Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Openbaring 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 19

Revelation 19:1

TRIOMFLIED VAN DE UITVERKORENEN OVER HET VOLVOEREN VAN HET OORDEEL VAN GOD TEN OPZICHTE VAN DE GROTE HOER

II. Revelation 19:1-Revelation 19:21. De oproeping van de stem uit de hemel in Revelation 18:20 wordt opgevolgd; de hemel verheugt zich in zijn heiligen, apostelen en profeten, in het oordeel van God over de grote stad Babylon; ook de vier dieren, de vertegenwoordigers van alle schepselen van de aarde sluiten zich aan dat lofgezang aan (Revelation 19:1-Revelation 19:4). Op dit eerste toneel van de oordelen van de laatste tijd moet snel een tweede volgen; daarna wordt, met dat eerste feest van de hemel meteen een tweede verbonden, dat op het tweede betrekking heeft, alsof dat reeds was geschied (Revelation 19:4-Revelation 19:8). Johannes, wie het was opgedragen de nabijheid van het avondmaal van het Lam aan te kondigen, is van de waardigheid van degene, die met hem spreekt, zo vervuld, dat hij hem als de Heere zelf wil eren. Dit geeft aanleiding tot een verklaring van de engel, die de gelovigen in Christus tot grote eer is (Revelation 19:9, Revelation 19:10). Hierop wordt het vonnis over de antichrist, zijn profeten en zijn medegenoten volvoerd. Over de beide eersten is het reeds een oordeel tot de eeuwige dood, over de anderen is het nog slechts een voorlopig oordeel tot de lichamelijke dood, dat echter door de opstanding ten oordeel later ook tot een oordeel van de eeuwige verdoemenis naar lichaam en ziel worden zal, zoals dit in Revelation 14:9, Revelation 14:10 reeds te voren is gemeld (Revelation 19:11-Revelation 19:21).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 19

Revelation 19:1

TRIOMFLIED VAN DE UITVERKORENEN OVER HET VOLVOEREN VAN HET OORDEEL VAN GOD TEN OPZICHTE VAN DE GROTE HOER

II. Revelation 19:1-Revelation 19:21. De oproeping van de stem uit de hemel in Revelation 18:20 wordt opgevolgd; de hemel verheugt zich in zijn heiligen, apostelen en profeten, in het oordeel van God over de grote stad Babylon; ook de vier dieren, de vertegenwoordigers van alle schepselen van de aarde sluiten zich aan dat lofgezang aan (Revelation 19:1-Revelation 19:4). Op dit eerste toneel van de oordelen van de laatste tijd moet snel een tweede volgen; daarna wordt, met dat eerste feest van de hemel meteen een tweede verbonden, dat op het tweede betrekking heeft, alsof dat reeds was geschied (Revelation 19:4-Revelation 19:8). Johannes, wie het was opgedragen de nabijheid van het avondmaal van het Lam aan te kondigen, is van de waardigheid van degene, die met hem spreekt, zo vervuld, dat hij hem als de Heere zelf wil eren. Dit geeft aanleiding tot een verklaring van de engel, die de gelovigen in Christus tot grote eer is (Revelation 19:9, Revelation 19:10). Hierop wordt het vonnis over de antichrist, zijn profeten en zijn medegenoten volvoerd. Over de beide eersten is het reeds een oordeel tot de eeuwige dood, over de anderen is het nog slechts een voorlopig oordeel tot de lichamelijke dood, dat echter door de opstanding ten oordeel later ook tot een oordeel van de eeuwige verdoemenis naar lichaam en ziel worden zal, zoals dit in Revelation 14:9, Revelation 14:10 reeds te voren is gemeld (Revelation 19:11-Revelation 19:21).

Vers 1

1. En hierna hoorde ik iets als een grote stem van een grote schare in de hemel (Revelation 11:15), zeggende: "Hallelujah (looft de Heere)! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij de Heere, onze God" (Revelation 7:12).

Vers 1

1. En hierna hoorde ik iets als een grote stem van een grote schare in de hemel (Revelation 11:15), zeggende: "Hallelujah (looft de Heere)! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij de Heere, onze God" (Revelation 7:12).

Vers 2

2. Want Zijn oordelen (Revelation 16:7) zijn waarachtig, zijn overeenstemmend met de toezeggingen van de profetie en rechtvaardig, geheel overeenkomend met de voorafgegane zware zonde. Geloofd zij de Heere, omdat Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij (Revelation 11:18) en Hij a) het bloed van Zijn dienaren van haar hand gewroken heeft. " (Revelation 18:23 v.).

a) Deuteronomy 32:43

Vers 2

2. Want Zijn oordelen (Revelation 16:7) zijn waarachtig, zijn overeenstemmend met de toezeggingen van de profetie en rechtvaardig, geheel overeenkomend met de voorafgegane zware zonde. Geloofd zij de Heere, omdat Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij (Revelation 11:18) en Hij a) het bloed van Zijn dienaren van haar hand gewroken heeft. " (Revelation 18:23 v.).

a) Deuteronomy 32:43

Vers 3

3. En zij zeiden ten tweede maal, het lofgezang (Revelation 19:1) als in een tegenstrofe weer opvattend: "Hallelujah"! waarop zij het feit in Revelation 19:2 aanvullende voortgingen: a) "en haar rook gaat, zoals Hij gesproken heeft door Zijn heilige profeten (Isaiah 34:10 a), op in alle eeuwigheid".

a) Revelation 4:11; Revelation 18:18

Vers 3

3. En zij zeiden ten tweede maal, het lofgezang (Revelation 19:1) als in een tegenstrofe weer opvattend: "Hallelujah"! waarop zij het feit in Revelation 19:2 aanvullende voortgingen: a) "en haar rook gaat, zoals Hij gesproken heeft door Zijn heilige profeten (Isaiah 34:10 a), op in alle eeuwigheid".

a) Revelation 4:11; Revelation 18:18

Vers 4

4. En de vierentwintig ouderlingen en de vier dieren (levenden) vielen neer en aanbaden God, die op de troon zat (Revelation 5:14), zeggende om het dubbele Hallelujah (Revelation 19:1, Revelation 19:3) te bevestigen en het van hun zijde door een derde aan te vullen: "Amen, Hallelujah! "

Het "als" bij de woorden "een grote stem van een grote schare" stelt vergelijkend voor, dat het geluid door Johannes vernomen zo sterk is geweest, alsof een grote menigte van mensen haar stem met kracht laat horen. Met het "Hallelujah" wordt dan tevens dadelijk en herhaaldelijk (Revelation 19:3, Revelation 19:4, Revelation 19:6) de hoofdtoon van het gezang als dat van een verheven loflied voorgesteld. En zeker is het niet zonder bedoeling, dat juist hier, waar het hele oordeel over de vijanden van God en van Zijn volk reeds begonnen is, het uitdrukkelijke Hallelujah wordt gevonden, dat overigens in de Openbaring n ook in het Nieuwe Testament niet meer voorkomt. Zijn oorsprong heeft het Hallelujah in Psalms 104:35 en het kan nauwelijks aan enige twijfel onderhevig zijn, of hier in het bijzonder op deze plaats wordt gedoeld. Dat het Hebreeuwse woord wordt behouden, evenals het Amen en het Hosanna, dient om te wijzen op het inwendig verband van de gemeente van het Nieuwe Testament met die van het Oude.

Met het "Amen, Hallelujah! " is het loflied geëindigd voor het oordeel, dat aan het grote Babel is volbracht, maar juist daarom nog niet het loflied in het algemeen; want er blijft nog een andere daad van God over, waarvoor Hij eveneens moet worden geprezen.

De tijd, waarin de antichrist, nadat de 10 koningen de mededingster, die de volle verwezenlijking van zijn plannen tot hiertoe nog tegenstonden, de Roomse Kerk met haar opperhoofd (vgl. Ezekiel 28:1-Ezekiel 28:19) terzijde heeft gesteld en daarop haar kracht en macht aan dezen hebben overgegeven (Revelation 17:13), zijn heerschappij zal uitoefenen, is bepaald. Die is reeds vastgesteld door de profetie, die de profeet van het Oude Testament (Daniel 12:6 v.) uit de mond van de Zoon van God zelf ontvangen heeft ("een bestemde tijd, bestemde tijden en een helft" in het geheel 3 jaar) en vervolgens is die bevestigd door het woord van Christus in Matthew 24:22, zodat aan Johannes daarover geen nadere mededeling gegeven hoefde te worden, dan de herhaling over dat punt in Revelation 12:14 ingelast. De kerkelijke toestanden en burgerlijke verhoudingen onder deze heerschappij zijn in Revelation 13:1 en met de voorstelling van de zevende schaal van de toorn in Revelation 16:17-Revelation 16:21 reeds duidelijk genoeg getekend, waarbij nog het woord van de apostel in 2 Thessalonians 2:3-2 Thessalonians 2:12 komt, zodat over dat alles op deze plaats wordt heengegaan en met het drievoudig Hallelujah over de val van het grote Babel in de volgende verzen tevens een vierde over de oprichting van het rijk van Christus, waarna de val van de antichrist onmiddellijk voorafgaat, verbonden wordt. Het papisme is de oprichting van het rijk van Christus op aarde in een uitwendige wereldlijke heerschappij door mensen geweest; wel met een goede mening, maar toch ook met duizendvoudig overschrijden van het recht van de Kerk en teweeg gebracht onder onnoembaar vele en zware zonden. Deze kon alleen plaats hebben door hoererij met de wereld en doordat de Kerk, die dat ondernam, tenslotte tot de grote hoer werd gemaakt, die op de ontzettendste gedaante van de macht van de wereld gezeten is. De Heere neemt nu de zaak zelf ter hand, vernietigt beide, de hoer en het beest en geeft dan aan het duizendjarig rijk, dat Hij in Israël heeft opgericht (Revelation 20:1) en daarmee aan het uitverkoren volk de daaraan geschonken belofte van de heerlijkheid van het rijk van David onder de ware Salomo; aan de theocratie; die vorm, die met Zijnen heiligen wil overeenstemt. Zo is de volgende afdeling Revelation 19:5-Revelation 19:10, zoals Hengstenberg zich uitdrukt, het voorportaal tot het gebouw, dat van Revelation 19:11 af zich aan onze blikken voordoet, dit omvat echter niet de hele afdeling: Revelation 19:11-Revelation 20:15, maar beperkt zich tot Revelation 20:1-Revelation 20:6 Revelation 19:11-Revelation 19:21 leert, wat eerst nog moet worden opgeruimd eer het gebouw kan worden opgetrokken; die wegneming is echter zo'n vluchtig werk, dat het slechts de ziener hoeft te worden herinnerd en voor het koor van de hemelingen zo goed als niet aanwezig is, waarom zij nu reeds hun lofgezang laten horen.

Het oordeel over de grote hoer is overeenkomstig Gods waarheid en gerechtigheid. Wanneer Hij ook lang vertoeft, gaat Hij toch eindelijk met volle strengheid tegen Zijn vijanden te werk en vergeldt hen naar hun handelingen. De rechtvaardigen noemen hier de grote hoer, namelijk de afvallige Europese Christenheid, waar het Pausdom aan het hoofd staat, dat tot de toekomst-religie is overgegaan. Revelation 7:5 De zwaarste misdaad was de afgoderij van de grote hoer en vervolgens de moord van de getuigen, wier bloed aan haar hand kleeft. Voor deze beide wandaden wordt in deze wereld op zo vreselijke wijze wraak aan haar genomen, maar nog nadrukkelijker in de toekomstige verdoemenis. De vrouw heeft alle natiën door de toverij van haar zingenot vervoerd en de hoer heeft de aarde door de hoererij van haar godsdienst-vervalsing verdorven. De hoer en de vrouw wedijveren met elkaar in boosheid; evenwel was de hoer de ziel van de vrouw.

Zelfs bij haar verdoemenis doen de rechtvaardigen een Hallelujah horen. De wraakneming over het bloed van de Godsknechten is juist die verdoemenis; de lichamelijke dood en de verwoesting van haar woonplaats zou voor zulke gruwelen nog weinig betekenen. De verdoemenis van deze geesten is van alle zijde beschouwd billijk en wordt door Gods rechtvaardigheid streng geëist. Lang heeft Hij in Zijn onuitsprekelijk geduld verbeid en rustig toegezien, hoe zij Zijn Evangelie misbruikt, afgeschaft en Zijn knechten omgebracht hebben. Ten slotte gebruikt Hij geweld; het vuurvlammende Godsgericht treft hen met alle strengheid, het uur van hun veroordeling is daar en zij lijden smart in de vlam, welker rook tot in de eeuwigheid der eeuwigheden opstijgt (Revelation 4:10, Revelation 4:11).

Deze "grote schare" bestaat uit de heiligen, benevens de Apostelen en Profeten. Johannes hoort haar in de geest; want er wordt een jubelzang aangeheven over een gebeurtenis, die nog niet plaats gehad had, maar pas in de toekomst zou voorvallen. In wezenlijkheid weergalmde dit loflied pas eeuwen later bij Rome's ondergang. Zij roepen: "Hallelujah! " Hoe vaak hadden de vrienden van Jezus dat Hallelujah gezongen in dit tranendal; gezongen te midden van de verdrukkingen, die zij van de wereld te verduren hadden; gezongen om er hun verslagen harten door op te beuren en zich te sterken in het geloof in en vertrouwen op God. Nu viert de gemeente van de volmaakt rechtvaardigen de zegepraal over een van de vreselijkste verschijnselen, waarin zich immer de tegen God vijandige macht heeft geopenbaard, het Romeinse rijk. Hoe vaak had de gemeente, toen zij nog behoorde tot de strijdende Kerk, reden gehad tot twijfel, of het heil wel van de Heere was! De grote hoer kon ongestraft de hele wereld bezoedelen met haar hoererij en zich dronken drinken aan het bloed van de heiligen. Maar nu zijn alle nevelen weggevaagd; de diepten en raadselen van het Godsbestuur over wereld en Kerk zijn opgelost; de vreselijke macht is ontbonden, de kruisgemeente verlost en de Heere heeft getoond dat Zijn zegen is over Zijn volk. Nu is het openbaar geworden, dat "van Zijn is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, Amen! "

Dit herhalen geeft de overvloed van vreugde en van ijver in het prijzen van God te kennen, die niet voldaan is met een aanheffing en opwekking tot Gods lof, maar aandringt om het gezang opnieuw bij het eindigen op te vatten.

Vers 4

4. En de vierentwintig ouderlingen en de vier dieren (levenden) vielen neer en aanbaden God, die op de troon zat (Revelation 5:14), zeggende om het dubbele Hallelujah (Revelation 19:1, Revelation 19:3) te bevestigen en het van hun zijde door een derde aan te vullen: "Amen, Hallelujah! "

Het "als" bij de woorden "een grote stem van een grote schare" stelt vergelijkend voor, dat het geluid door Johannes vernomen zo sterk is geweest, alsof een grote menigte van mensen haar stem met kracht laat horen. Met het "Hallelujah" wordt dan tevens dadelijk en herhaaldelijk (Revelation 19:3, Revelation 19:4, Revelation 19:6) de hoofdtoon van het gezang als dat van een verheven loflied voorgesteld. En zeker is het niet zonder bedoeling, dat juist hier, waar het hele oordeel over de vijanden van God en van Zijn volk reeds begonnen is, het uitdrukkelijke Hallelujah wordt gevonden, dat overigens in de Openbaring n ook in het Nieuwe Testament niet meer voorkomt. Zijn oorsprong heeft het Hallelujah in Psalms 104:35 en het kan nauwelijks aan enige twijfel onderhevig zijn, of hier in het bijzonder op deze plaats wordt gedoeld. Dat het Hebreeuwse woord wordt behouden, evenals het Amen en het Hosanna, dient om te wijzen op het inwendig verband van de gemeente van het Nieuwe Testament met die van het Oude.

Met het "Amen, Hallelujah! " is het loflied geëindigd voor het oordeel, dat aan het grote Babel is volbracht, maar juist daarom nog niet het loflied in het algemeen; want er blijft nog een andere daad van God over, waarvoor Hij eveneens moet worden geprezen.

De tijd, waarin de antichrist, nadat de 10 koningen de mededingster, die de volle verwezenlijking van zijn plannen tot hiertoe nog tegenstonden, de Roomse Kerk met haar opperhoofd (vgl. Ezekiel 28:1-Ezekiel 28:19) terzijde heeft gesteld en daarop haar kracht en macht aan dezen hebben overgegeven (Revelation 17:13), zijn heerschappij zal uitoefenen, is bepaald. Die is reeds vastgesteld door de profetie, die de profeet van het Oude Testament (Daniel 12:6 v.) uit de mond van de Zoon van God zelf ontvangen heeft ("een bestemde tijd, bestemde tijden en een helft" in het geheel 3 jaar) en vervolgens is die bevestigd door het woord van Christus in Matthew 24:22, zodat aan Johannes daarover geen nadere mededeling gegeven hoefde te worden, dan de herhaling over dat punt in Revelation 12:14 ingelast. De kerkelijke toestanden en burgerlijke verhoudingen onder deze heerschappij zijn in Revelation 13:1 en met de voorstelling van de zevende schaal van de toorn in Revelation 16:17-Revelation 16:21 reeds duidelijk genoeg getekend, waarbij nog het woord van de apostel in 2 Thessalonians 2:3-2 Thessalonians 2:12 komt, zodat over dat alles op deze plaats wordt heengegaan en met het drievoudig Hallelujah over de val van het grote Babel in de volgende verzen tevens een vierde over de oprichting van het rijk van Christus, waarna de val van de antichrist onmiddellijk voorafgaat, verbonden wordt. Het papisme is de oprichting van het rijk van Christus op aarde in een uitwendige wereldlijke heerschappij door mensen geweest; wel met een goede mening, maar toch ook met duizendvoudig overschrijden van het recht van de Kerk en teweeg gebracht onder onnoembaar vele en zware zonden. Deze kon alleen plaats hebben door hoererij met de wereld en doordat de Kerk, die dat ondernam, tenslotte tot de grote hoer werd gemaakt, die op de ontzettendste gedaante van de macht van de wereld gezeten is. De Heere neemt nu de zaak zelf ter hand, vernietigt beide, de hoer en het beest en geeft dan aan het duizendjarig rijk, dat Hij in Israël heeft opgericht (Revelation 20:1) en daarmee aan het uitverkoren volk de daaraan geschonken belofte van de heerlijkheid van het rijk van David onder de ware Salomo; aan de theocratie; die vorm, die met Zijnen heiligen wil overeenstemt. Zo is de volgende afdeling Revelation 19:5-Revelation 19:10, zoals Hengstenberg zich uitdrukt, het voorportaal tot het gebouw, dat van Revelation 19:11 af zich aan onze blikken voordoet, dit omvat echter niet de hele afdeling: Revelation 19:11-Revelation 20:15, maar beperkt zich tot Revelation 20:1-Revelation 20:6 Revelation 19:11-Revelation 19:21 leert, wat eerst nog moet worden opgeruimd eer het gebouw kan worden opgetrokken; die wegneming is echter zo'n vluchtig werk, dat het slechts de ziener hoeft te worden herinnerd en voor het koor van de hemelingen zo goed als niet aanwezig is, waarom zij nu reeds hun lofgezang laten horen.

Het oordeel over de grote hoer is overeenkomstig Gods waarheid en gerechtigheid. Wanneer Hij ook lang vertoeft, gaat Hij toch eindelijk met volle strengheid tegen Zijn vijanden te werk en vergeldt hen naar hun handelingen. De rechtvaardigen noemen hier de grote hoer, namelijk de afvallige Europese Christenheid, waar het Pausdom aan het hoofd staat, dat tot de toekomst-religie is overgegaan. Revelation 7:5 De zwaarste misdaad was de afgoderij van de grote hoer en vervolgens de moord van de getuigen, wier bloed aan haar hand kleeft. Voor deze beide wandaden wordt in deze wereld op zo vreselijke wijze wraak aan haar genomen, maar nog nadrukkelijker in de toekomstige verdoemenis. De vrouw heeft alle natiën door de toverij van haar zingenot vervoerd en de hoer heeft de aarde door de hoererij van haar godsdienst-vervalsing verdorven. De hoer en de vrouw wedijveren met elkaar in boosheid; evenwel was de hoer de ziel van de vrouw.

Zelfs bij haar verdoemenis doen de rechtvaardigen een Hallelujah horen. De wraakneming over het bloed van de Godsknechten is juist die verdoemenis; de lichamelijke dood en de verwoesting van haar woonplaats zou voor zulke gruwelen nog weinig betekenen. De verdoemenis van deze geesten is van alle zijde beschouwd billijk en wordt door Gods rechtvaardigheid streng geëist. Lang heeft Hij in Zijn onuitsprekelijk geduld verbeid en rustig toegezien, hoe zij Zijn Evangelie misbruikt, afgeschaft en Zijn knechten omgebracht hebben. Ten slotte gebruikt Hij geweld; het vuurvlammende Godsgericht treft hen met alle strengheid, het uur van hun veroordeling is daar en zij lijden smart in de vlam, welker rook tot in de eeuwigheid der eeuwigheden opstijgt (Revelation 4:10, Revelation 4:11).

Deze "grote schare" bestaat uit de heiligen, benevens de Apostelen en Profeten. Johannes hoort haar in de geest; want er wordt een jubelzang aangeheven over een gebeurtenis, die nog niet plaats gehad had, maar pas in de toekomst zou voorvallen. In wezenlijkheid weergalmde dit loflied pas eeuwen later bij Rome's ondergang. Zij roepen: "Hallelujah! " Hoe vaak hadden de vrienden van Jezus dat Hallelujah gezongen in dit tranendal; gezongen te midden van de verdrukkingen, die zij van de wereld te verduren hadden; gezongen om er hun verslagen harten door op te beuren en zich te sterken in het geloof in en vertrouwen op God. Nu viert de gemeente van de volmaakt rechtvaardigen de zegepraal over een van de vreselijkste verschijnselen, waarin zich immer de tegen God vijandige macht heeft geopenbaard, het Romeinse rijk. Hoe vaak had de gemeente, toen zij nog behoorde tot de strijdende Kerk, reden gehad tot twijfel, of het heil wel van de Heere was! De grote hoer kon ongestraft de hele wereld bezoedelen met haar hoererij en zich dronken drinken aan het bloed van de heiligen. Maar nu zijn alle nevelen weggevaagd; de diepten en raadselen van het Godsbestuur over wereld en Kerk zijn opgelost; de vreselijke macht is ontbonden, de kruisgemeente verlost en de Heere heeft getoond dat Zijn zegen is over Zijn volk. Nu is het openbaar geworden, dat "van Zijn is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, Amen! "

Dit herhalen geeft de overvloed van vreugde en van ijver in het prijzen van God te kennen, die niet voldaan is met een aanheffing en opwekking tot Gods lof, maar aandringt om het gezang opnieuw bij het eindigen op te vatten.

Vers 5

5. En een stem kwam uit de troon, waarschijnlijk uit de mond van de 24 oudsten en van de vier dieren (Revelation 19:4), zeggende: "Looft onze God, u al Zijn dienstknechten en u, die Hem vreest, beide klein en groot! uallen, die van het huis van Israël bent (Psalms 135:1; Psalms 115:13 vgl., als die hetgeen nu snel zal plaats hebben (Revelation 20:1-Revelation 20:6) zozeer aangaat ("Isa 54:1" en "Isa 65:25.

Vers 5

5. En een stem kwam uit de troon, waarschijnlijk uit de mond van de 24 oudsten en van de vier dieren (Revelation 19:4), zeggende: "Looft onze God, u al Zijn dienstknechten en u, die Hem vreest, beide klein en groot! uallen, die van het huis van Israël bent (Psalms 135:1; Psalms 115:13 vgl., als die hetgeen nu snel zal plaats hebben (Revelation 20:1-Revelation 20:6) zozeer aangaat ("Isa 54:1" en "Isa 65:25.

Vers 6

6. En ik hoorde, toen nu de aangesprokenen voldeden aan de oproeping, die tot hen was gekomen, als een stem van een grote schare, namelijk van de honderd vierenveertig duizend in Revelation 14:1-Revelation 14:5 en als een stem van vele wateren, die op aarde voortruisten en als een stem van sterke donderslagen, die van de hemel rolden (Revelation 14:2), zeggende: "Halleluja! " want de Heere, de almachtige God, heeft als koning geheerst (Revelation 11:15, Revelation 11:17, Revelation 12:10).

Vers 6

6. En ik hoorde, toen nu de aangesprokenen voldeden aan de oproeping, die tot hen was gekomen, als een stem van een grote schare, namelijk van de honderd vierenveertig duizend in Revelation 14:1-Revelation 14:5 en als een stem van vele wateren, die op aarde voortruisten en als een stem van sterke donderslagen, die van de hemel rolden (Revelation 14:2), zeggende: "Halleluja! " want de Heere, de almachtige God, heeft als koning geheerst (Revelation 11:15, Revelation 11:17, Revelation 12:10).

Vers 7

7. Laat ons blij zijn en vreugde bedrijven (Psalms 118:24) en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft van het Lam is gekomen, die het aan het einde met Zijn bruid (Revelation 21:9, zal houden; en Zijn vrouw, Zijn verloofde (Matthew 1:20), namelijk de gemeente van Israël (Hosea 2:19 v.), heeft zichzelf bereid, omdat Israël reeds nu een gemeente voorstelt, die vlek noch rimpel heeft, noch iets dergelijks (Revelation 14:1).

a) Matthew 22:2 Luke 14:16

Vers 7

7. Laat ons blij zijn en vreugde bedrijven (Psalms 118:24) en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft van het Lam is gekomen, die het aan het einde met Zijn bruid (Revelation 21:9, zal houden; en Zijn vrouw, Zijn verloofde (Matthew 1:20), namelijk de gemeente van Israël (Hosea 2:19 v.), heeft zichzelf bereid, omdat Israël reeds nu een gemeente voorstelt, die vlek noch rimpel heeft, noch iets dergelijks (Revelation 14:1).

a) Matthew 22:2 Luke 14:16

Vers 8

8. En haar is gedurende de tijd van haar heiliging gegeven in tegenstelling tot de hoer in Revelation 17:1, die zich met wereldse opschik tooide (Revelation 18:16), dat zij bekleed wordt met rein en blinkend fijn lijnwaad. Want dit fijn lijnwaad, dat hier bedoeld is, zo zij tot verklaring erbij gevoegd, zijn nog iets anders dan het witte kleed in Revelation 6:11, Revelation 7:14 de rechtvaardigmakingen van de heiligen, bestaande in allerlei goede daden, waarin zij hun trouw voor de genade hun gegeven, hebben betoond.

Vers 8

8. En haar is gedurende de tijd van haar heiliging gegeven in tegenstelling tot de hoer in Revelation 17:1, die zich met wereldse opschik tooide (Revelation 18:16), dat zij bekleed wordt met rein en blinkend fijn lijnwaad. Want dit fijn lijnwaad, dat hier bedoeld is, zo zij tot verklaring erbij gevoegd, zijn nog iets anders dan het witte kleed in Revelation 6:11, Revelation 7:14 de rechtvaardigmakingen van de heiligen, bestaande in allerlei goede daden, waarin zij hun trouw voor de genade hun gegeven, hebben betoond.

Vers 9

9. En hij, die engel, die in Revelation 17:1 met mij had gesproken en ook daarna weer met mij handelde (Revelation 21:9) zei tot mij: "Schrijf (Revelation 14:13): Zalig zijn zij, die uit alle heidenen en geslachten en talen en volken (Revelation 14:6) geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. " En hij zei tot mij: "Deze woorden, die de stem van de grote schare heeft verkondigd (Revelation 19:6-Revelation 19:8) zijn de waarachtige woorden van God, daarom kan ook het avondmaal, waarvan ik zo-even sprak, niet ver meer zijn.

Vers 9

9. En hij, die engel, die in Revelation 17:1 met mij had gesproken en ook daarna weer met mij handelde (Revelation 21:9) zei tot mij: "Schrijf (Revelation 14:13): Zalig zijn zij, die uit alle heidenen en geslachten en talen en volken (Revelation 14:6) geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. " En hij zei tot mij: "Deze woorden, die de stem van de grote schare heeft verkondigd (Revelation 19:6-Revelation 19:8) zijn de waarachtige woorden van God, daarom kan ook het avondmaal, waarvan ik zo-even sprak, niet ver meer zijn.

Vers 10

10. En ik, geheel overweldigd door de waardigheid van degene, die mij zo'n boodschap in de naam van God overbracht, viel neer voor zijn voeten, om hem te aanbidden (Acts 10:25 v.), omdat ik geloofde in hem de Heere zelf voor mij te hebben. En hij zei: a) "Zie, dat u dat niet doet; ik ben slechts een van de dienstknechten van de Heere en zo uw mededienstknecht en een mededienstknecht van uw broeders, die de getuigenis van Jezus hebben. Ik getuig door hetgeen ik u zo-even bevolenheb te schrijven slechts van Jezus, maar ben niet de Heere. Aanbid God (Revelation 22:8 v.). Want de getuigenis van Jezus, als Hij die een mens mededeelt, zoals u hier door mededeling van de Openbaring eschiedt, is de geest van de profetie, zodat hij, die de getuigenis ontvangt, daardoor vanzelf met de geest van de profetie vervuld wordt Re 22:6.

a) Acts 14:14

Wij moesten vroeger streng vasthouden, dat onder de vrouw, die zwanger was en grote weeën had om te baren (Revelation 12:1) het verbondsvolk van het Oude Testament moest worden verstaan, waaruit Christus naar het vlees voortkomt (Romans 9:5) en niet de verbondsgemeente van het Nieuwe Testament, die ten gevolge van Israëls verharding voornamelijk uit heidenen was opgericht, als men het gezicht van de vrouw met de zon echt wil verklaren. Zo moeten wij ook nu vasthouden, dat de bruid van het Lam, de vrouw, waarmee de Heere Zijn bruiloft wil houden, eveneens Israël is, namelijk het nu tot Christus bekeerde, in Zijn eigen olijfboom weer ingelijfde (Romans 11:23) Israël. Zonder twijfel spreekt Paulus voor de tijd, dat het rijk van God van Israël was genomen en de heidenen gegeven, van de gemeente uit deze vergaderd, geheel onder hetzelfde beeld (Ephesians 5:22, 2 Corinthians 11:2 Zo zouden de gedachten, die vele theologen voeden, alsof nu deze verbondsgemeente uit de heidenen, of de Kerk als het Israël van God in de rechten en in de plaats van het Israël naar het vlees getreden was en de erfenis voor zich volledig verkregen had, zodat onmiddellijk aan haar Gods beloften voor de laatste tijd vervuld zouden worden en Israël naar het vlees alleen daardoor zalig zou kunnen worden, dat het overgaat tot de Kerk, zeer juist zijn. Inderdaad zou het aldus zijn, zoals men veelal beweert, dat reeds met zijn overgaan tot de Kerk Israël ook in geestelijke zin weer tot het bezitten van zijn land komt, terwijl een terugkeren in het werkelijke Kanan een in de grond onverschillige zaak zou zijn en alleen van ondergeschikte betekenis (het overblijfsel naar de verkiezing van de genade uit Israël heeft een betere erve verkregen, schrijft Hengstenberg, namelijk de aarde van het een einde tot het andere en de hemelse heerlijkheid. In het bezit van deze erfenis ziet het op het oude land Kanan neer en daaraan nog enig gewicht toe te kennen zou een treurig anachronisme zijn), als het aan de genade van de Heere was gelukt, de verbondsgemeente uit de heidenen opgericht, tot een welversierde bruid toe te bereiden en de Kerk te maken tot een vrouw, die ook getrouw is aan Hem, met wie zij getrouwd is. Wij zagen echter onder de 7 vormen van de Kerk in Revelation 2:1, 8 slotte zo een, die de Heere uit Zijn mond moet spuwen. Wij zien in Revelation 11:8 de Christenen tot een Stad geworden, die geestelijk genoemd wordt "Sodoma en Egypte, waar ook onze Heere gekruisigd is" en wij zien in Revelation 17:1, de vrouw zitten op het scharlakenrode dier, dat vol namen van godslastering is. Men zal toch wel niet menen, dat in deze stad de Joden in te leiden zou kunnen heten ze in Kanan te brengen? en met zo'n vrouw zich te verbinden, opdat de beloofde dag van de bruiloft komt, dat zal men toch wel niet het Lam willen toeschrijven? Men zal wel daartegen zeggen, dat de uitwendige, ontaarde Christenheid toch niet de echte, de ware Kerk is, dat integendeel gesproken wordt van die onzichtbare Kerk, bestaande uit hen, die de Heere als de Zijnen kent en die verstrooid waren over de hele aardbol, of met andere woorden, van de gemeente van heiligen, die in weerwil van alle uitwendig verderf van de Kerk toch altijd, al is het vaak in een zeer gering aantal van leden, aanwezig is. Intussen staat het gezicht (Revelation 14:1-Revelation 14:5) toch niet om niet in het boek van de Openbaring. Het toont ons zo duidelijk en bepaald als mogelijk is een gesloten gemeente van heiligen; een schare, staande bij het Lam op de berg Zion, van degenen, die met vrouwen niet bevlekt zijn, maar maagden zijn en in wier mond geen bedrog is gevonden. Deze zijn diezelfde honderd vierenveertig duizend, die reeds in Revelation 7:1, zijn genoemd, en daar uitdrukkelijk als de verzegelden uit de twaalf geslachten van Israël werden voorgesteld. Slechts een bodemloze willekeur in de uitlegging kan beweren, dat van de twaalf stammen van de kinderen van Israël hier niet in Joodse maar in Israëlitisch-Christelijke zin sprake is, nadat Paulus in Romans 11:26 uitdrukkelijk heeft gezegd, dat nog eens geheel Israël zal zalig worden. De heilige ziener zou ons juist op een dwaalweg hebben geleid, als hij elke stam in het bijzonder zelfs bij name genoemd en het getal heeft aangewezen, voor elk bestemd en voor alle stammen gelijk en dan toch zou hebben bedoeld, dat niet van Juda, Ruben, Gad, Aser enz. werd gesproken, maar van Grieken, Romeinen, Germanen, negers enz. en dat men de twaalf duizend uit iedere stam niet zou moeten houden voor gelijke getallen, maar voor een onbekend X, dat hier zo groot en daar zo groot en in een derde, vierde enz. geval weer zo groot zou zijn. Ja, zonder twijfel hetzelfde Israël naar het vlees bedoeld, waarvan ook Paulus spreekt, dan kan met verstand in Revelation 14:1, die tijd worden gedacht, dat het woord van deze apostel tot werkelijkheid is geworden, dat Israël tot de kennis van Jezus Christus is gekomen en in zijn vaderland teruggebracht. En hoe belangrijk dit terugvoeren in de geschiedenis van de leidingen van God met Zijn uitverkoren verbondsvolk is, dat leert men uit de profeten van het Oude Testament en vooral wordt dat aangewezen in Ezekiel 47:13; Ezekiel 48:35 de tijd van de verstrooiing van Israël onder de heidenen, die nu nog voortduurt, kan het woord van Hengstenberg, boven aangehaald, als in het algemeen juist gelden. Als zich nu enige Joden tot Christus keren en het geloof aannemen, moeten zij de heilige Christelijke Kerk voor hun vaderland, voor het geestelijk Kanan aanzien, waaraan zij zijn teruggegeven (Song of Solomon 1:8). Maar Israël als volk te herstellen, het als geheel zalig te maken, is de Heere niet mogelijk, als Hij het niet terugbrengt in het land, oorspronkelijk gegeven en tot een blijvende erve bestemd. En nu kunnen wij juist weer uit de profeet Ezechiël leren, waardoor het is, dat Israël, als het eens bekeerd zal zijn en het deksel van zijn hart zal zijn weggenomen, omdat ook in alle leden een geheel verootmoedigde en gereinigde gemeente zal vormen en om ons van die uitdrukking te bedienen, een kerkvorm zal scheppen, zoals die de wereld slechts eenmaal en voor korte tijd heeft gezien in de eerste apostolische Kerk. Wij hebben bij de verklaring van die profeet op de afzonderlijke belangrijke punten opmerkzaam gemaakt en willen hier niet alles herhalen. Deze Zionsgemeente is dan die, die op onze plaats onder de vrouw moet worden verstaan, die zich bereid heeft. Haar is gegeven zich te bekleden met rein en schoon lijnwaad en zo is het ook duidelijk, waarom later, als het rijk van de heerlijkheid van de hemel verschijnt, dit als het nieuwe Jeruzalem wordt voorgesteld. Het zou volstrekt onmogelijk zijn, als de geschiedenis van het Godsrijk op aarde sloot met het profeten- en Christus-moordende Jeruzalem, dat, nadat het de Heere zelf aan het kruis had genageld, ook diegenen gegeseld, vervolgd en gedood heeft, die Hij na het oprichten van de Kerk tot hen had gezonden (Matthew 23:34 v.). Jeruzalems naam zou dan de samenvatting zijn van de boosheid en van de hele goddelijke vloek, maar niet de drager van de genadige raadsbesluiten van God. Daarentegen vertoont de geschiedenis van de ontwikkeling van de laatste dingen, zoals het profetische woord die voorstelt, ons een Jeruzalem, dat tot een stad is geworden, die genoemd wordt: "De Heere is aldaar" (Ezekiel 48:35), tot een stad, waar de Heere Zijn rijk van genade heeft kunnen bouwen tot aan de op aarde hoogst mogelijke volkomenheid. Jeruzalem heet daarom ook het rijk van de heerlijkheid, waaraan ook wij denken, als wij zingen: "Jeruzalem, dat ik u bemin". De gelovigen uit de heidenen treden van die tijd, dat Israël weer tot de bruid van het Lam is geworden, in die verhouding, die vanaf het begin bestaan heeft: de goede Herder leidt hen, die niet van deze stal zijn, tot Zijn kudde; de heidenen worden aan Israël toegevoegd. Dit wordt verwezenlijkt bij de oprichting van het duizendjarig rijk, als de onthoofden om de getuigenis van Jezus en om het woord van God en zij, die het dier noch zijn beeld hebben aangebeden en zijn kenteken niet hebben aangenomen, weer worden levend gemaakt, om met Christus te leven en te regeren duizend jaren (Revelation 20:4). Bij het laatste oordeel wordt dat ook verwezenlijkt, omdat zij, die de eeuwige zaligheid wordt beloofd, als gasten worden toegelaten tot het avondmaal van het Lam, dat tot viering van Zijn bruiloft wordt gehouden (Revelation 19:9 vgl. Matthew 25:9). Ons hoofdstuk is geheel zo nauw verwant met Revelation 14:1, dat wij, evenals de bruiloft van het Lam in het bijzonder op Israël als de vrouw of de verloofde zag, die wij in Revelation 14:1-Revelation 14:5 voor ons hadden, zo nu de genodigden tot het avondmaal de uitverkorenen uit de heidense volken zijn, die reeds bij hun sterven een zekere mate van zaligheid hebben verkregen (Revelation 14:13), maar nu in het volle bezit ervan moeten komen (vgl. Revelation 20:6).

Wat het einde van het geloof, de zaligheid van de zielen aangaat, wordt voor de geredden uit de heidenen in vergelijking met de uitverkorenen van Israël geen mindere mate beweerd, doordat Israël als de bruid wordt voorgesteld, waarmee het Lam bruiloft houdt, terwijl de heidenen slechts de gasten bij het bruiloftsmaal zijn. Dat evenwel op die weg tot dat einde Israël een zekere voorrang heeft, die wij Christenen uit de heidenen niet terzijde kunnen stellen, om ons met eigen inbeeldingen te verheffen en onze kerkvormen voor het non plus ultra te houden, zoals meestal geschiedt, daarop heeft reeds Paulus in Romans 11:18, Ro opmerkzaam gemaakt en de kerkelijke ontwikkelingen van deze tijd zullen hoe langer hoe meer zo worden, dat deze apostolische vermaning ons beter dan tot hiertoe ter harte zal gaan (vgl. het slotwoord op de profeet Ezechiël).

Wij voegen bij onze uitlegging nu nog enkele opmerkingen over bijzonderheden uit hetgeen de uitleggers bij het hele gedeelte, Revelation 19:1-Revelation 19:10, hebben gezegd: "Het hallelujah komt voor de eerste maal voor in Psalms 104:35, bij het blijde uitzien op hetgeen God tot wegneming van de ergernissen uit Zijn rijk zal doen: "De zondaars zullen van de aarde verdaan worden en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof de Heere, mijn ziel! Hallelujah! " Het is daarom ook nu des te merkwaardiger, dat zich nu in deze dierbare getuigenis van de Openbaring, waarin reeds vele aanbidding van God is voorgekomen, het hallelujah voor de eerste maal daar wordt gehoord, waar het zeer nabij komt van hetgeen met de bovenstaande woorden wordt gezegd: De zondaars zullen van de aarde verdaan worden enz., omdat namelijk de grote hoer reeds is geoordeeld en het ook de overige tegenstanders van God en Christus zeer hard zal zijn.

Het onderwerp van de lof van de gemeente is tweevoudig, ten eerste dat de Almachtige het rijk heeft aanvaard, vervolgens dat de bruiloft van het Lam is gekomen; beiden gaan met elkaar hand aan hand; het eerste is de negatieve zijde (de grond van de heerschappij van God is de overwinning van de vijanden), het tweede is de positieve zijde, zodra de vijanden van God neer zijn neer geworpen, begint de verheerlijking van de Kerk.

Evenals het eerste koorgezang het verledene bezingt, de oordelen, die over Babel zijn gekomen, zo handelt het tweede over de toekomst, in zoverre het volledige komen van het rijk van God nabij is. Tot hiertoe mocht het de schijn hebben, alsof God van de heerschappij had afstand gedaan en de wereld aan de machten van de bozen had overgelaten, om ongehinderd voort te gaan, nu is echter vooral door Babylons val bewezen, zoals Hij het ook vervolgens door de val van het beest zal tonen, dat Hij toch God de Heere, de Almachtige, d. i. de Alleenheerser is, wie het rijk toekomt en van nu aan is Zijn heerlijkheid niet meer een verborgen, door vijandige machten gekruisigd en schijnbaar verduisterd, maar voor de hele wereld openbaar en bestaande in volle ongehinderde werking. Hij heeft bezit van het rijk genomen, daarom Hallelujah! maar de heerschappij van God, die nu komen zal, is die van de duizend jaren.

Drie dingen moeten de gelovigen weten (Revelation 14:13; Revelation 19:9; Revelation 21:5 : Revelation 21:1) hoe goed God het meent en maakt met hen, die Hij door de dood aan de laatste verdrukkingen onttrekt; 2) wat een zaligheid hun is bescheiden, die tot deelneming aan het duizendjarig rijk zijn verkoren; 3) dat God zeker nog eens alles nieuw maakt en alle gelovigen deel zullen hebben aan de heerlijkheid van de eeuwige wereld.

De bijzondere aanleiding, die Johannes bewoog om neer te vallen voor de geleidende engel, die naast hem stond, kunnen wij vinden in de omstandigheid, dat de engel zei: "deze zijn de waarachtige woorden van God. " Eerst had Johannes de engel juist beschouwd, maar door het hier gezegde kwam hij tot het vermoeden, dat de Heere zelf tot hem sprak.

Het afwijzend woord van de engel zegt hem nu: ik ben niet meer dan u, een drager van de goddelijke openbaring en van de Geest van God.

Juist diezelfde Geest, wil de engel zeggen, die door hen spreekt en handelt, die de getuigenis van Jezus hebben, die is het ook, die door mij spreekt.

De mens wordt door Jezus, als Hij Zijn getuigenis aan een mens mededeelt, met de geest van de profetie vervuld. Reeds de eerste eenvoudige getuigenis, dat wij kinderen van God zijn (Romans 8:21) is van profetische aard, in zoverre wij eerst in Zijn rijk komen tot de vrijheid van de kinderen van God, dus tot het werkelijk genot van het kindschap. Hier, binnen de Openbaring, die Jezus Christus van de Vader heeft ontvangen om die verder aan Zijn knechten te geven (Revelation 1:1) wordt de getuigenis van Jezus volkomen tot inspiratie (ingeving), tot de geest van de profetie. Die de getuigenis van Jezus heeft, heeft ook deel aan de Geest, die de profetie voortbrengt en deze leert verstaan, omdat alle profetie Jezus Christus tot inhoud heeft en dus de erkentenis en de belijdenis van Jezus Christus de sleutel van de toekomst is.

Hoe is het nu mogelijk, dat het tegenover dit woord van de engel tot die verering van de engelen, ja zelfs van mensen en hun beeldtenissen is kunnen komen, die ondanks de nietswaardige onderscheiding tussen verering en aanbidding, van de laatste in niets verschilt! Inderdaad, als wij niet wisten, dat de Kerk, die zich aan deze zonde schuldig maakt, de vrouw in Revelation 17:1 was, dan moest tegenover dit woord van de engel zo'n aanbidding ondenkbaar voorkomen.

Stof in de rijkste overvloed is er aanwezig tot vreugde en vrolijkheid, tot jubelen en juichen en ter verheerlijking van God, omdat de hoogtijd van het Lam is gekomen en Zijn Bruid zich heeft toebereid. De bruiloft van het Lam is Christus' wederverschijning, bij welke gelegenheid de bruidegom met de bruid samenkomt en de jonkvrouwen uitgaan de bruidegom en de bruid tegemoet. Eerst aan de Zaterdagavond van deze wereld heeft de zichtbare vereniging van Christus met Zijn gemeente op aarde plaats. Vroeger was die vereniging een onzichtbare. Pas op de wereld-Zaterdagavond zijn alle zielen toegebracht, die het aandeel aan de bruiloft van het Lam is weggelegd en, hoewel ook velen vroeger voleindigd zijn, zo is toch dan eerst de schare van de eerstelingen van de schepping voltallig en dan pas de tijd gekomen, dat Jezus zichtbaar ten dage van Zijn legerkracht de aarde betreedt, waar Hem Zijn gewillig volk, met het prachtgewaad van de heiligheid bekleed, volgt. Psalms 110:3 Op deze dag zal de bruid luistervol in haar verheerlijkt opstandingslichaam prijken, wanneer de eersten van ons geslacht in zonnepracht, met Jezus, de grote Zon, van de hemel neerdalen en gedurende het Duizendjarig Rijk op aarde wonen, ofschoon zij zich niet altijd, evenmin als Jezus na Zijn opstanding, zichtbaar zullen vertonen.

De morgenschemering van de dag van de eeuwige bruiloft is aangebroken en de grote zegepraal over de heidense volken, die dorstend knielen aan de bron van het leven, nadat zij hun vijandschap tegen het kruis hebben afgelegd. Reeds bereidt zich de vrouw van het Lam, om olie te hebben in haar lampen, opdat zij, wanneer het morgenrood daagt, de Heere der heerlijkheid waardig ontvangt en zich met Hem zet aan de bruilofstmaaltijd. Maar de lofzingende schare blikt ver heen over de stil verborgen bruiloft van de strijdende Kerk met haar bloedbruidegom; zij gaat verder dan de innige gemeenschap van de Heere Jezus met de Zijnen gedurende de dagen van de beproeving; verder dan dat Hij met hen was al de dagen tot aan de voleinding van de wereld. Zij vestigt het oog op de toekomstige onvergankelijke openbaring van Zijn liefde, zoals de zegepralende Kerk die ondervindt bij Zijn terugkomst. De tijd van Zijn kruisdood tot aan de dag van Zijn glorievolle terugkomst, wordt aangemerkt als een afwezigheid van de Bruidegom, terwijl de strijdende bruid op aarde zich verheugt in de toekomstige vereniging. Maar ofschoon tot nog toe slechts een verloofde, wordt zij reeds "wijf" genoemd, naar Bijbels spraakgebruik. Wij worden zo hier reeds verder verplaatst dan de overwinning over de tien koningen, verder dan de duizend jaren, verder dan de laatste overwinning, die over Gog en Magog. Bij voorraad wordt hier gezinspeeld op hetgeen later 1) zal voorkomen, wanneer geheel zal zijn vervuld hetgeen eenmaal profetisch werd gezongen:

Dan zal, na zoveel gunstbewijzen, `t Gezegend heidendom `t Geluk van dezen Koning prijzen, Die Davids troon beklom. Geloofd zij God, dat eeuwig wezen, Bekleed met mogendhen! De Heer, in Israël geprezen, Doet wond'ren, Hij alleen. Dit moet verschrikkelijk zijn voor de vrienden van Babylon. God laat de Zijnen zingen over het lot van deze stad. Is het wonder, dat de modernen de God van de Bijbel niet kunnen verdragen? Toch heeft de Heere reeds lang aan Zijn vijanden doen verkondigen dat het daartoe komen zou; dat Hij in hun verderf zal lachen. Bezien wij de zaak wat nauwkeuriger, dan vervalt het stuitende van de Hallelujah's en ze worden zeer begrijpelijk. Wat staat er? Hallelujah! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer, en de kracht zij de Heere, onze God! Dit was tot dusver verhinderd door de hoererijen van Babylon; deze maakten het onmogelijk, dat de mens zijn geluk, zijn heerlijkheid, eer en kracht in God vond en aan God wijdde. Op dubbele wijze had Babylon dat onmogelijk gemaakt, namelijk door de mensen te verleiden en door het doden van de goedgezinden. Van Gods zijde was alles gedaan om haar te genezen; zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven heeft! Het antwoord van Babylon op deze liefde is het doden van de Zoon en voortgezette opstand tot openbare godslastering toe, ja in haar laatste tijdperk brengt Babylon het zover, dat zij al wat bovennatuurlijk is, haat en God en godsdienst als de oorzaak van alle ellende op aarde aanmerkt. Daarom vervolgt zij onder de antichrist allen, die niet met haar instemmen. Zij graaft voor Gods kinderen een kuil, maar valt er zelf in. Daarom zijn de Hallelujah's in de hemel allezins redelijk.

Het Lam is Christus, de vrouw van het Lam is Zijn gemeente, soms in het algemeen genomen en wordt ook vaak Zijn bruid genoemd, soms de Joodse Kerk in tegenstelling tot de heidenen (Isaiah 54:1). Want de kinderen van de eenzame zijn meer dan de kinderen van de getrouwde. Na hun verlating zouden zij de Heere weer noemen: mijn man (Hosea 2:15) En de Heere zei van hen Revelation 19:18 : Ik zal u ondertrouwen in eeuwigheid. Zij zouden, nadat zij zouden geweest zijn Lo-ruchama, Lo-ammi (Hosea 1:8, Hosea 1:9) weer genoemd worden Ammi, Ruchama, mijn volk, mijn ontfermden (Revelation 19:12). Deze Joodse natie komt hier voor onder de benaming van de vrouw van het Lam; de bruiloft is hun hereniging met Christus door bekering tot Hem en geloof in Hem. Dat de Joodse natie weer bekeerd en aangenomen zal worden is in het brede en duidelijk bewezen. Het is gans te geloven, dat die grote zaak en verandering van de Kerk in de Openbaring iet is verzwegen en nergens vindt men ze dan in de zesde schaal (Revelation 16:12) en hier, waar de zesde schaal verklaard wordt. Dit kan op de Kerk uit de heidenen niet toegepast worden, omdat die nu al van de tijden van de Apostelen af uit heidenen bestaan heeft en nu ook al lang Babel had verlaten en zich openbaar in de wereld vertoond heeft, en omdat hier van deze zaak gesproken wordt als van die, die het eerst gebeurde en die zo groot was dat hemel en aarde daarover verwonderd en verblijd waren, evenals de aanneming van de Joodse natie het leven uit de dode zal zijn (Romans 11:15 een bruiloft, die het begin van een huwelijk is. De bekering van de Joden wordt onder anderen beschreven door de vergeving van de zonden of rechtvaardigmaking (Jeremiah 31:34). Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken. Alsmede door bekering (Hosea 3:5): Daarna zullen zich de kinderen van Israël bekeren. En evenzo wordt gesproken van de vrouw van het Lam. Zijn vrouw heeft zich bereid; zij heeft haar vorig zondig en ongelovig leven verlaten en zich begeven tot geloof, hoop en liefde en grote ijver tot de Heere en zij is bekleed met rein blinkend fijn lijnwaad, dat de rechtvaardigmakingen van de heiligen zijn, de afwassingen van de zonden in het bloed van Christus en de gehoorzaamheid van Christus, waarmee zij bekleed zijnde, aangenaam is bij God.

Zoals de eerste komst van Christus een bruiloft was genoemd (Matthew 22:2), waardoor Hij de heidenen Zich toevoegt en hen nodigt te komen tot Zijn huwelijksbed, zo zal het veel meer de tijd van Zijn bruiloft zijn, als Hij weer de Joden zal aannemen in liefde en gemeenschap, die de eersten waren, wie Hij liefde toedroeg. Door deze bruiloftsmaaltijd wordt zonder twijfel verstaan de vreugd en feesttijd van de Kerk, die geestelijk is en in het laatste van de dagen zal toegebracht worden. Als Joden en heidenen tot n lichaam zullen gebracht zijn, waardoor de Kerk heerlijk versierd met hemelgaven van de Heilige Geest, de innigste gemeenschap van Jezus Christus en allerlei genadegiften, die uit de gerechtigheid van de Heiland tot haar zullen overstromen, overvloedig genieten zal, nadat haar vijanden verwoest en vernield zullem zijn. De bruiloft zelf beeldt de innigste vereniging af van Christus met Zijn Kerk, door onderlinge trouwbelofte en huwelijksverband verzegeld, om een geestelijk nageslacht te verkrijgen, dat de hele aarde vervullen moet (Hosea 11:8). De bruiloftsmaaltijd stelt de genadegiften voor, die uit kracht van Jezus gerechtigheid tot verzadiging en vreugde geschonken worden. De kleren van `s Heilands bruid zijn de voortreffelijke deugden en gaven, waarmee zij bekleed en versierd is.

Vers 10

10. En ik, geheel overweldigd door de waardigheid van degene, die mij zo'n boodschap in de naam van God overbracht, viel neer voor zijn voeten, om hem te aanbidden (Acts 10:25 v.), omdat ik geloofde in hem de Heere zelf voor mij te hebben. En hij zei: a) "Zie, dat u dat niet doet; ik ben slechts een van de dienstknechten van de Heere en zo uw mededienstknecht en een mededienstknecht van uw broeders, die de getuigenis van Jezus hebben. Ik getuig door hetgeen ik u zo-even bevolenheb te schrijven slechts van Jezus, maar ben niet de Heere. Aanbid God (Revelation 22:8 v.). Want de getuigenis van Jezus, als Hij die een mens mededeelt, zoals u hier door mededeling van de Openbaring eschiedt, is de geest van de profetie, zodat hij, die de getuigenis ontvangt, daardoor vanzelf met de geest van de profetie vervuld wordt Re 22:6.

a) Acts 14:14

Wij moesten vroeger streng vasthouden, dat onder de vrouw, die zwanger was en grote weeën had om te baren (Revelation 12:1) het verbondsvolk van het Oude Testament moest worden verstaan, waaruit Christus naar het vlees voortkomt (Romans 9:5) en niet de verbondsgemeente van het Nieuwe Testament, die ten gevolge van Israëls verharding voornamelijk uit heidenen was opgericht, als men het gezicht van de vrouw met de zon echt wil verklaren. Zo moeten wij ook nu vasthouden, dat de bruid van het Lam, de vrouw, waarmee de Heere Zijn bruiloft wil houden, eveneens Israël is, namelijk het nu tot Christus bekeerde, in Zijn eigen olijfboom weer ingelijfde (Romans 11:23) Israël. Zonder twijfel spreekt Paulus voor de tijd, dat het rijk van God van Israël was genomen en de heidenen gegeven, van de gemeente uit deze vergaderd, geheel onder hetzelfde beeld (Ephesians 5:22, 2 Corinthians 11:2 Zo zouden de gedachten, die vele theologen voeden, alsof nu deze verbondsgemeente uit de heidenen, of de Kerk als het Israël van God in de rechten en in de plaats van het Israël naar het vlees getreden was en de erfenis voor zich volledig verkregen had, zodat onmiddellijk aan haar Gods beloften voor de laatste tijd vervuld zouden worden en Israël naar het vlees alleen daardoor zalig zou kunnen worden, dat het overgaat tot de Kerk, zeer juist zijn. Inderdaad zou het aldus zijn, zoals men veelal beweert, dat reeds met zijn overgaan tot de Kerk Israël ook in geestelijke zin weer tot het bezitten van zijn land komt, terwijl een terugkeren in het werkelijke Kanan een in de grond onverschillige zaak zou zijn en alleen van ondergeschikte betekenis (het overblijfsel naar de verkiezing van de genade uit Israël heeft een betere erve verkregen, schrijft Hengstenberg, namelijk de aarde van het een einde tot het andere en de hemelse heerlijkheid. In het bezit van deze erfenis ziet het op het oude land Kanan neer en daaraan nog enig gewicht toe te kennen zou een treurig anachronisme zijn), als het aan de genade van de Heere was gelukt, de verbondsgemeente uit de heidenen opgericht, tot een welversierde bruid toe te bereiden en de Kerk te maken tot een vrouw, die ook getrouw is aan Hem, met wie zij getrouwd is. Wij zagen echter onder de 7 vormen van de Kerk in Revelation 2:1, 8 slotte zo een, die de Heere uit Zijn mond moet spuwen. Wij zien in Revelation 11:8 de Christenen tot een Stad geworden, die geestelijk genoemd wordt "Sodoma en Egypte, waar ook onze Heere gekruisigd is" en wij zien in Revelation 17:1, de vrouw zitten op het scharlakenrode dier, dat vol namen van godslastering is. Men zal toch wel niet menen, dat in deze stad de Joden in te leiden zou kunnen heten ze in Kanan te brengen? en met zo'n vrouw zich te verbinden, opdat de beloofde dag van de bruiloft komt, dat zal men toch wel niet het Lam willen toeschrijven? Men zal wel daartegen zeggen, dat de uitwendige, ontaarde Christenheid toch niet de echte, de ware Kerk is, dat integendeel gesproken wordt van die onzichtbare Kerk, bestaande uit hen, die de Heere als de Zijnen kent en die verstrooid waren over de hele aardbol, of met andere woorden, van de gemeente van heiligen, die in weerwil van alle uitwendig verderf van de Kerk toch altijd, al is het vaak in een zeer gering aantal van leden, aanwezig is. Intussen staat het gezicht (Revelation 14:1-Revelation 14:5) toch niet om niet in het boek van de Openbaring. Het toont ons zo duidelijk en bepaald als mogelijk is een gesloten gemeente van heiligen; een schare, staande bij het Lam op de berg Zion, van degenen, die met vrouwen niet bevlekt zijn, maar maagden zijn en in wier mond geen bedrog is gevonden. Deze zijn diezelfde honderd vierenveertig duizend, die reeds in Revelation 7:1, zijn genoemd, en daar uitdrukkelijk als de verzegelden uit de twaalf geslachten van Israël werden voorgesteld. Slechts een bodemloze willekeur in de uitlegging kan beweren, dat van de twaalf stammen van de kinderen van Israël hier niet in Joodse maar in Israëlitisch-Christelijke zin sprake is, nadat Paulus in Romans 11:26 uitdrukkelijk heeft gezegd, dat nog eens geheel Israël zal zalig worden. De heilige ziener zou ons juist op een dwaalweg hebben geleid, als hij elke stam in het bijzonder zelfs bij name genoemd en het getal heeft aangewezen, voor elk bestemd en voor alle stammen gelijk en dan toch zou hebben bedoeld, dat niet van Juda, Ruben, Gad, Aser enz. werd gesproken, maar van Grieken, Romeinen, Germanen, negers enz. en dat men de twaalf duizend uit iedere stam niet zou moeten houden voor gelijke getallen, maar voor een onbekend X, dat hier zo groot en daar zo groot en in een derde, vierde enz. geval weer zo groot zou zijn. Ja, zonder twijfel hetzelfde Israël naar het vlees bedoeld, waarvan ook Paulus spreekt, dan kan met verstand in Revelation 14:1, die tijd worden gedacht, dat het woord van deze apostel tot werkelijkheid is geworden, dat Israël tot de kennis van Jezus Christus is gekomen en in zijn vaderland teruggebracht. En hoe belangrijk dit terugvoeren in de geschiedenis van de leidingen van God met Zijn uitverkoren verbondsvolk is, dat leert men uit de profeten van het Oude Testament en vooral wordt dat aangewezen in Ezekiel 47:13; Ezekiel 48:35 de tijd van de verstrooiing van Israël onder de heidenen, die nu nog voortduurt, kan het woord van Hengstenberg, boven aangehaald, als in het algemeen juist gelden. Als zich nu enige Joden tot Christus keren en het geloof aannemen, moeten zij de heilige Christelijke Kerk voor hun vaderland, voor het geestelijk Kanan aanzien, waaraan zij zijn teruggegeven (Song of Solomon 1:8). Maar Israël als volk te herstellen, het als geheel zalig te maken, is de Heere niet mogelijk, als Hij het niet terugbrengt in het land, oorspronkelijk gegeven en tot een blijvende erve bestemd. En nu kunnen wij juist weer uit de profeet Ezechiël leren, waardoor het is, dat Israël, als het eens bekeerd zal zijn en het deksel van zijn hart zal zijn weggenomen, omdat ook in alle leden een geheel verootmoedigde en gereinigde gemeente zal vormen en om ons van die uitdrukking te bedienen, een kerkvorm zal scheppen, zoals die de wereld slechts eenmaal en voor korte tijd heeft gezien in de eerste apostolische Kerk. Wij hebben bij de verklaring van die profeet op de afzonderlijke belangrijke punten opmerkzaam gemaakt en willen hier niet alles herhalen. Deze Zionsgemeente is dan die, die op onze plaats onder de vrouw moet worden verstaan, die zich bereid heeft. Haar is gegeven zich te bekleden met rein en schoon lijnwaad en zo is het ook duidelijk, waarom later, als het rijk van de heerlijkheid van de hemel verschijnt, dit als het nieuwe Jeruzalem wordt voorgesteld. Het zou volstrekt onmogelijk zijn, als de geschiedenis van het Godsrijk op aarde sloot met het profeten- en Christus-moordende Jeruzalem, dat, nadat het de Heere zelf aan het kruis had genageld, ook diegenen gegeseld, vervolgd en gedood heeft, die Hij na het oprichten van de Kerk tot hen had gezonden (Matthew 23:34 v.). Jeruzalems naam zou dan de samenvatting zijn van de boosheid en van de hele goddelijke vloek, maar niet de drager van de genadige raadsbesluiten van God. Daarentegen vertoont de geschiedenis van de ontwikkeling van de laatste dingen, zoals het profetische woord die voorstelt, ons een Jeruzalem, dat tot een stad is geworden, die genoemd wordt: "De Heere is aldaar" (Ezekiel 48:35), tot een stad, waar de Heere Zijn rijk van genade heeft kunnen bouwen tot aan de op aarde hoogst mogelijke volkomenheid. Jeruzalem heet daarom ook het rijk van de heerlijkheid, waaraan ook wij denken, als wij zingen: "Jeruzalem, dat ik u bemin". De gelovigen uit de heidenen treden van die tijd, dat Israël weer tot de bruid van het Lam is geworden, in die verhouding, die vanaf het begin bestaan heeft: de goede Herder leidt hen, die niet van deze stal zijn, tot Zijn kudde; de heidenen worden aan Israël toegevoegd. Dit wordt verwezenlijkt bij de oprichting van het duizendjarig rijk, als de onthoofden om de getuigenis van Jezus en om het woord van God en zij, die het dier noch zijn beeld hebben aangebeden en zijn kenteken niet hebben aangenomen, weer worden levend gemaakt, om met Christus te leven en te regeren duizend jaren (Revelation 20:4). Bij het laatste oordeel wordt dat ook verwezenlijkt, omdat zij, die de eeuwige zaligheid wordt beloofd, als gasten worden toegelaten tot het avondmaal van het Lam, dat tot viering van Zijn bruiloft wordt gehouden (Revelation 19:9 vgl. Matthew 25:9). Ons hoofdstuk is geheel zo nauw verwant met Revelation 14:1, dat wij, evenals de bruiloft van het Lam in het bijzonder op Israël als de vrouw of de verloofde zag, die wij in Revelation 14:1-Revelation 14:5 voor ons hadden, zo nu de genodigden tot het avondmaal de uitverkorenen uit de heidense volken zijn, die reeds bij hun sterven een zekere mate van zaligheid hebben verkregen (Revelation 14:13), maar nu in het volle bezit ervan moeten komen (vgl. Revelation 20:6).

Wat het einde van het geloof, de zaligheid van de zielen aangaat, wordt voor de geredden uit de heidenen in vergelijking met de uitverkorenen van Israël geen mindere mate beweerd, doordat Israël als de bruid wordt voorgesteld, waarmee het Lam bruiloft houdt, terwijl de heidenen slechts de gasten bij het bruiloftsmaal zijn. Dat evenwel op die weg tot dat einde Israël een zekere voorrang heeft, die wij Christenen uit de heidenen niet terzijde kunnen stellen, om ons met eigen inbeeldingen te verheffen en onze kerkvormen voor het non plus ultra te houden, zoals meestal geschiedt, daarop heeft reeds Paulus in Romans 11:18, Ro opmerkzaam gemaakt en de kerkelijke ontwikkelingen van deze tijd zullen hoe langer hoe meer zo worden, dat deze apostolische vermaning ons beter dan tot hiertoe ter harte zal gaan (vgl. het slotwoord op de profeet Ezechiël).

Wij voegen bij onze uitlegging nu nog enkele opmerkingen over bijzonderheden uit hetgeen de uitleggers bij het hele gedeelte, Revelation 19:1-Revelation 19:10, hebben gezegd: "Het hallelujah komt voor de eerste maal voor in Psalms 104:35, bij het blijde uitzien op hetgeen God tot wegneming van de ergernissen uit Zijn rijk zal doen: "De zondaars zullen van de aarde verdaan worden en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof de Heere, mijn ziel! Hallelujah! " Het is daarom ook nu des te merkwaardiger, dat zich nu in deze dierbare getuigenis van de Openbaring, waarin reeds vele aanbidding van God is voorgekomen, het hallelujah voor de eerste maal daar wordt gehoord, waar het zeer nabij komt van hetgeen met de bovenstaande woorden wordt gezegd: De zondaars zullen van de aarde verdaan worden enz., omdat namelijk de grote hoer reeds is geoordeeld en het ook de overige tegenstanders van God en Christus zeer hard zal zijn.

Het onderwerp van de lof van de gemeente is tweevoudig, ten eerste dat de Almachtige het rijk heeft aanvaard, vervolgens dat de bruiloft van het Lam is gekomen; beiden gaan met elkaar hand aan hand; het eerste is de negatieve zijde (de grond van de heerschappij van God is de overwinning van de vijanden), het tweede is de positieve zijde, zodra de vijanden van God neer zijn neer geworpen, begint de verheerlijking van de Kerk.

Evenals het eerste koorgezang het verledene bezingt, de oordelen, die over Babel zijn gekomen, zo handelt het tweede over de toekomst, in zoverre het volledige komen van het rijk van God nabij is. Tot hiertoe mocht het de schijn hebben, alsof God van de heerschappij had afstand gedaan en de wereld aan de machten van de bozen had overgelaten, om ongehinderd voort te gaan, nu is echter vooral door Babylons val bewezen, zoals Hij het ook vervolgens door de val van het beest zal tonen, dat Hij toch God de Heere, de Almachtige, d. i. de Alleenheerser is, wie het rijk toekomt en van nu aan is Zijn heerlijkheid niet meer een verborgen, door vijandige machten gekruisigd en schijnbaar verduisterd, maar voor de hele wereld openbaar en bestaande in volle ongehinderde werking. Hij heeft bezit van het rijk genomen, daarom Hallelujah! maar de heerschappij van God, die nu komen zal, is die van de duizend jaren.

Drie dingen moeten de gelovigen weten (Revelation 14:13; Revelation 19:9; Revelation 21:5 : Revelation 21:1) hoe goed God het meent en maakt met hen, die Hij door de dood aan de laatste verdrukkingen onttrekt; 2) wat een zaligheid hun is bescheiden, die tot deelneming aan het duizendjarig rijk zijn verkoren; 3) dat God zeker nog eens alles nieuw maakt en alle gelovigen deel zullen hebben aan de heerlijkheid van de eeuwige wereld.

De bijzondere aanleiding, die Johannes bewoog om neer te vallen voor de geleidende engel, die naast hem stond, kunnen wij vinden in de omstandigheid, dat de engel zei: "deze zijn de waarachtige woorden van God. " Eerst had Johannes de engel juist beschouwd, maar door het hier gezegde kwam hij tot het vermoeden, dat de Heere zelf tot hem sprak.

Het afwijzend woord van de engel zegt hem nu: ik ben niet meer dan u, een drager van de goddelijke openbaring en van de Geest van God.

Juist diezelfde Geest, wil de engel zeggen, die door hen spreekt en handelt, die de getuigenis van Jezus hebben, die is het ook, die door mij spreekt.

De mens wordt door Jezus, als Hij Zijn getuigenis aan een mens mededeelt, met de geest van de profetie vervuld. Reeds de eerste eenvoudige getuigenis, dat wij kinderen van God zijn (Romans 8:21) is van profetische aard, in zoverre wij eerst in Zijn rijk komen tot de vrijheid van de kinderen van God, dus tot het werkelijk genot van het kindschap. Hier, binnen de Openbaring, die Jezus Christus van de Vader heeft ontvangen om die verder aan Zijn knechten te geven (Revelation 1:1) wordt de getuigenis van Jezus volkomen tot inspiratie (ingeving), tot de geest van de profetie. Die de getuigenis van Jezus heeft, heeft ook deel aan de Geest, die de profetie voortbrengt en deze leert verstaan, omdat alle profetie Jezus Christus tot inhoud heeft en dus de erkentenis en de belijdenis van Jezus Christus de sleutel van de toekomst is.

Hoe is het nu mogelijk, dat het tegenover dit woord van de engel tot die verering van de engelen, ja zelfs van mensen en hun beeldtenissen is kunnen komen, die ondanks de nietswaardige onderscheiding tussen verering en aanbidding, van de laatste in niets verschilt! Inderdaad, als wij niet wisten, dat de Kerk, die zich aan deze zonde schuldig maakt, de vrouw in Revelation 17:1 was, dan moest tegenover dit woord van de engel zo'n aanbidding ondenkbaar voorkomen.

Stof in de rijkste overvloed is er aanwezig tot vreugde en vrolijkheid, tot jubelen en juichen en ter verheerlijking van God, omdat de hoogtijd van het Lam is gekomen en Zijn Bruid zich heeft toebereid. De bruiloft van het Lam is Christus' wederverschijning, bij welke gelegenheid de bruidegom met de bruid samenkomt en de jonkvrouwen uitgaan de bruidegom en de bruid tegemoet. Eerst aan de Zaterdagavond van deze wereld heeft de zichtbare vereniging van Christus met Zijn gemeente op aarde plaats. Vroeger was die vereniging een onzichtbare. Pas op de wereld-Zaterdagavond zijn alle zielen toegebracht, die het aandeel aan de bruiloft van het Lam is weggelegd en, hoewel ook velen vroeger voleindigd zijn, zo is toch dan eerst de schare van de eerstelingen van de schepping voltallig en dan pas de tijd gekomen, dat Jezus zichtbaar ten dage van Zijn legerkracht de aarde betreedt, waar Hem Zijn gewillig volk, met het prachtgewaad van de heiligheid bekleed, volgt. Psalms 110:3 Op deze dag zal de bruid luistervol in haar verheerlijkt opstandingslichaam prijken, wanneer de eersten van ons geslacht in zonnepracht, met Jezus, de grote Zon, van de hemel neerdalen en gedurende het Duizendjarig Rijk op aarde wonen, ofschoon zij zich niet altijd, evenmin als Jezus na Zijn opstanding, zichtbaar zullen vertonen.

De morgenschemering van de dag van de eeuwige bruiloft is aangebroken en de grote zegepraal over de heidense volken, die dorstend knielen aan de bron van het leven, nadat zij hun vijandschap tegen het kruis hebben afgelegd. Reeds bereidt zich de vrouw van het Lam, om olie te hebben in haar lampen, opdat zij, wanneer het morgenrood daagt, de Heere der heerlijkheid waardig ontvangt en zich met Hem zet aan de bruilofstmaaltijd. Maar de lofzingende schare blikt ver heen over de stil verborgen bruiloft van de strijdende Kerk met haar bloedbruidegom; zij gaat verder dan de innige gemeenschap van de Heere Jezus met de Zijnen gedurende de dagen van de beproeving; verder dan dat Hij met hen was al de dagen tot aan de voleinding van de wereld. Zij vestigt het oog op de toekomstige onvergankelijke openbaring van Zijn liefde, zoals de zegepralende Kerk die ondervindt bij Zijn terugkomst. De tijd van Zijn kruisdood tot aan de dag van Zijn glorievolle terugkomst, wordt aangemerkt als een afwezigheid van de Bruidegom, terwijl de strijdende bruid op aarde zich verheugt in de toekomstige vereniging. Maar ofschoon tot nog toe slechts een verloofde, wordt zij reeds "wijf" genoemd, naar Bijbels spraakgebruik. Wij worden zo hier reeds verder verplaatst dan de overwinning over de tien koningen, verder dan de duizend jaren, verder dan de laatste overwinning, die over Gog en Magog. Bij voorraad wordt hier gezinspeeld op hetgeen later 1) zal voorkomen, wanneer geheel zal zijn vervuld hetgeen eenmaal profetisch werd gezongen:

Dan zal, na zoveel gunstbewijzen, `t Gezegend heidendom `t Geluk van dezen Koning prijzen, Die Davids troon beklom. Geloofd zij God, dat eeuwig wezen, Bekleed met mogendhen! De Heer, in Israël geprezen, Doet wond'ren, Hij alleen. Dit moet verschrikkelijk zijn voor de vrienden van Babylon. God laat de Zijnen zingen over het lot van deze stad. Is het wonder, dat de modernen de God van de Bijbel niet kunnen verdragen? Toch heeft de Heere reeds lang aan Zijn vijanden doen verkondigen dat het daartoe komen zou; dat Hij in hun verderf zal lachen. Bezien wij de zaak wat nauwkeuriger, dan vervalt het stuitende van de Hallelujah's en ze worden zeer begrijpelijk. Wat staat er? Hallelujah! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer, en de kracht zij de Heere, onze God! Dit was tot dusver verhinderd door de hoererijen van Babylon; deze maakten het onmogelijk, dat de mens zijn geluk, zijn heerlijkheid, eer en kracht in God vond en aan God wijdde. Op dubbele wijze had Babylon dat onmogelijk gemaakt, namelijk door de mensen te verleiden en door het doden van de goedgezinden. Van Gods zijde was alles gedaan om haar te genezen; zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven heeft! Het antwoord van Babylon op deze liefde is het doden van de Zoon en voortgezette opstand tot openbare godslastering toe, ja in haar laatste tijdperk brengt Babylon het zover, dat zij al wat bovennatuurlijk is, haat en God en godsdienst als de oorzaak van alle ellende op aarde aanmerkt. Daarom vervolgt zij onder de antichrist allen, die niet met haar instemmen. Zij graaft voor Gods kinderen een kuil, maar valt er zelf in. Daarom zijn de Hallelujah's in de hemel allezins redelijk.

Het Lam is Christus, de vrouw van het Lam is Zijn gemeente, soms in het algemeen genomen en wordt ook vaak Zijn bruid genoemd, soms de Joodse Kerk in tegenstelling tot de heidenen (Isaiah 54:1). Want de kinderen van de eenzame zijn meer dan de kinderen van de getrouwde. Na hun verlating zouden zij de Heere weer noemen: mijn man (Hosea 2:15) En de Heere zei van hen Revelation 19:18 : Ik zal u ondertrouwen in eeuwigheid. Zij zouden, nadat zij zouden geweest zijn Lo-ruchama, Lo-ammi (Hosea 1:8, Hosea 1:9) weer genoemd worden Ammi, Ruchama, mijn volk, mijn ontfermden (Revelation 19:12). Deze Joodse natie komt hier voor onder de benaming van de vrouw van het Lam; de bruiloft is hun hereniging met Christus door bekering tot Hem en geloof in Hem. Dat de Joodse natie weer bekeerd en aangenomen zal worden is in het brede en duidelijk bewezen. Het is gans te geloven, dat die grote zaak en verandering van de Kerk in de Openbaring iet is verzwegen en nergens vindt men ze dan in de zesde schaal (Revelation 16:12) en hier, waar de zesde schaal verklaard wordt. Dit kan op de Kerk uit de heidenen niet toegepast worden, omdat die nu al van de tijden van de Apostelen af uit heidenen bestaan heeft en nu ook al lang Babel had verlaten en zich openbaar in de wereld vertoond heeft, en omdat hier van deze zaak gesproken wordt als van die, die het eerst gebeurde en die zo groot was dat hemel en aarde daarover verwonderd en verblijd waren, evenals de aanneming van de Joodse natie het leven uit de dode zal zijn (Romans 11:15 een bruiloft, die het begin van een huwelijk is. De bekering van de Joden wordt onder anderen beschreven door de vergeving van de zonden of rechtvaardigmaking (Jeremiah 31:34). Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken. Alsmede door bekering (Hosea 3:5): Daarna zullen zich de kinderen van Israël bekeren. En evenzo wordt gesproken van de vrouw van het Lam. Zijn vrouw heeft zich bereid; zij heeft haar vorig zondig en ongelovig leven verlaten en zich begeven tot geloof, hoop en liefde en grote ijver tot de Heere en zij is bekleed met rein blinkend fijn lijnwaad, dat de rechtvaardigmakingen van de heiligen zijn, de afwassingen van de zonden in het bloed van Christus en de gehoorzaamheid van Christus, waarmee zij bekleed zijnde, aangenaam is bij God.

Zoals de eerste komst van Christus een bruiloft was genoemd (Matthew 22:2), waardoor Hij de heidenen Zich toevoegt en hen nodigt te komen tot Zijn huwelijksbed, zo zal het veel meer de tijd van Zijn bruiloft zijn, als Hij weer de Joden zal aannemen in liefde en gemeenschap, die de eersten waren, wie Hij liefde toedroeg. Door deze bruiloftsmaaltijd wordt zonder twijfel verstaan de vreugd en feesttijd van de Kerk, die geestelijk is en in het laatste van de dagen zal toegebracht worden. Als Joden en heidenen tot n lichaam zullen gebracht zijn, waardoor de Kerk heerlijk versierd met hemelgaven van de Heilige Geest, de innigste gemeenschap van Jezus Christus en allerlei genadegiften, die uit de gerechtigheid van de Heiland tot haar zullen overstromen, overvloedig genieten zal, nadat haar vijanden verwoest en vernield zullem zijn. De bruiloft zelf beeldt de innigste vereniging af van Christus met Zijn Kerk, door onderlinge trouwbelofte en huwelijksverband verzegeld, om een geestelijk nageslacht te verkrijgen, dat de hele aarde vervullen moet (Hosea 11:8). De bruiloftsmaaltijd stelt de genadegiften voor, die uit kracht van Jezus gerechtigheid tot verzadiging en vreugde geschonken worden. De kleren van `s Heilands bruid zijn de voortreffelijke deugden en gaven, waarmee zij bekleed en versierd is.

Vers 11

11. En ik zag de hemel geopend, om voor Hem, die in gebeurtenissen op aarde, zoals die zich volgens het gezegde in Revelation 17:13 v. en 17 ontwikkelen, op het beslissend ogenblik wil ingrijpen (Revelation 14:14), de weg te openen; en zie een wit paard, zoals zich reeds in Revelation 6:2 voor mijn zieners-oog vertoonde en die daarop zat was Hij, die genaamd wordt Getrouw en Waarachtig en Hij oordeelt en voert strijd in gerechtigheid (Revelation 3:7 en 14 Isaiah 11:3 v.).

Vers 11

11. En ik zag de hemel geopend, om voor Hem, die in gebeurtenissen op aarde, zoals die zich volgens het gezegde in Revelation 17:13 v. en 17 ontwikkelen, op het beslissend ogenblik wil ingrijpen (Revelation 14:14), de weg te openen; en zie een wit paard, zoals zich reeds in Revelation 6:2 voor mijn zieners-oog vertoonde en die daarop zat was Hij, die genaamd wordt Getrouw en Waarachtig en Hij oordeelt en voert strijd in gerechtigheid (Revelation 3:7 en 14 Isaiah 11:3 v.).

Vers 12

12. En Zijn ogen waren als een vlam vuur (Revelation 1:14), en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden Re 17:14 en Hij had op Zijn voorhoofd (Exodus 28:36 Revelation 3:7; Revelation 14:1; Revelation 17:15 een naam geschreven, die het geheim van Zijn wezen uitdrukte, die niemand wist dan Hij zelf en welke enigermate een tegenhanger vormde op het lied van de honderd vierenveertig duizend in Hoofd 14:3

Vers 12

12. En Zijn ogen waren als een vlam vuur (Revelation 1:14), en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden Re 17:14 en Hij had op Zijn voorhoofd (Exodus 28:36 Revelation 3:7; Revelation 14:1; Revelation 17:15 een naam geschreven, die het geheim van Zijn wezen uitdrukte, die niemand wist dan Hij zelf en welke enigermate een tegenhanger vormde op het lied van de honderd vierenveertig duizend in Hoofd 14:3

Vers 13

13. En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd was en Hem zo kenmerkte als degene, van wie in Isaiah 63:1 was voorspeld (Revelation 19:15); en Zijn naam, die reeds aan de gemeente van de gelovigen bekend was, wordt genoemd a) het Woord van God (John 1:1).

a) 1 John 1:1

Vers 13

13. En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd was en Hem zo kenmerkte als degene, van wie in Isaiah 63:1 was voorspeld (Revelation 19:15); en Zijn naam, die reeds aan de gemeente van de gelovigen bekend was, wordt genoemd a) het Woord van God (John 1:1).

a) 1 John 1:1

Vers 14

14. En de legers in de hemel, bestaande uit de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen (Revelation 17:14), volgden Hem op witte paarden, als degenen, die nu over de wereld zouden triomferen en haar oordelen (1 Corinthians 6:2), gekleed met wit en rein a) fijn lijnwaad (Revelation 6:11).

a) Matthew 28:3 Openbaring :4; 7:9

Vers 14

14. En de legers in de hemel, bestaande uit de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen (Revelation 17:14), volgden Hem op witte paarden, als degenen, die nu over de wereld zouden triomferen en haar oordelen (1 Corinthians 6:2), gekleed met wit en rein a) fijn lijnwaad (Revelation 6:11).

a) Matthew 28:3 Openbaring :4; 7:9

Vers 15

15. En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, waarmee Hij tegen Zijn vijanden strijd voert (Revelation 2:16), opdat Hij daarmee de heidenen slaan zou en een bloedige ondergang bereiden. En Hij zal hen hoeden meteen ijzeren roede, hen volgens Psalms 2:9 Zijn ijzeren scepter laten voelen, zodat Hij hen als pottebakkersvaten vermorzelt (Revelation 12:5). En Hij treedt, volgens Isaiah 63:5, de wijnpersbak van de wijn van de toorn en de gramschap van de almachtige God, de pers, die de wijn, namelijk het bloed van de vijanden (Revelation 14:20) laat uitlopen en door de grimmigheid van de almachtige God is gemaakt.

Wij staan hier aan de drempel van een waarheid, die daarom voor de gemeente grotendeels geheel verloren is gegaan, omdat men zich heeft gewend, deze terugkomst van de Heere, die naar de grondtekst met het woord paroesie genoemd wordt, met die op de jongste dag te verwisselen. Zeker spreekt de Heilige Schrift slechts van n dag van de Heere, of dag van God; maar zij onderscheidt even zo bepaald de verschijning van de Heere, die wij in dit gezicht voor ons hebben, van de toekomst van de Heere tot het algemene wereldgericht. Reeds de discipelen onderscheiden bij hun vraag in Matthew 24:3 de paroesie van de Heere van het einde van de wereld. Dat doet de Heere ook in Zijn antwoord; nadat Hij daar (Matthew 24:27-Matthew 24:31) over zijn paroesie heeft gehandeld, spreekt Hij (Matthew 25:31) van het komen van de Mensenzoon tot het wereldgericht. Zo ook veronderscheidt Paulus tussen beiderlei toekomst van de Heere. In al de plaatsen, waarin Hij zich in de grondtekst van de uitdrukking paroesie bedient (bijv. 1 Thessalonians 2:19; 1 Thessalonians 3:13; 1 Thessalonians 4:15; 1 Thessalonians 5:23. 2 Thessalonians 2:1, 2 Thessalonians 2:8) bedoelt hij die toekomst van de Heere, die dit gezicht, dat wij behandelen, ons schildert, maar in 1 Corinthians 15:23, onderscheidt hij nadrukkelijk de paroesie van het einde, dat dan komt, als MATTHEUS 25:31, en Revelation 0:11, worden vervuld. Dat deze duidelijke leer van het onderscheid tussen de paroesie van de Heere en het einde voor de gemeente bijna verloren is gegaan, zal waarschijnlijk daarin zijn grond hebben, dat, sinds Augustinus is voorgegaan, de leer van de Schrift over het duizendjarig rijk aan de Kerk is onthouden. Omdat volgens de gedachte van die overigens zo grote man uit de rij van de kerkvaders, het duizendjarig rijk nu sinds lang tot het verleden moet behoren, verklaarde men alle plaatsen, die over de zichtbare terugkomst van de Heere handelen, van het einde van de wereld en verwarde het oordeel, dat de Heere bij Zijn paroesie houdt, met het laatste oordeel. Omdat echter de Schrift slechts van n dag van de Heere weet, wordt juist over hetgeen tussen de paroesie van de Heere en Zijn komst ten oordeel ligt, het woord vervuld, dat n dag voor God is als duizend jaren: de dag van de Heere begint met Zijn paroesie en eindigt met het laatste oordeel.

In Daniel 9:26 v. hoorden wij, dat Christus midden in de 70e jaarweek zou worden uitgeroeid; de satan wist door menselijke werktuigen (Revelation 2:4) de jaarweek van de verlossing, die in Christus voor het volk van Israël was opgegaan, midden door te delen, zodat Jezus met Zijn voorloper Johannes samen slechts 3 jaar zijn profetisch ambt op aarde heeft kunnen volbrengen en vervolgens snel terzijde is gesteld. Als een tegenbeeld wordt nu ook volgens Daniel 7:25 v. de antichrist door de verschijning van Christus midden in de week van zijn schrikbewind of na 3 jaar te gronde gericht en omgebracht. Zo duurt ook de heerschappij van de anti-christelijke tijdgeest in Revelation 1:7, niet langer dan 3 jaar, terwijl de weder opwekking van de twee gedode getuigen reeds na drie dagen (in profetische zin) en een halve volgt.

In de aanvang van het boek treedt de verheerlijkte Mensenzoon als Hogepriester met het lange gewaad en de gouden gordel voor Zijn gemeente op. Zijn sneeuwwit hoofd was zonder kroon, als nog een onzichtbaar Koning zijnde, aan wie alles nog niet onderworpen was. Wel doet zich aan ons in Zijn voeten van stralend erts, in Zijn donderende rede en in het slagzwaard van Zijn mond de Koning duidelijk voor, evenwel is Hij daar meer een priester. Hier evenwel wijkt de priester meer terug en de overwinnende koning treedt meer op de voorgrond. Als een geducht held spoedt Hij op een wit strijdros naar het slagveld vol toorn tegen Zijn vijanden, met vele diademen op Zijn hoofd, het bloedrood koningspurper om de leden, door de hemelse legerschaar begeleid, een Koning der koningen, een Heer der heren. In het visioen van het eerste zegel reed Hij op een wit triomfros, als gekroond overwinnaar, de wereld door. De drie volgende ruiters hebben Zijn zege evenwel zeer verduisterd en de vierde ruiter, de dood en de hades, scheen Zijn sinds de Pinksterdag zo glorierijk spoor geheel uit te wissen. Nu evenwel komt Hij als eeuwig overwinnaar op Zijn wit strijdros. In de zeven zegels was Jezus onder het zinnebeeld van het Lam met de zeven ogen en de zeven horens voorgesteld en nog Revelation 17:14, waar Zijn terugkomst ten gerichte over de antichrist aangekondigd is, heet Hij het Lam. De zeven zegels zijn evenwel niet met Revelation 18:1 geëindigd en Jezus treedt nu niet meer als Lam, maar als Koning, in koninklijke majesteit en heerlijkheid op. De antichrist heeft, met de koningen van de opgang en de ondergang van de zon, Europa verwoest en is nu naar Jeruzalem getogen, om de verzamelde Joden-christenen te vernietigen. Hij belegert juist de stad, heeft haar reeds ten dele ingenomen, het Turkse gebroed, onder Gods toelating, vreselijk getuchtigd en is weldra gereed om deze Joden-christenen op de wreedste wijze te martelen. Plotseling evenwel scheurt zich de hemel en Christus daalt met al Zijn heiligen of de Olijfberg neer (Joel 3:21 Zechariah 14:3-Zechariah 14:5).

De vurige ijver, die uit Zijn ogen straalt, slaat hen reeds neer en het meest zijn zij verschrikt, die voorgaven het minst vervaard te wezen. En al zijn kronen op de tien koningen, de tien horens van het zevende hoofd; Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heere der heren is alleen ver, oneindig ver verheven boven al die koningen en hun kronen. Van de tijd van Farao af heeft Hij de heidense wereldmacht in vele van haar openbaringen vaker vernietigd; Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Al nemen deze koningen de meest weidse en trotse namen aan, al roemen zij in hun hoogheid, al noemen zij zich "heren der aarde", zo lasterend de naam van Hem, die alleen een Heere der aarde is, Jezus heeft een naam, die niemand kent dan Hij alleen: Verbleken moeten daarvoor alle namen van de lastering, die daar zijn op de hoofden van het beest. Johannes ziet die in een verblindende glans, die hem belet die heerlijke naam te lezen, zoals hij ook niet in staat is die uit te spreken. Maar dit is hem toch openbaar, dat het een naam is van oneindige heerlijkheid. "Niemand kent de Zoon dan de Vader alleen; " merken wij op. Wij kunnen ons geen te hoge gedachten vormen van de Zoon van de Vader, maar ofschoon de Kerk Zijn onuitsprekelijke heerlijkheid niet bevatten of uitspreken kan, ootmoedig erkent zij die nochtans. Deze naam, die niemand weet dan Jezus zelf, doelt op het hoogste, dat in het Evangelie van Johannes van Hem gezegd wordt: "Hij en de Vader zijn n. " Voor hen, die in waarheid roemen in Christus Jezus als hun Heer, moet het een onuitsprekelijke blijdschap zijn, dat zij weten, dat Hij een naam heeft, Hem alleen bekend. Maar de onnaspeurlijke diepte van Zijn wezen maakt slechts een deel uit van hetgeen onze Heiland eigen is. Er is nog meer in Hem: Hij draagt ook nog andere namen. Maar "Heiland", dat zou Hij ook niet kunnen zijn, wanneer men Zijn oneindige rijkdom geheel kon verstaan, en wanneer wij ten volle konden doorgronden, wat de hoogte en diepte van Hem is. Dat gaat alle verstand en alle wetenschap oneindig ver te boven. Geloofd zij de naam van Zijn heerlijkheid! Geloofd de Heere der heren in eeuwigheid! Geloofd en geprezen tot aan de uiterste einden der aarde! Zo vraagt de profeet Jesaja: "Wie is deze, die van Edom komt met besprenkelde kleren van Bozra? Deze, die versierd is in zijn gewaad? Die voorttrekt in zijn grote kracht? Ik ben het, die in gerechtigheid spreek, die machtig ben te verlossen. Waarom bent u rood aan uw gewaad en uw kleren als van een, die in de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en daar was niemand van de volkeren met Mij; en Ik heb ze getreden in Mijn toorn en heb ze vertrapt in Mijn grimmigheid. " Zes openbaringen van de God vijandige wereldheerschappij zijn reeds vernietigd door de Held; zesmalen heeft Hij reeds Zijn kleed gedoopt in het bloed van Zijn vijanden: wee die, die het ten zevenden male ondervindt! Al Zijn tegenstanders moeten voor Hem bukken en meewerken tot verbreiding van de roem van Zijn kracht! Wij weten dat het Woord van God is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en dat het doorgaat tot de verdeling van de ziel en van de Geest en van de samenvoegsels en van het merg en dat het een oordeler is van de gedachten en overleggingen van het hart. "Gods Woord" dat is Zijn naam! Zo verkondigen Zijn kleed en Zijn naam, dat Hij de Held is, tegen wie zich geen macht op aarde kan verzetten. Wanneer Gods Woord hemel en aarde tot het aanzijn kan roepen, dan spreekt het ook vanzelf, dat niets tegen Hem kan bestaan. Jezus Christus is het "Woord van God" in persoon en hetgeen anders het "Woord van God" genoemd wordt, zijn slechts gedeelten van Zijn wezen. Zullen de tien koningen voor de schrik van Zijn naam niet vervliegen als het kaf? Ja, wanneer het hier, zoals in de geschiedenis van `s Heilands geboorte heette: "Zijn naam werd genoemd Jezus", dan was er nog verademing voor Zijn vijanden; maar hier heet het: "Zijn naam wordt genoemd: "het Woord van God". Hij openbaart zich hier zo niet als Zaligmaker van Zijn volk, maar als overwinnaar over Zijn vijanden. Daarom draagt Hij hier niet die naam, die een voorstelling geeft van Zijn genade, maar dien, waardoor Zijn heerlijkheid, hoogheid en macht worden aangeduid. Het woord van een mens is niet slechts datgene, dat hij uitspreekt met de mond, maar ook hetgeen in zijn gemoed en in zijn geest gevonden wordt. Wanneer dit woord niet inwendig bij hem was, kon het zich ook niet naar buiten in uitdrukking en mededeling openbaren. En als nu het woord van de mensen in zo'n nauwe samenhang staat met zijn hele inwendige wezen, hoeveel te meer moet dit dan het geval wezen bij God en hoe heerlijk, hoe onuitsprekelijk heerlijk is dan het wezen van het "Woord van God". Machteloos en nietig is dan alles, ja alles, bij hetgeen die naam draagt! Hij doodt de goddelozen met de adem van Zijn lippen. Johannes ziet slechts het zwaard. Hetgeen hij er bijvoegt van het "hoeden met een ijzeren roede" en het "treden van de wijnpersbak", is slechts een verklaring van het teken van het zwaard. En dit zwaard nu is de almacht, waarmee de Heere ten gerichte verschijnt, van die almacht, die spreekt en het is er, en gebiedt en het staat er, van die almacht, die daar doodt met de adem van de lippen. Met Zijn mond als met een zwaard maakte eenmaal de Heere Jezus in Gethseman de bende weerloos, die tegen Hem uitgezonden was met zwaarden en spiesen; want Hij hoefde slechts te zeggen: "Ik ben het" en zij stortten ter aarde. Wat baat de heidenen het woeden tegen de Heere en Zijn Kerk? Wat baat het hun, dat zij strijd voeren tegen het Lam? Hij hoedt hen met een ijzeren roede; en zoals in de wijnpersbak de druiven worden verbrijzeld, zo ook zij door Hem, die de wijnpersbak van de gramschap van de almachtige God treedt. Zoals de wijn uit de persbak vloeit, zo stroomt het bloed van Zijn tegenstanders; want de toorn van de Heere is grimmig.

Het paard, dat Christus, de legervorst wordt gegeven, alsook de paarden van Zijn krijgsknechten moeten gebracht worden tot de eigenschappen van de legervorst en betekenen dus 1) dat Christus uit- en optrekt als een krijgsheld, 2) dat Hij grote spoed zal gebruiken in het uitvoeren van Zijn raadslagen, 3) dat Hij verzekerd is van de overwinning, die Hij op Zijn vijanden zal behalen, 4) dat Hij strijd voert in zuiverheid, heiligheid en majesteit. Onder het leger van de hemel moeten wij verstaan de uitverkorenen, geroepenen en gelovigen (Revelation 17:14). Deze volgen Christus niet zozeer als medestrijders als wel als getuigen en aanschouwers van Zijn overwinning. Zij rijden op witte paarden met betrekking tot de aanstaande overwinning, die zij naast Christus op het beest zouden behalen. Zij zijn bekleed met wit rein lijnwaad, omdat zij de heerlijkheid van de Heiland als van de grootste Koning en legervorst, zowel als Zijn gerechtigheid en heiligmaking zouden krijgen; 2) omdat de zaak van Christus en van Zijn Kerk nu openlijk gerechtvaardigd zou worden; 3) omdat zij deze geestelijke strijd, die geestelijk is, met Christus of liever in en door Christus rechtvaardig zouden voeren.

Vers 15

15. En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, waarmee Hij tegen Zijn vijanden strijd voert (Revelation 2:16), opdat Hij daarmee de heidenen slaan zou en een bloedige ondergang bereiden. En Hij zal hen hoeden meteen ijzeren roede, hen volgens Psalms 2:9 Zijn ijzeren scepter laten voelen, zodat Hij hen als pottebakkersvaten vermorzelt (Revelation 12:5). En Hij treedt, volgens Isaiah 63:5, de wijnpersbak van de wijn van de toorn en de gramschap van de almachtige God, de pers, die de wijn, namelijk het bloed van de vijanden (Revelation 14:20) laat uitlopen en door de grimmigheid van de almachtige God is gemaakt.

Wij staan hier aan de drempel van een waarheid, die daarom voor de gemeente grotendeels geheel verloren is gegaan, omdat men zich heeft gewend, deze terugkomst van de Heere, die naar de grondtekst met het woord paroesie genoemd wordt, met die op de jongste dag te verwisselen. Zeker spreekt de Heilige Schrift slechts van n dag van de Heere, of dag van God; maar zij onderscheidt even zo bepaald de verschijning van de Heere, die wij in dit gezicht voor ons hebben, van de toekomst van de Heere tot het algemene wereldgericht. Reeds de discipelen onderscheiden bij hun vraag in Matthew 24:3 de paroesie van de Heere van het einde van de wereld. Dat doet de Heere ook in Zijn antwoord; nadat Hij daar (Matthew 24:27-Matthew 24:31) over zijn paroesie heeft gehandeld, spreekt Hij (Matthew 25:31) van het komen van de Mensenzoon tot het wereldgericht. Zo ook veronderscheidt Paulus tussen beiderlei toekomst van de Heere. In al de plaatsen, waarin Hij zich in de grondtekst van de uitdrukking paroesie bedient (bijv. 1 Thessalonians 2:19; 1 Thessalonians 3:13; 1 Thessalonians 4:15; 1 Thessalonians 5:23. 2 Thessalonians 2:1, 2 Thessalonians 2:8) bedoelt hij die toekomst van de Heere, die dit gezicht, dat wij behandelen, ons schildert, maar in 1 Corinthians 15:23, onderscheidt hij nadrukkelijk de paroesie van het einde, dat dan komt, als MATTHEUS 25:31, en Revelation 0:11, worden vervuld. Dat deze duidelijke leer van het onderscheid tussen de paroesie van de Heere en het einde voor de gemeente bijna verloren is gegaan, zal waarschijnlijk daarin zijn grond hebben, dat, sinds Augustinus is voorgegaan, de leer van de Schrift over het duizendjarig rijk aan de Kerk is onthouden. Omdat volgens de gedachte van die overigens zo grote man uit de rij van de kerkvaders, het duizendjarig rijk nu sinds lang tot het verleden moet behoren, verklaarde men alle plaatsen, die over de zichtbare terugkomst van de Heere handelen, van het einde van de wereld en verwarde het oordeel, dat de Heere bij Zijn paroesie houdt, met het laatste oordeel. Omdat echter de Schrift slechts van n dag van de Heere weet, wordt juist over hetgeen tussen de paroesie van de Heere en Zijn komst ten oordeel ligt, het woord vervuld, dat n dag voor God is als duizend jaren: de dag van de Heere begint met Zijn paroesie en eindigt met het laatste oordeel.

In Daniel 9:26 v. hoorden wij, dat Christus midden in de 70e jaarweek zou worden uitgeroeid; de satan wist door menselijke werktuigen (Revelation 2:4) de jaarweek van de verlossing, die in Christus voor het volk van Israël was opgegaan, midden door te delen, zodat Jezus met Zijn voorloper Johannes samen slechts 3 jaar zijn profetisch ambt op aarde heeft kunnen volbrengen en vervolgens snel terzijde is gesteld. Als een tegenbeeld wordt nu ook volgens Daniel 7:25 v. de antichrist door de verschijning van Christus midden in de week van zijn schrikbewind of na 3 jaar te gronde gericht en omgebracht. Zo duurt ook de heerschappij van de anti-christelijke tijdgeest in Revelation 1:7, niet langer dan 3 jaar, terwijl de weder opwekking van de twee gedode getuigen reeds na drie dagen (in profetische zin) en een halve volgt.

In de aanvang van het boek treedt de verheerlijkte Mensenzoon als Hogepriester met het lange gewaad en de gouden gordel voor Zijn gemeente op. Zijn sneeuwwit hoofd was zonder kroon, als nog een onzichtbaar Koning zijnde, aan wie alles nog niet onderworpen was. Wel doet zich aan ons in Zijn voeten van stralend erts, in Zijn donderende rede en in het slagzwaard van Zijn mond de Koning duidelijk voor, evenwel is Hij daar meer een priester. Hier evenwel wijkt de priester meer terug en de overwinnende koning treedt meer op de voorgrond. Als een geducht held spoedt Hij op een wit strijdros naar het slagveld vol toorn tegen Zijn vijanden, met vele diademen op Zijn hoofd, het bloedrood koningspurper om de leden, door de hemelse legerschaar begeleid, een Koning der koningen, een Heer der heren. In het visioen van het eerste zegel reed Hij op een wit triomfros, als gekroond overwinnaar, de wereld door. De drie volgende ruiters hebben Zijn zege evenwel zeer verduisterd en de vierde ruiter, de dood en de hades, scheen Zijn sinds de Pinksterdag zo glorierijk spoor geheel uit te wissen. Nu evenwel komt Hij als eeuwig overwinnaar op Zijn wit strijdros. In de zeven zegels was Jezus onder het zinnebeeld van het Lam met de zeven ogen en de zeven horens voorgesteld en nog Revelation 17:14, waar Zijn terugkomst ten gerichte over de antichrist aangekondigd is, heet Hij het Lam. De zeven zegels zijn evenwel niet met Revelation 18:1 geëindigd en Jezus treedt nu niet meer als Lam, maar als Koning, in koninklijke majesteit en heerlijkheid op. De antichrist heeft, met de koningen van de opgang en de ondergang van de zon, Europa verwoest en is nu naar Jeruzalem getogen, om de verzamelde Joden-christenen te vernietigen. Hij belegert juist de stad, heeft haar reeds ten dele ingenomen, het Turkse gebroed, onder Gods toelating, vreselijk getuchtigd en is weldra gereed om deze Joden-christenen op de wreedste wijze te martelen. Plotseling evenwel scheurt zich de hemel en Christus daalt met al Zijn heiligen of de Olijfberg neer (Joel 3:21 Zechariah 14:3-Zechariah 14:5).

De vurige ijver, die uit Zijn ogen straalt, slaat hen reeds neer en het meest zijn zij verschrikt, die voorgaven het minst vervaard te wezen. En al zijn kronen op de tien koningen, de tien horens van het zevende hoofd; Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heere der heren is alleen ver, oneindig ver verheven boven al die koningen en hun kronen. Van de tijd van Farao af heeft Hij de heidense wereldmacht in vele van haar openbaringen vaker vernietigd; Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Al nemen deze koningen de meest weidse en trotse namen aan, al roemen zij in hun hoogheid, al noemen zij zich "heren der aarde", zo lasterend de naam van Hem, die alleen een Heere der aarde is, Jezus heeft een naam, die niemand kent dan Hij alleen: Verbleken moeten daarvoor alle namen van de lastering, die daar zijn op de hoofden van het beest. Johannes ziet die in een verblindende glans, die hem belet die heerlijke naam te lezen, zoals hij ook niet in staat is die uit te spreken. Maar dit is hem toch openbaar, dat het een naam is van oneindige heerlijkheid. "Niemand kent de Zoon dan de Vader alleen; " merken wij op. Wij kunnen ons geen te hoge gedachten vormen van de Zoon van de Vader, maar ofschoon de Kerk Zijn onuitsprekelijke heerlijkheid niet bevatten of uitspreken kan, ootmoedig erkent zij die nochtans. Deze naam, die niemand weet dan Jezus zelf, doelt op het hoogste, dat in het Evangelie van Johannes van Hem gezegd wordt: "Hij en de Vader zijn n. " Voor hen, die in waarheid roemen in Christus Jezus als hun Heer, moet het een onuitsprekelijke blijdschap zijn, dat zij weten, dat Hij een naam heeft, Hem alleen bekend. Maar de onnaspeurlijke diepte van Zijn wezen maakt slechts een deel uit van hetgeen onze Heiland eigen is. Er is nog meer in Hem: Hij draagt ook nog andere namen. Maar "Heiland", dat zou Hij ook niet kunnen zijn, wanneer men Zijn oneindige rijkdom geheel kon verstaan, en wanneer wij ten volle konden doorgronden, wat de hoogte en diepte van Hem is. Dat gaat alle verstand en alle wetenschap oneindig ver te boven. Geloofd zij de naam van Zijn heerlijkheid! Geloofd de Heere der heren in eeuwigheid! Geloofd en geprezen tot aan de uiterste einden der aarde! Zo vraagt de profeet Jesaja: "Wie is deze, die van Edom komt met besprenkelde kleren van Bozra? Deze, die versierd is in zijn gewaad? Die voorttrekt in zijn grote kracht? Ik ben het, die in gerechtigheid spreek, die machtig ben te verlossen. Waarom bent u rood aan uw gewaad en uw kleren als van een, die in de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en daar was niemand van de volkeren met Mij; en Ik heb ze getreden in Mijn toorn en heb ze vertrapt in Mijn grimmigheid. " Zes openbaringen van de God vijandige wereldheerschappij zijn reeds vernietigd door de Held; zesmalen heeft Hij reeds Zijn kleed gedoopt in het bloed van Zijn vijanden: wee die, die het ten zevenden male ondervindt! Al Zijn tegenstanders moeten voor Hem bukken en meewerken tot verbreiding van de roem van Zijn kracht! Wij weten dat het Woord van God is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en dat het doorgaat tot de verdeling van de ziel en van de Geest en van de samenvoegsels en van het merg en dat het een oordeler is van de gedachten en overleggingen van het hart. "Gods Woord" dat is Zijn naam! Zo verkondigen Zijn kleed en Zijn naam, dat Hij de Held is, tegen wie zich geen macht op aarde kan verzetten. Wanneer Gods Woord hemel en aarde tot het aanzijn kan roepen, dan spreekt het ook vanzelf, dat niets tegen Hem kan bestaan. Jezus Christus is het "Woord van God" in persoon en hetgeen anders het "Woord van God" genoemd wordt, zijn slechts gedeelten van Zijn wezen. Zullen de tien koningen voor de schrik van Zijn naam niet vervliegen als het kaf? Ja, wanneer het hier, zoals in de geschiedenis van `s Heilands geboorte heette: "Zijn naam werd genoemd Jezus", dan was er nog verademing voor Zijn vijanden; maar hier heet het: "Zijn naam wordt genoemd: "het Woord van God". Hij openbaart zich hier zo niet als Zaligmaker van Zijn volk, maar als overwinnaar over Zijn vijanden. Daarom draagt Hij hier niet die naam, die een voorstelling geeft van Zijn genade, maar dien, waardoor Zijn heerlijkheid, hoogheid en macht worden aangeduid. Het woord van een mens is niet slechts datgene, dat hij uitspreekt met de mond, maar ook hetgeen in zijn gemoed en in zijn geest gevonden wordt. Wanneer dit woord niet inwendig bij hem was, kon het zich ook niet naar buiten in uitdrukking en mededeling openbaren. En als nu het woord van de mensen in zo'n nauwe samenhang staat met zijn hele inwendige wezen, hoeveel te meer moet dit dan het geval wezen bij God en hoe heerlijk, hoe onuitsprekelijk heerlijk is dan het wezen van het "Woord van God". Machteloos en nietig is dan alles, ja alles, bij hetgeen die naam draagt! Hij doodt de goddelozen met de adem van Zijn lippen. Johannes ziet slechts het zwaard. Hetgeen hij er bijvoegt van het "hoeden met een ijzeren roede" en het "treden van de wijnpersbak", is slechts een verklaring van het teken van het zwaard. En dit zwaard nu is de almacht, waarmee de Heere ten gerichte verschijnt, van die almacht, die spreekt en het is er, en gebiedt en het staat er, van die almacht, die daar doodt met de adem van de lippen. Met Zijn mond als met een zwaard maakte eenmaal de Heere Jezus in Gethseman de bende weerloos, die tegen Hem uitgezonden was met zwaarden en spiesen; want Hij hoefde slechts te zeggen: "Ik ben het" en zij stortten ter aarde. Wat baat de heidenen het woeden tegen de Heere en Zijn Kerk? Wat baat het hun, dat zij strijd voeren tegen het Lam? Hij hoedt hen met een ijzeren roede; en zoals in de wijnpersbak de druiven worden verbrijzeld, zo ook zij door Hem, die de wijnpersbak van de gramschap van de almachtige God treedt. Zoals de wijn uit de persbak vloeit, zo stroomt het bloed van Zijn tegenstanders; want de toorn van de Heere is grimmig.

Het paard, dat Christus, de legervorst wordt gegeven, alsook de paarden van Zijn krijgsknechten moeten gebracht worden tot de eigenschappen van de legervorst en betekenen dus 1) dat Christus uit- en optrekt als een krijgsheld, 2) dat Hij grote spoed zal gebruiken in het uitvoeren van Zijn raadslagen, 3) dat Hij verzekerd is van de overwinning, die Hij op Zijn vijanden zal behalen, 4) dat Hij strijd voert in zuiverheid, heiligheid en majesteit. Onder het leger van de hemel moeten wij verstaan de uitverkorenen, geroepenen en gelovigen (Revelation 17:14). Deze volgen Christus niet zozeer als medestrijders als wel als getuigen en aanschouwers van Zijn overwinning. Zij rijden op witte paarden met betrekking tot de aanstaande overwinning, die zij naast Christus op het beest zouden behalen. Zij zijn bekleed met wit rein lijnwaad, omdat zij de heerlijkheid van de Heiland als van de grootste Koning en legervorst, zowel als Zijn gerechtigheid en heiligmaking zouden krijgen; 2) omdat de zaak van Christus en van Zijn Kerk nu openlijk gerechtvaardigd zou worden; 3) omdat zij deze geestelijke strijd, die geestelijk is, met Christus of liever in en door Christus rechtvaardig zouden voeren.

Vers 16

16. En wie zou met Hem kunnen strijden? Want Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dijen, waar anders de helden in de strijd het zwaard dragen: deze naam geschreven: a) "Koning der koningen en Heere der heren". Deze koninklijke macht is het, waarmee Hij Zich als met een zwaard heeft omgord (Psalms 45:4 v.) en zo zal Hij nu ook als de Koning van de eer, als de Heere sterk en krachtig, de Heere machtig in de strijd (Psalms 24:8), aan de antichrist en diens horden openbaar worden (1 Timothy 6:14 v.).

a) Revelation 7:14 Zoals de bliksem uitgaat van het Oosten en schijnt tot het Westen, zo zal ook de toekomst, de paroesie van de Zoon des mensen wezen (Matthew 24:27). Als de ongerechtige zal geopenbaard worden, die de Heere verdoen zal door de geest van Zijn mond, zal Hij hem teniet maken door de verschijning van Zijn toekomst (2 Thessalonians 2:8). De tijd van deze verschijning is die, als de antichrist met zijn hem onderworpen koningen en legers zich ten slotte ook opmaakt naar het heilige land, om daar de gemeente van Christus aan zich te onderwerpen of te vernietigen; de plaats, waar het voorvalt, is Jeruzalem (Ezekiel 38:3-Ezekiel 38:9; Ezekiel 39:1,

De hemel wordt geopend, opdat de hemelse veldheer met Zijn legerschaar van daar op de aarde neerdaalt. In Revelation 4:1 werd hij geopend, opdat Johannes in de hemel zou opklimmen, om daar de geheimen van God te vernemen. Wat zou de aarde zijn en wat zou zij worden, als de hemel niet verder tot beide doeleinden geopend werd, als geen opklimmen en geen neerdalen meer plaats vond. Het onderscheid tussen haar en de hel was dan opgeheven.

Anders besteeg de veldheer pas bij zijn triomferende intocht in het vaderland een wit paard; maar deze held verschijnt op het witte paard, nog voordat zelfs van de strijd gesproken is. Hij is reeds tevoren verzekerd van de triomf. Getrouw en waarachtig heet deze triomfator; want juist in deze overwinning betoont Hij Zich tegenover de Zijnen als de getrouwe, die hen zeker in het uur van nood woord en belofte houdt, tegenover de hele wereld als de Waarachtige, die aan alle leugen van het antichristendom een einde maakt, die de waarheid ten zegepraal leidt en hiermee alles, wat Hij gesproken heeft door de mond van Zijn heilige profeten op heerlijke wijze vervult. En ter zelfde tijd openbaart Hij Zich als de Rechtvaardige, zowel in het oordeel over Zijn vijanden (Hij oordeelt met gerechtigheid) als in het volvoeren van het oordeel (Hij strijdt met gerechtigheid). Zijn ogen zijn als vlammen vuur; daarin ligt niet alleen, dat Hij de hele satanische boosheid van de laatste tijd tot in de diepste wortelen, tot in haar geheimste gangen doet beven en terugwijken, dat van deze ogen over de vijanden komt, wat eens de Egyptenaren verschrikte, toen de Heere hen uit de vuurkolom aanzag en een verschrikking in hun leger teweegbracht en de raderen van hun wagens in elkaar stiet en ze in de diepte verdronk.

De ogen als vlammen vuur wijzen aan, dat Hij nu niet komt, om te zoeken en zalig te maken wat verloren, maar nog redbaar was, maar om te verteren en te oordelen wat in reddeloze verstoktheid en boosheid is weggezonken. De vele kronen tonen aan, dat Hij nu op het punt is om alle rijken van de wereld aan Zich te onderwerpen.

De veelheid van de diademen is in overeenstemming met de naam (Revelation 19:16): Koning der koningen en Heere aller heren. Evenals de vele diademen een troostrijke tegenstelling zijn tegenover de 10 diademen, die volgens Revelation 13:1; Revelation 17:3 worden bij hem, tegen wie de strijd gericht is, zo moeten voor de naam van Christus, die niemand kent, dan Hij zelf, de namen van lastering verbleken, die volgens die plaatsen op de hoofden van het dier zijn geschreven. Johannes ziet de naam, want die staat geschreven; maar hij kan die noch lezen noch uitspreken Leviticus 24:11. Slechts zoveel merkt hij op, juist omdat hij, door de glans verblind, die noch lezen noch uitspreken kan, dat het een naam is van oneindige heerlijkheid.

"Niemand kent de Zoon dan de Vader" had de Heere gezegd in de dagen van Zijn vlees (Matthew 11:27). Hij geeft daarmee te kennen, en zo ook hier, de diepte van het goddelijk wezen, dat ver boven menselijk verstand verheven is en daarom niet kan worden uitgedrukt in een naam met letters geschreven. Deze naam, die alleen de Heere zelf weet, die in Zijn grootheid en heiligheid voor schepselen onbevattelijk en daarom onnoembaar is, kan juist daarom door de lastering niet worden bereikt. Ook het dier moet erkennen, dat al zijn lastering tot hiertoe niet heeft getroffen. Maar de Heere is aangedaan met een kleed, dat met bloed besprengd of in bloed gedoopt is; scharlakenrood van het bloed van de heiligen was de gedaante van het dier in Revelation 17:2 gedoopt in het bloed van hun moordenaars, van het beest en van diens aanbidders is het kleed van de overwinnaar, die vergelding doet. En terwijl niemand de geschreven naam kent dan Hij zelf, is de naam, waarmee Hij wordt genoemd, Gods woord.

Dat Zijn naam is "Woord van God" herinnert ons duidelijk aan John 1:1-John 1:3 Door Jezus is de lichamelijke Openbaring an de Vader (John 12:45; John 14:9). Deze naam heeft te hogere betekenis, omdat door het Woord van de Heere hemel en aarde gemaakt zijn, daarom geen vijand iets daartegen uitrichten kan.

Bij dezen, wiens naam is het Woord van God, zijn al Zijn vijanden en in het bijzonder het beest, als stoppels voor het vuur; met de geest of de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden (Isaiah 11:4).

Ook het leger trekt in statige triomftocht achter Hem; maar toch is er een onderscheid tussen de verschijning van Christus en die van Zijn leger. Zijn gewaad is in bloed gedoopt, zij daarentegen dragen rein, schitterend lijnwaad; Hij alleen treedt de wijnpersbak van de toorn; zij nemen alleen deel aan de triomf, zonder dat ook maar n bloeddruppel hen zou mogen bespatten. Evenals Hij alleen in Gethsman en op Golgotha in het bloedige doodszweet heeft geworsteld, om de enige bewerker van onze zaligheid te zijn, zo zal Hij ook alleen op die dag van de openbaring van Zijn macht de strijd voeren, opdat Hem de eer van de hele redding van het begin tot het einde toekomt.

Het scherpe zwaard in de mond van de Zoon van God is dat van de almacht, die spreekt en het is er en door de adem van de lippen doodt. Hoe Christus met het zwaard van Zijn mond Zijn vijanden neerhouwt, wijst in een voorspellend voorbeeld John 18:5 aan. (vgl. Acts 9:4 v.).

Vele uitleggers menen het: "Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede", zo te moeten opvatten: alleen de legers van de antichrist en diens aanhang worden vernield, de volken daarentegen, waaruit zij zijn verzameld, bestaan nog voort. Hun heeft het tot hiertoe ontbroken aan een onbuigzaam strenge, met de rechtvaardigheid nauwkeurig overeenstemmende, waarachtig heilige en ook werkelijk heiligende tucht! Die zal nu onder de scepter van Christus worden uitgeoefend en deze zal al het heidense in de harten onweerstaanbaar neerhouwen. Dat strijdt echter tegen de uitspraken in Revelation 13:15, en 14:9, welke onder het bestuur van de antichrist geen middelplaats mogelijk is; men moet of het dier aanbidden en zijn teken aannemen, of lichamelijk omkomen en zich door de Heere in een andere wereld laten overplaatsen. Die dus hier te lande overblijven zijn, ook als zij de strijdstocht tegen Jeruzalem niet meemaken, als grijsaards, zwakken, vrouwen en kinderen, evenwel aanbidders van het dier en moeten eveneens drinken van de wijn van de toorn van God. Het wordt dus met de hele, door de antichrist beheerste wereld weggeruimd. Men mag dus niet met Bengel zeggen: "de ijzeren roede dient tot het onderwerpen van degenen, die overblijven; deze dient integendeel volgens Psalms 2:9 om te verpletteren (vgl. Isaiah 30:14 er bij het in Revelation 11:13 genoemde oordeel nog velen over, bij wie de gedachte aan een heilige en heiligende tucht door de moeilijke ervaring, die men heeft gemaakt, zeker op de juiste plaats is. Wat de inhoud van het 16e vers aangaat, kan men de beschrijving ook zo opvatten, dat die een titel zowel in het kleed geborduurd is, als ook op de heup in een vorm, die de plaats van de schede van het zwaard innam, was aangebracht. Evenals het ene de macht symboliseert, zo ook het andere de pracht van zijn Koningswaarde tegenover de antichrist, wie de satan meent alle rijken van de wereld en hun heerlijkheid te hebben overgegeven, die hij eens aan Hem, de Zoon van God tevergeefs aanbood (Matthew 4:8 v.).

Vers 16

16. En wie zou met Hem kunnen strijden? Want Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dijen, waar anders de helden in de strijd het zwaard dragen: deze naam geschreven: a) "Koning der koningen en Heere der heren". Deze koninklijke macht is het, waarmee Hij Zich als met een zwaard heeft omgord (Psalms 45:4 v.) en zo zal Hij nu ook als de Koning van de eer, als de Heere sterk en krachtig, de Heere machtig in de strijd (Psalms 24:8), aan de antichrist en diens horden openbaar worden (1 Timothy 6:14 v.).

a) Revelation 7:14 Zoals de bliksem uitgaat van het Oosten en schijnt tot het Westen, zo zal ook de toekomst, de paroesie van de Zoon des mensen wezen (Matthew 24:27). Als de ongerechtige zal geopenbaard worden, die de Heere verdoen zal door de geest van Zijn mond, zal Hij hem teniet maken door de verschijning van Zijn toekomst (2 Thessalonians 2:8). De tijd van deze verschijning is die, als de antichrist met zijn hem onderworpen koningen en legers zich ten slotte ook opmaakt naar het heilige land, om daar de gemeente van Christus aan zich te onderwerpen of te vernietigen; de plaats, waar het voorvalt, is Jeruzalem (Ezekiel 38:3-Ezekiel 38:9; Ezekiel 39:1,

De hemel wordt geopend, opdat de hemelse veldheer met Zijn legerschaar van daar op de aarde neerdaalt. In Revelation 4:1 werd hij geopend, opdat Johannes in de hemel zou opklimmen, om daar de geheimen van God te vernemen. Wat zou de aarde zijn en wat zou zij worden, als de hemel niet verder tot beide doeleinden geopend werd, als geen opklimmen en geen neerdalen meer plaats vond. Het onderscheid tussen haar en de hel was dan opgeheven.

Anders besteeg de veldheer pas bij zijn triomferende intocht in het vaderland een wit paard; maar deze held verschijnt op het witte paard, nog voordat zelfs van de strijd gesproken is. Hij is reeds tevoren verzekerd van de triomf. Getrouw en waarachtig heet deze triomfator; want juist in deze overwinning betoont Hij Zich tegenover de Zijnen als de getrouwe, die hen zeker in het uur van nood woord en belofte houdt, tegenover de hele wereld als de Waarachtige, die aan alle leugen van het antichristendom een einde maakt, die de waarheid ten zegepraal leidt en hiermee alles, wat Hij gesproken heeft door de mond van Zijn heilige profeten op heerlijke wijze vervult. En ter zelfde tijd openbaart Hij Zich als de Rechtvaardige, zowel in het oordeel over Zijn vijanden (Hij oordeelt met gerechtigheid) als in het volvoeren van het oordeel (Hij strijdt met gerechtigheid). Zijn ogen zijn als vlammen vuur; daarin ligt niet alleen, dat Hij de hele satanische boosheid van de laatste tijd tot in de diepste wortelen, tot in haar geheimste gangen doet beven en terugwijken, dat van deze ogen over de vijanden komt, wat eens de Egyptenaren verschrikte, toen de Heere hen uit de vuurkolom aanzag en een verschrikking in hun leger teweegbracht en de raderen van hun wagens in elkaar stiet en ze in de diepte verdronk.

De ogen als vlammen vuur wijzen aan, dat Hij nu niet komt, om te zoeken en zalig te maken wat verloren, maar nog redbaar was, maar om te verteren en te oordelen wat in reddeloze verstoktheid en boosheid is weggezonken. De vele kronen tonen aan, dat Hij nu op het punt is om alle rijken van de wereld aan Zich te onderwerpen.

De veelheid van de diademen is in overeenstemming met de naam (Revelation 19:16): Koning der koningen en Heere aller heren. Evenals de vele diademen een troostrijke tegenstelling zijn tegenover de 10 diademen, die volgens Revelation 13:1; Revelation 17:3 worden bij hem, tegen wie de strijd gericht is, zo moeten voor de naam van Christus, die niemand kent, dan Hij zelf, de namen van lastering verbleken, die volgens die plaatsen op de hoofden van het dier zijn geschreven. Johannes ziet de naam, want die staat geschreven; maar hij kan die noch lezen noch uitspreken Leviticus 24:11. Slechts zoveel merkt hij op, juist omdat hij, door de glans verblind, die noch lezen noch uitspreken kan, dat het een naam is van oneindige heerlijkheid.

"Niemand kent de Zoon dan de Vader" had de Heere gezegd in de dagen van Zijn vlees (Matthew 11:27). Hij geeft daarmee te kennen, en zo ook hier, de diepte van het goddelijk wezen, dat ver boven menselijk verstand verheven is en daarom niet kan worden uitgedrukt in een naam met letters geschreven. Deze naam, die alleen de Heere zelf weet, die in Zijn grootheid en heiligheid voor schepselen onbevattelijk en daarom onnoembaar is, kan juist daarom door de lastering niet worden bereikt. Ook het dier moet erkennen, dat al zijn lastering tot hiertoe niet heeft getroffen. Maar de Heere is aangedaan met een kleed, dat met bloed besprengd of in bloed gedoopt is; scharlakenrood van het bloed van de heiligen was de gedaante van het dier in Revelation 17:2 gedoopt in het bloed van hun moordenaars, van het beest en van diens aanbidders is het kleed van de overwinnaar, die vergelding doet. En terwijl niemand de geschreven naam kent dan Hij zelf, is de naam, waarmee Hij wordt genoemd, Gods woord.

Dat Zijn naam is "Woord van God" herinnert ons duidelijk aan John 1:1-John 1:3 Door Jezus is de lichamelijke Openbaring an de Vader (John 12:45; John 14:9). Deze naam heeft te hogere betekenis, omdat door het Woord van de Heere hemel en aarde gemaakt zijn, daarom geen vijand iets daartegen uitrichten kan.

Bij dezen, wiens naam is het Woord van God, zijn al Zijn vijanden en in het bijzonder het beest, als stoppels voor het vuur; met de geest of de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden (Isaiah 11:4).

Ook het leger trekt in statige triomftocht achter Hem; maar toch is er een onderscheid tussen de verschijning van Christus en die van Zijn leger. Zijn gewaad is in bloed gedoopt, zij daarentegen dragen rein, schitterend lijnwaad; Hij alleen treedt de wijnpersbak van de toorn; zij nemen alleen deel aan de triomf, zonder dat ook maar n bloeddruppel hen zou mogen bespatten. Evenals Hij alleen in Gethsman en op Golgotha in het bloedige doodszweet heeft geworsteld, om de enige bewerker van onze zaligheid te zijn, zo zal Hij ook alleen op die dag van de openbaring van Zijn macht de strijd voeren, opdat Hem de eer van de hele redding van het begin tot het einde toekomt.

Het scherpe zwaard in de mond van de Zoon van God is dat van de almacht, die spreekt en het is er en door de adem van de lippen doodt. Hoe Christus met het zwaard van Zijn mond Zijn vijanden neerhouwt, wijst in een voorspellend voorbeeld John 18:5 aan. (vgl. Acts 9:4 v.).

Vele uitleggers menen het: "Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede", zo te moeten opvatten: alleen de legers van de antichrist en diens aanhang worden vernield, de volken daarentegen, waaruit zij zijn verzameld, bestaan nog voort. Hun heeft het tot hiertoe ontbroken aan een onbuigzaam strenge, met de rechtvaardigheid nauwkeurig overeenstemmende, waarachtig heilige en ook werkelijk heiligende tucht! Die zal nu onder de scepter van Christus worden uitgeoefend en deze zal al het heidense in de harten onweerstaanbaar neerhouwen. Dat strijdt echter tegen de uitspraken in Revelation 13:15, en 14:9, welke onder het bestuur van de antichrist geen middelplaats mogelijk is; men moet of het dier aanbidden en zijn teken aannemen, of lichamelijk omkomen en zich door de Heere in een andere wereld laten overplaatsen. Die dus hier te lande overblijven zijn, ook als zij de strijdstocht tegen Jeruzalem niet meemaken, als grijsaards, zwakken, vrouwen en kinderen, evenwel aanbidders van het dier en moeten eveneens drinken van de wijn van de toorn van God. Het wordt dus met de hele, door de antichrist beheerste wereld weggeruimd. Men mag dus niet met Bengel zeggen: "de ijzeren roede dient tot het onderwerpen van degenen, die overblijven; deze dient integendeel volgens Psalms 2:9 om te verpletteren (vgl. Isaiah 30:14 er bij het in Revelation 11:13 genoemde oordeel nog velen over, bij wie de gedachte aan een heilige en heiligende tucht door de moeilijke ervaring, die men heeft gemaakt, zeker op de juiste plaats is. Wat de inhoud van het 16e vers aangaat, kan men de beschrijving ook zo opvatten, dat die een titel zowel in het kleed geborduurd is, als ook op de heup in een vorm, die de plaats van de schede van het zwaard innam, was aangebracht. Evenals het ene de macht symboliseert, zo ook het andere de pracht van zijn Koningswaarde tegenover de antichrist, wie de satan meent alle rijken van de wereld en hun heerlijkheid te hebben overgegeven, die hij eens aan Hem, de Zoon van God tevergeefs aanbood (Matthew 4:8 v.).

Vers 17

17. En ik zag n (Revelation 8:13) engel, staande in de zon; en Hij riep met een grote stem tot al de vogels, die in het midden van de hemel, in het Zenit, dus in het allerhoogste van de hemel, vlogen: a) Kom hierheen en vergader u tot het avondmaal van de grote God (volgens betere lezing: "tot het grote avondmaal van God.

a) Jeremiah 12:9 Ezekiel 39:17

Vers 17

17. En ik zag n (Revelation 8:13) engel, staande in de zon; en Hij riep met een grote stem tot al de vogels, die in het midden van de hemel, in het Zenit, dus in het allerhoogste van de hemel, vlogen: a) Kom hierheen en vergader u tot het avondmaal van de grote God (volgens betere lezing: "tot het grote avondmaal van God.

a) Jeremiah 12:9 Ezekiel 39:17

Vers 18

18. Opdat u eet het vlees van de koningen en het vlees van de oversten over duizend (vgl. Revelation 6:15; Revelation 13:16) en het vlees van de sterken en het vlees van de paarden en van degenen die daarop zitten, en het vlees van alle mensen zonder onderscheid van stand en ouderdom, zowel van vrijen en dienstknechten en kleinen en groten (Ezekiel 39:4, Ezekiel 17:20).

Waar zo'n Koning in de strijd gaat, daar kan de uitslag niet twijfelachtig zijn; deze gedachte wordt voorgesteld door het beeld van de engel, die in de zon staat en reeds voordat de slag heeft plaats gehad alle vogels onder de hemel samenroept tot het dodenmaal.

De antichrist ontwikkelt zijn hele macht; maar het antigoddelijke is juist op zijn hoogte, op het toppunt van zijn stoffelijke en geestelijke machtsontwikkeling, toch slechts een opgepronkt lijk, een rottend ras, waarom de arenden zich moet in vergaderen.

Dit ontzettend maal, waartoe de engel de vogels van de hemels nodigt, is de keerzijde tot de maaltijd van het Lam, waarvan in Revelation 19:9 werd gesproken. Zij, die de nodiging daartoe versmaden, zullen er zich niet aan kunnen onttrekken voedsel te worden voor die ontzettende maaltijd.

Na Christus' terugkomst is de overwinning over het leger van de antichrist snel voleind, zo snel, dat hun lichamen, reeds voor zij gestorven zijn, de gieren en arenden tot een aas worden overgegeven. De engel staat in de zon, dus in het midden van het hemelruim, in het verhevenste punt en roept de roofvogels, die in de hoogste luchtgewesten rondzweven toe, dat zij zich tot de grote maaltijd van God vergaderen zullen. Deze uitnodiging van de roofdieren staat ook bij Ezekiel 39:17-Ezekiel 39:20 te lezen, waar het leger van Gog of de antichrist aan het gulzig gevogelte wordt prijs gegeven. De profeet noemt de enkele klassen in zijn profetische beeldspraak op en zegt: "Eet vlees en drink bloed, vlees van helden zult u eten en bloed van de vorsten van de aarde zult u drinken, rammen en lammeren en bokken en varren, die allen op het gebergte Bazan zijn vetgemest. En u zult het vette vee eten tot verzadiging toe en het bloed drinken tot dronken wordens toe, van Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb. En u zult verzadigd worden aan Mijn tafel aan ros en ruiter, aan helden en krijgslieden, spreekt de Heere Heere. " Deze voorspelling is juist dezelfde, die wij hier aantreffen en heeft betrekking op de antichrist of op Gog en zijn leger. De Gog en Magog, die Johannes na het duizendjarig rijk tijdens de laatste opstand noemt, is slechts een opvolger van deze Gog. De ander wordt door het vuur van de hemel verteerd (20:9), zodat er voor de roofvogels niets meer overblijft; deze kan hier zo niet bedoeld zijn. De optelling door de engel van personen van verschillenden rang beantwoordt ook aan die, die wij in het zesde zegel vinden (Revelation 6:11), waar insgelijks bij wijze van voorbeeld van de antichrist gesproken wordt. Deze roofvogels zullen inderdaad iets tot voedsel krijgen, maar over het algemeen zal men de lijken zo snel mogelijk begraven; het prijsgeven van hun lichamen aan de vogels is slechts een honende brandmerking, hun stoffelijk hulsel na de dood weggelegd; wat zij de lijken van de martelaren hebben aangedaan, wordt aan hun lichamen vergolden.

Een paard is een schoon, levendig, moedig, strijdbaar dier. Het zitten op het paard geeft te kennen, majesteit (Zechariah 10:3), strijdbaarheid (Job 39:22, Job 39:27), snelheid (Jeremiah 4:13). De witheid van het paard wijst aan zuivere heiligheid Revelation 19:8, en overwinning (Matthew 28:3). Dus wordt de Heere Jezus aan Johannes, die in vertrekking van de zinnen was, in een gezicht, als in de geopende hemel, vertoond zoals de benaming en het werk te kennen geven: Hij is getrouw aan Zijn Kerk. Hij zorgt voor haar. Hij verlaat haar nooit. Hij staat haar bij en helpt haar. Hij is waarachtig. Hij belooft in oprechtheid en volvoert het in standvastigheid. Hij is de rechtvaardige Rechter van de hele aarde, Hij ziet alles door en door en vergeldt een ieder naar zijn werken. Het is recht bij Hem, verdrukking te vergelden die verdrukken en die verdrukt worden verkwikking. Hij is een krijgsman, niemand kan tegen Hem bestaan, als Hij verscheurt, zo kan niemand redden, het is vreselijk in Zijn handen te vallen. Dat is Hij, alwetend, ontzaglijk voor de Zijnen en vreselijk voor de vijanden. Hij heeft de macht en heerschappij over alles, als de Koning der koningen. Hij is de onbegrijpelijke Heere, die geen mens gezien heeft of zien kan, Zich bedekkend zelfs met het licht door de onverdraaglijke stralen als met een kleed. Hier wordt niet gesproken van het laatste oordeel, maar van een strijd, die nog lang v r het laatste oordeel zou voorvallen te Armagddon, waarvan in de zesde schaal (Revelation 16:16) gesproken wordt. De legers, zo genoemd wegens hun menigte, waren niet eigenlijk in de hemel, maar zij werden in een gezicht aan Johannes in de geest zijnde, in de hemel vertoond; niet in de hemel zou deze strijd voorvallen maar op de aarde. Het waren geen legers van engelen naar van mensen, die met de Heere Jezus tegen de antichrist zouden strijden en een grote slachting van mensen zouden zien. Zij waren, zoals hun koning, in het wit, dat te kennen geeft, niet alleen de rechtvaardigheid van de zaak van tegen de antichrist te strijden en de overwinning van hem, maar ook van hun oprechtheid in geloof, hoop en liefde door en in Christus. Deze legers volgden hun Koning, begaven zich niet op een andere weg, maar hielden zich bij Hem, vertrouwden op Hem en pasten op Zijn wenk in deze strijd en streden voor Hem al biddend, al belijdend, al vechtend. Deze worden Revelation 17:14 genoemd de geroepenen, de uitverkorenen, de gelovigen. Zijn wapenen waren: zwaard, ijzeren roede, wijnpersbak, De legers deden niets, dan op bevel van hun Koning, die met Zijn mond bevel gaf om de antichrist en zijn aanhang door Zijn Woord, dat door het tweesnijdend zwaard hier te kennen wordt gegeven, te overwinnen. De oversten plegen ijzeren staven te hebben, waar aan de opperste een bal was rondom vol diepe kepen, waardoor al wat het raakte verpletterd werd. De ijzeren roede betekent de onweerstaanbare sterkte (Ezekiel 21:1), waardoor Hij de antichrist zal vermorzelen als een pottenbakkers vat (Psalms 2:9). Zoals de afgesnedene trossen druiven in een grote kuip geworpen en door de voeten van de mensen aan stukken getreden worden, zo zou het met de heidenen, de antichrist en zijn aanhang gaan. Zij zouden door de toorn en de gramschap van God als druiven verpletterd worden, waaruit geen wijn, maar mensenbloed in grote menigte zou vloeien. In dit grote oordeel zou de Heere Jezus Zijn grote macht vertonen, die Hem gegeven was in hemel en op aarde. Het zou duidelijk blijken, dat Hij de koning der koningen en de Heere der heren is; het zou zijn tot verschrikking van de vijanden en tot blijdschap en ontzag van Zijn kinderen. Zoals een koning te veld gaande en te paard rijdende, verschrikkelijk en ontzaglijk is door zijn koninklijk gewaad, op zijn kleed, dat over de dijen hangt, een aanzienlijk geborduurd teken hebbende wie hij is. Op zo'n wapenrusting van zulke koning kan niet anders dan de uiterste verwoesting van zijn vijanden volgen. In de zon te staan en te staan in de stralen van de zon, dat is duidelijk en openbaar voor de dag komen, zodat men door een ieder kan gezien worden. Het zinnebeeld is een engel, hetzij alleen aankondigende aan Johannes, en door hem aan ons, de grote verwoesting van de antichrist, na Rome's ondergang zijn uiterste kracht weer ingespannen hebbend, hetzij ook verbeeldende leraren, die met het licht van de Heere Jezus, de Zon der gerechtigheid, bestraald zijnde en de waarheid van de profeten verstaande, het volk van God in die tijd als de antichrist allen zou samenbrengen, tegen de Kerk, zouden aanmoedigen, dat zij niet te vrezen hadden voor zijn grote toeleg, omdat het maar zou zijn tot zijn eigen verwoesting. Deze engel nodigt alle vogels van de hemel te gast, waardoor eigenlijk gezegde vogels verstaan worden en daardoor wordt te kennen gegeven een overgrote slachting van mensen en paarden, zodat het land met dode lichamen vervuld zou worden, die op aarde zouden blijven liggen en ten prooi van al het wild gedierte en gevogelte zowel in versmading onbegraven blijven liggen als het gemene volk (1 Samuel 17:46 Ezekiel 39:17).

Men vindt hier de bespotting van alle vijandelijke pogingen tegen Hem en Zijn Kerk, de grootste, algemeenste en schrikkelijkste van alle neerlagen van de vijanden en eindelijk de zekere en voorafgaande bekendheid zelfs bij de vijanden, die, als Jezus op de wolken zal verschijnen, uit vrees zullen wegvluchten.

Vers 18

18. Opdat u eet het vlees van de koningen en het vlees van de oversten over duizend (vgl. Revelation 6:15; Revelation 13:16) en het vlees van de sterken en het vlees van de paarden en van degenen die daarop zitten, en het vlees van alle mensen zonder onderscheid van stand en ouderdom, zowel van vrijen en dienstknechten en kleinen en groten (Ezekiel 39:4, Ezekiel 17:20).

Waar zo'n Koning in de strijd gaat, daar kan de uitslag niet twijfelachtig zijn; deze gedachte wordt voorgesteld door het beeld van de engel, die in de zon staat en reeds voordat de slag heeft plaats gehad alle vogels onder de hemel samenroept tot het dodenmaal.

De antichrist ontwikkelt zijn hele macht; maar het antigoddelijke is juist op zijn hoogte, op het toppunt van zijn stoffelijke en geestelijke machtsontwikkeling, toch slechts een opgepronkt lijk, een rottend ras, waarom de arenden zich moet in vergaderen.

Dit ontzettend maal, waartoe de engel de vogels van de hemels nodigt, is de keerzijde tot de maaltijd van het Lam, waarvan in Revelation 19:9 werd gesproken. Zij, die de nodiging daartoe versmaden, zullen er zich niet aan kunnen onttrekken voedsel te worden voor die ontzettende maaltijd.

Na Christus' terugkomst is de overwinning over het leger van de antichrist snel voleind, zo snel, dat hun lichamen, reeds voor zij gestorven zijn, de gieren en arenden tot een aas worden overgegeven. De engel staat in de zon, dus in het midden van het hemelruim, in het verhevenste punt en roept de roofvogels, die in de hoogste luchtgewesten rondzweven toe, dat zij zich tot de grote maaltijd van God vergaderen zullen. Deze uitnodiging van de roofdieren staat ook bij Ezekiel 39:17-Ezekiel 39:20 te lezen, waar het leger van Gog of de antichrist aan het gulzig gevogelte wordt prijs gegeven. De profeet noemt de enkele klassen in zijn profetische beeldspraak op en zegt: "Eet vlees en drink bloed, vlees van helden zult u eten en bloed van de vorsten van de aarde zult u drinken, rammen en lammeren en bokken en varren, die allen op het gebergte Bazan zijn vetgemest. En u zult het vette vee eten tot verzadiging toe en het bloed drinken tot dronken wordens toe, van Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb. En u zult verzadigd worden aan Mijn tafel aan ros en ruiter, aan helden en krijgslieden, spreekt de Heere Heere. " Deze voorspelling is juist dezelfde, die wij hier aantreffen en heeft betrekking op de antichrist of op Gog en zijn leger. De Gog en Magog, die Johannes na het duizendjarig rijk tijdens de laatste opstand noemt, is slechts een opvolger van deze Gog. De ander wordt door het vuur van de hemel verteerd (20:9), zodat er voor de roofvogels niets meer overblijft; deze kan hier zo niet bedoeld zijn. De optelling door de engel van personen van verschillenden rang beantwoordt ook aan die, die wij in het zesde zegel vinden (Revelation 6:11), waar insgelijks bij wijze van voorbeeld van de antichrist gesproken wordt. Deze roofvogels zullen inderdaad iets tot voedsel krijgen, maar over het algemeen zal men de lijken zo snel mogelijk begraven; het prijsgeven van hun lichamen aan de vogels is slechts een honende brandmerking, hun stoffelijk hulsel na de dood weggelegd; wat zij de lijken van de martelaren hebben aangedaan, wordt aan hun lichamen vergolden.

Een paard is een schoon, levendig, moedig, strijdbaar dier. Het zitten op het paard geeft te kennen, majesteit (Zechariah 10:3), strijdbaarheid (Job 39:22, Job 39:27), snelheid (Jeremiah 4:13). De witheid van het paard wijst aan zuivere heiligheid Revelation 19:8, en overwinning (Matthew 28:3). Dus wordt de Heere Jezus aan Johannes, die in vertrekking van de zinnen was, in een gezicht, als in de geopende hemel, vertoond zoals de benaming en het werk te kennen geven: Hij is getrouw aan Zijn Kerk. Hij zorgt voor haar. Hij verlaat haar nooit. Hij staat haar bij en helpt haar. Hij is waarachtig. Hij belooft in oprechtheid en volvoert het in standvastigheid. Hij is de rechtvaardige Rechter van de hele aarde, Hij ziet alles door en door en vergeldt een ieder naar zijn werken. Het is recht bij Hem, verdrukking te vergelden die verdrukken en die verdrukt worden verkwikking. Hij is een krijgsman, niemand kan tegen Hem bestaan, als Hij verscheurt, zo kan niemand redden, het is vreselijk in Zijn handen te vallen. Dat is Hij, alwetend, ontzaglijk voor de Zijnen en vreselijk voor de vijanden. Hij heeft de macht en heerschappij over alles, als de Koning der koningen. Hij is de onbegrijpelijke Heere, die geen mens gezien heeft of zien kan, Zich bedekkend zelfs met het licht door de onverdraaglijke stralen als met een kleed. Hier wordt niet gesproken van het laatste oordeel, maar van een strijd, die nog lang v r het laatste oordeel zou voorvallen te Armagddon, waarvan in de zesde schaal (Revelation 16:16) gesproken wordt. De legers, zo genoemd wegens hun menigte, waren niet eigenlijk in de hemel, maar zij werden in een gezicht aan Johannes in de geest zijnde, in de hemel vertoond; niet in de hemel zou deze strijd voorvallen maar op de aarde. Het waren geen legers van engelen naar van mensen, die met de Heere Jezus tegen de antichrist zouden strijden en een grote slachting van mensen zouden zien. Zij waren, zoals hun koning, in het wit, dat te kennen geeft, niet alleen de rechtvaardigheid van de zaak van tegen de antichrist te strijden en de overwinning van hem, maar ook van hun oprechtheid in geloof, hoop en liefde door en in Christus. Deze legers volgden hun Koning, begaven zich niet op een andere weg, maar hielden zich bij Hem, vertrouwden op Hem en pasten op Zijn wenk in deze strijd en streden voor Hem al biddend, al belijdend, al vechtend. Deze worden Revelation 17:14 genoemd de geroepenen, de uitverkorenen, de gelovigen. Zijn wapenen waren: zwaard, ijzeren roede, wijnpersbak, De legers deden niets, dan op bevel van hun Koning, die met Zijn mond bevel gaf om de antichrist en zijn aanhang door Zijn Woord, dat door het tweesnijdend zwaard hier te kennen wordt gegeven, te overwinnen. De oversten plegen ijzeren staven te hebben, waar aan de opperste een bal was rondom vol diepe kepen, waardoor al wat het raakte verpletterd werd. De ijzeren roede betekent de onweerstaanbare sterkte (Ezekiel 21:1), waardoor Hij de antichrist zal vermorzelen als een pottenbakkers vat (Psalms 2:9). Zoals de afgesnedene trossen druiven in een grote kuip geworpen en door de voeten van de mensen aan stukken getreden worden, zo zou het met de heidenen, de antichrist en zijn aanhang gaan. Zij zouden door de toorn en de gramschap van God als druiven verpletterd worden, waaruit geen wijn, maar mensenbloed in grote menigte zou vloeien. In dit grote oordeel zou de Heere Jezus Zijn grote macht vertonen, die Hem gegeven was in hemel en op aarde. Het zou duidelijk blijken, dat Hij de koning der koningen en de Heere der heren is; het zou zijn tot verschrikking van de vijanden en tot blijdschap en ontzag van Zijn kinderen. Zoals een koning te veld gaande en te paard rijdende, verschrikkelijk en ontzaglijk is door zijn koninklijk gewaad, op zijn kleed, dat over de dijen hangt, een aanzienlijk geborduurd teken hebbende wie hij is. Op zo'n wapenrusting van zulke koning kan niet anders dan de uiterste verwoesting van zijn vijanden volgen. In de zon te staan en te staan in de stralen van de zon, dat is duidelijk en openbaar voor de dag komen, zodat men door een ieder kan gezien worden. Het zinnebeeld is een engel, hetzij alleen aankondigende aan Johannes, en door hem aan ons, de grote verwoesting van de antichrist, na Rome's ondergang zijn uiterste kracht weer ingespannen hebbend, hetzij ook verbeeldende leraren, die met het licht van de Heere Jezus, de Zon der gerechtigheid, bestraald zijnde en de waarheid van de profeten verstaande, het volk van God in die tijd als de antichrist allen zou samenbrengen, tegen de Kerk, zouden aanmoedigen, dat zij niet te vrezen hadden voor zijn grote toeleg, omdat het maar zou zijn tot zijn eigen verwoesting. Deze engel nodigt alle vogels van de hemel te gast, waardoor eigenlijk gezegde vogels verstaan worden en daardoor wordt te kennen gegeven een overgrote slachting van mensen en paarden, zodat het land met dode lichamen vervuld zou worden, die op aarde zouden blijven liggen en ten prooi van al het wild gedierte en gevogelte zowel in versmading onbegraven blijven liggen als het gemene volk (1 Samuel 17:46 Ezekiel 39:17).

Men vindt hier de bespotting van alle vijandelijke pogingen tegen Hem en Zijn Kerk, de grootste, algemeenste en schrikkelijkste van alle neerlagen van de vijanden en eindelijk de zekere en voorafgaande bekendheid zelfs bij de vijanden, die, als Jezus op de wolken zal verschijnen, uit vrees zullen wegvluchten.

Vers 19

19. En ik zag het beest (Revelation 17:11) en de koningen der aarde (Revelation 17:13, Revelation 17:17) en hun legers vergaderd rondom Jeruzalem (Joel 3:17), om strijd te voeren tegen Hem, die op het paard zat en tegen Zijn leger (Revelation 17:14).

Zo uitvoerig als de beschrijving van Christus is, zo kort is de beschrijving van de strijd; zeer natuurlijk, omdat tegen Hem, die met het zwaard van Zijn mond slaat, eigenlijk geen strijd kan plaats hebben. Bij het dier en de koningen is sprake van legers, daarentegen heeft Christus slechts n leger bij zich.

Als mensen onder elkaar strijden hebben zij gewoonlijk beiden onrecht; zo is ook de tegenstelling van wereld en Godsrijk, zoals die op aarde onder onvolkomen mensen gezien wordt, altijd slechts een relatieve. De antichristische tegenstelling zal echter een absolute zijn, zuiver onvermengd onrecht en goddeloosheid.

Vers 19

19. En ik zag het beest (Revelation 17:11) en de koningen der aarde (Revelation 17:13, Revelation 17:17) en hun legers vergaderd rondom Jeruzalem (Joel 3:17), om strijd te voeren tegen Hem, die op het paard zat en tegen Zijn leger (Revelation 17:14).

Zo uitvoerig als de beschrijving van Christus is, zo kort is de beschrijving van de strijd; zeer natuurlijk, omdat tegen Hem, die met het zwaard van Zijn mond slaat, eigenlijk geen strijd kan plaats hebben. Bij het dier en de koningen is sprake van legers, daarentegen heeft Christus slechts n leger bij zich.

Als mensen onder elkaar strijden hebben zij gewoonlijk beiden onrecht; zo is ook de tegenstelling van wereld en Godsrijk, zoals die op aarde onder onvolkomen mensen gezien wordt, altijd slechts een relatieve. De antichristische tegenstelling zal echter een absolute zijn, zuiver onvermengd onrecht en goddeloosheid.

Vers 20

20. En het beest, dat reeds in de profetie Ezekiel 38:7 als hoofdman van al deze menigten werd voorgesteld, werd gegrepen en met dit de valse profeet, a) die de tekenen in tegenwoordigheid ervan gedaan had, waardoor hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld b) aanbaden (Revelation 13:11). Deze twee zijn levend, zonder eerst lichamelijk gedood te worden zoals de anderen (Revelation 19:21), geworpen in de poel van vuur, die c) met sulfer brandt (Isaiah 30:33 Daniel 7:11, Daniel 7:26).

a) Deuteronomy 13:1 Matthew 24:24 Revelation 6:14 b) Revelation 0:10 c) Revelation 14:10

Hoe en wanneer dat grijpen en neerwerpen plaats had wordt niet gezegd, maar in elk geval moet hier aan het leger van de Heere gedacht worden als ook werkzaam, terwijl de anderen door de Heere alleen werden vernietigd.

Zonder twijfel is op te merken, dat hieraan niet, als later bij de satan in Revelation 20:2, die eerste handeling uitdrukkelijk aan Christus zelf wordt toegeschreven. Zonder de dood te zien varen het beest en de valse profeet direct ter helle, evenals omgekeerd Henoch en Elia levend ten hemel voeren; daaruit volgt, dat zij v r alle anderen in de boosheid waren opgegroeid.

In Revelation 20:12 worden de goddelozen tot dat einde uit de graven opgewekt, om ook in hun lichaam de vlammen van de eeuwige pijn te gevoelen.

Die twee worden vroeger gevonnist dan de satan, die in Revelation 20:3 slechts voor duizend jaren wordt gebonden, omdat hun bestaan en werken zijn einde heeft bereikt, waartegen deze door de gang van de ontwikkeling van de dingen nog een wortel in de aarde heeft en nogmaals moet optreden; en zij worden vroeger geoordeeld dan de volken, die hen aanhangen, die slechts worden gedood, omdat zij hun straf eerst kunnen ontvangen in het laatste algemene oordeel (Revelation 20:15).

Vers 20

20. En het beest, dat reeds in de profetie Ezekiel 38:7 als hoofdman van al deze menigten werd voorgesteld, werd gegrepen en met dit de valse profeet, a) die de tekenen in tegenwoordigheid ervan gedaan had, waardoor hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld b) aanbaden (Revelation 13:11). Deze twee zijn levend, zonder eerst lichamelijk gedood te worden zoals de anderen (Revelation 19:21), geworpen in de poel van vuur, die c) met sulfer brandt (Isaiah 30:33 Daniel 7:11, Daniel 7:26).

a) Deuteronomy 13:1 Matthew 24:24 Revelation 6:14 b) Revelation 0:10 c) Revelation 14:10

Hoe en wanneer dat grijpen en neerwerpen plaats had wordt niet gezegd, maar in elk geval moet hier aan het leger van de Heere gedacht worden als ook werkzaam, terwijl de anderen door de Heere alleen werden vernietigd.

Zonder twijfel is op te merken, dat hieraan niet, als later bij de satan in Revelation 20:2, die eerste handeling uitdrukkelijk aan Christus zelf wordt toegeschreven. Zonder de dood te zien varen het beest en de valse profeet direct ter helle, evenals omgekeerd Henoch en Elia levend ten hemel voeren; daaruit volgt, dat zij v r alle anderen in de boosheid waren opgegroeid.

In Revelation 20:12 worden de goddelozen tot dat einde uit de graven opgewekt, om ook in hun lichaam de vlammen van de eeuwige pijn te gevoelen.

Die twee worden vroeger gevonnist dan de satan, die in Revelation 20:3 slechts voor duizend jaren wordt gebonden, omdat hun bestaan en werken zijn einde heeft bereikt, waartegen deze door de gang van de ontwikkeling van de dingen nog een wortel in de aarde heeft en nogmaals moet optreden; en zij worden vroeger geoordeeld dan de volken, die hen aanhangen, die slechts worden gedood, omdat zij hun straf eerst kunnen ontvangen in het laatste algemene oordeel (Revelation 20:15).

Vers 21

21. En de overigen van de antichristische legerschaar, de koningen en de krijgslieden, werden gedood met het zwaard van Degene, die op het paard zat, dat uit Zijn mond ging (Revelation 19:15 Jeremiah 25:30, Isaiah 34:1, Ezekiel 39:8), zodat hun zielen aan de hel of aan de hades werden overgeleverd (Revelation 6:8); en al de vogels werden, zoals reeds in Revelation 19:17 v. werd gezegd, verzadigd door hun vlees (hier wordt Psalms 76:1 gelezen).

"Evenals Christus voor de Zijnen de eerste is, die ingaat in hun erfenis, in de hemel, zo zal de antichrist voor de zijnen eveneens de eerste zijn, die in hun erfenis, het eeuwige vuur ingaat. " Met hem wordt echter gelijktijdig en eveneens levend de valse profeet erin geworpen, die, zoals wij niet anders kunnen geloven, ontsproten is aan die orde, die de zaligmakende naam van Jezus op even gruwelijke wijze in het tegendeel heeft omgekeerd, als de antichrist de Christus van God (Luke 9:20) tot een Christus van de duivel heeft omgekeerd.

Het beest werd gegrepen. In de eerste plaats wordt zo de antichrist, de man, die sinds 1290 dagen de god en koning van de mensheid is en ieder, die hem of zijn beeldzuil niet aanbad en hem niet als koning erkende, het leven liet benemen, gegrepen. Een gelijk lot overkomt de valse profeet, die tekenen voor hem verrichtte; die juist de duivelswonderen, de werkelijke wonderen, waardoor de ongelovigen zich lieten verleiden en met spoed voor het oordeel rijp werden, voor de antichrist te voorschijn bracht, evenals de tovenaars van Egypte tot op zekere graad, de wonderen van Mozes door bovennatuurlijke, duivelse krachten nabootsen konden. De valsen profeet hebben wij in het beest uit de aarde teruggevonden (13:11-18), dat de lieden een merkteken gaf en allen die het beest of zijn beeld, namelijk de antichrist en zijn beeldzuil, waarin een geest woonde, niet aanbaden, liet doden. Wat daar van het beest uit de aarde, wiens krachtigste wonder het is, dat hij aan het beeld van het beest een geest geeft (13:15) gezegd is, stemt met datgene, wat hier van de valse profeet wordt getuigd, nauwkeurig overeen. Het beest uit de aarde wordt evenwel daar niet de valse profeet genoemd; pas ten tijde van het beest uit de afgrond treedt het onder deze naam, met de draak en de antichrist, als een drieheid op (16:13). Wij hebben gezien, dat het hele pausdom tot het ongeloof van de volksheerschappij overgaat; wij hebben ons hierover niet te verwonderen, omdat ongeloof en bijgeloof zeer nauw aan elkaar verwant zijn. In het allerminste is het bevreemdend, wanneer weer de verkeerdsten onder de verkeerden bij de Rooms-Katholieken, waarvan de kern het genootschap van Jezus was, zich bij het antichristendom voegen. Bovendien zal het valse profetenschap in dienst van de antichrist, bij wie zij weer geheel en al dezelfde rol als bij het pausdom spelen, hun meerdere eer en hoger stelling verschaffen. Bij het dan door de duivel gestichte valse profetendom zullen zich ook vele anderen aansluiten, zodat het in eigenlijke zin niet meer streng aan het genootschap van Jezus gebonden is, dat dan ook in deze vorm, sinds de daarstelling van de toekomst-religie zal hebben opgehouden te bestaan. De bijzondere werkzaamheid van het beest uit de aarde bij de antichrist en zijn aanvangen van dit dienstwerk wordt op het nauwkeurigst in Revelation 13:13-Revelation 13:18 voorspeld en de verklaring van deze plaats behoort men zich hier tot juist verstand van Revelation 19:20 te herinneren. De pseudo-profeet (16:13), die naast de persoonlijken draak en de persoonlijke antichrist optreedt en ook een kikvorsgeest uitademt, is evenwel ook een enkel persoon, de meest op de voorgrond tredende onder de valse profeten, zoals de Antichrist het meest op de voorgrond treedt onder de koningen van de aarde.

Christus verschijnt aan het hoofd van Zijn hemelse legermacht als Koning en Rechter om het waarachtige Woord van de profetie te vervullen. Na deze verschijning, die van geweldige natuurverschijnselen vergezeld zal gaan, waarvan wij in Openbaring :12, 11:19. Matthew 24:29 Isaiah 13:6 Joel 3:3 Haggai 2:7 Zechariah 14:5 de beschrijving hebben, wordt ons nu in Revelation 19:17-Revelation 19:21 de vernietiging van de anti-christelijke macht van het beest en van de valse profeet geschilderd. De hoogste spanning van de strijdigheden, die de gemeente van de Heere tot haar verheerlijking toebereiden, heeft daarentegen de anti-christelijke wereld in de laatste tijden voor haar ondergang en verderf rijp gemaakt. Bij de gemeente van de Heere wordt de doding van het vlees de weg tot verheerlijking van de Geest, terwijl bij de anti- christelijke partij, de voleindiging van het vlees haar bloesem en vrucht en haar bezoldiging de dood is. "Het beest gaat ten verderve" (Revelation 7:8, Revelation 7:11 Galatians 6:8). Het God-tegenstrevende wezen is juist op het toppunt van zijn materiële en geestelijke ontwikkeling slechts een opgesmukt lijk, een dood aas, waarom zich de arenden zullen verzamelen en tot welks vertering nu v r alle dingen de vogels van de hemel plechtig worden uitgenodigd (Revelation 9:17 Ezekiel 39:4; Ezekiel 39:17-Ezekiel 39:20 Matthew 24:28). Oud- en Nieuw Testament stemmen hierin volledig overeen. Hoogst opmerkelijk is de vermetele verblinding van de antichrist en zijn koningen, die in hun ijdele waan menen, dat hun aardse strijdkrachten iets vermogen tegenover de hemelse legermacht (Revelation 19:19). Dit is dan het toppunt van de babylonische dwaasheid, die wereld en vlees tot het hoogste in staat menen te zijn; maar zij allen vergaan in hun dolle vermetelheid door vuur, dat God van de hemel zendt om hen te verteren. Christus verschijnt met de Zijnen; maar van een gevecht tussen die beide legermachten is nergens sprake, slechts de verschijning van de Heere der heerlijkheid is voldoende om de antichrist te overwinnen en hem te vernietigen, "door de verschijning van Zijn toekomst" (2 Thessalonians 2:8). Evenals eenmaal in de lijdensnacht van Gethsman het enkel woord van de Heere: "Ik ben het" Zijn vijanden verschrikt deed ter aarde storten (John 18:6), zullen nu het beest en de valse profeet (Oettinger zegt: "de antichrist met zijn filosofen aan het hoofd van hun legermacht, door dodelijke schrik verlamd zonder tegenspraak, gegrepen worden en levend geworpen worden in de poel van vuur, die van sulfer brandt (Revelation 19:20). Maar hun aanhang daarentegen, koningen, hoofdlieden en geweldigen, met allen, die hun onderdanig waren, worden gedood door het scherpe zwaard, dat uit Christus' mond gaat; dat is: door de adem van Zijn mond en Zijn rechters woord (Revelation 19:21-Revelation 19:25. 2 Thessalonians 2:8 Hebrews 4:12). Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen verleiders en verleiden! En hoe zwaar ook de straf van deze laatsten is (vergel. 14:9-11), zo worden toch de eersten op een buitengewoon voorbeeldeloze wijze gestraft, zoals wij ook elders trappen en graden vinden aangewezen in de vergelding of veroordeling (zie Matthew 11:22, Matthew 11:24 Luke 12:47, Luke 12:48 John 19:11). Geheel in overeenstemming met het bovenstaande, beschrijft ons Paulus in 2 Thessalonians 2:8 het oordeel over de antichrist. Hiermee is nu het wezen van het beest voor altoos vernietigd en van de aarde gedaan. De wereldrijken, in hun tot hiertoe bestaan hebbenden vorm, zijn vernietigd. Het wezen van de wereld neemt een geheel verschillend karakter aan. In plaats van de heerschappij van het beest vestigt zich het Koninkrijk van God, het rijk van de Mensenzoon en Zijn heiligen. Het leger van de antichrist zou geheel verslagen worden, niet door kracht en geweld van het leger van de Kerk, maar door de kracht van de Heere Jezus, die hen misschien met hagelstenen zou verpletteren en aan Zijn volk bevel zou geven, om hen allen te doden en hun lichamen onbegraven te laten liggen, opdat de vogels zich met de gedoden verzadigen zouden. Dat is het einde van het pausdom en van de mens der zonde, de zoon des verderfs.

Het laatste uur genaakt. Alle tekenen getuigen het. De hemel roept: morgen onweer! want hij is bloedig rood. De Mozessen en Elia's, die dan leven, verkondigen het met luider stem en vermanen de ongelovigen en onbekeerden om de nu toekomende toorn van het Lam te ontvluchten. Ook de uitwendige natuur wordt hevig bewogen en geschud en geeft, evenals de dierlijke schepping v r het uitbarsten van een zwaar onweer, door in- en uitwendige trillingen en schokken haar angst voor het naderend ontzaglijk tijdsgewricht te kennen. Zij zucht nu meer dan ooit met opgestoken hoofd! Intussen bereiden ook de beide rijken, die de aarde onder zich verdelen, zich tot de strijd. Aan de ene zijde staat het rijk van God. Het is nu vergroot met onderdanen uit alle volken en natiën, van alle talen en tongen. Want aan alle volken zonder onderscheid is het Evangelie gepredikt, hun tot een getuigenis. Aan heidenen zowel als aan Joden is gelegenheid gegeven om zich onder de banier van het heil te schaar. Velen daaronder, velen uit Israël, hebben dan ook aan die roeping voldaan. Wel hebben zich ook reeds vroeger sommigen uit de schoot van het Jodendom losgerukt om genezing en heil aan de voeten van hun Messias te zoeken; maar tot dusverre was de bekering slechts persoonlijk; niet algemeen, niet nationaal. Nu echter, nadat de volheid van de heidenen is ingegaan, wordt ook Israël zalig; Israël bekeert zich als natie tot de Heere. Zo ontwikkelt zich het Godsrijk op een voorbeeldeloos voorspoedige wijze en staat het daar in de lentebloei van de bruid, die haar bruidegom verwacht! Aan de andere zijde staat het rijk van de duisternis. Ook daar grijpt een steeds toenemende ontwikkeling plaats. Het voorname middel daartoe is de verschijning van een nieuw optredende macht, die zich als het hoofdwerktuig van de koning van het rijk van de duisternis, van de satan doet kennen en door zijn valse profeten ondersteund en door het vleselijk en onbekeerlijk Jodendom erkend, gediend en geholpen, zich tegen de Messias en God met ongehoorde vermetelheid ten strijde gordt. Hij vormt een algemeen aantrekkingspunt voor alle beginselen en krachten, die God en Zijn Gezalfde weerstaan. Wel bestonden die beginselen en krachten reeds vroeger en zweefden zij als verspreide donderwolkjes aan een hete en benauwde zomerlucht aan de hemel van de mensheid om; maar nu verenigen zich al die onheilspellende voortekens tot een gesloten geheel en vormen nu een zwarte donderwolk, die de hele hemel overdekt en van uit haar onheilzwangere schoot het rijk van de Christen bedreigt. De profetische voorlopers van de valse Christus, de Simons en Bar-cochba's van vroeger dagen, worden nu door de eigenlijke antichrist vervangen. Rondom hem schaart zich alles wat zich tegen God en de heerschappij van Zijn Zoon verheft. Het hoofd van de opstand telt zijn benden, ordent zijn aanval en brengt zijn legerschaar te veld. Het strijdperk is de omtrek van Jeruzalem. De strijd vangt aan met de vernietiging van Babel, het vleselijk en afvallig Jodendom. Het lied wordt gehoord: zij is gevallen, het grote Babylon. Nu deze eerste overwinning, die te gering scheen voor de persoonlijke tussenkomst van de Messias zelf uit de hemel om de begonnen strijd voort te zetten en te voleindigen. Hij verschijnt, die genoemd wordt Getrouw en Waarachtig en die oordeelt en strijd voert in gerechtigheid. Hij verschijnt op Zijn wit strijdsros gezeten, met het in het bloed geverfde kleed van de uit de strijd komende overwinnaars, met een gordel omgord, waarop geschreven staat: Koning der koningen en Heere der heren, met de koninklijke tulband op zijn hoofd en met het scherp zwaard uitgaande uit Zijn mond, waarmee Hij Zijn vijanden slaan zal: Zijn enig wapen is de adem van de mond! Hem volgt Zijn leger, deels engelen, deels eerstelingen uit de mensen, ook op witte paarden gezeten, maar in plaats van met het bloedrood gewaad met witte kleren bekleed. In hun hand, in hun mond is geen wapen, ook wordt van hen geen eigenlijke strijd gevergd: Christus is Zichzelf genoeg: zij komen alleen om getuigen van Zijn strijd te zijn en door hun tegenwoordigheid de luister van Zijn zegepraal te verhogen! De strijd gaat aan. Reeds eer nog die strijd begonnen is, worden de arenden uitgenodigd om het aas van de verslagenen te eten: een teken van de zekerheid van de overwinning. En slag en de strijd is beslist. De antichrist, zowel als Zijn dienaar, het valse profetendom wordt verslagen en ten verderve overgegeven. Het zwaard van de overwinnaars weidt in het bloed van de overwonnenen. Het vratig en nooit verzadigd roofgedierte wordt verzadigd met hun vlees. Nu blijft nog slechts n tegenstander van de Christus over: de grootste, de machtigste, de satan, de draak, die de hele wereld verleidt. Het uur evenwel van zijn oordeel is nog niet. Hij wordt slechts gegrepen, gebonden en in een afzonderlijke kerker voor een nader oordeel bewaard. Intussen is de Messias-heerschappij op aarde begonnen. Op deze aarde staat de troon van de Messias, omgeven door de tronen van hen, die, met Hem overwonnen hebbend, nu als koningen met Hem heersen. Ten dele zijn het heiligen uit de hoogte, die vroeger reeds bij Zijn komst in Zijn gevolg werden gezien, ten dele zijn het de pas gezaligde martelaars, die door Hem vooraf uit de doden zijn opgewekt. Immers de verschijning van de Messias op aarde gaat met een opstanding gepaard; het is nog wel de algemene opstanding niet, die later volgen zal, maar het is van de opstanding nochtans het voorteken. Het is de opstanding van de uitverkorenen: de vroegrijpe eerstelingen van de hemelse oogst. Men heeft het tijdperk, dat van de komst van de Messias op aarde tot aan Zijn volkomen zegepraal en de verschijning van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, terecht met het tussentijdperk vergeleken, dat tussen de eigen opstanding en de hemelvaart van de Heere verliep. Hier toch evenals daar is alles overgang, voorbereiding, toerusting: iets heerlijks in zichzelf en in vergelijking met hetgeen geweest is en toch iets, dat gevolgd staat te worden door die nog eindeloos heerlijker zullen zijn. Maar zo ontbreekt dan ook aan deze vergelijking het wonder van de opstanding niet, waarmee het veertigdaagse tussentijdperk in het leven van de Heere aanving. Eerst hief het Hoofd Zich op uit het graf, nu volgen reeds de meer verheven leden en voorspellen het ogenblik, waarop het hele lichaam volgen zal! Van dat tussentijdperk wordt ons niets of bijna niets gemeld. Het zijn duizend jaren van rust; duizend jaren evenwel, die de gelukkigen koningen en priesters als een enkele dag wezen zal. Een hemelse sabbatdag van verademing en vrede tussen de strijd, die geweest is en de strijd, die komt. De v r sabbat van de eeuwige rust! In die gelukkige tijd openbaart zich de heerlijkheid van het Christendom aanvankelijk ook in zichtbare gestalte. De hele aarde wordt n Thabor, waarop de Gemeente van Christus als voorbode van haar toekomstige heerlijkheid bij aanvang verheerlijkt wordt. Met die verheerlijking van haar bewoners gaat de aanvankelijke verheerlijking van de aarde gepaard. Het zuchtend schepsel, dat Zijn koning in Zijn val heeft moeten volgen en de gevolgen daarvan delen, begint zich met zijn Koning vanuit die val op te richten en proeft ook een voorspraak van de algemene verlossing. De storende en schadelijke krachten van de natuur worden in haar werking gefnuikt (Hosea 2:17 Isaiah 65:25). De sluimerende kiemen van een bekende of nog onbekende schoonheid en vruchtbaarheid van de aarde worden opgewekt (Hosea 2:20, Hosea 2:21; Hosea 14:6-Hosea 14:8 Isaiah 55:12, Isaiah 55:13). Vooral ook Palestina handhaaft in dit opzicht haar roem. Het idealisch tafereel van de goddelijke dichters verkrijgt waarheid en leven, houdt op een ideaal te zijn.

De Herder zal verbaasd in dorre wildernissen De lelie bloeien zien uit klip en waterlissen en horen onverwacht in het schraal en dorstend zand Een springbron ruisen, die de groei voert op het land. De rotskloof, het gruwbre nest van de schuifelende draken Zal gras en rietscheut von en het koelend windjen smaken; Dan maakt de distel plaats voor myrth en eedlen pijn en palm en cederboom dekt heide- en zandwoestijn. De beuk en fiere de zal hei en doornestruiken Vervangen en de olijf uit scheerling zaad ontluiken. Het lam zal met de wolf verkeren als gespeel; De luipaard naast het kalf zich vleien in het gareel; De leeuw zal zich op het stro aan `s runders kreb vergasten; Geen beer, geen tijger taalt om het geitjen aan te tasten. Het pas gespeende rund drijft panters naar de vloed; En de ander lekt in het gras van de moede wandlaars voet. De zoogling strijkt de huid van de schubbige aspisslangen, En durft de basilisk in het kindervuistje prangen; Steekt lachende de hand in leeuw- en drakenmuil en kruipt bij het wriemlend broed in d' open addren kuil.

Vers 21

21. En de overigen van de antichristische legerschaar, de koningen en de krijgslieden, werden gedood met het zwaard van Degene, die op het paard zat, dat uit Zijn mond ging (Revelation 19:15 Jeremiah 25:30, Isaiah 34:1, Ezekiel 39:8), zodat hun zielen aan de hel of aan de hades werden overgeleverd (Revelation 6:8); en al de vogels werden, zoals reeds in Revelation 19:17 v. werd gezegd, verzadigd door hun vlees (hier wordt Psalms 76:1 gelezen).

"Evenals Christus voor de Zijnen de eerste is, die ingaat in hun erfenis, in de hemel, zo zal de antichrist voor de zijnen eveneens de eerste zijn, die in hun erfenis, het eeuwige vuur ingaat. " Met hem wordt echter gelijktijdig en eveneens levend de valse profeet erin geworpen, die, zoals wij niet anders kunnen geloven, ontsproten is aan die orde, die de zaligmakende naam van Jezus op even gruwelijke wijze in het tegendeel heeft omgekeerd, als de antichrist de Christus van God (Luke 9:20) tot een Christus van de duivel heeft omgekeerd.

Het beest werd gegrepen. In de eerste plaats wordt zo de antichrist, de man, die sinds 1290 dagen de god en koning van de mensheid is en ieder, die hem of zijn beeldzuil niet aanbad en hem niet als koning erkende, het leven liet benemen, gegrepen. Een gelijk lot overkomt de valse profeet, die tekenen voor hem verrichtte; die juist de duivelswonderen, de werkelijke wonderen, waardoor de ongelovigen zich lieten verleiden en met spoed voor het oordeel rijp werden, voor de antichrist te voorschijn bracht, evenals de tovenaars van Egypte tot op zekere graad, de wonderen van Mozes door bovennatuurlijke, duivelse krachten nabootsen konden. De valsen profeet hebben wij in het beest uit de aarde teruggevonden (13:11-18), dat de lieden een merkteken gaf en allen die het beest of zijn beeld, namelijk de antichrist en zijn beeldzuil, waarin een geest woonde, niet aanbaden, liet doden. Wat daar van het beest uit de aarde, wiens krachtigste wonder het is, dat hij aan het beeld van het beest een geest geeft (13:15) gezegd is, stemt met datgene, wat hier van de valse profeet wordt getuigd, nauwkeurig overeen. Het beest uit de aarde wordt evenwel daar niet de valse profeet genoemd; pas ten tijde van het beest uit de afgrond treedt het onder deze naam, met de draak en de antichrist, als een drieheid op (16:13). Wij hebben gezien, dat het hele pausdom tot het ongeloof van de volksheerschappij overgaat; wij hebben ons hierover niet te verwonderen, omdat ongeloof en bijgeloof zeer nauw aan elkaar verwant zijn. In het allerminste is het bevreemdend, wanneer weer de verkeerdsten onder de verkeerden bij de Rooms-Katholieken, waarvan de kern het genootschap van Jezus was, zich bij het antichristendom voegen. Bovendien zal het valse profetenschap in dienst van de antichrist, bij wie zij weer geheel en al dezelfde rol als bij het pausdom spelen, hun meerdere eer en hoger stelling verschaffen. Bij het dan door de duivel gestichte valse profetendom zullen zich ook vele anderen aansluiten, zodat het in eigenlijke zin niet meer streng aan het genootschap van Jezus gebonden is, dat dan ook in deze vorm, sinds de daarstelling van de toekomst-religie zal hebben opgehouden te bestaan. De bijzondere werkzaamheid van het beest uit de aarde bij de antichrist en zijn aanvangen van dit dienstwerk wordt op het nauwkeurigst in Revelation 13:13-Revelation 13:18 voorspeld en de verklaring van deze plaats behoort men zich hier tot juist verstand van Revelation 19:20 te herinneren. De pseudo-profeet (16:13), die naast de persoonlijken draak en de persoonlijke antichrist optreedt en ook een kikvorsgeest uitademt, is evenwel ook een enkel persoon, de meest op de voorgrond tredende onder de valse profeten, zoals de Antichrist het meest op de voorgrond treedt onder de koningen van de aarde.

Christus verschijnt aan het hoofd van Zijn hemelse legermacht als Koning en Rechter om het waarachtige Woord van de profetie te vervullen. Na deze verschijning, die van geweldige natuurverschijnselen vergezeld zal gaan, waarvan wij in Openbaring :12, 11:19. Matthew 24:29 Isaiah 13:6 Joel 3:3 Haggai 2:7 Zechariah 14:5 de beschrijving hebben, wordt ons nu in Revelation 19:17-Revelation 19:21 de vernietiging van de anti-christelijke macht van het beest en van de valse profeet geschilderd. De hoogste spanning van de strijdigheden, die de gemeente van de Heere tot haar verheerlijking toebereiden, heeft daarentegen de anti-christelijke wereld in de laatste tijden voor haar ondergang en verderf rijp gemaakt. Bij de gemeente van de Heere wordt de doding van het vlees de weg tot verheerlijking van de Geest, terwijl bij de anti- christelijke partij, de voleindiging van het vlees haar bloesem en vrucht en haar bezoldiging de dood is. "Het beest gaat ten verderve" (Revelation 7:8, Revelation 7:11 Galatians 6:8). Het God-tegenstrevende wezen is juist op het toppunt van zijn materiële en geestelijke ontwikkeling slechts een opgesmukt lijk, een dood aas, waarom zich de arenden zullen verzamelen en tot welks vertering nu v r alle dingen de vogels van de hemel plechtig worden uitgenodigd (Revelation 9:17 Ezekiel 39:4; Ezekiel 39:17-Ezekiel 39:20 Matthew 24:28). Oud- en Nieuw Testament stemmen hierin volledig overeen. Hoogst opmerkelijk is de vermetele verblinding van de antichrist en zijn koningen, die in hun ijdele waan menen, dat hun aardse strijdkrachten iets vermogen tegenover de hemelse legermacht (Revelation 19:19). Dit is dan het toppunt van de babylonische dwaasheid, die wereld en vlees tot het hoogste in staat menen te zijn; maar zij allen vergaan in hun dolle vermetelheid door vuur, dat God van de hemel zendt om hen te verteren. Christus verschijnt met de Zijnen; maar van een gevecht tussen die beide legermachten is nergens sprake, slechts de verschijning van de Heere der heerlijkheid is voldoende om de antichrist te overwinnen en hem te vernietigen, "door de verschijning van Zijn toekomst" (2 Thessalonians 2:8). Evenals eenmaal in de lijdensnacht van Gethsman het enkel woord van de Heere: "Ik ben het" Zijn vijanden verschrikt deed ter aarde storten (John 18:6), zullen nu het beest en de valse profeet (Oettinger zegt: "de antichrist met zijn filosofen aan het hoofd van hun legermacht, door dodelijke schrik verlamd zonder tegenspraak, gegrepen worden en levend geworpen worden in de poel van vuur, die van sulfer brandt (Revelation 19:20). Maar hun aanhang daarentegen, koningen, hoofdlieden en geweldigen, met allen, die hun onderdanig waren, worden gedood door het scherpe zwaard, dat uit Christus' mond gaat; dat is: door de adem van Zijn mond en Zijn rechters woord (Revelation 19:21-Revelation 19:25. 2 Thessalonians 2:8 Hebrews 4:12). Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen verleiders en verleiden! En hoe zwaar ook de straf van deze laatsten is (vergel. 14:9-11), zo worden toch de eersten op een buitengewoon voorbeeldeloze wijze gestraft, zoals wij ook elders trappen en graden vinden aangewezen in de vergelding of veroordeling (zie Matthew 11:22, Matthew 11:24 Luke 12:47, Luke 12:48 John 19:11). Geheel in overeenstemming met het bovenstaande, beschrijft ons Paulus in 2 Thessalonians 2:8 het oordeel over de antichrist. Hiermee is nu het wezen van het beest voor altoos vernietigd en van de aarde gedaan. De wereldrijken, in hun tot hiertoe bestaan hebbenden vorm, zijn vernietigd. Het wezen van de wereld neemt een geheel verschillend karakter aan. In plaats van de heerschappij van het beest vestigt zich het Koninkrijk van God, het rijk van de Mensenzoon en Zijn heiligen. Het leger van de antichrist zou geheel verslagen worden, niet door kracht en geweld van het leger van de Kerk, maar door de kracht van de Heere Jezus, die hen misschien met hagelstenen zou verpletteren en aan Zijn volk bevel zou geven, om hen allen te doden en hun lichamen onbegraven te laten liggen, opdat de vogels zich met de gedoden verzadigen zouden. Dat is het einde van het pausdom en van de mens der zonde, de zoon des verderfs.

Het laatste uur genaakt. Alle tekenen getuigen het. De hemel roept: morgen onweer! want hij is bloedig rood. De Mozessen en Elia's, die dan leven, verkondigen het met luider stem en vermanen de ongelovigen en onbekeerden om de nu toekomende toorn van het Lam te ontvluchten. Ook de uitwendige natuur wordt hevig bewogen en geschud en geeft, evenals de dierlijke schepping v r het uitbarsten van een zwaar onweer, door in- en uitwendige trillingen en schokken haar angst voor het naderend ontzaglijk tijdsgewricht te kennen. Zij zucht nu meer dan ooit met opgestoken hoofd! Intussen bereiden ook de beide rijken, die de aarde onder zich verdelen, zich tot de strijd. Aan de ene zijde staat het rijk van God. Het is nu vergroot met onderdanen uit alle volken en natiën, van alle talen en tongen. Want aan alle volken zonder onderscheid is het Evangelie gepredikt, hun tot een getuigenis. Aan heidenen zowel als aan Joden is gelegenheid gegeven om zich onder de banier van het heil te schaar. Velen daaronder, velen uit Israël, hebben dan ook aan die roeping voldaan. Wel hebben zich ook reeds vroeger sommigen uit de schoot van het Jodendom losgerukt om genezing en heil aan de voeten van hun Messias te zoeken; maar tot dusverre was de bekering slechts persoonlijk; niet algemeen, niet nationaal. Nu echter, nadat de volheid van de heidenen is ingegaan, wordt ook Israël zalig; Israël bekeert zich als natie tot de Heere. Zo ontwikkelt zich het Godsrijk op een voorbeeldeloos voorspoedige wijze en staat het daar in de lentebloei van de bruid, die haar bruidegom verwacht! Aan de andere zijde staat het rijk van de duisternis. Ook daar grijpt een steeds toenemende ontwikkeling plaats. Het voorname middel daartoe is de verschijning van een nieuw optredende macht, die zich als het hoofdwerktuig van de koning van het rijk van de duisternis, van de satan doet kennen en door zijn valse profeten ondersteund en door het vleselijk en onbekeerlijk Jodendom erkend, gediend en geholpen, zich tegen de Messias en God met ongehoorde vermetelheid ten strijde gordt. Hij vormt een algemeen aantrekkingspunt voor alle beginselen en krachten, die God en Zijn Gezalfde weerstaan. Wel bestonden die beginselen en krachten reeds vroeger en zweefden zij als verspreide donderwolkjes aan een hete en benauwde zomerlucht aan de hemel van de mensheid om; maar nu verenigen zich al die onheilspellende voortekens tot een gesloten geheel en vormen nu een zwarte donderwolk, die de hele hemel overdekt en van uit haar onheilzwangere schoot het rijk van de Christen bedreigt. De profetische voorlopers van de valse Christus, de Simons en Bar-cochba's van vroeger dagen, worden nu door de eigenlijke antichrist vervangen. Rondom hem schaart zich alles wat zich tegen God en de heerschappij van Zijn Zoon verheft. Het hoofd van de opstand telt zijn benden, ordent zijn aanval en brengt zijn legerschaar te veld. Het strijdperk is de omtrek van Jeruzalem. De strijd vangt aan met de vernietiging van Babel, het vleselijk en afvallig Jodendom. Het lied wordt gehoord: zij is gevallen, het grote Babylon. Nu deze eerste overwinning, die te gering scheen voor de persoonlijke tussenkomst van de Messias zelf uit de hemel om de begonnen strijd voort te zetten en te voleindigen. Hij verschijnt, die genoemd wordt Getrouw en Waarachtig en die oordeelt en strijd voert in gerechtigheid. Hij verschijnt op Zijn wit strijdsros gezeten, met het in het bloed geverfde kleed van de uit de strijd komende overwinnaars, met een gordel omgord, waarop geschreven staat: Koning der koningen en Heere der heren, met de koninklijke tulband op zijn hoofd en met het scherp zwaard uitgaande uit Zijn mond, waarmee Hij Zijn vijanden slaan zal: Zijn enig wapen is de adem van de mond! Hem volgt Zijn leger, deels engelen, deels eerstelingen uit de mensen, ook op witte paarden gezeten, maar in plaats van met het bloedrood gewaad met witte kleren bekleed. In hun hand, in hun mond is geen wapen, ook wordt van hen geen eigenlijke strijd gevergd: Christus is Zichzelf genoeg: zij komen alleen om getuigen van Zijn strijd te zijn en door hun tegenwoordigheid de luister van Zijn zegepraal te verhogen! De strijd gaat aan. Reeds eer nog die strijd begonnen is, worden de arenden uitgenodigd om het aas van de verslagenen te eten: een teken van de zekerheid van de overwinning. En slag en de strijd is beslist. De antichrist, zowel als Zijn dienaar, het valse profetendom wordt verslagen en ten verderve overgegeven. Het zwaard van de overwinnaars weidt in het bloed van de overwonnenen. Het vratig en nooit verzadigd roofgedierte wordt verzadigd met hun vlees. Nu blijft nog slechts n tegenstander van de Christus over: de grootste, de machtigste, de satan, de draak, die de hele wereld verleidt. Het uur evenwel van zijn oordeel is nog niet. Hij wordt slechts gegrepen, gebonden en in een afzonderlijke kerker voor een nader oordeel bewaard. Intussen is de Messias-heerschappij op aarde begonnen. Op deze aarde staat de troon van de Messias, omgeven door de tronen van hen, die, met Hem overwonnen hebbend, nu als koningen met Hem heersen. Ten dele zijn het heiligen uit de hoogte, die vroeger reeds bij Zijn komst in Zijn gevolg werden gezien, ten dele zijn het de pas gezaligde martelaars, die door Hem vooraf uit de doden zijn opgewekt. Immers de verschijning van de Messias op aarde gaat met een opstanding gepaard; het is nog wel de algemene opstanding niet, die later volgen zal, maar het is van de opstanding nochtans het voorteken. Het is de opstanding van de uitverkorenen: de vroegrijpe eerstelingen van de hemelse oogst. Men heeft het tijdperk, dat van de komst van de Messias op aarde tot aan Zijn volkomen zegepraal en de verschijning van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, terecht met het tussentijdperk vergeleken, dat tussen de eigen opstanding en de hemelvaart van de Heere verliep. Hier toch evenals daar is alles overgang, voorbereiding, toerusting: iets heerlijks in zichzelf en in vergelijking met hetgeen geweest is en toch iets, dat gevolgd staat te worden door die nog eindeloos heerlijker zullen zijn. Maar zo ontbreekt dan ook aan deze vergelijking het wonder van de opstanding niet, waarmee het veertigdaagse tussentijdperk in het leven van de Heere aanving. Eerst hief het Hoofd Zich op uit het graf, nu volgen reeds de meer verheven leden en voorspellen het ogenblik, waarop het hele lichaam volgen zal! Van dat tussentijdperk wordt ons niets of bijna niets gemeld. Het zijn duizend jaren van rust; duizend jaren evenwel, die de gelukkigen koningen en priesters als een enkele dag wezen zal. Een hemelse sabbatdag van verademing en vrede tussen de strijd, die geweest is en de strijd, die komt. De v r sabbat van de eeuwige rust! In die gelukkige tijd openbaart zich de heerlijkheid van het Christendom aanvankelijk ook in zichtbare gestalte. De hele aarde wordt n Thabor, waarop de Gemeente van Christus als voorbode van haar toekomstige heerlijkheid bij aanvang verheerlijkt wordt. Met die verheerlijking van haar bewoners gaat de aanvankelijke verheerlijking van de aarde gepaard. Het zuchtend schepsel, dat Zijn koning in Zijn val heeft moeten volgen en de gevolgen daarvan delen, begint zich met zijn Koning vanuit die val op te richten en proeft ook een voorspraak van de algemene verlossing. De storende en schadelijke krachten van de natuur worden in haar werking gefnuikt (Hosea 2:17 Isaiah 65:25). De sluimerende kiemen van een bekende of nog onbekende schoonheid en vruchtbaarheid van de aarde worden opgewekt (Hosea 2:20, Hosea 2:21; Hosea 14:6-Hosea 14:8 Isaiah 55:12, Isaiah 55:13). Vooral ook Palestina handhaaft in dit opzicht haar roem. Het idealisch tafereel van de goddelijke dichters verkrijgt waarheid en leven, houdt op een ideaal te zijn.

De Herder zal verbaasd in dorre wildernissen De lelie bloeien zien uit klip en waterlissen en horen onverwacht in het schraal en dorstend zand Een springbron ruisen, die de groei voert op het land. De rotskloof, het gruwbre nest van de schuifelende draken Zal gras en rietscheut von en het koelend windjen smaken; Dan maakt de distel plaats voor myrth en eedlen pijn en palm en cederboom dekt heide- en zandwoestijn. De beuk en fiere de zal hei en doornestruiken Vervangen en de olijf uit scheerling zaad ontluiken. Het lam zal met de wolf verkeren als gespeel; De luipaard naast het kalf zich vleien in het gareel; De leeuw zal zich op het stro aan `s runders kreb vergasten; Geen beer, geen tijger taalt om het geitjen aan te tasten. Het pas gespeende rund drijft panters naar de vloed; En de ander lekt in het gras van de moede wandlaars voet. De zoogling strijkt de huid van de schubbige aspisslangen, En durft de basilisk in het kindervuistje prangen; Steekt lachende de hand in leeuw- en drakenmuil en kruipt bij het wriemlend broed in d' open addren kuil.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile