Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 29

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 29

PSALM 29.

DE PSALM DER ZEVEN DONDERSLAGEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 29

PSALM 29.

DE PSALM DER ZEVEN DONDERSLAGEN.

Vers 1

1. Een Psalm (Psalms 3:1) van David.

"De Heere is hunlieder sterkte," zo heette het in Psalms 28:8 en: "de Heere zal Zijn volk sterkte geven," zo horen wij aan het slot van dezen 29sten Psalm. Beide Psalmen staan alzo, gelijk zij op elkaar volgen, ook in ene zekere inwendige betrekking tot elkaar. Volgens den verderen inhoud en naar den tijd van `t ontstaan behoort echter Psalms 29:1 veelmeer tot Psalms 8:1 en 19 aan de ene zijde en tot Psalms 33:1 aan de andere (1 Kings 1:1 ) en neemt met reden de derde plaats onder deze vier bij elkaar behorende Psalmen in. Hadden wij; in Psalms 8:1 een nacht-lied van den hoogbejaarden koning voor ons, dat de scheppingsgeschiedenis uit Genesis 1:1 tot een gebed maakt, en in Psalms 19:1 een lied, dat bij het zien van den hemel bij dag gemaakt is, waarin de zanger, die zich in het aanbrekend zonlicht verheugt, zich voor het dagwerk, dat hem wacht, in het licht der Goddelijke wet stelt; zo heeft het Psalms 29:1 met een ander natuurverschijnsel te doen, met een onweder, dat geweldig opkomt, en zich vreselijk ontlast. Gelijk nu Psalms 19:1 naast den God der openbaring in de natuur den God der bijzondere openbaring stelt, zo blijkt ook Psalms 29:1 niet bij het uitwendige majestueuze natuurverschijnsel staan, maar verneemt daarin ene betuiging van Jehova, den God der bijzondere openbaring, die, gelijk in den hemel, ook op aarde Zijne gemeente heeft. Zij, deze gemeente des Heren, een tegenbeeld der ark ten tijde van den zondvloed, is ene plaats des vredes, en geen voorwerp van het vonnis des Goddelijken toorns, terwijl het daarbuiten dondert en bliksemt.

I. Psalms 29:1, Psalms 29:2. De zanger, verdiept in de beschouwing van het opstijgend onweder, richt zijne oproeping om God te loven het eerst tot de hemelse gemeente, tot de gehele ontelbare menigte van hogere geesten, want zij, die den troon Gods omringen en zich onmiddellijk op de plaats bevinden, van waar de donder als woorden der Goddelijke macht klinkt, en waar alle Goddelijke beslissingen worden voorbereid, zien des Heren werk als in zijnen oorsprong, en verstaan het naar zijn werkelijk doel.

Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! gij godenzonen 1), die als het ware het hemelse huisgezin van God vormt, gij engelen (Psalms 89:7; Psalms 103:20 v.); a) geeft den HEERE eer en sterkte, geeft Zijne heerlijkheid en macht, die zich in de geschapene wereld openbaart, in lof en prijs als ene blijde echo weer.

a) Psalms 96:7,Psalms 96:8.

1) Of: de voornaamste der priesters, zie Psalms 29:2.

Vers 1

1. Een Psalm (Psalms 3:1) van David.

"De Heere is hunlieder sterkte," zo heette het in Psalms 28:8 en: "de Heere zal Zijn volk sterkte geven," zo horen wij aan het slot van dezen 29sten Psalm. Beide Psalmen staan alzo, gelijk zij op elkaar volgen, ook in ene zekere inwendige betrekking tot elkaar. Volgens den verderen inhoud en naar den tijd van `t ontstaan behoort echter Psalms 29:1 veelmeer tot Psalms 8:1 en 19 aan de ene zijde en tot Psalms 33:1 aan de andere (1 Kings 1:1 ) en neemt met reden de derde plaats onder deze vier bij elkaar behorende Psalmen in. Hadden wij; in Psalms 8:1 een nacht-lied van den hoogbejaarden koning voor ons, dat de scheppingsgeschiedenis uit Genesis 1:1 tot een gebed maakt, en in Psalms 19:1 een lied, dat bij het zien van den hemel bij dag gemaakt is, waarin de zanger, die zich in het aanbrekend zonlicht verheugt, zich voor het dagwerk, dat hem wacht, in het licht der Goddelijke wet stelt; zo heeft het Psalms 29:1 met een ander natuurverschijnsel te doen, met een onweder, dat geweldig opkomt, en zich vreselijk ontlast. Gelijk nu Psalms 19:1 naast den God der openbaring in de natuur den God der bijzondere openbaring stelt, zo blijkt ook Psalms 29:1 niet bij het uitwendige majestueuze natuurverschijnsel staan, maar verneemt daarin ene betuiging van Jehova, den God der bijzondere openbaring, die, gelijk in den hemel, ook op aarde Zijne gemeente heeft. Zij, deze gemeente des Heren, een tegenbeeld der ark ten tijde van den zondvloed, is ene plaats des vredes, en geen voorwerp van het vonnis des Goddelijken toorns, terwijl het daarbuiten dondert en bliksemt.

I. Psalms 29:1, Psalms 29:2. De zanger, verdiept in de beschouwing van het opstijgend onweder, richt zijne oproeping om God te loven het eerst tot de hemelse gemeente, tot de gehele ontelbare menigte van hogere geesten, want zij, die den troon Gods omringen en zich onmiddellijk op de plaats bevinden, van waar de donder als woorden der Goddelijke macht klinkt, en waar alle Goddelijke beslissingen worden voorbereid, zien des Heren werk als in zijnen oorsprong, en verstaan het naar zijn werkelijk doel.

Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! gij godenzonen 1), die als het ware het hemelse huisgezin van God vormt, gij engelen (Psalms 89:7; Psalms 103:20 v.); a) geeft den HEERE eer en sterkte, geeft Zijne heerlijkheid en macht, die zich in de geschapene wereld openbaart, in lof en prijs als ene blijde echo weer.

a) Psalms 96:7,Psalms 96:8.

1) Of: de voornaamste der priesters, zie Psalms 29:2.

Vers 2

2. Geeft den HEERE de ere Zijns naams, looft Hem, die zich door de openbaring Zijner heerlijkheid en macht enen naam gegeven heeft, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms (liever: "in heilig feestgewaad," Exodus 28:23. 2 Chronicles 20:21, of "priesterlijk gewaad),

Vergelijk het gebruik, dat van deze woorden in betrekking tot de volkeren in het algemeen of op het volk Gods in `t bijzonder in Psalms 96:7, en 110:3 gemaakt wordt. Om de diepe gevoelens te verstaan waarmee het afkomend onweder David's hart vervult, moet men zich een onweder voorstellen, gelijk dit in het Oosten, voornamelijk in `t bergachtige Palestina, veel grootser en ontzettender dan bij ons plaats heeft. De reiziger Wilson beschrijft ook zulk een uit de landstreek van Balbek: "Ik werd door een onweder overvallen, alsof zich de sluizen des hemels geopend hadden; in een ogenblik kwam het op en woedde het met een geweld, dat aan het einde aller dingen deed denken. Over het gehele land was ene plechtige duisternis verbreid; de regen werd als in stromen naar beneden gegoten, en van de bergen afstortende werd hij door de ontzettende macht van den storm in dikke nevelwolken veranderd.".

3.

II. Psalms 29:3-Psalms 29:9. Nu volgt de schildering van de openbaring der Goddelijke macht in het zich ontlastend onweder zelf, gelijk dit zich eerst boven in de lucht vertoont (Psalms 29:3, Psalms 29:4), dan de hoogten en bergen in het noorden van het land aangrijpt (Psalms 29:5-Psalms 29:7) en ten slotte in de zuidelijk aan Palestina grenzende woestijn gezien wordt (Psalms 29:3, Psalms 29:9); dan doen de machtigen in den hemel gelijk zij aan het begin van den Psalm daartoe opgewekt waren en verkondigen Gods eer.

Vers 2

2. Geeft den HEERE de ere Zijns naams, looft Hem, die zich door de openbaring Zijner heerlijkheid en macht enen naam gegeven heeft, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms (liever: "in heilig feestgewaad," Exodus 28:23. 2 Chronicles 20:21, of "priesterlijk gewaad),

Vergelijk het gebruik, dat van deze woorden in betrekking tot de volkeren in het algemeen of op het volk Gods in `t bijzonder in Psalms 96:7, en 110:3 gemaakt wordt. Om de diepe gevoelens te verstaan waarmee het afkomend onweder David's hart vervult, moet men zich een onweder voorstellen, gelijk dit in het Oosten, voornamelijk in `t bergachtige Palestina, veel grootser en ontzettender dan bij ons plaats heeft. De reiziger Wilson beschrijft ook zulk een uit de landstreek van Balbek: "Ik werd door een onweder overvallen, alsof zich de sluizen des hemels geopend hadden; in een ogenblik kwam het op en woedde het met een geweld, dat aan het einde aller dingen deed denken. Over het gehele land was ene plechtige duisternis verbreid; de regen werd als in stromen naar beneden gegoten, en van de bergen afstortende werd hij door de ontzettende macht van den storm in dikke nevelwolken veranderd.".

3.

II. Psalms 29:3-Psalms 29:9. Nu volgt de schildering van de openbaring der Goddelijke macht in het zich ontlastend onweder zelf, gelijk dit zich eerst boven in de lucht vertoont (Psalms 29:3, Psalms 29:4), dan de hoogten en bergen in het noorden van het land aangrijpt (Psalms 29:5-Psalms 29:7) en ten slotte in de zuidelijk aan Palestina grenzende woestijn gezien wordt (Psalms 29:3, Psalms 29:9); dan doen de machtigen in den hemel gelijk zij aan het begin van den Psalm daartoe opgewekt waren en verkondigen Gods eer.

Vers 3

3. De stem des HEEREN in het daar rollend onweder is op de wateren, op de in donkere, zware onweerswolken verzamelde watermassa 1) (Psalms 18:12); a) de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.

a) Exodus 9:23.

1) Of: "op de zee, op den oceaan." Het onweder wordt hier juist beschreven, gelijk het doorgaans in Palestina zich vertoont; het komt op uit het Westen, over de Middellandse zee; het valt zwaar neer op den Libanon, en trekt van daar naar de Arabische woestijn..

Hij zegt niet, dat de zon dagelijks opgaat en door zijne stralen het levendmakende licht verspreidt; hij zegt niet, dat de regen zachtkens vliet, welke door haar sappen de aarde vaak groeizaam maakt, maar hij noemt den donder, de hevige winden en wat door hun schrikwekkende beweging de gemoederen der mensen in beweging brengt. God spreekt gewis in al Zijne schepselen, maar die stemmen vermeldt de Profeet, die door hun rumoer onze slaperigheid, of liever onze loomheid verbeteren. Want voornamelijk op hen heeft deze rede betrekking, die door hun onbuigzame hardheid alle kennis Gods, voor zover die in hen is, uitschudden. En de spreekfiguren drukken genoeg uit, dat David zich voorstelde, de hardnekkigheid door schrik ten onder te brengen, die anders niet vrijwillig wijkt. Driemalen toch drukt hij er op, dat de stem Gods in de grote en geweldige wateren gehoord wordt, en in het volgende vers voegt hij er bij, dat zij vol is van kracht en grote heerlijkheid..

De wateren zijn niet, die beneden op aarde zijn; aan welke toch zou men dan moeten denken? Waren die van de Middellandse zee bedoeld, zij zouden zeker in een zo aanschouwelijke tekening nader zijn aangeduid. Maar passend bij het begin des lieds is het te denken aan de watermassa in de dikke, donkere onweerswolken verzameld. Het dreunen van Jehova is, gelijk de dichter Psalms 29:3b verklaart, de daarboven veroorzaakte donder, die voortrolt op de boven de aarde in het luchtruim zwevende zee.

Vers 3

3. De stem des HEEREN in het daar rollend onweder is op de wateren, op de in donkere, zware onweerswolken verzamelde watermassa 1) (Psalms 18:12); a) de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.

a) Exodus 9:23.

1) Of: "op de zee, op den oceaan." Het onweder wordt hier juist beschreven, gelijk het doorgaans in Palestina zich vertoont; het komt op uit het Westen, over de Middellandse zee; het valt zwaar neer op den Libanon, en trekt van daar naar de Arabische woestijn..

Hij zegt niet, dat de zon dagelijks opgaat en door zijne stralen het levendmakende licht verspreidt; hij zegt niet, dat de regen zachtkens vliet, welke door haar sappen de aarde vaak groeizaam maakt, maar hij noemt den donder, de hevige winden en wat door hun schrikwekkende beweging de gemoederen der mensen in beweging brengt. God spreekt gewis in al Zijne schepselen, maar die stemmen vermeldt de Profeet, die door hun rumoer onze slaperigheid, of liever onze loomheid verbeteren. Want voornamelijk op hen heeft deze rede betrekking, die door hun onbuigzame hardheid alle kennis Gods, voor zover die in hen is, uitschudden. En de spreekfiguren drukken genoeg uit, dat David zich voorstelde, de hardnekkigheid door schrik ten onder te brengen, die anders niet vrijwillig wijkt. Driemalen toch drukt hij er op, dat de stem Gods in de grote en geweldige wateren gehoord wordt, en in het volgende vers voegt hij er bij, dat zij vol is van kracht en grote heerlijkheid..

De wateren zijn niet, die beneden op aarde zijn; aan welke toch zou men dan moeten denken? Waren die van de Middellandse zee bedoeld, zij zouden zeker in een zo aanschouwelijke tekening nader zijn aangeduid. Maar passend bij het begin des lieds is het te denken aan de watermassa in de dikke, donkere onweerswolken verzameld. Het dreunen van Jehova is, gelijk de dichter Psalms 29:3b verklaart, de daarboven veroorzaakte donder, die voortrolt op de boven de aarde in het luchtruim zwevende zee.

Vers 4

4. De stem des HEEREN 1) is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid, daar zij een krachtige, prachtige echo geeft, die ene openbaring, is van Zijne eigene kracht en majesteit.

1) Dit ontzagwekkend herhalen gelijkt op een rij van donderslagen; men meent het vreselijk geschut te horen van het hemelse vuren, salvo na salvo; terwijl de echo het gedruis op elke donderslag doet volgen..

Stem des Heren is ook het suizen der zachte koelte; de gehele natuur predikt Zijne heerlijkheid; door alles spreekt God tot den mens; maar omdat onze oren te doof zijn, wordt vooral dat als Zijne stem aangegeven waardoor Hij ook het duidelijkst toeroept, ook tegen `s mensenwil Zijne almacht en majesteit ons predikt.. 5. De stem des HEEREN breekt door het geweld van den nevensgaanden onweersstorm de cederen, die prachtigste en verhevenste onder de bomen; ja de HEERE verbreekt met zijne almacht, die in een ogenblik kan vernietigen al wat Hem in den weg staat, de cederen van Libanon, die de statelijkste onder alle cederbomen zijn.

Deze grote bomen Gods, die eeuwen lang de kracht van den storm doorstonden, die hun kolossale groene takken in het rijk van eeuwige sneeuw verheffen, zijn de eerste voorwerpen van de kracht der bliksemen, die gelijk men weet, het eerst de hoogste voorwerpen bezoeken.

Vers 4

4. De stem des HEEREN 1) is met kracht; de stem des HEEREN is met heerlijkheid, daar zij een krachtige, prachtige echo geeft, die ene openbaring, is van Zijne eigene kracht en majesteit.

1) Dit ontzagwekkend herhalen gelijkt op een rij van donderslagen; men meent het vreselijk geschut te horen van het hemelse vuren, salvo na salvo; terwijl de echo het gedruis op elke donderslag doet volgen..

Stem des Heren is ook het suizen der zachte koelte; de gehele natuur predikt Zijne heerlijkheid; door alles spreekt God tot den mens; maar omdat onze oren te doof zijn, wordt vooral dat als Zijne stem aangegeven waardoor Hij ook het duidelijkst toeroept, ook tegen `s mensenwil Zijne almacht en majesteit ons predikt.. 5. De stem des HEEREN breekt door het geweld van den nevensgaanden onweersstorm de cederen, die prachtigste en verhevenste onder de bomen; ja de HEERE verbreekt met zijne almacht, die in een ogenblik kan vernietigen al wat Hem in den weg staat, de cederen van Libanon, die de statelijkste onder alle cederbomen zijn.

Deze grote bomen Gods, die eeuwen lang de kracht van den storm doorstonden, die hun kolossale groene takken in het rijk van eeuwige sneeuw verheffen, zijn de eerste voorwerpen van de kracht der bliksemen, die gelijk men weet, het eerst de hoogste voorwerpen bezoeken.

Vers 6

6. En Hij doet ze, de bergen, van welke aanstonds nader zal gesproken worden, huppelen als een kalf; door de macht van het gekraak des donders springen zij als het ware in de hoogte (Isaiah 35:6 ). Hij doet den Libanon en Sirjon, den Anti-Libanon, hier genoemd naar zijn zuidelijk voorgebergte, den groten Hermon (Deuteronomy 3:8 v), springen als een jongen eenhoorn 1) (Deuteronomy 33:17 ).

1) In Psalms 29:3 wordt de donder het eerst gehoord, terwijl in Psalms 29:4 vermeld wordt, dat deze nader komt en in Psalms 29:5 de losbarsting beschreven wordt, waarna de uitwerking in Psalms 29:6-Psalms 29:9 Psalms 29:29:6-9 wordt gemeld. Wanneer hier van een huppelen van de bergen gesproken wordt, van den Libanon en Sirjon, dan wil de dichter daarmee zeggen, dat de toppen met bossen bedekt, schudden. Wij weten, dat als de donder gehoord wordt, het is alsof de aarde wordt bewogen.

Vers 6

6. En Hij doet ze, de bergen, van welke aanstonds nader zal gesproken worden, huppelen als een kalf; door de macht van het gekraak des donders springen zij als het ware in de hoogte (Isaiah 35:6 ). Hij doet den Libanon en Sirjon, den Anti-Libanon, hier genoemd naar zijn zuidelijk voorgebergte, den groten Hermon (Deuteronomy 3:8 v), springen als een jongen eenhoorn 1) (Deuteronomy 33:17 ).

1) In Psalms 29:3 wordt de donder het eerst gehoord, terwijl in Psalms 29:4 vermeld wordt, dat deze nader komt en in Psalms 29:5 de losbarsting beschreven wordt, waarna de uitwerking in Psalms 29:6-Psalms 29:9 Psalms 29:29:6-9 wordt gemeld. Wanneer hier van een huppelen van de bergen gesproken wordt, van den Libanon en Sirjon, dan wil de dichter daarmee zeggen, dat de toppen met bossen bedekt, schudden. Wij weten, dat als de donder gehoord wordt, het is alsof de aarde wordt bewogen.

Vers 7

7. De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit, daar op elke bliksemstraal een donderslag volgt.

De kortheid van het vers is overeenkomstig aan het plotseling schitteren en ras verdwijnen van den bliksem..

Vers 7

7. De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit, daar op elke bliksemstraal een donderslag volgt.

De kortheid van het vers is overeenkomstig aan het plotseling schitteren en ras verdwijnen van den bliksem..

Vers 8

8. De stem des HEEREN, wanneer het onweder van het noordelijk gebergte naar het zuiden is afgedreven, doet de zich daar bevindende Arabische woestijn beven; zij, zo groot en vreselijk, dat zij niets dan schrik verwekt (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10), siddert nu zelf van schrik; de HEERE doet de woestijn Kades, door welke eens de kinderen Israël's trokken (Numbers 13:1 ) beven1).

1) Van het noordelijk gebergte drijft het onweder naar het zuiden van Palestina, in de woestijn van Arabië, n.l. zoals 8b gezegd wordt, de woestijn bij Kades (K. Barnea), die wat men ook omtrent hare ligging moge bepalen, toch zeker bij de steile, westelijke helling van het Edomietische gebergte moet gelegen hebben. Deze woestijn brengt Jehova's dreunen, d.i. de onweersstorm aan het kronkelen, terwijl het zand dwarrelend voortgejaagd wordt en in het gebergte doet het, n.l. het hevig donderen en weerlichten, de hinden zich krommen, zodat ze in den angst ontijdig baren..

Vers 8

8. De stem des HEEREN, wanneer het onweder van het noordelijk gebergte naar het zuiden is afgedreven, doet de zich daar bevindende Arabische woestijn beven; zij, zo groot en vreselijk, dat zij niets dan schrik verwekt (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10), siddert nu zelf van schrik; de HEERE doet de woestijn Kades, door welke eens de kinderen Israël's trokken (Numbers 13:1 ) beven1).

1) Van het noordelijk gebergte drijft het onweder naar het zuiden van Palestina, in de woestijn van Arabië, n.l. zoals 8b gezegd wordt, de woestijn bij Kades (K. Barnea), die wat men ook omtrent hare ligging moge bepalen, toch zeker bij de steile, westelijke helling van het Edomietische gebergte moet gelegen hebben. Deze woestijn brengt Jehova's dreunen, d.i. de onweersstorm aan het kronkelen, terwijl het zand dwarrelend voortgejaagd wordt en in het gebergte doet het, n.l. het hevig donderen en weerlichten, de hinden zich krommen, zodat ze in den angst ontijdig baren..

Vers 9

9. De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen 1) in het naburige Edomietengebergte ten gevolge van den schrik, en ontbloot de wouden, daar hun tooi, bladeren en takken, door den onweersstorm worden afgerukt. Maar in Zijnen tempel, waar zich Zijn volk verzameld heeft 2), zegt Hem een iegelijk eer 3), roept alles, terwijl deze heerlijke dingen en betoningen van Gods macht geschieden: "Ere, Majesteit."

1) Het kan niet verwonderen, dat een zo vreesachtig schepsel als de hinde, zozeer ontroerd is door dat ontzagverwekkende natuurtoneel, wanneer zelfs de stoutste man, die er bestaan heeft, beefde. Augustus, de keizer van Rome, was volgens Suetonius zo verschrikt als het donderde, dat hij zich in het vel van een zeekalf wikkelde, menende zich voor het licht te zullen beveiligen, en zich in ene verborgene kamer opsloot, totdat de storm was voorbijgegaan. De dwingeland Caligula, die soms den schijn aannam, alsof hij Jupiter zelven bedreigde, bedekte zijn hoofd of verborg zich onder een bed, en Horatius bekent, dat hij van het atheïsme teruggekomen was door den schrik voor donder en bliksem, welks uitwerkselen hij als altijd met schone woorden beschrijft. (Od. I, 1. 34).

2) Men kan dit verstaan van het hemelse heiligdom, waar de Engelen Hem lofzingen, of van de priesters, die in hun feestgewaad God loven. Zie Psalms 29:1, Psalms 29:2.

De tegenstelling van hinden en bossen leidt, gelijk het schijnt, tot de gedachte hoe de Heere bij het onweder Zijne macht over al het geschapene betoont, van het grootste tot het kleinste, zodat het grote Hem niet door zijne grootheid, het kleine niet door zijne kleinheid onbereikbaar is..

De uitdrukking "stem des Heren" keert zevenmaal weer; in Revelation 0:3 v. lezen wij van zeven donderslagen.

God sprak tot de kinderen Israël's van den Sinaï met begeleiding van donder, bliksem en dikke duisternis; de donder werd daarna bij de Hebreeën steeds beschouwd als de stem van Jehova..

Het aardse heiligdom is hier symbool van het hemelse. Gelijk de Engelen in den hemel bij het zien van de Majesteits Gods, Hem de ere van Zijn Naam geven, zo zegt hier David ook, dat Gods volk onder den indruk van de Majesteit Gods bij het vernemen van den donder en bij het aanschouwen van het weerlicht in het aards heiligdom Hem de ere geven. De goddeloze verbergt zich, maar de godvrezende buigt zich neer voor dien majestueuzen God.

3) Er is veel meer koninklijke macht in den donder van het woord dan in het woord van den donder; dit verschrikt tot overtuiging, maar het eerste tot behoudenis.

10.

III. Psalms 29:10, Psalms 29:11. Ten slotte wordt de zo even geschilderde openbaring van Goddelijke macht op Zijn rijk toegepast en alzo onder het gezichtspunt der bijzondere openbaring geplaatst.

Vers 9

9. De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen 1) in het naburige Edomietengebergte ten gevolge van den schrik, en ontbloot de wouden, daar hun tooi, bladeren en takken, door den onweersstorm worden afgerukt. Maar in Zijnen tempel, waar zich Zijn volk verzameld heeft 2), zegt Hem een iegelijk eer 3), roept alles, terwijl deze heerlijke dingen en betoningen van Gods macht geschieden: "Ere, Majesteit."

1) Het kan niet verwonderen, dat een zo vreesachtig schepsel als de hinde, zozeer ontroerd is door dat ontzagverwekkende natuurtoneel, wanneer zelfs de stoutste man, die er bestaan heeft, beefde. Augustus, de keizer van Rome, was volgens Suetonius zo verschrikt als het donderde, dat hij zich in het vel van een zeekalf wikkelde, menende zich voor het licht te zullen beveiligen, en zich in ene verborgene kamer opsloot, totdat de storm was voorbijgegaan. De dwingeland Caligula, die soms den schijn aannam, alsof hij Jupiter zelven bedreigde, bedekte zijn hoofd of verborg zich onder een bed, en Horatius bekent, dat hij van het atheïsme teruggekomen was door den schrik voor donder en bliksem, welks uitwerkselen hij als altijd met schone woorden beschrijft. (Od. I, 1. 34).

2) Men kan dit verstaan van het hemelse heiligdom, waar de Engelen Hem lofzingen, of van de priesters, die in hun feestgewaad God loven. Zie Psalms 29:1, Psalms 29:2.

De tegenstelling van hinden en bossen leidt, gelijk het schijnt, tot de gedachte hoe de Heere bij het onweder Zijne macht over al het geschapene betoont, van het grootste tot het kleinste, zodat het grote Hem niet door zijne grootheid, het kleine niet door zijne kleinheid onbereikbaar is..

De uitdrukking "stem des Heren" keert zevenmaal weer; in Revelation 0:3 v. lezen wij van zeven donderslagen.

God sprak tot de kinderen Israël's van den Sinaï met begeleiding van donder, bliksem en dikke duisternis; de donder werd daarna bij de Hebreeën steeds beschouwd als de stem van Jehova..

Het aardse heiligdom is hier symbool van het hemelse. Gelijk de Engelen in den hemel bij het zien van de Majesteits Gods, Hem de ere van Zijn Naam geven, zo zegt hier David ook, dat Gods volk onder den indruk van de Majesteit Gods bij het vernemen van den donder en bij het aanschouwen van het weerlicht in het aards heiligdom Hem de ere geven. De goddeloze verbergt zich, maar de godvrezende buigt zich neer voor dien majestueuzen God.

3) Er is veel meer koninklijke macht in den donder van het woord dan in het woord van den donder; dit verschrikt tot overtuiging, maar het eerste tot behoudenis.

10.

III. Psalms 29:10, Psalms 29:11. Ten slotte wordt de zo even geschilderde openbaring van Goddelijke macht op Zijn rijk toegepast en alzo onder het gezichtspunt der bijzondere openbaring geplaatst.

Vers 10

10. De HEERE heeft gezeten over den watervloed 1). "Hij, die als gebieder der natuur den zondvloed de aarde deed overstelpen, Hij vertoont Zich nog als dezelfde Machtige en Hooggeduchte; " ja de HEERE zit op Zijnen troon, gelijk toen; Hij is a) Koning in eeuwigheid, door gerichten en door zegeningen Zijne macht op aarde bekend makende.

a) Psalms 10:16.

1) Ongetwijfeld heeft de dichter hier het oog gehad op den zondvloed in de dagen van Noach, al is het waar wat Calvijn hierbij aantekent: "dat deze woorden ene verdere strekking hebben. Want naar zijn oordeel gast David verder, er aan herinnerende, dat ook de overstromingen, die de aarde met ondergang bedreigen, zo door de Voorzienigheid Gods getemperd worden, dat het blijkt, dat Hij zelf het bestuur altijd in handen houdt." David wijst dan hier op den God des heelals die tot in eeuwigheid als Koning heerst over alles wat bestaat, en die nooit het Verbond zal vergeten, wat hij in Noach met de ganse mensheid heeft opgericht.

Vers 10

10. De HEERE heeft gezeten over den watervloed 1). "Hij, die als gebieder der natuur den zondvloed de aarde deed overstelpen, Hij vertoont Zich nog als dezelfde Machtige en Hooggeduchte; " ja de HEERE zit op Zijnen troon, gelijk toen; Hij is a) Koning in eeuwigheid, door gerichten en door zegeningen Zijne macht op aarde bekend makende.

a) Psalms 10:16.

1) Ongetwijfeld heeft de dichter hier het oog gehad op den zondvloed in de dagen van Noach, al is het waar wat Calvijn hierbij aantekent: "dat deze woorden ene verdere strekking hebben. Want naar zijn oordeel gast David verder, er aan herinnerende, dat ook de overstromingen, die de aarde met ondergang bedreigen, zo door de Voorzienigheid Gods getemperd worden, dat het blijkt, dat Hij zelf het bestuur altijd in handen houdt." David wijst dan hier op den God des heelals die tot in eeuwigheid als Koning heerst over alles wat bestaat, en die nooit het Verbond zal vergeten, wat hij in Noach met de ganse mensheid heeft opgericht.

Vers 11

11. De HEERE zal Zijnen volke, waaraan Hij beloofd heeft Zijne genade te zullen verheerlijken, sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede, waarvan zinnebeeld en onderpand is de regenboog, die na het onweder zich in de wolken vertoont (Genesis 9:8 vv.).

Er is drievoudige vrede, externa, interna, aeterna, tijdelijke, geestelijke en eeuwige vrede. Er is uitwendige vrede, de zegen; inwendige vrede, de genade; en eeuwige vrede, de heerlijkheid.

Het begin van den Psalm toont ons een geopenden hemel en den troon Gods in het midden van der Engelen lofgezang; het slot wijst ons op de aarde, te midden van de stem van Jehova, die alles doet beven. Zijn over innend en met vrede gezegend volk. Gloria in excelsis, (Ere zij God in de hoogte) is het begin, pax in terris, (vrede op aarde) het einde..

Van Jehova, Wiens macht en majesteit met zoveel verhevenheid in dezen Psalm ontvouwd worden, moeten wij met gelovig gebed sterkte verwachten om onze vijanden, zo wel de geestelijke als de vleselijke, te overwinnen, en alzo de zegeningen des vredes, die de vruchten van de overwinning zijn. Gij, o Christus! zijt de machtige God, en daarom de Vorst des vredes.

Oude kerkvaders verklaren onzen Psalm van het Evangelie, of van Gods Woord in `t algemeen, dat zij onder de stem des Heren in het middelste gedeelte verstaan; de zondvloed in het derde deel past men dan toe op het waterbad van den heiligen Doop (1 Peter 3:20 v.); van deze wijze van verklaring geldt hetzelfde, als wanneer men in Psalms 19:1, onder den hemel den hemel van de kerk en hare leraren en dienaren verstaat, dat dit toepassing en niet verklaring is..

Vers 11

11. De HEERE zal Zijnen volke, waaraan Hij beloofd heeft Zijne genade te zullen verheerlijken, sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede, waarvan zinnebeeld en onderpand is de regenboog, die na het onweder zich in de wolken vertoont (Genesis 9:8 vv.).

Er is drievoudige vrede, externa, interna, aeterna, tijdelijke, geestelijke en eeuwige vrede. Er is uitwendige vrede, de zegen; inwendige vrede, de genade; en eeuwige vrede, de heerlijkheid.

Het begin van den Psalm toont ons een geopenden hemel en den troon Gods in het midden van der Engelen lofgezang; het slot wijst ons op de aarde, te midden van de stem van Jehova, die alles doet beven. Zijn over innend en met vrede gezegend volk. Gloria in excelsis, (Ere zij God in de hoogte) is het begin, pax in terris, (vrede op aarde) het einde..

Van Jehova, Wiens macht en majesteit met zoveel verhevenheid in dezen Psalm ontvouwd worden, moeten wij met gelovig gebed sterkte verwachten om onze vijanden, zo wel de geestelijke als de vleselijke, te overwinnen, en alzo de zegeningen des vredes, die de vruchten van de overwinning zijn. Gij, o Christus! zijt de machtige God, en daarom de Vorst des vredes.

Oude kerkvaders verklaren onzen Psalm van het Evangelie, of van Gods Woord in `t algemeen, dat zij onder de stem des Heren in het middelste gedeelte verstaan; de zondvloed in het derde deel past men dan toe op het waterbad van den heiligen Doop (1 Peter 3:20 v.); van deze wijze van verklaring geldt hetzelfde, als wanneer men in Psalms 19:1, onder den hemel den hemel van de kerk en hare leraren en dienaren verstaat, dat dit toepassing en niet verklaring is..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 29". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-29.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile