Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-4.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 4Zechariah 4:1.
ONDERHOUDING DER KERK DOOR GODS KRACHT.
V. Zechariah 4:1-Zechariah 4:14. Het vijfde nachtgezicht van den kandelaar met de twee olijfbomen toont aan, hoe de verzoende en geheiligde gemeente Gods, door de genadegaven des Heiligen Geestes, welke haar toevloeien, eens zal worden verheerlijkt. Ook dit gezicht is in twee delen verdeeld: Zechariah 4:1-Zechariah 4:7 tonen door den gouden kandelaar en de door den Engel daarbij gevoegde korte verklaring aan, hoe het rijk Gods door den Geest des Heeren zal worden gebouwd en voltooid en de gemeente Gods hare bestemming, om een helder lichtende kandelaar te zijn, bereikt; Zechariah 4:8-Zechariah 4:14 verklaren dit echter nader door ene nauwkeurige verklaring van den Heere zelven.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 4Zechariah 4:1.
ONDERHOUDING DER KERK DOOR GODS KRACHT.
V. Zechariah 4:1-Zechariah 4:14. Het vijfde nachtgezicht van den kandelaar met de twee olijfbomen toont aan, hoe de verzoende en geheiligde gemeente Gods, door de genadegaven des Heiligen Geestes, welke haar toevloeien, eens zal worden verheerlijkt. Ook dit gezicht is in twee delen verdeeld: Zechariah 4:1-Zechariah 4:7 tonen door den gouden kandelaar en de door den Engel daarbij gevoegde korte verklaring aan, hoe het rijk Gods door den Geest des Heeren zal worden gebouwd en voltooid en de gemeente Gods hare bestemming, om een helder lichtende kandelaar te zijn, bereikt; Zechariah 4:8-Zechariah 4:14 verklaren dit echter nader door ene nauwkeurige verklaring van den Heere zelven.
Vers 1
1. En de Engel, die met mij sprak, kwam weer, nadat hij eerst aan het einde van het vorige gezicht was verdwenen, en hij wekte mij op, daar ik met het voorbijgaan van het vorige gezicht uit den toestand van verrukking tot den gewonen toestand van menselijk bewustzijn was teruggekeerd. Hij verplaatste mij midden in den toestand van verrukking, zodat ik in staat was de goddelijke, voor aardse ogen onzichtbare dingen te zien, gelijk een man, die van zijnen slaap, in welken zijn oog voor de dingen der zichtbare wereld gesloten zijn, opgewekt wordt, en daardoor in staat gesteld om die te zien.Vers 1
1. En de Engel, die met mij sprak, kwam weer, nadat hij eerst aan het einde van het vorige gezicht was verdwenen, en hij wekte mij op, daar ik met het voorbijgaan van het vorige gezicht uit den toestand van verrukking tot den gewonen toestand van menselijk bewustzijn was teruggekeerd. Hij verplaatste mij midden in den toestand van verrukking, zodat ik in staat was de goddelijke, voor aardse ogen onzichtbare dingen te zien, gelijk een man, die van zijnen slaap, in welken zijn oog voor de dingen der zichtbare wereld gesloten zijn, opgewekt wordt, en daardoor in staat gesteld om die te zien.Vers 2
2. En hij zei tot mij: Wat ziet gij? En ik zei: Ik zie, en ziet, er was voor mij een geheel gouden kandelaar 1), gelijk aan die, welke in het heiligdom des tempels stond, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, eneven als bij dien kandelaar, zijne zeven lampen daarop; en deze bijzonderheid was daarbij, die lampen hadden zeven en zeven pijpen of rieten, de welke boven zijn hoofd waren, en rijke menigte olie aan elke lamp toevoerden.1) Door dit gezicht wordt het woord van den Steen, in het vorige hoofdstuk gemeld, nader bevestigd. De gouden kandelaar is de Kerk. De Kerk wordt door de olie des Geestes gevoed, en opdat er nooit behoefte zou zijn, maar zij op Goddelijke wijze zonder toedoen van mensen, zou worden in stand gehouden, stonden er twee olijfbomen daarnevens, opdat deze gedurig in de olie zouden voorzien.
Dat die gouden kandelaar zegen lampen had, betekent, dat de Kerk zich op veelvuldige wijze zou openbaren. Ook in Openbaring :20 zijn de zeven lampen, de zeven gemeenten.
Vers 2
2. En hij zei tot mij: Wat ziet gij? En ik zei: Ik zie, en ziet, er was voor mij een geheel gouden kandelaar 1), gelijk aan die, welke in het heiligdom des tempels stond, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, eneven als bij dien kandelaar, zijne zeven lampen daarop; en deze bijzonderheid was daarbij, die lampen hadden zeven en zeven pijpen of rieten, de welke boven zijn hoofd waren, en rijke menigte olie aan elke lamp toevoerden.1) Door dit gezicht wordt het woord van den Steen, in het vorige hoofdstuk gemeld, nader bevestigd. De gouden kandelaar is de Kerk. De Kerk wordt door de olie des Geestes gevoed, en opdat er nooit behoefte zou zijn, maar zij op Goddelijke wijze zonder toedoen van mensen, zou worden in stand gehouden, stonden er twee olijfbomen daarnevens, opdat deze gedurig in de olie zouden voorzien.
Dat die gouden kandelaar zegen lampen had, betekent, dat de Kerk zich op veelvuldige wijze zou openbaren. Ook in Openbaring :20 zijn de zeven lampen, de zeven gemeenten.
Vers 3
3. En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde, welke onophoudelijk het sap der vruchten in de schaal uitgoten, zodat de zeven lampen in staat waren zonder menselijk toedoen bestendig licht te geven.Door drie zaken onderscheidt zich dus deze kandelaar van dien des tempels: 1) door de op het hoofdstuk aangebrachte oliekruik, 2) door de 7 maal 7 pijpen, welke van deze tot de 7 lampen voeren, 3) door de 2 olijfbomen, welke de oliekruik verzorgen.
Vers 3
3. En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde, welke onophoudelijk het sap der vruchten in de schaal uitgoten, zodat de zeven lampen in staat waren zonder menselijk toedoen bestendig licht te geven.Door drie zaken onderscheidt zich dus deze kandelaar van dien des tempels: 1) door de op het hoofdstuk aangebrachte oliekruik, 2) door de 7 maal 7 pijpen, welke van deze tot de 7 lampen voeren, 3) door de 2 olijfbomen, welke de oliekruik verzorgen.
Vers 4
4. En ik antwoordde, en zei tot den Engel, die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen? 5. Toen antwoordde de Engel, die met mij sprak en zeiverwonderd tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? Gemakkelijk kan, als de bedoeling van den kandelaar in het heilige des tempels is begrepen, de betekenis van de bijzonderheden van dezen kandelaar worden opgemaakt. En Ik zei: Neen, mijn Heere!Hoe! de Profeet belijdt zijne onkunde en de Profeet moet ons onderwijzen? Ja, hier is de onderwijzer de niet wetende. Al de Godsmannen willen niets uit zich zelven weten, maar laten zich door God onderwijzen. Welk een verschil tussen deze mannen en de ongelovige geleerden van onzen tijd, die zeggen alles uit zich zelven te weten, en derhalve geen goddelijk onderwijs te erkennen of aan te nemen! Doch wat dunkt u, die toch zeker tot de laatstgenoemden niet wilt behoren, gaat het niet goed te zamen; een mens, die niets weet en God die alles weet? Welnu, wat weet een mens, ik zeg niet van aardse, stoffelijke en tijdelijke dingen, maar van de dingen Gods en der eeuwigheid? Immers niets met zekerheid. De wijste mensen kunnen in dit opzicht enkel menen en gissen, maar zich van niets vergewissen, God alleen kan ons hierin onderwijs geven, en geeft ons hierin onderwijs in Zijn woord en in Zijne Schrift, die zich zo volkomen bewijzen Zijn Woord en Zijne Schrift te zijn, als een appel en een perzik zich bewijzen, niet door mensen gemaakt, maar uit de natuur gegroeid te zijn. Daarom moeten wij ons voor God en Zijn Woord altijd weer opnieuw plaatsen als niets wetende leerlingen, om altijd nieuw onderwijs van den Heere te ontvangen. Het is hiermede, als wanneer gij ene fles met water gevuld, in een vat met wijn indopen wildet. Wat zoudt gij er bij winnen? Niets, gij zoudt uw water een weinigje gekleurd terug ontvangen. Neen, duik uwe fles ledig, naar beneden in den wijn, en gij zult haar geheel met wijn gevuld daaruit weer ophalen.
Vers 4
4. En ik antwoordde, en zei tot den Engel, die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen? 5. Toen antwoordde de Engel, die met mij sprak en zeiverwonderd tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? Gemakkelijk kan, als de bedoeling van den kandelaar in het heilige des tempels is begrepen, de betekenis van de bijzonderheden van dezen kandelaar worden opgemaakt. En Ik zei: Neen, mijn Heere!Hoe! de Profeet belijdt zijne onkunde en de Profeet moet ons onderwijzen? Ja, hier is de onderwijzer de niet wetende. Al de Godsmannen willen niets uit zich zelven weten, maar laten zich door God onderwijzen. Welk een verschil tussen deze mannen en de ongelovige geleerden van onzen tijd, die zeggen alles uit zich zelven te weten, en derhalve geen goddelijk onderwijs te erkennen of aan te nemen! Doch wat dunkt u, die toch zeker tot de laatstgenoemden niet wilt behoren, gaat het niet goed te zamen; een mens, die niets weet en God die alles weet? Welnu, wat weet een mens, ik zeg niet van aardse, stoffelijke en tijdelijke dingen, maar van de dingen Gods en der eeuwigheid? Immers niets met zekerheid. De wijste mensen kunnen in dit opzicht enkel menen en gissen, maar zich van niets vergewissen, God alleen kan ons hierin onderwijs geven, en geeft ons hierin onderwijs in Zijn woord en in Zijne Schrift, die zich zo volkomen bewijzen Zijn Woord en Zijne Schrift te zijn, als een appel en een perzik zich bewijzen, niet door mensen gemaakt, maar uit de natuur gegroeid te zijn. Daarom moeten wij ons voor God en Zijn Woord altijd weer opnieuw plaatsen als niets wetende leerlingen, om altijd nieuw onderwijs van den Heere te ontvangen. Het is hiermede, als wanneer gij ene fles met water gevuld, in een vat met wijn indopen wildet. Wat zoudt gij er bij winnen? Niets, gij zoudt uw water een weinigje gekleurd terug ontvangen. Neen, duik uwe fles ledig, naar beneden in den wijn, en gij zult haar geheel met wijn gevuld daaruit weer ophalen.
Vers 6
6. Toen antwoordde hij en sprak tot mij, zeggende: Ditgehele gezicht, dat voor uwe ogen staat, is het woord des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende (dat betekent): Gij zijt geroepen als nakomeling van David, op wien, hoe gering en veracht gij zijt, Gods belofte rust, om te volvoeren wat gij begonnen zijt, namelijk om het rijk Gods op te bouwen en te volmaken. Het volk van dat rijk moet een licht des Heeren zijn in de duisternis der wereld, zo als door dezen kandelaar en zijne lampen wordt voorgesteld. Niet door kracht, noch door menselijk geweld, maar door Mijnen Geest zal hetzo even genoemde werk geschieden. Mijn Heilige Geest alleen zal het daartoe brengen, dat de gemeente des Heeren verheerlijkt wordt, en haar licht ten allen tijde zou kunnen laten branden en lichten, gelijk die olijfbomen aanwijzen, zegt de HEERE der heirscharen.De Heere wil zeggen, dat Zijn arm zou tot stand brengen wat geen menselijk vermogen vermocht. Die gouden kandelaar, geheel gereed om ontstoken te worden, zonder dat ene menselijke hand zijne armen van olie voorzag, was het aanschouwelijk beeld van den tempel, waaraan hij weleer ten sieraad verstrekte, zijne herstelling zou gelukkig voortgaan, waar stoffelijke krachten en middelen daartoe, gelijk het scheen, ook ontbraken. Weldra zou de hoofd- of hoeksteen des gevels verrijzen, met blijde jubels begroet, als profetie van het straks voltooide geheel, en ook van het grootste bewaar zou het gelden: wie zijt gij, o grote berg! Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot ene effene vlakte! Verheven woord, inderdaad, en toch op het heerlijkst vervuld. Slechts vier jaren later, en de voltooide tempel stond daar, als ten teken dat de profetenstem van Zacharia en Haggaï geen roepende in de woestijn was geweest. De arbeid wordt hervat, de eredienst hersteld, zelfs werd de luister van dit tweede huis nog groter, dan ooit die van het eerste geweest was, sinds Hij er in trad, die zeggen kon: "meer dan Salomo, meer dan de tempel is hier. " De Geest had den tempel gebouwd, en niet eer werd hij bij vernieuwing gesloopt door vijandelijke kracht en geweld, voordat de Geest der genade en der gebeden, bedroefd en weerstaan van het Messiasmoordend volk was geweken. Op de puinhopen van dien tempel rees een ander heiligdom op. het Godsgebouw des N. V. Is er meer dan een vluchtige blik op zijne geschiedenis nodig, om de waarheid van het tekstwoord te staven? Doch reeds zijne stichting verkondigt het met ene duidelijkheid, die geen twijfel of misverstand duldt. Ziet hij wordt geboren, die, meer dan Zerubbabel een erfgenaam van David's troon en glorie mag heten, maar geboren door de kracht van dienzelfden Geest, die hier den tempel herstelt. Hij treedt op, maar niet in stormwind, aardbeving en vuur; Hij overmeestert de harten, maar door de stille macht van den Geest. Krachten gaan van Hem uit, maar als de wonderzucht een teken van den hemel begeert, Hij wijst de bede onvoorwaardelijk af, want niet in schrikwekkenden glans, in geestelijk schoon wil Hij praten. Wie Hem vraagt wanneer het Godsrijk zal komen, krijgt ten antwoord, dat het niet komt met uitwendig gelaat, en waar Zijn discipel geweld met geweld wil te keer gaan, verneemt deze terstond het bevel: "steek uw zwaard wederom in de schede. " Wel mocht Hij straks aan Zijnen rechter getuigen: "indien Mijn koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijne dienaars gestreden hebben. " Maar Hij overwint door te sterven; Hij verrijst in de stilte der eenzaamheid; Hij vaart op, niet door een onweer, maar door een wolk aan de wereld der zinnen onttogen, om Zijn Geest op alle vlees te doen dalen. En waar nu die kracht uit den Hoge Zijne jongeren aangordt, ziet hoe zij bij de uitbreiding van het Godsrijk geen ander beginsel doen gelden, dan hetzelfde dat Zijne stichting beheerste. Geen zwaard, dan het zwaard des Geestes, geen schild, dan het schild des geloofs, geen bondgenoot, dan den Koning der koningen, Door de dwaasheid der prediking maken zij de wijsheid der wereld tot schande; door het zwakke Gods verwinnen zij het sterke der wereld. Slechts weinig eeuwen na hun verscheiden en het heidens Rome heeft zijne poorten voor het triomferend Evangelie ontsloten, maar triomferend niet door kracht of geweld. De stille, zedelijke macht der prediking heeft slaven der zonden tot vrijgemaakten van Christus, Romeinse keizers tot staatsdienaren in Zijn onbewegelijk koninkrijk, Joden en heidenen samen tot n lichaam gemaakt. Die Geest trekt met Evangelieboden op, naar Oosten en Westen en Zuiden en Noorden, en herschept het gelaat der geestelijke wereld in maatschappij en gezin, maar door geen ander vermogen dan dat der waarheid en der liefde alleen. In ieder zondaar, die waarlijk tot Christus gebracht wordt, wordt ook zichtbaar voor het menselijk oog een werk der genade begonnen, voortgezet, en ten einde gebracht, dat zich tot in de eeuwigheid uitstrekt. Het hart, door die genade vernieuwd, wordt nu een heilige tempel, waarin de Onzienlijke zetelt, waar het vroeger door de zonde overheerst, aan een ontoonbaren bouwval gelijk was. Maar nu deze nieuwe schepping, in zo menig opzicht een geestelijk wonder te noemen, van waar ontleent zij haren oorsprong, en hoe komt zij der voltooiing nabij. Europese Christenen, laat het u door den eersten Christen van uw eigen werelddeel leren, dat het niet Paulus was, die het deed, maar de Heere, die Lydia's hart voor Paulus woord had geopend, en hoort den Apostel zelven u vragen: wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door welke gij geloofd hebt, en dat gelijk God aan een iegelijk de gave der Genade gegeven heeft. Ja gave der genade, ziet daar hoe het voorrecht van ieder mag heten, wien het geschonken werd in Christus te geloven, en, zo het zijn moet in Christus te lijden. `t Was geen menselijke kracht, die de eerste Pinkstergemeente der drie duizenden te voorschijn deed treden, en straks ene schare van priesteren dwong, den gelove gehoorzaam te zijn. `t Was geen geweld zelfs van het machtigste wapen der liefde, van de tranen van Monica, dat ten slotte Augustinus van zijnen laatsten keten verloste; de Heere zelf maakte den gevangene vrij, toen zij de hope schier opgaf. `t Was. maar waartoe uit het stof der eeuwen de bewijzen voor ene waarheid gedolven, op dezen zelfden stond hier zeker in stilte door tal van stemmen verkondigd? Discipelen van den Heere in ons midden, indien n uwer den moed heeft om boven het heiligdom van zijn geestelijk leven te schrijven: "dit is het grote Babel, dat ik gebouwd heb, " in plaats van diep ootmoedig met den gewijden schrijver te zeggen: "die dit alles gebouwd heeft is God, " hij kome herwaarts en tone zijn schrift, en spreke dit profetenwoord tegen! Maar neen zulk stemmen, wij zijn er reeds verzekerd van, zij zullen niet uit ne vergadering althans van Christenen opgaan, zij zouden althans overstemd worden door het oneindig groter aantal van hem, die belijden: door de genade van God ben ik, dat ik ben, en Zijne genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest. En zolang de geschiedenis van ieder geestelijk leven, wel beschouwd ten slotte in dit woord kan worden samengevat, zolang zal ook het Amen niet achterblijven op Zacharia's profetische taal: "Niet door kracht, niet door geweld, maar door Mijnen Geest, spreekt de Heere der heirscharen!" .
De Profeet moest dan uit des Heeren naam aan Zerubbabel zeggen: niet door kracht noch door geweld" (men kan het ook vertalen: niet door een heirleger, noch door geweld), maar door Mijnen Geest (zal het geschieden), zegt Jehova der heirscharen. Het zou zeer dwaas zijn, bijaldien men dit wilde begrijpen in den zin, dat Zerubbabel gene de minste moeite moest aanwenden, om stenen en bouwmaterialen te verzamelen, om kundige en eerlijke werklieden te zoeken, om de goedkeuring van den Perziaansen koning te vragen, en zich bij hem op het gunstige besluit van Kores te beroepen, of om veiligheidsmiddelen en wachtposten tegen de aanranding van vijanden te stellen, maar slechts alles aan de zorg van God moest overlaten, om zelf alleen toeschouwer te wezen, hoe de tempel er wel komen zou; zulke dwaze dingen worden nergens in den Bijbel geleerd. Het zou een misbruik zijn van het vertrouwen op God, en een blijk van luiheid en onverschilligheid. De gehele rede strekt, om Zerubbabel tot het bouwen aan te moedigen, maar niet om hem daarvan af te houden. Neen de zin is, dat hij gene heirlegers nodig had om zich tegen den onraad te sterken, gene grote sommen of verbintenissen, om daarop te wachten, maar dat hij moest beginnen en vlijtig voortgaan, met de middelen, die hij reeds had, al berekende hij ook, dat hij die schatten niet bezat, welke hij nodig zou hebben om den arbeid naar het uitgestrekte plan te volbrengen, noch den weg kende om die te verkrijgen. Dit zou Jehova door Zijnen Geest doen. Deze zou werken op het hart van Darius Hystaspes, (ik wil hier kortheidshalve volgens de uitkomst spreken), zodat deze Vorst niet alleen het besluit van Kores zou bevestigen, in het volle verlof aan de Israëlieten, om hun heiligdom verder op te bouwen, maar ook daarenboven uit zijne goederen de onkosten schenken, die zij tot dat werk, alsmede tot de dagelijkse offerande behoefden, met vrijdom van impost, ja, onder bedreiging van zijn koninklijk ongenoegen en de geduchtste straf aan hun tegenstanders (Ezra 6:1-Ezra 6:14). Deze Geest van God zou de arbeiders gewillig en eendrachtig maken, om het werk te doen, en de inwoners van Judea om het hun volvaardig bij te dragen, zo voorspoedig, dat het Huis van God in vier jaren tijds geheel zou worden voltooid en ingewijd. (Ezra 6:15-Ezra 6:22). Men kan dit alles wel aan des Heeren Voorzienigheid toeschrijven, maar dewijl er staat: "door Mijnen Geest, " en, ook in het Oude Testament meermalen gesproken wordt van Gods Geest, in onderscheiding van Jehova, Zender en den Engel van Jehova, die gezonden wordt (verg. Isaiah 63:9, Isaiah 63:10), vind ik gene reden, om hier van den Geest iets anders te maken, te minder, omdat deze Geest in de harten godsdienstige indrukken, zelfs bij enen heidensen koning en diens hovelingen, moest verwekken en anders de bouw niet had kunnen geschieden.
Vers 6
6. Toen antwoordde hij en sprak tot mij, zeggende: Ditgehele gezicht, dat voor uwe ogen staat, is het woord des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende (dat betekent): Gij zijt geroepen als nakomeling van David, op wien, hoe gering en veracht gij zijt, Gods belofte rust, om te volvoeren wat gij begonnen zijt, namelijk om het rijk Gods op te bouwen en te volmaken. Het volk van dat rijk moet een licht des Heeren zijn in de duisternis der wereld, zo als door dezen kandelaar en zijne lampen wordt voorgesteld. Niet door kracht, noch door menselijk geweld, maar door Mijnen Geest zal hetzo even genoemde werk geschieden. Mijn Heilige Geest alleen zal het daartoe brengen, dat de gemeente des Heeren verheerlijkt wordt, en haar licht ten allen tijde zou kunnen laten branden en lichten, gelijk die olijfbomen aanwijzen, zegt de HEERE der heirscharen.De Heere wil zeggen, dat Zijn arm zou tot stand brengen wat geen menselijk vermogen vermocht. Die gouden kandelaar, geheel gereed om ontstoken te worden, zonder dat ene menselijke hand zijne armen van olie voorzag, was het aanschouwelijk beeld van den tempel, waaraan hij weleer ten sieraad verstrekte, zijne herstelling zou gelukkig voortgaan, waar stoffelijke krachten en middelen daartoe, gelijk het scheen, ook ontbraken. Weldra zou de hoofd- of hoeksteen des gevels verrijzen, met blijde jubels begroet, als profetie van het straks voltooide geheel, en ook van het grootste bewaar zou het gelden: wie zijt gij, o grote berg! Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot ene effene vlakte! Verheven woord, inderdaad, en toch op het heerlijkst vervuld. Slechts vier jaren later, en de voltooide tempel stond daar, als ten teken dat de profetenstem van Zacharia en Haggaï geen roepende in de woestijn was geweest. De arbeid wordt hervat, de eredienst hersteld, zelfs werd de luister van dit tweede huis nog groter, dan ooit die van het eerste geweest was, sinds Hij er in trad, die zeggen kon: "meer dan Salomo, meer dan de tempel is hier. " De Geest had den tempel gebouwd, en niet eer werd hij bij vernieuwing gesloopt door vijandelijke kracht en geweld, voordat de Geest der genade en der gebeden, bedroefd en weerstaan van het Messiasmoordend volk was geweken. Op de puinhopen van dien tempel rees een ander heiligdom op. het Godsgebouw des N. V. Is er meer dan een vluchtige blik op zijne geschiedenis nodig, om de waarheid van het tekstwoord te staven? Doch reeds zijne stichting verkondigt het met ene duidelijkheid, die geen twijfel of misverstand duldt. Ziet hij wordt geboren, die, meer dan Zerubbabel een erfgenaam van David's troon en glorie mag heten, maar geboren door de kracht van dienzelfden Geest, die hier den tempel herstelt. Hij treedt op, maar niet in stormwind, aardbeving en vuur; Hij overmeestert de harten, maar door de stille macht van den Geest. Krachten gaan van Hem uit, maar als de wonderzucht een teken van den hemel begeert, Hij wijst de bede onvoorwaardelijk af, want niet in schrikwekkenden glans, in geestelijk schoon wil Hij praten. Wie Hem vraagt wanneer het Godsrijk zal komen, krijgt ten antwoord, dat het niet komt met uitwendig gelaat, en waar Zijn discipel geweld met geweld wil te keer gaan, verneemt deze terstond het bevel: "steek uw zwaard wederom in de schede. " Wel mocht Hij straks aan Zijnen rechter getuigen: "indien Mijn koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijne dienaars gestreden hebben. " Maar Hij overwint door te sterven; Hij verrijst in de stilte der eenzaamheid; Hij vaart op, niet door een onweer, maar door een wolk aan de wereld der zinnen onttogen, om Zijn Geest op alle vlees te doen dalen. En waar nu die kracht uit den Hoge Zijne jongeren aangordt, ziet hoe zij bij de uitbreiding van het Godsrijk geen ander beginsel doen gelden, dan hetzelfde dat Zijne stichting beheerste. Geen zwaard, dan het zwaard des Geestes, geen schild, dan het schild des geloofs, geen bondgenoot, dan den Koning der koningen, Door de dwaasheid der prediking maken zij de wijsheid der wereld tot schande; door het zwakke Gods verwinnen zij het sterke der wereld. Slechts weinig eeuwen na hun verscheiden en het heidens Rome heeft zijne poorten voor het triomferend Evangelie ontsloten, maar triomferend niet door kracht of geweld. De stille, zedelijke macht der prediking heeft slaven der zonden tot vrijgemaakten van Christus, Romeinse keizers tot staatsdienaren in Zijn onbewegelijk koninkrijk, Joden en heidenen samen tot n lichaam gemaakt. Die Geest trekt met Evangelieboden op, naar Oosten en Westen en Zuiden en Noorden, en herschept het gelaat der geestelijke wereld in maatschappij en gezin, maar door geen ander vermogen dan dat der waarheid en der liefde alleen. In ieder zondaar, die waarlijk tot Christus gebracht wordt, wordt ook zichtbaar voor het menselijk oog een werk der genade begonnen, voortgezet, en ten einde gebracht, dat zich tot in de eeuwigheid uitstrekt. Het hart, door die genade vernieuwd, wordt nu een heilige tempel, waarin de Onzienlijke zetelt, waar het vroeger door de zonde overheerst, aan een ontoonbaren bouwval gelijk was. Maar nu deze nieuwe schepping, in zo menig opzicht een geestelijk wonder te noemen, van waar ontleent zij haren oorsprong, en hoe komt zij der voltooiing nabij. Europese Christenen, laat het u door den eersten Christen van uw eigen werelddeel leren, dat het niet Paulus was, die het deed, maar de Heere, die Lydia's hart voor Paulus woord had geopend, en hoort den Apostel zelven u vragen: wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door welke gij geloofd hebt, en dat gelijk God aan een iegelijk de gave der Genade gegeven heeft. Ja gave der genade, ziet daar hoe het voorrecht van ieder mag heten, wien het geschonken werd in Christus te geloven, en, zo het zijn moet in Christus te lijden. `t Was geen menselijke kracht, die de eerste Pinkstergemeente der drie duizenden te voorschijn deed treden, en straks ene schare van priesteren dwong, den gelove gehoorzaam te zijn. `t Was geen geweld zelfs van het machtigste wapen der liefde, van de tranen van Monica, dat ten slotte Augustinus van zijnen laatsten keten verloste; de Heere zelf maakte den gevangene vrij, toen zij de hope schier opgaf. `t Was. maar waartoe uit het stof der eeuwen de bewijzen voor ene waarheid gedolven, op dezen zelfden stond hier zeker in stilte door tal van stemmen verkondigd? Discipelen van den Heere in ons midden, indien n uwer den moed heeft om boven het heiligdom van zijn geestelijk leven te schrijven: "dit is het grote Babel, dat ik gebouwd heb, " in plaats van diep ootmoedig met den gewijden schrijver te zeggen: "die dit alles gebouwd heeft is God, " hij kome herwaarts en tone zijn schrift, en spreke dit profetenwoord tegen! Maar neen zulk stemmen, wij zijn er reeds verzekerd van, zij zullen niet uit ne vergadering althans van Christenen opgaan, zij zouden althans overstemd worden door het oneindig groter aantal van hem, die belijden: door de genade van God ben ik, dat ik ben, en Zijne genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest. En zolang de geschiedenis van ieder geestelijk leven, wel beschouwd ten slotte in dit woord kan worden samengevat, zolang zal ook het Amen niet achterblijven op Zacharia's profetische taal: "Niet door kracht, niet door geweld, maar door Mijnen Geest, spreekt de Heere der heirscharen!" .
De Profeet moest dan uit des Heeren naam aan Zerubbabel zeggen: niet door kracht noch door geweld" (men kan het ook vertalen: niet door een heirleger, noch door geweld), maar door Mijnen Geest (zal het geschieden), zegt Jehova der heirscharen. Het zou zeer dwaas zijn, bijaldien men dit wilde begrijpen in den zin, dat Zerubbabel gene de minste moeite moest aanwenden, om stenen en bouwmaterialen te verzamelen, om kundige en eerlijke werklieden te zoeken, om de goedkeuring van den Perziaansen koning te vragen, en zich bij hem op het gunstige besluit van Kores te beroepen, of om veiligheidsmiddelen en wachtposten tegen de aanranding van vijanden te stellen, maar slechts alles aan de zorg van God moest overlaten, om zelf alleen toeschouwer te wezen, hoe de tempel er wel komen zou; zulke dwaze dingen worden nergens in den Bijbel geleerd. Het zou een misbruik zijn van het vertrouwen op God, en een blijk van luiheid en onverschilligheid. De gehele rede strekt, om Zerubbabel tot het bouwen aan te moedigen, maar niet om hem daarvan af te houden. Neen de zin is, dat hij gene heirlegers nodig had om zich tegen den onraad te sterken, gene grote sommen of verbintenissen, om daarop te wachten, maar dat hij moest beginnen en vlijtig voortgaan, met de middelen, die hij reeds had, al berekende hij ook, dat hij die schatten niet bezat, welke hij nodig zou hebben om den arbeid naar het uitgestrekte plan te volbrengen, noch den weg kende om die te verkrijgen. Dit zou Jehova door Zijnen Geest doen. Deze zou werken op het hart van Darius Hystaspes, (ik wil hier kortheidshalve volgens de uitkomst spreken), zodat deze Vorst niet alleen het besluit van Kores zou bevestigen, in het volle verlof aan de Israëlieten, om hun heiligdom verder op te bouwen, maar ook daarenboven uit zijne goederen de onkosten schenken, die zij tot dat werk, alsmede tot de dagelijkse offerande behoefden, met vrijdom van impost, ja, onder bedreiging van zijn koninklijk ongenoegen en de geduchtste straf aan hun tegenstanders (Ezra 6:1-Ezra 6:14). Deze Geest van God zou de arbeiders gewillig en eendrachtig maken, om het werk te doen, en de inwoners van Judea om het hun volvaardig bij te dragen, zo voorspoedig, dat het Huis van God in vier jaren tijds geheel zou worden voltooid en ingewijd. (Ezra 6:15-Ezra 6:22). Men kan dit alles wel aan des Heeren Voorzienigheid toeschrijven, maar dewijl er staat: "door Mijnen Geest, " en, ook in het Oude Testament meermalen gesproken wordt van Gods Geest, in onderscheiding van Jehova, Zender en den Engel van Jehova, die gezonden wordt (verg. Isaiah 63:9, Isaiah 63:10), vind ik gene reden, om hier van den Geest iets anders te maken, te minder, omdat deze Geest in de harten godsdienstige indrukken, zelfs bij enen heidensen koning en diens hovelingen, moest verwekken en anders de bouw niet had kunnen geschieden.
Vers 7
7. Wie zijt gij in de ogen des Heeren, o grote berg, gij rijk der wereld, dat Gods rijk tegenhoudt en in den weg staat? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld. De Heere zal u, die het koningschap uit Davids stem verhindert des Heeren huis en rijk te bouwen, opdat de grote Davids zoons kome, en het met Zijne heerlijkheid vervulle, vernederen en vernietigen; want hij, Zerubbabel, de zoon Davids, zal zeker den hoofdsteen, den sluitsteen van den begonnen tempel, voortbrengen. En niet alleen zal dat huis van hout en steen door Zerubbabel worden voltooid, maar de ware tempel des Heeren, het rijk Gods, dat door den aardsen tempel is afgeschaduwd, zal door het koningschap van David, namelijk den toekomstigen Spreukenit, Mijnen knecht Zemah, in wien Davids geslacht tot nieuwe macht en heerlijkheid opstaat, voleindigd en verheerlijkt worden, zodat alle leden van dit toekomstige rijk zullen zeggen met luid jubelgeschal, met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven! Hosanna, Hosanna, gij voltooide tempel, moge u God eeuwig behoeden!Wie onder Christus, den Vorst, aan Zijnen tempel wil bouwen, moet het doen in den Geest des geloofs, en dezen van hem ontvangen. Ook in geringe dagen kan het geloof grote dingen doen, en het openbaart zich te duidelijker, omdat dan menselijke bescherming en bijstand ontbreekt. De Geest des Heeren betoont Zijne werking zowel aan de gelovigen als ook omtrent de wereld. De eersten zijn met elkaar de gouden kandelaar, in wien de olie des Geestes is. Zij worden door den Geest levend gemaakt en tot den dienst Gods moedig gemaakt, als Zerubbabel. De wereld bestaat uit kleine en grote bergen, welke het bouwen van Gods tempel tegenstaan. Deze moeten voor de gelovigen, wanneer God iets door hen wil uitrichten, vlak worden, omdat Zijn Geest de gehele wereld doorgaat, de harten der wereld overal bestraft en bestuurt en overal met almacht werkzaam is.
Dat Christus de beginner van ons geloof is, dat is eens verzelvering voor ons, dat Hij de Voleinder zal zijn, want wat God betreft, Zijn werk is volkomen. Heeft Hij begonnen, zal Hij dan ook geen einde maken? Zerubbabel zelf zal den steen voortbrengen met gejuich en luide toeroepingen van vreugde, onder de aanschouwers. De toeroepingen zijn geen hoezee's maar genade, genade, dat is de inhoud van de triomfzangen, de gezangen der Kerk.
Vers 7
7. Wie zijt gij in de ogen des Heeren, o grote berg, gij rijk der wereld, dat Gods rijk tegenhoudt en in den weg staat? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld. De Heere zal u, die het koningschap uit Davids stem verhindert des Heeren huis en rijk te bouwen, opdat de grote Davids zoons kome, en het met Zijne heerlijkheid vervulle, vernederen en vernietigen; want hij, Zerubbabel, de zoon Davids, zal zeker den hoofdsteen, den sluitsteen van den begonnen tempel, voortbrengen. En niet alleen zal dat huis van hout en steen door Zerubbabel worden voltooid, maar de ware tempel des Heeren, het rijk Gods, dat door den aardsen tempel is afgeschaduwd, zal door het koningschap van David, namelijk den toekomstigen Spreukenit, Mijnen knecht Zemah, in wien Davids geslacht tot nieuwe macht en heerlijkheid opstaat, voleindigd en verheerlijkt worden, zodat alle leden van dit toekomstige rijk zullen zeggen met luid jubelgeschal, met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven! Hosanna, Hosanna, gij voltooide tempel, moge u God eeuwig behoeden!Wie onder Christus, den Vorst, aan Zijnen tempel wil bouwen, moet het doen in den Geest des geloofs, en dezen van hem ontvangen. Ook in geringe dagen kan het geloof grote dingen doen, en het openbaart zich te duidelijker, omdat dan menselijke bescherming en bijstand ontbreekt. De Geest des Heeren betoont Zijne werking zowel aan de gelovigen als ook omtrent de wereld. De eersten zijn met elkaar de gouden kandelaar, in wien de olie des Geestes is. Zij worden door den Geest levend gemaakt en tot den dienst Gods moedig gemaakt, als Zerubbabel. De wereld bestaat uit kleine en grote bergen, welke het bouwen van Gods tempel tegenstaan. Deze moeten voor de gelovigen, wanneer God iets door hen wil uitrichten, vlak worden, omdat Zijn Geest de gehele wereld doorgaat, de harten der wereld overal bestraft en bestuurt en overal met almacht werkzaam is.
Dat Christus de beginner van ons geloof is, dat is eens verzelvering voor ons, dat Hij de Voleinder zal zijn, want wat God betreft, Zijn werk is volkomen. Heeft Hij begonnen, zal Hij dan ook geen einde maken? Zerubbabel zelf zal den steen voortbrengen met gejuich en luide toeroepingen van vreugde, onder de aanschouwers. De toeroepingen zijn geen hoezee's maar genade, genade, dat is de inhoud van de triomfzangen, de gezangen der Kerk.
Vers 8
8. Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij door den Engel des Heeren (Zechariah 4:9), zeggende, om de woorden van den Engel nader te verklaren:Vers 8
8. Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij door den Engel des Heeren (Zechariah 4:9), zeggende, om de woorden van den Engel nader te verklaren:Vers 9
9. De handen van Zerubbabel hebben dit huis des Heeren, het afbeeldsel van den toekomstigen waren tempel, gegrondvest, zijne handen zullen het ook voleinden, gelijk ook gewis de ware tempel in de toekomst zal worden voleindigd, opdat gij in deze voltooiing van het rijk Gods duidelijk erkent en weet, dat de HEERE der heirscharen Mij, den Engel des verbonds, waarlijk tot ulieden gezonden heeft, want Ik zelf zal zulk ene verheerlijking van het rijk Gods tot stand brengen. 10. Want wie is zo dwaas, dat hij veracht den dag der kleine dingen, op welken in vergelijking met den tijd van de aankomst van den Messias slechts weinig tot opbouwing van het rijk Gods schijnt te geschieden? Niemand, die Gods raadsbesluit erkent, zal dat doen, maar hij zal verstaan, dat ook deze tijd van nu tot aan de geboorte van den Messias gewichtig is, en de beginselen van grote gebeurtenissen in zich bevat. Daar zich toch, wanneer gij dezen kommervollen tijd niet veracht, die zeven, van welke ik boven in Zechariah 3:9 zei, dat zij op den steen, het zinnebeeld van het rijk Gods gericht waren, verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht, het schietlood, waarmee hij den opbouw van den aardsen tempel leidt en bestuurt, zullen zien in de hand van Zerubbabel. Dat, die zeven, zijn de ogen des HEEREN, de Geest des Heeren in Zijne menigvuldige werkingen. Ja met welgevallen zullen zij den arbeid aan Gods tempel aanzien, omdat toch deze, hoewel armoedige bouw des tempels door Zerubbabel de oprichting van den waren tempel door den Messias afschaduwt. Die ogen des Heeren zijn het, die het ganse land doortrekken, en alles nauwkeurig beschouwen, en verwijderen, wat aan dien lateren opbouw van den waren tempel door den groten Davids zoon hinderlijk zou kunnen zijn.Wij ook mogen den dag der kleine dingen in ons zelven niet verachten, maar moeten ons verblijden, wanneer wij indrukken hebben van Gods woord, aandoening over onze zonden, begeerte naar den Heere Jezus, nu en dan ernstige gebeden kunnen uitstorten, met lust naar de kerk gaan, en liefde voor godvruchtigen in ons bespeuren. Evenwel wij mogen met dezen dag der kleine dingen niet tevreden zijn. Neen, de indrukken moeten spoediger wederkeren en bestendiger worden; zij moet invloed hebben om zondige neigingen te weerstaan, boze begeerlijkheden af te wijzen, het berouw over onze zonden moet oprechter worden, zodat de zondigheid meer bestreden wordt, en afneemt, de begeerte naar Jezus in geloofsgemeenschap met Hem verandert, opdat wij meer bereid worden voor den Hemel en zijne genietingen. Ja losser van de wereld, die in het boze ligt, derhalve evenmin als Paulus achten, dat wij de volkomenheid hebben verkregen, maar er naar jagen, of wij haar ook grijpen mogen (Philippians 3:12). Zo moet de tempel onzer bekering voortgebouwd worden, en eindelijk de hoofdsteen in de hand des bouwheers zijn, zullen wij Gode behagen; terwijl hij, die met de helft tevreden is, moge toezien of hij wel de helft bezit, en zich niet heeft bedrogen door valse overleggingen, gelijk de man, die den toren had begonnen te bouwen, zonder de kosten te berekenen, die hij daartoe nodig zou hebben. (Luke 14:28-Luke 14:30).
Vers 9
9. De handen van Zerubbabel hebben dit huis des Heeren, het afbeeldsel van den toekomstigen waren tempel, gegrondvest, zijne handen zullen het ook voleinden, gelijk ook gewis de ware tempel in de toekomst zal worden voleindigd, opdat gij in deze voltooiing van het rijk Gods duidelijk erkent en weet, dat de HEERE der heirscharen Mij, den Engel des verbonds, waarlijk tot ulieden gezonden heeft, want Ik zelf zal zulk ene verheerlijking van het rijk Gods tot stand brengen. 10. Want wie is zo dwaas, dat hij veracht den dag der kleine dingen, op welken in vergelijking met den tijd van de aankomst van den Messias slechts weinig tot opbouwing van het rijk Gods schijnt te geschieden? Niemand, die Gods raadsbesluit erkent, zal dat doen, maar hij zal verstaan, dat ook deze tijd van nu tot aan de geboorte van den Messias gewichtig is, en de beginselen van grote gebeurtenissen in zich bevat. Daar zich toch, wanneer gij dezen kommervollen tijd niet veracht, die zeven, van welke ik boven in Zechariah 3:9 zei, dat zij op den steen, het zinnebeeld van het rijk Gods gericht waren, verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht, het schietlood, waarmee hij den opbouw van den aardsen tempel leidt en bestuurt, zullen zien in de hand van Zerubbabel. Dat, die zeven, zijn de ogen des HEEREN, de Geest des Heeren in Zijne menigvuldige werkingen. Ja met welgevallen zullen zij den arbeid aan Gods tempel aanzien, omdat toch deze, hoewel armoedige bouw des tempels door Zerubbabel de oprichting van den waren tempel door den Messias afschaduwt. Die ogen des Heeren zijn het, die het ganse land doortrekken, en alles nauwkeurig beschouwen, en verwijderen, wat aan dien lateren opbouw van den waren tempel door den groten Davids zoon hinderlijk zou kunnen zijn.Wij ook mogen den dag der kleine dingen in ons zelven niet verachten, maar moeten ons verblijden, wanneer wij indrukken hebben van Gods woord, aandoening over onze zonden, begeerte naar den Heere Jezus, nu en dan ernstige gebeden kunnen uitstorten, met lust naar de kerk gaan, en liefde voor godvruchtigen in ons bespeuren. Evenwel wij mogen met dezen dag der kleine dingen niet tevreden zijn. Neen, de indrukken moeten spoediger wederkeren en bestendiger worden; zij moet invloed hebben om zondige neigingen te weerstaan, boze begeerlijkheden af te wijzen, het berouw over onze zonden moet oprechter worden, zodat de zondigheid meer bestreden wordt, en afneemt, de begeerte naar Jezus in geloofsgemeenschap met Hem verandert, opdat wij meer bereid worden voor den Hemel en zijne genietingen. Ja losser van de wereld, die in het boze ligt, derhalve evenmin als Paulus achten, dat wij de volkomenheid hebben verkregen, maar er naar jagen, of wij haar ook grijpen mogen (Philippians 3:12). Zo moet de tempel onzer bekering voortgebouwd worden, en eindelijk de hoofdsteen in de hand des bouwheers zijn, zullen wij Gode behagen; terwijl hij, die met de helft tevreden is, moge toezien of hij wel de helft bezit, en zich niet heeft bedrogen door valse overleggingen, gelijk de man, die den toren had begonnen te bouwen, zonder de kosten te berekenen, die hij daartoe nodig zou hebben. (Luke 14:28-Luke 14:30).
Vers 11
11. Verder antwoordde ik, en zei tot hem, tot den Engel des Heeren: Het gezicht van den kandelaar in zijn geheel is mij door uwe verklaring duidelijk; maar wat zijn die twee olijfbomen ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijne linkerzijde?Vers 11
11. Verder antwoordde ik, en zei tot hem, tot den Engel des Heeren: Het gezicht van den kandelaar in zijn geheel is mij door uwe verklaring duidelijk; maar wat zijn die twee olijfbomen ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijne linkerzijde?Vers 12
12. En andermaal antwoordende, zonder het antwoord des Heeren af te wachten, zo zei ik tot hem: Ik wil nauwkeuriger vragen, want ik zie wel, dat de betekenis der olijfbomen in hun vruchtdragende takken ligt: Wat zijn die twee uiterste, met vruchten bezwaarde en onder dien last, even als volle aren nederbuigende takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, ter rechter- en linkerzijde van de olieschaal op de spits, die goud, het edelste van de olie, van zich in die olieschaal gieten, zodat de gehele kandelaar zonder menselijk toedoen nooit olie voor zijne lichten te kort komt? 13. En hij verwonderde zich, en sprak tot mij, zeggende; Weet Gij niet, wat deze twee olijftakjes zijn? Zij betekenen toch iets wat Gods volk van den beginne heeft bezeten. En ik zei: Neen, mijn Heere!Vers 12
12. En andermaal antwoordende, zonder het antwoord des Heeren af te wachten, zo zei ik tot hem: Ik wil nauwkeuriger vragen, want ik zie wel, dat de betekenis der olijfbomen in hun vruchtdragende takken ligt: Wat zijn die twee uiterste, met vruchten bezwaarde en onder dien last, even als volle aren nederbuigende takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, ter rechter- en linkerzijde van de olieschaal op de spits, die goud, het edelste van de olie, van zich in die olieschaal gieten, zodat de gehele kandelaar zonder menselijk toedoen nooit olie voor zijne lichten te kort komt? 13. En hij verwonderde zich, en sprak tot mij, zeggende; Weet Gij niet, wat deze twee olijftakjes zijn? Zij betekenen toch iets wat Gods volk van den beginne heeft bezeten. En ik zei: Neen, mijn Heere!Vers 14
14. Toen zei hij: Deze twee vruchtdragende takken, om wier wil de olijfbomen daar zijn, zijn de twee olietakken, Josua en Zerubbabel, als de tegenwoordige dragers van het priester- en van het koningschap, welke als de met heilige olie gezalfde werktuigen en dragers van de hemelse olie des Geestes Gods voor en in de nauwste gemeenschap met den Heere der ganse aarde staan; door deze laat Hij steeds der gemeente Gods Zijnen Geest en diens genadegiften voortdurend toevloeien, opdat zij daardoor in staat zijn, als des Heeren licht in de wereld bestendig licht te geven.De tijd zal komen, dat dit door hen gedragen hogepriesterlijk en koninklijk ambt in het rijk Gods zo nauw met den Heere en met Zijne gemeente zal verbonden zijn, dat de Geest des Heeren Zich van hen in stromen uitstort in de gemeente, om haar te verlichten, te bekeren en te heiligen. De geestelijke en burgerlijke overheid zou, evenals in de vroegere theokratie, zo ook verder het middel zijn, waardoor de Heere Zijne genadegaven aan Zijne gemeente mededeelt. Hare hoogste en volkomenste vervulling vond deze belofte bij de verschijning van Christus, die volgens Zechariah 6:1 beide ambten, het koninklijk en hogepriesterlijk in Zijn persoon zou verenigen, dien de Profeet in Zechariah 3:1 bijzonder als Hogepriester en in Zechariah 9:1 als Koning schildert, en door wien de olie der goddelijke genade zich oneindig rijker, dan door alle vroegere dienaars Gods, in den kandelaar der kerk uitstortte.
Zo voorspelt dus dit gezicht, dat er een tijd zal komen, wanneer hetgeen in het Oude Testament voorafbeeldend in het hogepriesterlijk en koninklijk ambt was gegeven, tot volkomenheid zou komen, en de gemeente zelf tot volmaaktheid zou opwassen.
Vers 14
14. Toen zei hij: Deze twee vruchtdragende takken, om wier wil de olijfbomen daar zijn, zijn de twee olietakken, Josua en Zerubbabel, als de tegenwoordige dragers van het priester- en van het koningschap, welke als de met heilige olie gezalfde werktuigen en dragers van de hemelse olie des Geestes Gods voor en in de nauwste gemeenschap met den Heere der ganse aarde staan; door deze laat Hij steeds der gemeente Gods Zijnen Geest en diens genadegiften voortdurend toevloeien, opdat zij daardoor in staat zijn, als des Heeren licht in de wereld bestendig licht te geven.De tijd zal komen, dat dit door hen gedragen hogepriesterlijk en koninklijk ambt in het rijk Gods zo nauw met den Heere en met Zijne gemeente zal verbonden zijn, dat de Geest des Heeren Zich van hen in stromen uitstort in de gemeente, om haar te verlichten, te bekeren en te heiligen. De geestelijke en burgerlijke overheid zou, evenals in de vroegere theokratie, zo ook verder het middel zijn, waardoor de Heere Zijne genadegaven aan Zijne gemeente mededeelt. Hare hoogste en volkomenste vervulling vond deze belofte bij de verschijning van Christus, die volgens Zechariah 6:1 beide ambten, het koninklijk en hogepriesterlijk in Zijn persoon zou verenigen, dien de Profeet in Zechariah 3:1 bijzonder als Hogepriester en in Zechariah 9:1 als Koning schildert, en door wien de olie der goddelijke genade zich oneindig rijker, dan door alle vroegere dienaars Gods, in den kandelaar der kerk uitstortte.
Zo voorspelt dus dit gezicht, dat er een tijd zal komen, wanneer hetgeen in het Oude Testament voorafbeeldend in het hogepriesterlijk en koninklijk ambt was gegeven, tot volkomenheid zou komen, en de gemeente zelf tot volmaaktheid zou opwassen.