Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 6

Zechariah 6:1.

OVER DE BESCHERMING DER VROMEN DOOR DE HEILIGE ENGELEN. CHRISTUS AMBT EN RIJK.

VII. Zechariah 6:1-Zechariah 6:8. Het zevende nachtgezicht van de vier wagens toont het gericht aan, waardoor God de zondige wereld loutert en reinigt. "Daarmee keert het zevende gericht tot den inhoud van het eerste terug. In het eerste visioen was de heidense wereldmacht voorgesteld als nog niet rijp voor het gericht. Wat nu tussen het toenmalige heden en dien tijd, wanneer de heidense wereldmacht voor het gericht rijp zal zijn geworden, in ligt, de bestraffing der heidenen, die Israël hebben verstrooid, de vergadering en het begin der verheerlijking, de verzoening, de vervulling met den Geest en de uitzondiging van Israël, hebben ons de volgende visioenen van het 2e tot het 6e ontvouwd. Heeft dit alles plaats gehad dan is de tijd gekomen, waarin het gericht over de heidense wereldmacht kan beginnen. Evenals nu de heiliging van Gods volk, dit gericht over de zonde der heidense wereldmacht, het laatste is, wat de Profeet van de ontwikkeling der aardse geschiedenis kan verwachten, zo is ook het visioen, dat dit gericht voorstelt, het laatste der visioenen, welke hem ten deel zijn gevallen. "

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 6

Zechariah 6:1.

OVER DE BESCHERMING DER VROMEN DOOR DE HEILIGE ENGELEN. CHRISTUS AMBT EN RIJK.

VII. Zechariah 6:1-Zechariah 6:8. Het zevende nachtgezicht van de vier wagens toont het gericht aan, waardoor God de zondige wereld loutert en reinigt. "Daarmee keert het zevende gericht tot den inhoud van het eerste terug. In het eerste visioen was de heidense wereldmacht voorgesteld als nog niet rijp voor het gericht. Wat nu tussen het toenmalige heden en dien tijd, wanneer de heidense wereldmacht voor het gericht rijp zal zijn geworden, in ligt, de bestraffing der heidenen, die Israël hebben verstrooid, de vergadering en het begin der verheerlijking, de verzoening, de vervulling met den Geest en de uitzondiging van Israël, hebben ons de volgende visioenen van het 2e tot het 6e ontvouwd. Heeft dit alles plaats gehad dan is de tijd gekomen, waarin het gericht over de heidense wereldmacht kan beginnen. Evenals nu de heiliging van Gods volk, dit gericht over de zonde der heidense wereldmacht, het laatste is, wat de Profeet van de ontwikkeling der aardse geschiedenis kan verwachten, zo is ook het visioen, dat dit gericht voorstelt, het laatste der visioenen, welke hem ten deel zijn gevallen. "

Vers 1

1. En ik hief mijne ogen weer op (Zechariah 5:1). en ik zag; en ziet vier wagens gingen er uit voor mijn inwendig oog, wagens, welke de Heere uitzond, om het gericht aan de vijanden Gods te volvoeren; zij gingen uit een dal als het dal van Josafat, waar de Heere de volken richt (Joel 3:12), van tussen twee bergen, als den berg Zion en den Olijfberg (Zechariah 14:4. Joel 3:16), en die bergen waren bergen van koper, van onwankelbare vastheid, als de plaats, waar de Heere woont, en Zijn eeuwig rijk vast heeft gegrondvest.

1) Het is duidelijk, dat als hier van tussen twee bergen sprake is, dit niet kunnen zijn Moria en Sion, gelijk sommigen willen, want Moria was veel meer een heuvel, maar wel Sion en de Olijfberg. Tussen Sion en den Olijfberg lag het dal Josafats, een nu is immer in de H. Schrift het dal Josafats, het dal des gerichts, vanwaar de Heere optrekt om gericht te houden over de volken.

Vers 1

1. En ik hief mijne ogen weer op (Zechariah 5:1). en ik zag; en ziet vier wagens gingen er uit voor mijn inwendig oog, wagens, welke de Heere uitzond, om het gericht aan de vijanden Gods te volvoeren; zij gingen uit een dal als het dal van Josafat, waar de Heere de volken richt (Joel 3:12), van tussen twee bergen, als den berg Zion en den Olijfberg (Zechariah 14:4. Joel 3:16), en die bergen waren bergen van koper, van onwankelbare vastheid, als de plaats, waar de Heere woont, en Zijn eeuwig rijk vast heeft gegrondvest.

1) Het is duidelijk, dat als hier van tussen twee bergen sprake is, dit niet kunnen zijn Moria en Sion, gelijk sommigen willen, want Moria was veel meer een heuvel, maar wel Sion en de Olijfberg. Tussen Sion en den Olijfberg lag het dal Josafats, een nu is immer in de H. Schrift het dal Josafats, het dal des gerichts, vanwaar de Heere optrekt om gericht te houden over de volken.

Vers 2

2. Aan den eersten wagen waren bloed rode paarden, want bloed vergieten en oorlog zouden zij ten gerichte over de vijanden van het rijk Gods aanbrengen; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden, want zij zouden duurte en hongersnood medebrengen (Openbaring :5).

Vers 2

2. Aan den eersten wagen waren bloed rode paarden, want bloed vergieten en oorlog zouden zij ten gerichte over de vijanden van het rijk Gods aanbrengen; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden, want zij zouden duurte en hongersnood medebrengen (Openbaring :5).

Vers 3

3. En aan den derden wagen waren witte paarden, want heerlijke overwinningen zouden zij voor den Heere over Zijne vijanden behalen; en aan den vierden wagen waren hagelvlekkige paarden, die sterk waren. Zwart en wit vermengd (Zechariah 1:8) geeft pestilentie, ziekten en andere dodelijke plagen te kennen, deze zouden zij met grote sterkte over de vijanden Gods brengen.

Vers 3

3. En aan den derden wagen waren witte paarden, want heerlijke overwinningen zouden zij voor den Heere over Zijne vijanden behalen; en aan den vierden wagen waren hagelvlekkige paarden, die sterk waren. Zwart en wit vermengd (Zechariah 1:8) geeft pestilentie, ziekten en andere dodelijke plagen te kennen, deze zouden zij met grote sterkte over de vijanden Gods brengen.

Vers 4

4. En ik antwoordde, en zei tot den Engel, die met mij sprak: Wat zijn en wat betekenen deze wagens en paarden, mijn Heere? 5. En de Engel antwoordde, en zei tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels. De vier wagens met hun paarden zijn werktuigen van Gods gericht, en als zodanig te vergelijken met de verwoestende en zuiverende winden van de vier hemelstreken, uitgaande in de wereld, van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde, die te Jeruzalem Zijne woning heeft en Zijn rijk gesticht heeft, opdat zij van Hem bevelen ontvangen, en Hem rekenschap geven van hetgeen zij hebben gedaan.

Vers 4

4. En ik antwoordde, en zei tot den Engel, die met mij sprak: Wat zijn en wat betekenen deze wagens en paarden, mijn Heere? 5. En de Engel antwoordde, en zei tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels. De vier wagens met hun paarden zijn werktuigen van Gods gericht, en als zodanig te vergelijken met de verwoestende en zuiverende winden van de vier hemelstreken, uitgaande in de wereld, van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde, die te Jeruzalem Zijne woning heeft en Zijn rijk gesticht heeft, opdat zij van Hem bevelen ontvangen, en Hem rekenschap geven van hetgeen zij hebben gedaan.

Vers 6

6. Ieder van deze vier wagens ging nu in het land, waar de vijandschap tegen God haren zetel heeft, naar het noorden tegen Babel en Assur, naar het zuiden tegen Egypte. Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland, naar de landen van Tiger en Eufraat, in welke Assur en Babel sedert oude tijden steeds het rijk Gods hebben gehaat en vervolgd, om daar door hongersnood de goddelozen te straffen, en Gods almacht, en gerechtigheid te laten ondervinden; en de witte gaan uit dezelve achterna, opdat zij de door het gericht des hongers vernederde volken geheel voor den Heere winnen, en door de goddeloze wereldmacht overwinnen; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland, om aan de vijandige macht van het zuiden eveneens te doen, als de zwarte aan die van het noorden, en ook deze trokken vervolgens de witte na.

De rode paarden trokken eveneens uit naar het noorden en naar het zuiden, en zochten de wereldmachten door het gericht van den bloedigen oorlog, en ook deze trokken de witte na.

Vers 6

6. Ieder van deze vier wagens ging nu in het land, waar de vijandschap tegen God haren zetel heeft, naar het noorden tegen Babel en Assur, naar het zuiden tegen Egypte. Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland, naar de landen van Tiger en Eufraat, in welke Assur en Babel sedert oude tijden steeds het rijk Gods hebben gehaat en vervolgd, om daar door hongersnood de goddelozen te straffen, en Gods almacht, en gerechtigheid te laten ondervinden; en de witte gaan uit dezelve achterna, opdat zij de door het gericht des hongers vernederde volken geheel voor den Heere winnen, en door de goddeloze wereldmacht overwinnen; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland, om aan de vijandige macht van het zuiden eveneens te doen, als de zwarte aan die van het noorden, en ook deze trokken vervolgens de witte na.

De rode paarden trokken eveneens uit naar het noorden en naar het zuiden, en zochten de wereldmachten door het gericht van den bloedigen oorlog, en ook deze trokken de witte na.

Vers 7

7. En die sterke paarden eindelijk, die de straffen der gespikkelde, namelijk pest, ziekten en andere plagen in bijzondere hevigheid tot de volken droegen gingen uit van den Heere, en zochten voort te gaan op de aarde, om het land te doorwandelen, waarin de vijanden van Zijn rijk waren; want Hij, de Heere, die deze Zijne gerichtsboden uitzond, had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land, trekt het door even als de zwarte, de rode en de gespikkelde paarden met hun plagen en de oude woonplaatsen van de wereldmacht hebben bezocht, en de witte, de natrekkende, de overwinningen des Heeren behaalden, de boosheid overwonnen, de verootmoedigden gered hebben; trekt de overige landen door, opdat ook u dan de witte paarden navolgen. En zij doorwandelden het land.

Dat de rode paarden bij de verklaring van het gezicht in Zechariah 6:6 zijn voorbijgegaan, geeft niet zo grote moeilijkheid als dat de gevlekte, die boven in Zechariah 6:3 met de sterke paarden als dezelfde voorkwamen, hier van hen gescheiden zijn. Voor het laatste is nauwelijks ene reden te denken; men moet daarom erkennen, dat volgens de bedoeling van het visioen de sterke paarden een span op zich zelf zijn. Het voorbijgaan der rode paarden heeft zeker zijne reden alleen daarin, dat het van zelf sprak, dat ieder span uittrok, en het onnodig was het uittrekken van elk in `t bijzonder op te geven.

Vers 7

7. En die sterke paarden eindelijk, die de straffen der gespikkelde, namelijk pest, ziekten en andere plagen in bijzondere hevigheid tot de volken droegen gingen uit van den Heere, en zochten voort te gaan op de aarde, om het land te doorwandelen, waarin de vijanden van Zijn rijk waren; want Hij, de Heere, die deze Zijne gerichtsboden uitzond, had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land, trekt het door even als de zwarte, de rode en de gespikkelde paarden met hun plagen en de oude woonplaatsen van de wereldmacht hebben bezocht, en de witte, de natrekkende, de overwinningen des Heeren behaalden, de boosheid overwonnen, de verootmoedigden gered hebben; trekt de overige landen door, opdat ook u dan de witte paarden navolgen. En zij doorwandelden het land.

Dat de rode paarden bij de verklaring van het gezicht in Zechariah 6:6 zijn voorbijgegaan, geeft niet zo grote moeilijkheid als dat de gevlekte, die boven in Zechariah 6:3 met de sterke paarden als dezelfde voorkwamen, hier van hen gescheiden zijn. Voor het laatste is nauwelijks ene reden te denken; men moet daarom erkennen, dat volgens de bedoeling van het visioen de sterke paarden een span op zich zelf zijn. Het voorbijgaan der rode paarden heeft zeker zijne reden alleen daarin, dat het van zelf sprak, dat ieder span uittrok, en het onnodig was het uittrekken van elk in `t bijzonder op te geven.

Vers 8

8. En hij, de Engel, die mij het gezicht verklaarde, riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie deze vier wagens met hun plagen, en het hun volgende zegenrijke woord Gods, hebben de bestemming, dat zij, ieder in zijn land, Mijnen Geest van het gericht, dat de boze verdelgt en het goede versterkt, laten werken bijv. die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijnen Geest des gerichts, door welken de goddeloosheid vernietigd, het voor leven vatbare levend gemaakt en bekrachtigd wordt, doen rusten in het Noorderland. Het gezicht wijst dus nog het laatste gericht niet aan, maar de gerichten, welke daaraan voorgaan, in welke de wereldmacht wel wordt vernietigd, maar nog gelegenheid tot bekering wordt gegeven.

Hier wordt geleerd, dat God een welbehagen heeft in alle de werkingen Zijner Voorzienigheid. Deze hebben mijn Geest doen rusten, deze zwarte paarden, welke buitengewone oordelen beduiden, en de witte, welke buitengewone verlossing zeggen, welke beide naar het Noorderland gingen. Deze hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland, hetwelk onlangs het merkwaardigste toneel van bedrijf met betrekking tot de kerk geweest was, dat is, door deze ongemene vertoningen en bedrijven der Voorzienigheid is Gods toorn uitgevoerd over de vijanden der kerk, en Zijn gunst over de kerk gebracht, welke beide lang uitgesteld geweest was, en in beiden had God Zijn wil vervuld, Zijn Woord bevestigd en dus Zijn Geest doen rusten.

9.

VIII. Zechariah 6:9-Zechariah 6:15. In de zeven visioenen, welke tot hiertoe voorkwamen, was den Profeet aangetoond, dat de toekomst der zaligheid, op welke Israël volgens beloften zijner vroegere Profeten wachtte, en welke nog maar niet steeds kwamen, toch zeker zou beërven. Het was hem verder ook voorgesteld, op welke wijze deze toekomst zou worden verwezenlijkt. Omtrent den Middelaar dier zaligheid, van wien Zich de Heere volgens de aankondiging der oude Profeten wilde bedienen om die zaligheid aan te brengen, werd in de nachtgezichten slechts even en vluchtig melding gemaakt. Om nu de openbaringen, den Profeet tot hiertoe gegeven, over het aanbrengen van de zalige toekomst van Israël ook in dat opzicht aan te vullen, ontvangt hij thans ene nieuwe openbaring, welke opzettelijk en met bijzondere uitvoerigheid over den Middelaar der zaligheid handelt, en dezen Middelaar als den beloofden Spreukenit voorstelt, die in n persoon Priester en Koning te gelijk zal zijn, en het huis des Heeren op de rechte wijze zal bouwen. Om een beeld van dezen toekomstigen priester der zaligheid te geven, ontvangt de Profeet de opdracht, om den hogepriester Josua ene kroon, het teken der koninklijke waardigheid, op het hoofd te zetten, opdat hij zo enen man voorstelde, die in n persoon priester en koning is. Deze voorzegging van Zacharia staat alzo op gelijke hoogte van Oud-Testamentische verkondiging der zaligheid als Psalms 110:1, waar eveneens in den toekomstigen Middelaar de koninklijke en priesterlijke waardigheid verenigd voorkomt, en deze als een Priester wel niet naar de wijze van Aron, maar naar de wijze van Melchizedek wordt beschouwd (Hebrews 7:1) (Khler), Zo vormt de volgende afdeling met hare symbolische handeling, het slot, het hoofdpunt, en tevens den sleutel tot de voorgaande gezichten.

Vers 8

8. En hij, de Engel, die mij het gezicht verklaarde, riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie deze vier wagens met hun plagen, en het hun volgende zegenrijke woord Gods, hebben de bestemming, dat zij, ieder in zijn land, Mijnen Geest van het gericht, dat de boze verdelgt en het goede versterkt, laten werken bijv. die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijnen Geest des gerichts, door welken de goddeloosheid vernietigd, het voor leven vatbare levend gemaakt en bekrachtigd wordt, doen rusten in het Noorderland. Het gezicht wijst dus nog het laatste gericht niet aan, maar de gerichten, welke daaraan voorgaan, in welke de wereldmacht wel wordt vernietigd, maar nog gelegenheid tot bekering wordt gegeven.

Hier wordt geleerd, dat God een welbehagen heeft in alle de werkingen Zijner Voorzienigheid. Deze hebben mijn Geest doen rusten, deze zwarte paarden, welke buitengewone oordelen beduiden, en de witte, welke buitengewone verlossing zeggen, welke beide naar het Noorderland gingen. Deze hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland, hetwelk onlangs het merkwaardigste toneel van bedrijf met betrekking tot de kerk geweest was, dat is, door deze ongemene vertoningen en bedrijven der Voorzienigheid is Gods toorn uitgevoerd over de vijanden der kerk, en Zijn gunst over de kerk gebracht, welke beide lang uitgesteld geweest was, en in beiden had God Zijn wil vervuld, Zijn Woord bevestigd en dus Zijn Geest doen rusten.

9.

VIII. Zechariah 6:9-Zechariah 6:15. In de zeven visioenen, welke tot hiertoe voorkwamen, was den Profeet aangetoond, dat de toekomst der zaligheid, op welke Israël volgens beloften zijner vroegere Profeten wachtte, en welke nog maar niet steeds kwamen, toch zeker zou beërven. Het was hem verder ook voorgesteld, op welke wijze deze toekomst zou worden verwezenlijkt. Omtrent den Middelaar dier zaligheid, van wien Zich de Heere volgens de aankondiging der oude Profeten wilde bedienen om die zaligheid aan te brengen, werd in de nachtgezichten slechts even en vluchtig melding gemaakt. Om nu de openbaringen, den Profeet tot hiertoe gegeven, over het aanbrengen van de zalige toekomst van Israël ook in dat opzicht aan te vullen, ontvangt hij thans ene nieuwe openbaring, welke opzettelijk en met bijzondere uitvoerigheid over den Middelaar der zaligheid handelt, en dezen Middelaar als den beloofden Spreukenit voorstelt, die in n persoon Priester en Koning te gelijk zal zijn, en het huis des Heeren op de rechte wijze zal bouwen. Om een beeld van dezen toekomstigen priester der zaligheid te geven, ontvangt de Profeet de opdracht, om den hogepriester Josua ene kroon, het teken der koninklijke waardigheid, op het hoofd te zetten, opdat hij zo enen man voorstelde, die in n persoon priester en koning is. Deze voorzegging van Zacharia staat alzo op gelijke hoogte van Oud-Testamentische verkondiging der zaligheid als Psalms 110:1, waar eveneens in den toekomstigen Middelaar de koninklijke en priesterlijke waardigheid verenigd voorkomt, en deze als een Priester wel niet naar de wijze van Aron, maar naar de wijze van Melchizedek wordt beschouwd (Hebrews 7:1) (Khler), Zo vormt de volgende afdeling met hare symbolische handeling, het slot, het hoofdpunt, en tevens den sleutel tot de voorgaande gezichten.

Vers 9

9. En des HEEREN woord en bevel geschiedde in dienzelfden nacht, in welken Hij mij de zeven gezichten had laten zien, en in nauwen inwendigen samenhang met deze, tot mij, zeggende:

Daarin, dat de Heere zelf den Profeet de volgende handeling opdraagt, ligt, dat zij ene zinnebeeldige handeling vol betekenis, ene werkelijke voorzegging moet zijn. 10. Neem zilver en goud (Zechariah 6:11) van de gevankelijk weggevoerden, van de Joden, die in Babel zijn achtergebleven, die met Zerubbabel zijn teruggekeerd, van Cheldaï (= ouderdom), van Tobia (= goedheid van Jehova), en van Jedaja (= roem van Jehova), en komt gij te dien dage, dadelijk, nadat gij dit Mijn woord hebt ontvangen, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, hier te Jeruzalem, dewelke (liever waarheen zij, die drie Babylonische Joden) uit Babel gekomen zijn als afgezanten van de daar wonende Joden, om aan de kolonie der teruggekeerde Joden geschenken in goud en zilver te brengen, als bijdrage tot het bouwen van den tempel des Heeren.

Vers 9

9. En des HEEREN woord en bevel geschiedde in dienzelfden nacht, in welken Hij mij de zeven gezichten had laten zien, en in nauwen inwendigen samenhang met deze, tot mij, zeggende:

Daarin, dat de Heere zelf den Profeet de volgende handeling opdraagt, ligt, dat zij ene zinnebeeldige handeling vol betekenis, ene werkelijke voorzegging moet zijn. 10. Neem zilver en goud (Zechariah 6:11) van de gevankelijk weggevoerden, van de Joden, die in Babel zijn achtergebleven, die met Zerubbabel zijn teruggekeerd, van Cheldaï (= ouderdom), van Tobia (= goedheid van Jehova), en van Jedaja (= roem van Jehova), en komt gij te dien dage, dadelijk, nadat gij dit Mijn woord hebt ontvangen, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, hier te Jeruzalem, dewelke (liever waarheen zij, die drie Babylonische Joden) uit Babel gekomen zijn als afgezanten van de daar wonende Joden, om aan de kolonie der teruggekeerde Joden geschenken in goud en zilver te brengen, als bijdrage tot het bouwen van den tempel des Heeren.

Vers 11

11. Te weten, neem of laat u geven zilver en goud, en maak kronen 1), ne, uit verschillende in elkaar gevlochten of boven elkaar zich verheffende zilveren en gouden kransen of diademen bestaande, bijzonder prachtige kroon; en zet ze op het hoofd van Jozua, den zoon van Jozadak, den hogepriester.

1) Waarom moet de Profeet juist den hogepriester Josua met de insigne van het koningschap en niet omgekeerd den Davidsen Zerubbabel met de insignes van het hogepriesterschap tooien? Ware Zerubbabel, die werkelijk tot het huis van David behoorde, tot een beeld van de Spreukenit gemaakt, zo had de dwaling voor de hand gelegen, om te menen, dat die Spreukenit nu reeds aanwezig was, en Zerubbabel zelf in werkelijkheid die Spreukenit was.

Door Goddelijke bestiering wordt Josua gekroond met de koninklijke kroon, opdat hij een voorbeeld van Christus Jezus zou zijn, den Priester naar de ordening van Melchizedek. Jozua, de zoon van Nun, was ook een voorbeeld geweest van Christus, als deze Israël inbracht in Kanan, maar Josua, de zoon van Jozadak zou nog een heerlijker voorbeeld zijn, om in zijn persoon af te schaduwen, dat de Christus Gods een Priesterkoning voor Zijn volk zou wezen. Koninklijk zou regeren over dat volk, hetwelk Hij priesterlijk had gekocht met Zijn bloed.

Vers 11

11. Te weten, neem of laat u geven zilver en goud, en maak kronen 1), ne, uit verschillende in elkaar gevlochten of boven elkaar zich verheffende zilveren en gouden kransen of diademen bestaande, bijzonder prachtige kroon; en zet ze op het hoofd van Jozua, den zoon van Jozadak, den hogepriester.

1) Waarom moet de Profeet juist den hogepriester Josua met de insigne van het koningschap en niet omgekeerd den Davidsen Zerubbabel met de insignes van het hogepriesterschap tooien? Ware Zerubbabel, die werkelijk tot het huis van David behoorde, tot een beeld van de Spreukenit gemaakt, zo had de dwaling voor de hand gelegen, om te menen, dat die Spreukenit nu reeds aanwezig was, en Zerubbabel zelf in werkelijkheid die Spreukenit was.

Door Goddelijke bestiering wordt Josua gekroond met de koninklijke kroon, opdat hij een voorbeeld van Christus Jezus zou zijn, den Priester naar de ordening van Melchizedek. Jozua, de zoon van Nun, was ook een voorbeeld geweest van Christus, als deze Israël inbracht in Kanan, maar Josua, de zoon van Jozadak zou nog een heerlijker voorbeeld zijn, om in zijn persoon af te schaduwen, dat de Christus Gods een Priesterkoning voor Zijn volk zou wezen. Koninklijk zou regeren over dat volk, hetwelk Hij priesterlijk had gekocht met Zijn bloed.

Vers 12

12. En spreek tot hem, den hogepriester Josua, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet Ik wil u tonen, wat Ik daarmee bedoel dat u, wien toch als hogepriester gene koningskroon toekomt, het teken van koninklijke majesteit wordt op het hoofd gezet. Een man, wiens naam is Zemah d. i. SPRUITE, die zal uit zijne plaats, uit het koninklijk geslacht van David spruiten als een arm, zwak rijsje, en toch zal Hij tot koninklijke heerlijkheid opwassen, zo als de Profeten (Isaiah 11:1. Jeremiah 23:33. Ezekiel 17:1) hebben voorzegd, waarom zij Hem ook met dien naam hebben genoemd, en Hij zal in heerlijkheid des HEEREN tempel bouwen, waarvan de tabernakel en Salomo's en Zerubbabel's tempel slechts zwakke afbeeldsels zijn, namelijk de levende gemeente des Heeren (Zechariah 4:9. Hosea 8:1. 1 Peter 2:5. 3:6. Ephesians 2:21 v. Haggai 2:6-Haggai 2:9).

1) Ogenschijnlijk lijkt het, of Josua twee of meer kronen zijn opgezet. Vandaar dat sommigen ook spreken van een zilveren en gouden kroon, maar dat kan niet, op n hoofd kan slechts n kroon worden gezet. De zin is dan ook, dat op Josua's hoofd zou gezet worden n kroon, samengesteld uit verscheidene diademen, gelijk dan ook in Revelation 9:12 van verscheidene diademen sprake is, die op het hoofd van den Christus Gods zouden worden gezet. 13. Ja, Hij zal den tempel des HEEREN, welke dan dezen naam ook in waarheid zal verdienen, omdat de Heere zelf daarin Zijne woning eeuwig hebben zal, bouwen, en Hij zal het sieraad der koninklijke majesteit dragen, en Hij zal in zulk ene hoogheid en heerlijkheid zitten, en tot heil van Zijn begenadigd volk heersen op Zijnen troon; en Hij zal tevens priester zijn op Zijnen troon, dien Hij als Davids Spreukenit heeft ingenomen, en Zijn volk verzoenen, in Gods genade bewaren en met eeuwig hen zegenen. En de raad des vredes zal tussen die beiden wezen, tussen den Koning en den Hogepriester, welke beide ambten Hij en Zijn persoon op `t nauwst verenigt. Den vrede van Zijn volk tot stand te brengen en eeuwig te bewaren zal het onafgebroken zoeken van dezen koninklijken hogepriester zijn.

1) Merk hier op; tussen Jehova en den Man Spreukenite, tussen den Vader en den Zoon zal de raad des vredes zijn. Dat is, de raad betreffende den vrede tussen God en de mensen te maken, door het Middelaarschap van Christus zal beraamd worden, dat is, zal blijken beraamd te zijn door oneindige wijsheid, in het Verbond der verlossing, en dat de Vader en de Zoon elkaar volmaakt wel verstonden in deze zaken.

De heerlijkheid bestond dan ook hierin, dat Hij als Koning volvoert, wat Hij als Priester beoogd heeft. Het is daarom dan ook, dat Hij Zijne kerk niet alleen zal stichten en uitbreiden, maar ook behouden. Zijn troon is een genadetroon voor alle de Zijnen en een troon des gerichts voor alle Zijne vijanden.

De raad des vredes, het goddelijk raadsbesluit van onze zaligheid, en van de heerlijke welvaart van Zijn volk zal plaats hebben door de koninklijke en priesterlijke regering van den Messias. God zal die beide ambten van den Messias, het koninklijk en hogepriesterlijk zo met elkaar verbinden, dat het raadsbesluit van onze zaligheid op den enen even zo goed als op den anderen rust.

Toen de beloofde Spreukenit in den persoon van Jezus in de wereld kwam, verkondigden de hemelse legerscharen: "vrede op aarde!" en toen Hij in Zijne laatste reden van Zijne discipelen afscheid nam, liet Hij hen als Zijne erfenis den "vrede" achter (Joh 14:27), en wanneer eens de wereldgeschiedenis aan haar einde en doel zal zijn gekomen, is het de volledige verwezenlijking naar alle zijden van dezen vrede, welken de gemeente Gods zal mogen genieten (Revelation 1:3).

Deze belofte waarborgde het volk van God in Zijn toekomstig opperhoofd te gelijk de macht en den wil om te helpen. Als waar Hogepriester zou de Messias de Zijnen bij God vertegenwoordigen, en hun vergeving van zonden aanbrengen, zoals de Profeet dit reeds in Zechariah 3:1 uitvoeriger had aangekondigd. Als waar Koning, van wiens kracht alle vorige slechts een zwak afbeeldsel waren geweest, zou Hij de begenadigden beschermen, en bovendien alle van God hun toegekende zegeningen tot hen brengen.

Christus zelf is de bouwmeester van Zijn geestelijken tempel, en Hij heeft dien gebouwd op de bergen Zijner onveranderlijke liefde, Zijner almachtige genade en Zijner onfeilbare waarachtigheid. Doch gelijk het met Salomo's tempel was, is het ook hiermede: de bouwstoffen moeten gereed worden gemaakt. De cederen van Libanon zijn er, maar zij zijn nog niet geschikt voor het gebouw; zij zijn niet omgehouwen en gevormd, en tot zulke cederenplanken gezaagd, wier welriekende schoonheid de voorhoven van het huis des Heeren in het Paradijs verblijden zal. De ruwe stenen zijn ook nog in de steengroeve, zij moeten daaruit gehouwen en vierkant gemaakt worden. Dit alles is het werk van den Heere Jezus zelf. Elk gelovige moet persoonlijk toebereid, gepolijst en bekwaam gemaakt worden voor zijne plaats in den tempel; maar Christus eigen hand bewerkt den arbeid. De beproevingen kunnen niet heilig maken, dan slechts wanneer zij door Hem tot dat doel aangewend worden. Onze gebeden, noch onze pogingen kunnen ons voor den hemel bereiden, zonder de hand des Heeren Jezus, die onze harten op de rechte wijze vormt. Evenals bij het bouwen van Salomo's tempel geen hamer, noch bijtel, noch enig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, omdat alles volkomen bereid was voor de juiste plaats, die het moest innemen, zo is het met den tempel, dien Jezus bouwt; alles wordt op aarde gereed gemaakt. Wanneer wij den hemel binnengaan, zullen wij daar gene heiligmaking behoeven, wij zullen daar niet meer door beproevingen geschikt gemaakt, noch door lijden gepolijst worden. Neen, wij moeten hier beneden bereid worden gemaakt-dat zal Christus alles vooraf doen, en wanneer Hij het heeft gedaan, zullen wij door ene vriendelijke hand de rivier des doods overgevoerd en naar het hemelse Jeruzalem geleid worden, om als eeuwige pilaren in den tempel onzes Heeren te blijven.

De kracht Zijns bloeds verzekert ons van schulduitdelging; door de kracht Zijner heerschappij wordt het nieuwe hart in ons geschapen. Zien wij dan op den Heere in deze dubbele betrekking, zoals het Evangelie Hem ons voorstelt. Zie in de eerste plaats op Hem als Priester, die schuldvergiffenis verleent, en altijd leeft om voor ons te bidden. In elk deel van het nieuwe Testament wordt er gedurig op Christus priesterlijk ambt gezinspeeld, als de rijke bron van vertroosting voor al het volk van God. Behoeft gij den troost der vergeving-den troost der verzekerdheid-hebt gij behoefte aan hoop, aan vrede, aan blijdschap? De geopende fontein is de fontein in het huis van David, die fontein van verzoenend bloed; de voetstap des waren Hogepriesters, deze aarde ingedrukt, is de grote bron en oorzaak van al onze blijdschap, onzen vrede, onzen troost. Wordt er van Hem gesproken als van enen Koning, in Zijn koninklijk karakter is niets, dat u ontstellen en verontrusten mag. Dewijl Hij een Koning is, heeft Hij bevelen uit te vaardigen, maar, dewijl Hij Priester is zowel als Koning, zijn Zijne geboden niet zwaar. Dewijl Hij Koning is, zo legt Hij een juk op, maar omdat Hij Koning en Priester is te gelijk, is Zijn juk zacht en Zijn last licht. Zijne bevelen zijn koninklijk, alleen ons voorgeschreven tot ons eigen geluk. Dit is Zijn gebod, dat gij gelooft in Zijnen naam. Zijne wet is liefde; Zijne scepter en Zijn kruis zijn zodanig, dat, wanneer de majesteit van het eerste u verschrikt, terstond ene openbaring van genade, liefde en medegevoel in het andere u vertroost.

Vers 12

12. En spreek tot hem, den hogepriester Josua, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Ziet Ik wil u tonen, wat Ik daarmee bedoel dat u, wien toch als hogepriester gene koningskroon toekomt, het teken van koninklijke majesteit wordt op het hoofd gezet. Een man, wiens naam is Zemah d. i. SPRUITE, die zal uit zijne plaats, uit het koninklijk geslacht van David spruiten als een arm, zwak rijsje, en toch zal Hij tot koninklijke heerlijkheid opwassen, zo als de Profeten (Isaiah 11:1. Jeremiah 23:33. Ezekiel 17:1) hebben voorzegd, waarom zij Hem ook met dien naam hebben genoemd, en Hij zal in heerlijkheid des HEEREN tempel bouwen, waarvan de tabernakel en Salomo's en Zerubbabel's tempel slechts zwakke afbeeldsels zijn, namelijk de levende gemeente des Heeren (Zechariah 4:9. Hosea 8:1. 1 Peter 2:5. 3:6. Ephesians 2:21 v. Haggai 2:6-Haggai 2:9).

1) Ogenschijnlijk lijkt het, of Josua twee of meer kronen zijn opgezet. Vandaar dat sommigen ook spreken van een zilveren en gouden kroon, maar dat kan niet, op n hoofd kan slechts n kroon worden gezet. De zin is dan ook, dat op Josua's hoofd zou gezet worden n kroon, samengesteld uit verscheidene diademen, gelijk dan ook in Revelation 9:12 van verscheidene diademen sprake is, die op het hoofd van den Christus Gods zouden worden gezet. 13. Ja, Hij zal den tempel des HEEREN, welke dan dezen naam ook in waarheid zal verdienen, omdat de Heere zelf daarin Zijne woning eeuwig hebben zal, bouwen, en Hij zal het sieraad der koninklijke majesteit dragen, en Hij zal in zulk ene hoogheid en heerlijkheid zitten, en tot heil van Zijn begenadigd volk heersen op Zijnen troon; en Hij zal tevens priester zijn op Zijnen troon, dien Hij als Davids Spreukenit heeft ingenomen, en Zijn volk verzoenen, in Gods genade bewaren en met eeuwig hen zegenen. En de raad des vredes zal tussen die beiden wezen, tussen den Koning en den Hogepriester, welke beide ambten Hij en Zijn persoon op `t nauwst verenigt. Den vrede van Zijn volk tot stand te brengen en eeuwig te bewaren zal het onafgebroken zoeken van dezen koninklijken hogepriester zijn.

1) Merk hier op; tussen Jehova en den Man Spreukenite, tussen den Vader en den Zoon zal de raad des vredes zijn. Dat is, de raad betreffende den vrede tussen God en de mensen te maken, door het Middelaarschap van Christus zal beraamd worden, dat is, zal blijken beraamd te zijn door oneindige wijsheid, in het Verbond der verlossing, en dat de Vader en de Zoon elkaar volmaakt wel verstonden in deze zaken.

De heerlijkheid bestond dan ook hierin, dat Hij als Koning volvoert, wat Hij als Priester beoogd heeft. Het is daarom dan ook, dat Hij Zijne kerk niet alleen zal stichten en uitbreiden, maar ook behouden. Zijn troon is een genadetroon voor alle de Zijnen en een troon des gerichts voor alle Zijne vijanden.

De raad des vredes, het goddelijk raadsbesluit van onze zaligheid, en van de heerlijke welvaart van Zijn volk zal plaats hebben door de koninklijke en priesterlijke regering van den Messias. God zal die beide ambten van den Messias, het koninklijk en hogepriesterlijk zo met elkaar verbinden, dat het raadsbesluit van onze zaligheid op den enen even zo goed als op den anderen rust.

Toen de beloofde Spreukenit in den persoon van Jezus in de wereld kwam, verkondigden de hemelse legerscharen: "vrede op aarde!" en toen Hij in Zijne laatste reden van Zijne discipelen afscheid nam, liet Hij hen als Zijne erfenis den "vrede" achter (Joh 14:27), en wanneer eens de wereldgeschiedenis aan haar einde en doel zal zijn gekomen, is het de volledige verwezenlijking naar alle zijden van dezen vrede, welken de gemeente Gods zal mogen genieten (Revelation 1:3).

Deze belofte waarborgde het volk van God in Zijn toekomstig opperhoofd te gelijk de macht en den wil om te helpen. Als waar Hogepriester zou de Messias de Zijnen bij God vertegenwoordigen, en hun vergeving van zonden aanbrengen, zoals de Profeet dit reeds in Zechariah 3:1 uitvoeriger had aangekondigd. Als waar Koning, van wiens kracht alle vorige slechts een zwak afbeeldsel waren geweest, zou Hij de begenadigden beschermen, en bovendien alle van God hun toegekende zegeningen tot hen brengen.

Christus zelf is de bouwmeester van Zijn geestelijken tempel, en Hij heeft dien gebouwd op de bergen Zijner onveranderlijke liefde, Zijner almachtige genade en Zijner onfeilbare waarachtigheid. Doch gelijk het met Salomo's tempel was, is het ook hiermede: de bouwstoffen moeten gereed worden gemaakt. De cederen van Libanon zijn er, maar zij zijn nog niet geschikt voor het gebouw; zij zijn niet omgehouwen en gevormd, en tot zulke cederenplanken gezaagd, wier welriekende schoonheid de voorhoven van het huis des Heeren in het Paradijs verblijden zal. De ruwe stenen zijn ook nog in de steengroeve, zij moeten daaruit gehouwen en vierkant gemaakt worden. Dit alles is het werk van den Heere Jezus zelf. Elk gelovige moet persoonlijk toebereid, gepolijst en bekwaam gemaakt worden voor zijne plaats in den tempel; maar Christus eigen hand bewerkt den arbeid. De beproevingen kunnen niet heilig maken, dan slechts wanneer zij door Hem tot dat doel aangewend worden. Onze gebeden, noch onze pogingen kunnen ons voor den hemel bereiden, zonder de hand des Heeren Jezus, die onze harten op de rechte wijze vormt. Evenals bij het bouwen van Salomo's tempel geen hamer, noch bijtel, noch enig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, omdat alles volkomen bereid was voor de juiste plaats, die het moest innemen, zo is het met den tempel, dien Jezus bouwt; alles wordt op aarde gereed gemaakt. Wanneer wij den hemel binnengaan, zullen wij daar gene heiligmaking behoeven, wij zullen daar niet meer door beproevingen geschikt gemaakt, noch door lijden gepolijst worden. Neen, wij moeten hier beneden bereid worden gemaakt-dat zal Christus alles vooraf doen, en wanneer Hij het heeft gedaan, zullen wij door ene vriendelijke hand de rivier des doods overgevoerd en naar het hemelse Jeruzalem geleid worden, om als eeuwige pilaren in den tempel onzes Heeren te blijven.

De kracht Zijns bloeds verzekert ons van schulduitdelging; door de kracht Zijner heerschappij wordt het nieuwe hart in ons geschapen. Zien wij dan op den Heere in deze dubbele betrekking, zoals het Evangelie Hem ons voorstelt. Zie in de eerste plaats op Hem als Priester, die schuldvergiffenis verleent, en altijd leeft om voor ons te bidden. In elk deel van het nieuwe Testament wordt er gedurig op Christus priesterlijk ambt gezinspeeld, als de rijke bron van vertroosting voor al het volk van God. Behoeft gij den troost der vergeving-den troost der verzekerdheid-hebt gij behoefte aan hoop, aan vrede, aan blijdschap? De geopende fontein is de fontein in het huis van David, die fontein van verzoenend bloed; de voetstap des waren Hogepriesters, deze aarde ingedrukt, is de grote bron en oorzaak van al onze blijdschap, onzen vrede, onzen troost. Wordt er van Hem gesproken als van enen Koning, in Zijn koninklijk karakter is niets, dat u ontstellen en verontrusten mag. Dewijl Hij een Koning is, heeft Hij bevelen uit te vaardigen, maar, dewijl Hij Priester is zowel als Koning, zijn Zijne geboden niet zwaar. Dewijl Hij Koning is, zo legt Hij een juk op, maar omdat Hij Koning en Priester is te gelijk, is Zijn juk zacht en Zijn last licht. Zijne bevelen zijn koninklijk, alleen ons voorgeschreven tot ons eigen geluk. Dit is Zijn gebod, dat gij gelooft in Zijnen naam. Zijne wet is liefde; Zijne scepter en Zijn kruis zijn zodanig, dat, wanneer de majesteit van het eerste u verschrikt, terstond ene openbaring van genade, liefde en medegevoel in het andere u vertroost.

Vers 14

14. En die kronen, zaamverbonden tot ne pracht kroon, welke op die wijze den hogepriester Josua is opgezet, om hem als een voorbeeld van den toekomstigen Messias voor te stellen, zullen in den tempel worden gebracht en daar worden bewaard; zij zullen wezen voor Chelem (= sterk), en voor Tobia, en voor Jedaja, die drie gezanten der Joden te Babylon en overbrengers van het geschenk, en voor Chen (liever: voor de vriendelijkheid van) Josia, den zoon van Zefanja, die deze gasten uit Babylon bij zich heeft opgenomen en geherbergd, tot ene gedachtenis in den tempel des HEEREN. Niet alleen om de namen der gevers van het goed te vereeuwigen, maar inzonderheid als eer, profetische handeling, als een symbolische aanduiding van de beloften van den Messias. Eenmaal zou Hij komen tot den tempel, die in waarheid Priester en Koning tegelijk zou zijn.

Vers 14

14. En die kronen, zaamverbonden tot ne pracht kroon, welke op die wijze den hogepriester Josua is opgezet, om hem als een voorbeeld van den toekomstigen Messias voor te stellen, zullen in den tempel worden gebracht en daar worden bewaard; zij zullen wezen voor Chelem (= sterk), en voor Tobia, en voor Jedaja, die drie gezanten der Joden te Babylon en overbrengers van het geschenk, en voor Chen (liever: voor de vriendelijkheid van) Josia, den zoon van Zefanja, die deze gasten uit Babylon bij zich heeft opgenomen en geherbergd, tot ene gedachtenis in den tempel des HEEREN. Niet alleen om de namen der gevers van het goed te vereeuwigen, maar inzonderheid als eer, profetische handeling, als een symbolische aanduiding van de beloften van den Messias. Eenmaal zou Hij komen tot den tempel, die in waarheid Priester en Koning tegelijk zou zijn.

Vers 15

15. En, wanneer men deze uit het door de Babylonische vreemdelingen aangebrachte zilver en goud vervaardigde kroon in den tempel ziet, zal men er aan denken wat Haggaï (2:7) heeft geprofeteerd, namelijk: die verre zijn, zullen komen en zullen met hun schatten bouwen in den tempel des HEEREN, en dien met kostbaarheden vervullen, en gijlieden zult wanneer dit eens geschiedt, weten, dat de HEERE der heirscharen mij, den Engel des Heeren, die hier door Zijnen Profeet spreekt, tot u gezonden heeft, om u de heerlijkheid van Zijnen naam te openbaren, en uw heil tot stand te brengen. Dit zal geschieden, gij zult Mijne zending tot u erkennen en ondervinden, en zo aan de vervulling der nabijzijnde grote, belofte aandeel krijgen, Indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des HEEREN, uws Gods. Wie echter deze stem niet hoort zal ook Mij en daarmee ook den Messias en Zijne zaligheid niet erkennen en ontvangen.

Vers 15

15. En, wanneer men deze uit het door de Babylonische vreemdelingen aangebrachte zilver en goud vervaardigde kroon in den tempel ziet, zal men er aan denken wat Haggaï (2:7) heeft geprofeteerd, namelijk: die verre zijn, zullen komen en zullen met hun schatten bouwen in den tempel des HEEREN, en dien met kostbaarheden vervullen, en gijlieden zult wanneer dit eens geschiedt, weten, dat de HEERE der heirscharen mij, den Engel des Heeren, die hier door Zijnen Profeet spreekt, tot u gezonden heeft, om u de heerlijkheid van Zijnen naam te openbaren, en uw heil tot stand te brengen. Dit zal geschieden, gij zult Mijne zending tot u erkennen en ondervinden, en zo aan de vervulling der nabijzijnde grote, belofte aandeel krijgen, Indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des HEEREN, uws Gods. Wie echter deze stem niet hoort zal ook Mij en daarmee ook den Messias en Zijne zaligheid niet erkennen en ontvangen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile