen, dienen met hart en ziel.
Wij maken niets van de Godsdienst als wij er geen acht op slaan er geen werk van maken met het hart, God niet dienen met een volkomen, dat is een oprecht hart want oprechtheid is onze Evangelie- volmaaktheid, en met een gewillige ziel, uit een beginsel van liefde, en als een gewillig volk, blijmoedig en met genot.
2. De argumenten om aan deze vermaning kracht bij te zetten. Twee argumenten als algemene beweeggronden.
a. Dat de geheimen van onze ziel blootliggen voor God, Hij doorgrondt alle harten, zelfs het hart van koningen, die voor de mensen ondoorgrondelijk zijn Proverbs 25:3.
Wij moeten oprecht zijn omdat God het ziet als wij bedrieglijk handelen en er niet in bedrogen kan worden, wij moeten onze gedachten bezighouden met en gebruiken in de dienst van God, omdat Hij er al de overleggingen, goede en kwade, van kent.
b. Dat wij, al naar wij God dienen of niet dienen, in deze wereld en voor eeuwig gelukkig of rampzalig zullen zijn. Als wij Hem naarstiglijk zoeken, zal Hij van ons gevonden worden, Hebrews 11:6.
Als wij Hem verlaten, Zijn dienst verlaten, ons afkeren van Hem te volgen, dan zal Hij ons voor altijd verstoten, en dat is genoeg om ons rampzalig te maken. God verlaat niemand, voordat hij Hem verlaten heeft.
Hier is een bijzonder argument voor Salomo, 1 Chronicles 28:10. "De Heere heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt, zo zoek en die dan God, opdat dit werk uit een goed beginsel gedaan worde, op de rechte wijze, en opdat het Gode welbehaaglijk zal zijn."
3. Het middel dat hiertoe voorgeschreven wordt, en dat ons allen wordt voorgeschreven.
a. Omzichtigheid. Zie nu toe, hoed u voor alles wat gelijkt op of leidt naar hetgeen kwaad is.
b. Moed. Wees sterk, en doe het. Wij kunnen ons werk niet doen, zoals wij het behoren te doen, tenzij wij vastberaden zijn en kracht zoeken in de Goddelijk genade.
Verzen 1-10
1 Kronieken 28:1-10David had in zijn tijd zeer veel dienst gedaan, "zijn geslacht gediend naar de wil van God," Acts 13:36.
Maar nu nadert de tijd dat hij moet sterven en, als een type van de Zone Davids, hoe dichter hij bij zijn einde komt, hoe ijveriger hij is, hoe meer hij zijn werk doet met alle macht.
Hij is nu een weinig hersteld uit de ziekte, waarvan gesproken wordt in 1 Kings 1:1, toen zij hem dekten met klederen, doch hij geen warmte kreeg, maar welke remedie is er tegen ouderdom? Daarom maakt hij gebruik van zijn herstel als een gelegenheid om God en zijn land nog een weinig te dienen.
I. Hij roept al de groten van zijn rijk tot zich ten einde van allen afscheid te nemen, 1 Chronicles 28:1. Dat heeft ook Mozes gedaan, Deuteronomy 31:28, en Jozua, 1 Chronicles 23:2, 1 Chronicles 23:24
David wilde de overgang van de kroon bekend maken in tegenwoordigheid en tot voldoening van hen, die de vertegenwoordigers des volks waren.
II. Hij sprak hen aan met groten eerbied en liefde. Door al zijn krachten in te spannen kon hij niet slechts opstaan uit zijn bed om hen te ontvangen (bezield en opgewekt zijnde door deze plechtige gelegenheid), maar hij verhief zich van zijn zetel, en stond op zijn voeten, 1 Chronicles 28:12, uit eerbied voor God, wiens wil hij zou bekendmaken, en uit eerbied voor deze plechtige vergadering van het Israël Gods alsof hij, hoewel `major singulis' -groter dan enig afzonderlijk persoon onder hen zich toch beschouwde als `minor universis' -minder dan zij allen tezamen.
Zijn hoge leeftijd, zowel als zijn zwakheid en waardigheid, zou hem wel gerechtigd kunnen hebben om te blijven zitten, maar hij wilde tonen dat hij wezenlijk verootmoedigd was voor de hoogmoed zijns harten in het aantal zijns volks en zijn heerschappij over hen.
Toen was het hem maar al te zeer welgevallig, dat zij allen zijn dienaren waren, 1 Chronicles 21:3, thans noemt hij hen zijn broederen, die hij liefhad, zijn volk waarvoor hij zorgde, niet zijn knechten, over wie hij heeft te gebieden.
Hoort mij, mijn broeders en mijn volk! Het betaamt meerderen om aldus met genegenheid en minzaamheid te spreken zelfs tot hun minderen, zij zullen er niet minder om geëerd maar er wel temeer om bemind worden. Aldus vraagt hij hun aandacht voor hetgeen hij gaat zeggen.
III. Hij spreekt van het voornemen, dat hij heeft gehad, om een tempel te bouwen voor God, maar dat God hem niet toestond zijn voornemen te volvoeren, 1 Chronicles 28:2, 1 Chronicles 28:3. Dit had hij tevoren reeds aan Salomo te kennen gegeven, 1 Chronicles 22:7, 1 Chronicles 22:8.
Een huis van rust voor de ark wordt hier gezegd te zijn voor de voetbank van de voeten onzes Gods want de hemel is Zijn troon van de heerlijkheid, de aarde en de prachtigste tempels, die er op gebouwd kunnen worden, zijn slechts zijn voetbank. Zoveel verschil is er tussen de openbaringen van de Goddelijke heerlijkheid in de boven en in de benedenwereld. Engelen omringen Zijn troon, Isaiah 6:1.
Wij, arme wormen aanbidden slechts aan de voetbank van Zijn voeten, Psalms 99:5, Psalms 132:7. Als een blijk van de oprechtheid van zijn voornemen, om de tempel te bouwen, zegt hij hun dat hij er toebereidselen voor heeft gemaakt, maar dat God hem niet wilde toelaten er mee voort te gaan, omdat Hij ander werk voor hem te doen had werk dat genoeg was voor een man, namelijk het voeren van de oorlogen Israëls, hij moet het algemene welzijn dienen met het zwaard een ander moet het doen met paslood en lijn. Tijden van rust zijn tijden om te bouwen, Acts 9:31.
IV. Hij toont eerst zijn eigen recht op de kroon, en dan Salomo's recht er op, beide waren ontwijfelbaar `jure divino', naar Goddelijk recht. Zij konden hun recht op de troon bewijzen, zoals geen andere monarch ter wereld dit kan, de Heere, de God Israëls, heeft zelf beide verkoren, onmiddellijk door profetie niet door leidingen van de voorzienigheid, 1 Chronicles 28:4, 1 Chronicles 28:5. Geen aanspraak wordt gemaakt op recht naar eerstgeboorte-'Detur digniori', niet senior, -naar waardigheid, niet naar ouderdom.
1. Juda was niet de oudste zoon van Jakob, en toch heeft God die stam verkoren om de heersende stam te zijn, Jakob vermaakte er de scepter aan, Genesis 49:10.
2. Het blijkt niet dat het geslacht van Isai tot het oudste huis behoorde van die stam, tenminste niet van Juda, want Sela was v r Perez, of het van Nahesson en Salmon afstamde, is niet zeker. Ram, de vader van Nahesson, had een ouderen broeder, 1 Chronicles 2:9, misschien ook Boaz, Obed en Isai, en toch: "God heeft mijns vaders huis verkoren."
3. David was de jongste zoon van Isai, en toch heeft God een welgevallen gehad aan hem om hem koning te maken. aldus was het welbehagen voor Hem. God neemt in wie Hij een welbehagen heeft, en heeft een welbehagen in hen, die Hij zich gelijk maakt, dat is: in wie Hij Zijn beeld doet zien, zoals David, die een man was naar Zijn hart.
4. Salomo was een van de jongere zonen van David, en toch heeft God hem verkoren om op de troon te zitten, omdat hij van allen de persoon was, die waarschijnlijk de tempel zou bouwen, de verstandigste was, en de beste gezindheid had.
V. Hij legt hun Gods genaderijke voornemens bloot betreffende Salomo, 1 Chronicles 28:6, 1 Chronicles 28:7. Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon. Aldus maakt hij het raadsbesluit bekend, dat de Heere had gezegd tot Salomo, als een type van Christus, "Gij zijt Mijn Zoon," Psalms 2:7, de zoon Mijner liefde, want hij werd Jedidjah genoemd, omdat de Heere hem liefhad en Christus is Zijn geliefde Zoon. Van hem, ais type en afschaduwing van Hem, die komen zou, heeft God gezegd:
1. Hij zal Mijn huis bouwen. Christus is beide de grondlegger en het fondament van de Evangelietempel.
2. Ik zal zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid. Deze belofte moet haar vervulling hebben in het koninkrijk van de Messias, dat in Zijn handen zal blijven tot aan het einde des tijde, Isaiah 9:6 , Luke 1:33, en dan aan God de Vader overgegeven zal worden.
Wat Salomo betreft: deze belofte van de bevestiging zijns koninkrijks is hier voorwaardelijk gegeven: indien hij sterk wezen zal om Mijn geboden en Mijn rechten te doen, gelijk te dezen dage.
Salomo was nu zeer volgzaam en goed. "Indien hij dit blijft, dan zal zijn koninkrijk in stand blijven, maar anders niet."
Als wij standvastig zijn in onze plicht, dan maar anders niet, kunnen wij de voortduring verwachten van Gods gunst. Laat hen, die wl onderwezen zijn en goed beginnen, hiervan nota nemen-indien zij standvastig zijn in het goede, zijn zij gelukkig, volharding draagt de kroon, of schoon zij er niet door gewonnen wordt.
Vl. Hij vermaant hen God en hun plicht getrouw aan te kleven, 1 Chronicles 28:8.
Merk op:
1. Waartoe hij hen vermaant: Houdt en zoekt al de geboden des HEEREN, uw Gods. De Heere was hun God, Zijn geboden moeten hun richtsnoer zijn, zij moeten ze allen waarnemen en nauwgezet houden, en te die einde moeten zij ze zoeken, dat is: zij moeten weetgierig zijn omtrent hun plicht, de Schriften onderzoeken raad aannemen, de wet zoeken in de mond van hen, wier lippen deze wetenschap bewaren, en God bidden hen te onderwijzen en te leiden. Zonder grote zorg zullen Gods geboden niet gehouden worden.
2. Het plechtige er van. Hij vermaant hen voor de ogen van geheel Israël, dat er kennis van zal bekomen, en voor de oren Gods: God is getuige en Zijn gemeente is getuige dat hun goede raad gegeven is en dat zij behoorlijk gewaarschuwd zijn, indien zij de raad niet aannemen, dan is dit hun schuld, en dan zullen God en de mensen tegen hen getuigen. Zie in Timotheus 5:21, 2 Timothy 4:1 T. Zij die de Godsdienst belijden, moeten, als zij de gunst van God en een goede reputatie onder de mensen willen hebben, getrouw zijn aan hun belijdenis.
3. De beweegreden om deze last te volvoeren: het was het middel om gelukkig te zijn, zelf het vreedzame bezit te hebben van dit goede land en er het erfdeel van te bewaren voor hun kinderen.
VII. Hij besluit met een vermaning, een last aan Salomo zelf, 1 Chronicles 28:9, 1 Chronicles 28:10. Het is zijn grootste wens dat hij een Godsdienstig man zal zijn. Hij zal een groot man wezen, maar hij moet de Godsdienst niet beneden zich achten, hij zal een wijs man zijn, en dit zal zijn wijsheid wezen.
Merk op:
1. De last, die hij hem geeft. Hij moet op God zien als de God zijns vaders, die zich aan God had gewijd, en hem voor God had opgevoed. Hij was geboren in Gods huis, en daarom gehouden en verplicht de Zijne te wezen, opgevoed in Zijn huis, en daarom tot dankbaarheid verplicht. Verlaat uw vriend en de vriend uws vaders niet.
Hij moet God kennen en dienen, wij kunnen God niet recht dienen als wij Hem niet kennen, en tevergeefs kennen wij Hem, zo wij Hem niet dienen, dienen met hart en ziel.
Wij maken niets van de Godsdienst als wij er geen acht op slaan er geen werk van maken met het hart, God niet dienen met een volkomen, dat is een oprecht hart want oprechtheid is onze Evangelie- volmaaktheid, en met een gewillige ziel, uit een beginsel van liefde, en als een gewillig volk, blijmoedig en met genot.
2. De argumenten om aan deze vermaning kracht bij te zetten. Twee argumenten als algemene beweeggronden.
a. Dat de geheimen van onze ziel blootliggen voor God, Hij doorgrondt alle harten, zelfs het hart van koningen, die voor de mensen ondoorgrondelijk zijn Proverbs 25:3.
Wij moeten oprecht zijn omdat God het ziet als wij bedrieglijk handelen en er niet in bedrogen kan worden, wij moeten onze gedachten bezighouden met en gebruiken in de dienst van God, omdat Hij er al de overleggingen, goede en kwade, van kent.
b. Dat wij, al naar wij God dienen of niet dienen, in deze wereld en voor eeuwig gelukkig of rampzalig zullen zijn. Als wij Hem naarstiglijk zoeken, zal Hij van ons gevonden worden, Hebrews 11:6.
Als wij Hem verlaten, Zijn dienst verlaten, ons afkeren van Hem te volgen, dan zal Hij ons voor altijd verstoten, en dat is genoeg om ons rampzalig te maken. God verlaat niemand, voordat hij Hem verlaten heeft.
Hier is een bijzonder argument voor Salomo, 1 Chronicles 28:10. "De Heere heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt, zo zoek en die dan God, opdat dit werk uit een goed beginsel gedaan worde, op de rechte wijze, en opdat het Gode welbehaaglijk zal zijn."
3. Het middel dat hiertoe voorgeschreven wordt, en dat ons allen wordt voorgeschreven.
a. Omzichtigheid. Zie nu toe, hoed u voor alles wat gelijkt op of leidt naar hetgeen kwaad is.
b. Moed. Wees sterk, en doe het. Wij kunnen ons werk niet doen, zoals wij het behoren te doen, tenzij wij vastberaden zijn en kracht zoeken in de Goddelijk genade.
Verzen 11-21
1 Kronieken 28:11-21Voor de algemenen last, die David zijn zoon gaf om God te zoeken en Hem te dienen was het boek van de wet zijn enig richtsnoer, en er was geen ander voor nodig, maar voor het bouwen van de tempel zal David hem nu drie dingen geven.
1. Een voorbeeld of model van het gebouw, want het moest een gebouw worden zoals hij noch zijn bouwmeesters er ooit een gezien hadden. Aan Mozes was een voorbeeld van de tabernakel getoond op de berg, Hebrews 8:5, en zo werd aan David door de onmiddellijke hand Gods op hem, een voorbeeld van de tempel gegeven, 1 Chronicles 28:19.
Het was hem gegeven in schrift, waarschijnlijk door de dienst van een engel of even duidelijk en helder voorgesteld aan zijn geest, alsof hij het in schrift voor zich had.
Maar in 1 Chronicles 28:12 wordt gezegd, dat hij dit voorbeeld had door de Geest. In een zaak van die aard moet noch op de vinding van Davids vroomheid noch op die van Salomo's wijsheid afgegaan worden.
De tempel moest een heilige zaak zijn en een type van Christus, er moet niet slechts gerieflijkheid in zijn, maar betekenis, het was een soort van sacrament en moest dus niet aan van de mensen kunst of vinding worden overgelaten, maar naar Goddelijke aanwijzing ingericht worden.
Christus de ware tempel, de kerk de Evangelietempel, en de hemel de eeuwige tempel, zijn allen geformeerd naar de Goddelijken raad het plan er van is gelegd door de Goddelijke wijsheid, verordineerd v r de grondlegging van de wereld, tot Gods heerlijkheid en de onze. Dit voorbeeld of model gaf David aan Salomo opdat hij zou weten wat hij te doen had en naar een vasten regel te werk kon gaan. Toen Christus Zijn discipelen de last liet om Zijn Evangeliekerk te bouwen, gaf Hij er hun een nauwkeurig voorbeeld van, hun bevelende waar te nemen wat Hij had geboden, dat, en niets anders.
De bijzondere modellen worden hier genoemd:
van het voorhuis, dat hoger moest wezen dan het overige, zoals een klokketoren, van de huizen, het heilige van de heiligen, met de daaraan belendende kamers, die gebruikt werden voor schatkamers, van de opperzalen en de binnenkamers, inzonderheid de plaats of het huis des verzoendeksels, 1 Chronicles 28:11, ook van de voorhoven en de kameren er om heen, waarin de geheiligde dingen bewaard werden.
Bisschop Patrick onderstelt dat daar, onder andere dingen, de tabernakel door Mozes opgericht, met zijn gereedschappen, die nu niet meer nodig was, bewaard werd, aanduidende dat in de volheid des tijds geheel de Mozaïsche bedeling met al haar ceremoniën eerbiedig ter zijde gelegd zal worden en er iets beters in haar plaats zal komen. Hij gaf hem een tabel van de afdelingen van de priesters, voorbeelden van de dienstvaten, 1 Chronicles 28:13, en een voorbeeld van de wagen van de cherubim, 1 Chronicles 28:18. Behalve de twee cherubim boven het verzoendeksel, waren er nog twee veel grotere, wier vleugelen de twee overgestelde wanden raakten, 1 Kings 6:23 en verv, en van deze gaf David hier het model, genaamd een wagen, aan Salomo, want de engelen zijn Gods wagens Psalms 68:18.
2. Materialen voor de kostbaarste gereedschappen van de tempel. Opdat zij niet minder zouden zijn dan het voorbeeld, woog hij de juiste hoeveelheid af voor ieder stuk gereedschap, zowel van goud als van zilver, 1 Chronicles 28:14.
In de tabernakel was slechts een gouden kandelaar, in de tempel waren er tien 1 Kings 7:49, behalve nog zilveren die, naar men onderstelt, handkandelaren of blakers zijn geweest, 1 Chronicles 28:15.
In de tabernakel was slechts een tafel, maar in de tempel waren er behalve die, waarop de toonbroden gelegd werden, nog tien andere, die tot ander gebruik dienden, 2 Chronicles 4:8, behalve nog zilveren tafels Want, daar dit huis veel groter was dan dat eerste, zou het kaal en hol gestaan hebben, indien de meubelen er niet aan geëvenredigd waren.
Van het goud des reukaltaars wordt inzonderheid gezegd dat het van gelouterd goud was, 1 Chronicles 28:18, van zuiverder goud dan al het overige, want dat was een type van de voorbede van Christus en niets is zuiverder en meer volkomen dan zij.
3. Een aanwijzing vanwaar hij hulp moet verwachten in deze grote onderneming. "Vrees geen tegenstand, wees niet bevreesd voor de onkosten, de zorg en moeite, die er voor nodig zijn, vrees niet voor mislukking, zoals in het geval van Uza, vrees niet voor de schande van de dwazen bouwer, die begon te bouwen, maar niet kon voleindigen. Wees niet verslagen:
a. God zal u helpen, en tot Hem moet gij in de eerste plaats opzien, 1 Chronicles 28:20, de Heere God, mijn God, die ik verkoren en gediend heb, die al die tijd met mij geweest is, mij voorspoedig heeft gemaakt, en aan wie ik u naar mijn eigen ervaring van Zijn macht en goedheid aanbeveel, zal met u zijn om u te besturen, te bekrachtigen en voorspoedig te maken, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten."
Wij kunnen er zeker van wezen dat God, die onze vaderen gekend en doorgeholpen heeft in de dienst van hun dag, ons, indien wij Hem getrouw zijn, evenzo zal helpen en met ons zal wezen, ons nooit zal verlaten zolang Hij nog werk in ons en voor ons te doen heeft. Dezelfde aanmoediging, die aan Jozua, Joshua 1:5, en hier aan Salomo is gegeven, wordt gegeven aan alle gelovigen, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten. God verlaat de mensen niet, voordat zij Hem verlaten hebben.
b. "Goede mensen zullen u helpen, 1 Chronicles 28:21. De priesters en Levieten zullen u van raad dienen, en gij kunt met hen beraadslagen. Gij hebt goede werklieden, die zowel gewillig als bekwaam zijn," en dat zijn twee zeer goede eigenschappen in een werkman, inzonderheid in hen, die aan de tempel werken.
Eindelijk. "De vorsten en het volk zullen wel verre van het werk tegen te staan of het te vertragen, geheel tot uw dienst zijn, ieder op zijn plaats gereed en bereid zijn om het te bevorderen." Een goed werk zal waarschijnlijk goeden voortgang hebben als allen, die er belang bij hebben, er met hart en ziel in zijn, niemand het in het geheim belemmert, maar allen het van harte voorthelpen.
Verzen 11-21
1 Kronieken 28:11-21Voor de algemenen last, die David zijn zoon gaf om God te zoeken en Hem te dienen was het boek van de wet zijn enig richtsnoer, en er was geen ander voor nodig, maar voor het bouwen van de tempel zal David hem nu drie dingen geven.
1. Een voorbeeld of model van het gebouw, want het moest een gebouw worden zoals hij noch zijn bouwmeesters er ooit een gezien hadden. Aan Mozes was een voorbeeld van de tabernakel getoond op de berg, Hebrews 8:5, en zo werd aan David door de onmiddellijke hand Gods op hem, een voorbeeld van de tempel gegeven, 1 Chronicles 28:19.
Het was hem gegeven in schrift, waarschijnlijk door de dienst van een engel of even duidelijk en helder voorgesteld aan zijn geest, alsof hij het in schrift voor zich had.
Maar in 1 Chronicles 28:12 wordt gezegd, dat hij dit voorbeeld had door de Geest. In een zaak van die aard moet noch op de vinding van Davids vroomheid noch op die van Salomo's wijsheid afgegaan worden.
De tempel moest een heilige zaak zijn en een type van Christus, er moet niet slechts gerieflijkheid in zijn, maar betekenis, het was een soort van sacrament en moest dus niet aan van de mensen kunst of vinding worden overgelaten, maar naar Goddelijke aanwijzing ingericht worden.
Christus de ware tempel, de kerk de Evangelietempel, en de hemel de eeuwige tempel, zijn allen geformeerd naar de Goddelijken raad het plan er van is gelegd door de Goddelijke wijsheid, verordineerd v r de grondlegging van de wereld, tot Gods heerlijkheid en de onze. Dit voorbeeld of model gaf David aan Salomo opdat hij zou weten wat hij te doen had en naar een vasten regel te werk kon gaan. Toen Christus Zijn discipelen de last liet om Zijn Evangeliekerk te bouwen, gaf Hij er hun een nauwkeurig voorbeeld van, hun bevelende waar te nemen wat Hij had geboden, dat, en niets anders.
De bijzondere modellen worden hier genoemd:
van het voorhuis, dat hoger moest wezen dan het overige, zoals een klokketoren, van de huizen, het heilige van de heiligen, met de daaraan belendende kamers, die gebruikt werden voor schatkamers, van de opperzalen en de binnenkamers, inzonderheid de plaats of het huis des verzoendeksels, 1 Chronicles 28:11, ook van de voorhoven en de kameren er om heen, waarin de geheiligde dingen bewaard werden.
Bisschop Patrick onderstelt dat daar, onder andere dingen, de tabernakel door Mozes opgericht, met zijn gereedschappen, die nu niet meer nodig was, bewaard werd, aanduidende dat in de volheid des tijds geheel de Mozaïsche bedeling met al haar ceremoniën eerbiedig ter zijde gelegd zal worden en er iets beters in haar plaats zal komen. Hij gaf hem een tabel van de afdelingen van de priesters, voorbeelden van de dienstvaten, 1 Chronicles 28:13, en een voorbeeld van de wagen van de cherubim, 1 Chronicles 28:18. Behalve de twee cherubim boven het verzoendeksel, waren er nog twee veel grotere, wier vleugelen de twee overgestelde wanden raakten, 1 Kings 6:23 en verv, en van deze gaf David hier het model, genaamd een wagen, aan Salomo, want de engelen zijn Gods wagens Psalms 68:18.
2. Materialen voor de kostbaarste gereedschappen van de tempel. Opdat zij niet minder zouden zijn dan het voorbeeld, woog hij de juiste hoeveelheid af voor ieder stuk gereedschap, zowel van goud als van zilver, 1 Chronicles 28:14.
In de tabernakel was slechts een gouden kandelaar, in de tempel waren er tien 1 Kings 7:49, behalve nog zilveren die, naar men onderstelt, handkandelaren of blakers zijn geweest, 1 Chronicles 28:15.
In de tabernakel was slechts een tafel, maar in de tempel waren er behalve die, waarop de toonbroden gelegd werden, nog tien andere, die tot ander gebruik dienden, 2 Chronicles 4:8, behalve nog zilveren tafels Want, daar dit huis veel groter was dan dat eerste, zou het kaal en hol gestaan hebben, indien de meubelen er niet aan geëvenredigd waren.
Van het goud des reukaltaars wordt inzonderheid gezegd dat het van gelouterd goud was, 1 Chronicles 28:18, van zuiverder goud dan al het overige, want dat was een type van de voorbede van Christus en niets is zuiverder en meer volkomen dan zij.
3. Een aanwijzing vanwaar hij hulp moet verwachten in deze grote onderneming. "Vrees geen tegenstand, wees niet bevreesd voor de onkosten, de zorg en moeite, die er voor nodig zijn, vrees niet voor mislukking, zoals in het geval van Uza, vrees niet voor de schande van de dwazen bouwer, die begon te bouwen, maar niet kon voleindigen. Wees niet verslagen:
a. God zal u helpen, en tot Hem moet gij in de eerste plaats opzien, 1 Chronicles 28:20, de Heere God, mijn God, die ik verkoren en gediend heb, die al die tijd met mij geweest is, mij voorspoedig heeft gemaakt, en aan wie ik u naar mijn eigen ervaring van Zijn macht en goedheid aanbeveel, zal met u zijn om u te besturen, te bekrachtigen en voorspoedig te maken, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten."
Wij kunnen er zeker van wezen dat God, die onze vaderen gekend en doorgeholpen heeft in de dienst van hun dag, ons, indien wij Hem getrouw zijn, evenzo zal helpen en met ons zal wezen, ons nooit zal verlaten zolang Hij nog werk in ons en voor ons te doen heeft. Dezelfde aanmoediging, die aan Jozua, Joshua 1:5, en hier aan Salomo is gegeven, wordt gegeven aan alle gelovigen, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten. God verlaat de mensen niet, voordat zij Hem verlaten hebben.
b. "Goede mensen zullen u helpen, 1 Chronicles 28:21. De priesters en Levieten zullen u van raad dienen, en gij kunt met hen beraadslagen. Gij hebt goede werklieden, die zowel gewillig als bekwaam zijn," en dat zijn twee zeer goede eigenschappen in een werkman, inzonderheid in hen, die aan de tempel werken.
Eindelijk. "De vorsten en het volk zullen wel verre van het werk tegen te staan of het te vertragen, geheel tot uw dienst zijn, ieder op zijn plaats gereed en bereid zijn om het te bevorderen." Een goed werk zal waarschijnlijk goeden voortgang hebben als allen, die er belang bij hebben, er met hart en ziel in zijn, niemand het in het geheim belemmert, maar allen het van harte voorthelpen.