Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 30

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 30

PSALM 30.

DANKZEGGING VOOR GODS GOEDHEID IN KRUIS IN DROEFHEID. 1. Een Psalm, een lied der inwijding van David's huis, gezongen tot inwijding van de plaats op Moria, waar de tempel zou gebouw worden, welke reeds voorlopig in zoverre tot David's huis of offerplaats bestemd werd, dat hij voortaan daar zijnen godsdienst verrichtte (2 Samuel 24:25 ).

Even als in den vorigen Psalm de kinderen der machtigen werden opgewekt, om God te loven, zo in dezen `s Heren gunstgenoten; beide Psalmen behoren bovendien in zoverre bij elkaar, als in Psalms 29:10 v. op het volk gewezen wordt, dat de Heere door gerichten heen, Zijne genade deelachtig maakt, en in Psalms 30:6 uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld wordt, hoe spoedig de liefde Gods jegens de Zijnen weer den toorn wegneemt, dien zij verdiend hadden.

2.

I. Psalms 30:2-Psalms 30:4. De zanger geeft vooreerst in enige korte bondige zinnen, de aanleiding tot Zijn lof- en danklied te kennen, de Heere heeft hem genadig uit een groot gevaar gered. Het is het gevaar, om met zijn gehele volk en zijn rijk te gronde te gaan, dat hij zich en de zijnen berokkend heeft door de volkstelling, waartoe Satan hem aanporde, maar die hij afgewend had door het gebed, dat Gods Geest uit hem voortbracht. (2 Samuel 24:1, 1 Chronicles 21:1).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 30

PSALM 30.

DANKZEGGING VOOR GODS GOEDHEID IN KRUIS IN DROEFHEID. 1. Een Psalm, een lied der inwijding van David's huis, gezongen tot inwijding van de plaats op Moria, waar de tempel zou gebouw worden, welke reeds voorlopig in zoverre tot David's huis of offerplaats bestemd werd, dat hij voortaan daar zijnen godsdienst verrichtte (2 Samuel 24:25 ).

Even als in den vorigen Psalm de kinderen der machtigen werden opgewekt, om God te loven, zo in dezen `s Heren gunstgenoten; beide Psalmen behoren bovendien in zoverre bij elkaar, als in Psalms 29:10 v. op het volk gewezen wordt, dat de Heere door gerichten heen, Zijne genade deelachtig maakt, en in Psalms 30:6 uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld wordt, hoe spoedig de liefde Gods jegens de Zijnen weer den toorn wegneemt, dien zij verdiend hadden.

2.

I. Psalms 30:2-Psalms 30:4. De zanger geeft vooreerst in enige korte bondige zinnen, de aanleiding tot Zijn lof- en danklied te kennen, de Heere heeft hem genadig uit een groot gevaar gered. Het is het gevaar, om met zijn gehele volk en zijn rijk te gronde te gaan, dat hij zich en de zijnen berokkend heeft door de volkstelling, waartoe Satan hem aanporde, maar die hij afgewend had door het gebed, dat Gods Geest uit hem voortbracht. (2 Samuel 24:1, 1 Chronicles 21:1).

Vers 2

2. Ik zal U verhogen, HEERE! in mijn lied, want Gij hebt mij opgetrokken uit de diepte, waarin ik verzonken was, Uwe hand heeft mij weer verhoogd, en Gij hebt alzo mijne vijanden over mij niet verblijd 1) (Psalms 35:19, Psalms 35:24, Deuteronomy 26:11 ); zij hadden het gaarne gezien, dat ik onder Uwen toorn ware bezweken.

1) Wat sommigen beweren, dat David, toen hij het paleis wilde inwijden, door een zware ziekte werd getroffen, steunt niet op een deugdelijken grond. Zelfs is het eerder uit de Heilige historie af te leiden, dat zodra hij zijn huis bewoonde, hij stil en zeer aangenaam heeft voortgeleefd..

Het is duidelijk, dat toen de Engel des verderfs duizenden wegraapte, ook David bevreesd was voor zijn leven. Ja, wij weten dat hij zelfs den Heere heeft gebeden, om Hem te treffen, daar niet zijn volk, niet zijne schapen, maar hij, de koning en herder de oorzaak was, dewijl hij tot de telling had bevel gegeven.

En nu, de Heere had zijn offer aangenomen en den Engel bevel gegeven, om zijn zwaard in de schede te steken. David zelf was gespaard gebleven. En daarom kan en zal hij er van getuigen, dat de Heere hem had opgetrokken, en niet toegelaten, dat zijne vijanden zich over hem hadden verblijd.

Vers 2

2. Ik zal U verhogen, HEERE! in mijn lied, want Gij hebt mij opgetrokken uit de diepte, waarin ik verzonken was, Uwe hand heeft mij weer verhoogd, en Gij hebt alzo mijne vijanden over mij niet verblijd 1) (Psalms 35:19, Psalms 35:24, Deuteronomy 26:11 ); zij hadden het gaarne gezien, dat ik onder Uwen toorn ware bezweken.

1) Wat sommigen beweren, dat David, toen hij het paleis wilde inwijden, door een zware ziekte werd getroffen, steunt niet op een deugdelijken grond. Zelfs is het eerder uit de Heilige historie af te leiden, dat zodra hij zijn huis bewoonde, hij stil en zeer aangenaam heeft voortgeleefd..

Het is duidelijk, dat toen de Engel des verderfs duizenden wegraapte, ook David bevreesd was voor zijn leven. Ja, wij weten dat hij zelfs den Heere heeft gebeden, om Hem te treffen, daar niet zijn volk, niet zijne schapen, maar hij, de koning en herder de oorzaak was, dewijl hij tot de telling had bevel gegeven.

En nu, de Heere had zijn offer aangenomen en den Engel bevel gegeven, om zijn zwaard in de schede te steken. David zelf was gespaard gebleven. En daarom kan en zal hij er van getuigen, dat de Heere hem had opgetrokken, en niet toegelaten, dat zijne vijanden zich over hem hadden verblijd.

Vers 3

3. HEERE, mijn God! 1) ik heb in mijnen nood tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen 2) Gij hebt mij geholpen en verheugd (Psalms 30:12). 1) Merk op, welken naam het geloof kiest. -"Mijn God!" driewerf gelukkig hij, die den Heere zijn deel kan noemen. Zie hoe David's geloof zich verheft. Hij zong in Psalms 30:2: "Heere!" in het derde is het: "Heere mijn God!" De hemelse muziek des harten is steeds klimmende, gelijk de rook pilaren, die van het reukaltaar oprijzen..

2) Dat zware lijden verschijnt onder het beeld van ene ziekte, de Heere, die het wegneemt onder het beeld van den geneesheer Isaiah 6:10. 2 Chronicles 36:16..

Vers 3

3. HEERE, mijn God! 1) ik heb in mijnen nood tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen 2) Gij hebt mij geholpen en verheugd (Psalms 30:12). 1) Merk op, welken naam het geloof kiest. -"Mijn God!" driewerf gelukkig hij, die den Heere zijn deel kan noemen. Zie hoe David's geloof zich verheft. Hij zong in Psalms 30:2: "Heere!" in het derde is het: "Heere mijn God!" De hemelse muziek des harten is steeds klimmende, gelijk de rook pilaren, die van het reukaltaar oprijzen..

2) Dat zware lijden verschijnt onder het beeld van ene ziekte, de Heere, die het wegneemt onder het beeld van den geneesheer Isaiah 6:10. 2 Chronicles 36:16..

Vers 4

4. HEERE! Gij hebt mijne ziel uit het graf, waarin ik zo goed als neergezonken was (2 Samuel 24:1) opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald; met den enen voet stond ik reeds in het graf, maar Gij hebt mij tot het leven teruggeroepen.

David meende de grootheid der genade met gene andere woorden te kunnen uitdrukken, dan wanneer hij de duisternis van dien tijd met het graf en met de groeve vergeleek..

5.

II. Psalms 30:5-Psalms 30:11. Terwijl David hierop, tot alle vromen, voor welke hij zingt, de opwekking laat horen, om zulk enen, God als hij Hem bevonden heeft, enen God, die na kort toornen op verrassende wijze, weer genade bewijst, met hem te prijzen, verhaalt hij uitvoeriger, wat hij beleefd heeft; hij denkt vooreerst aan de oorzaak, waarom de zware kastijding over hem gekomen is, daarna het gebed, dat hij uit de diepte zijner ellende tot God opgezonden heeft.

Vers 4

4. HEERE! Gij hebt mijne ziel uit het graf, waarin ik zo goed als neergezonken was (2 Samuel 24:1) opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald; met den enen voet stond ik reeds in het graf, maar Gij hebt mij tot het leven teruggeroepen.

David meende de grootheid der genade met gene andere woorden te kunnen uitdrukken, dan wanneer hij de duisternis van dien tijd met het graf en met de groeve vergeleek..

5.

II. Psalms 30:5-Psalms 30:11. Terwijl David hierop, tot alle vromen, voor welke hij zingt, de opwekking laat horen, om zulk enen, God als hij Hem bevonden heeft, enen God, die na kort toornen op verrassende wijze, weer genade bewijst, met hem te prijzen, verhaalt hij uitvoeriger, wat hij beleefd heeft; hij denkt vooreerst aan de oorzaak, waarom de zware kastijding over hem gekomen is, daarna het gebed, dat hij uit de diepte zijner ellende tot God opgezonden heeft.

Vers 5

5. Psalmzingt met mij den HEERE, gij, Zijne gunstgenoten, tot wie mijn hart zich getrokken gevoelt (Psalms 16:3), en die nu deelt in alles, wat mij wedervaart, en a) zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid, die zich op nieuw aan mij verheerlijkt heeft.

a) Psalms 97:12.

Vers 5

5. Psalmzingt met mij den HEERE, gij, Zijne gunstgenoten, tot wie mijn hart zich getrokken gevoelt (Psalms 16:3), en die nu deelt in alles, wat mij wedervaart, en a) zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid, die zich op nieuw aan mij verheerlijkt heeft.

a) Psalms 97:12.

Vers 6

6. Want een ogenblik is er in Zijnen toorn; Zijne liefde is jegens de Zijnen zo groot, dat de openbaring Zijner gramschap slechts een ogenblik duurt (2 Samuel 24:16), maar er is een leven in Zijne goedgunstigheid 1), die duurt zo lang men leeft; des avonds vernacht het geween, dan komt het bij ons en blijft den nacht, maar des morgens is er gejuich, bij het ontwaken komt plotseling een andere gast, namelijk de vreugde (2 Samuel 24:15 vgl. Isaiah 17:14; Isaiah 54:7 v.).

1) Dat het leven hier tegenover een ogenblik wordt gesteld is buiten geschil; en wordt daarom genomen voor een langen duur, of voor een voortduring van een langen tijd. David bekent echter, dat, indien God de Zijnen kastijdt, Hij niet slechts het harde der straffen matigt, maar ook terstond verzoend wordt en aan Zijn toorn een perk stelt. Zijne goedertierenheid en gunst nu verlengt Hij tot in lengte van dagen..

Vers 6

6. Want een ogenblik is er in Zijnen toorn; Zijne liefde is jegens de Zijnen zo groot, dat de openbaring Zijner gramschap slechts een ogenblik duurt (2 Samuel 24:16), maar er is een leven in Zijne goedgunstigheid 1), die duurt zo lang men leeft; des avonds vernacht het geween, dan komt het bij ons en blijft den nacht, maar des morgens is er gejuich, bij het ontwaken komt plotseling een andere gast, namelijk de vreugde (2 Samuel 24:15 vgl. Isaiah 17:14; Isaiah 54:7 v.).

1) Dat het leven hier tegenover een ogenblik wordt gesteld is buiten geschil; en wordt daarom genomen voor een langen duur, of voor een voortduring van een langen tijd. David bekent echter, dat, indien God de Zijnen kastijdt, Hij niet slechts het harde der straffen matigt, maar ook terstond verzoend wordt en aan Zijn toorn een perk stelt. Zijne goedertierenheid en gunst nu verlengt Hij tot in lengte van dagen..

Vers 7

7. Ik, om hier, in tegenstelling van mijn door dit lijden op nieuw verkregen vertrouwen op God, op mijn vroeger zelfvertrouwen, de oorzaak der kastijding (2 Samuel 24:2 ), te komen, ik zei wel in mijnen voorspoed 1), die mij overmoedig gemaakt had (Deuteronomy 8:11 vv.; 32:15): Ik zal niet wankelen in eeuwigheid (2 Samuel 24:1 ).

Voorspoed is meer aangenaam dan voordelig. Hij schijnt een liefelijke zomer, maar is inderdaad een verwoestende winter, die al de vruchten verteert, welke wij in den herfst der geheiligde droefheid geoogst hebben. Wij zijn nooit in groter gevaar dan in den zonneschijn van voorspoed. Wanneer alles naar onze wensen gaat en nooit de smart ons treft, is dit eerder een teken, dat God ons vergeet, dan een teken van Zijne tedere liefde.

1) Deze oprechte zelfbekentenis en ootmoedige zelf aanklacht van David is de sleutel tot verklaring van dit merkwaardige en bij alle geestverwanten van David zo geliefde lied. Wij horen eruit, dat de man naar Gods harte, die door den Heere hoog is opgericht, zich heeft schuldig gemaakt aan zelfverheffing en ijdel vertrouwen op zijn grootheid en macht. De Heere heeft zijne eer verhoogd, zijne macht uitgebreid, zijne rijkdommen vermeerderd. Hij deelt in buitengewonen voorspoed; de Heere heeft Zijn berg door Zijne goedgunstigheid vastgezet. David zinspeelt met die uitdrukking mijn berg op den berg Zion, waarop Jeruzalem, de hoofdstad des rijks en `s konings residentie lag. Zijne heerschappij en macht is daar verzekerd, zij staat wast, zij zal niet wankelen..

Vers 7

7. Ik, om hier, in tegenstelling van mijn door dit lijden op nieuw verkregen vertrouwen op God, op mijn vroeger zelfvertrouwen, de oorzaak der kastijding (2 Samuel 24:2 ), te komen, ik zei wel in mijnen voorspoed 1), die mij overmoedig gemaakt had (Deuteronomy 8:11 vv.; 32:15): Ik zal niet wankelen in eeuwigheid (2 Samuel 24:1 ).

Voorspoed is meer aangenaam dan voordelig. Hij schijnt een liefelijke zomer, maar is inderdaad een verwoestende winter, die al de vruchten verteert, welke wij in den herfst der geheiligde droefheid geoogst hebben. Wij zijn nooit in groter gevaar dan in den zonneschijn van voorspoed. Wanneer alles naar onze wensen gaat en nooit de smart ons treft, is dit eerder een teken, dat God ons vergeet, dan een teken van Zijne tedere liefde.

1) Deze oprechte zelfbekentenis en ootmoedige zelf aanklacht van David is de sleutel tot verklaring van dit merkwaardige en bij alle geestverwanten van David zo geliefde lied. Wij horen eruit, dat de man naar Gods harte, die door den Heere hoog is opgericht, zich heeft schuldig gemaakt aan zelfverheffing en ijdel vertrouwen op zijn grootheid en macht. De Heere heeft zijne eer verhoogd, zijne macht uitgebreid, zijne rijkdommen vermeerderd. Hij deelt in buitengewonen voorspoed; de Heere heeft Zijn berg door Zijne goedgunstigheid vastgezet. David zinspeelt met die uitdrukking mijn berg op den berg Zion, waarop Jeruzalem, de hoofdstad des rijks en `s konings residentie lag. Zijne heerschappij en macht is daar verzekerd, zij staat wast, zij zal niet wankelen..

Vers 8

8. Want, HEERE! Gij had mijnen berg 1) door Uwe goedgunstigheid, Uwe vrije genade vastgezet, Gij had mijn rijk bekrachtigd en mijne heerschappij bevestigd (2 Samuel 5:12; 2 Samuel 24:9); maar ik wilde het in mijne dwaasheid niet erkennen, dat alles door U alleen was, en toen gij Uw aangezicht verbergdet en in plaats van genade mij toorn liet ondervinden, zodat in korten tijd 70.000 man uit Israël vielen (2 Samuel 24:15 ), toen werd Ik verschrikt, verplet.

1) De berg is de Zion, die door natuur en kunst sterk is, en deze is als slotberg emblema (zinnebeeld) van het Davidische rijk, zo als hij als tempelberg emblema van de kerk of de gemeente is..

8. Want, HEERE! Gij had mijnen berg 1) door Uwe goedgunstigheid, Uwe vrije genade vastgezet, Gij had mijn rijk bekrachtigd en mijne heerschappij bevestigd (2 Samuel 5:12; 2 Samuel 24:9); maar ik wilde het in mijne dwaasheid niet erkennen, dat alles door U alleen was, en toen gij Uw aangezicht verbergdet en in plaats van genade mij toorn liet ondervinden, zodat in korten tijd 70.000 man uit Israël vielen (2 Samuel 24:15 ), toen werd Ik verschrikt, verplet.

1) De berg is de Zion, die door natuur en kunst sterk is, en deze is als slotberg emblema (zinnebeeld) van het Davidische rijk, zo als hij als tempelberg emblema van de kerk of de gemeente is..

Vers 8

8. Want, HEERE! Gij had mijnen berg 1) door Uwe goedgunstigheid, Uwe vrije genade vastgezet, Gij had mijn rijk bekrachtigd en mijne heerschappij bevestigd (2 Samuel 5:12; 2 Samuel 24:9); maar ik wilde het in mijne dwaasheid niet erkennen, dat alles door U alleen was, en toen gij Uw aangezicht verbergdet en in plaats van genade mij toorn liet ondervinden, zodat in korten tijd 70.000 man uit Israël vielen (2 Samuel 24:15 ), toen werd Ik verschrikt, verplet.

1) De berg is de Zion, die door natuur en kunst sterk is, en deze is als slotberg emblema (zinnebeeld) van het Davidische rijk, zo als hij als tempelberg emblema van de kerk of de gemeente is..

8. Want, HEERE! Gij had mijnen berg 1) door Uwe goedgunstigheid, Uwe vrije genade vastgezet, Gij had mijn rijk bekrachtigd en mijne heerschappij bevestigd (2 Samuel 5:12; 2 Samuel 24:9); maar ik wilde het in mijne dwaasheid niet erkennen, dat alles door U alleen was, en toen gij Uw aangezicht verbergdet en in plaats van genade mij toorn liet ondervinden, zodat in korten tijd 70.000 man uit Israël vielen (2 Samuel 24:15 ), toen werd Ik verschrikt, verplet.

1) De berg is de Zion, die door natuur en kunst sterk is, en deze is als slotberg emblema (zinnebeeld) van het Davidische rijk, zo als hij als tempelberg emblema van de kerk of de gemeente is..

Vers 9

9. Tot U, HEERE! riep ik, in mijn gebed, dat mij de gewetensangst en de zware kastijding ontpersten, en ik smeekte tot den HEERE.

David, vroeger op beide oren slapende, begint, plotseling opgewekt, tot den Heere te roepen; even als het ijzer, wanneer het door lange rust roestig geworden is, niet eerder weer gebruikt kan worden, voordat het op nieuw in `t vuur gloeiend gemaakt en met den hamer geslagen is, zo zal, wanneer eenmaal ene vleselijke gerustheid zich van den mens heeft meester gemaakt, niemand zich spoedig tot het gebed begeven, wanneer hij niet te voren door het kruis geslagen en gekastijd wordt..

Vers 9

9. Tot U, HEERE! riep ik, in mijn gebed, dat mij de gewetensangst en de zware kastijding ontpersten, en ik smeekte tot den HEERE.

David, vroeger op beide oren slapende, begint, plotseling opgewekt, tot den Heere te roepen; even als het ijzer, wanneer het door lange rust roestig geworden is, niet eerder weer gebruikt kan worden, voordat het op nieuw in `t vuur gloeiend gemaakt en met den hamer geslagen is, zo zal, wanneer eenmaal ene vleselijke gerustheid zich van den mens heeft meester gemaakt, niemand zich spoedig tot het gebed begeven, wanneer hij niet te voren door het kruis geslagen en gekastijd wordt..

Vers 10

10. Wat ik smeekte, was dit: Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Wat baat het U, wanneer Gij in Uwen toorn mij laat omkomen? Zal U het stof loven? Zal het Uwe waarheid verkondigen? (Psalms 6:5 v. Isaiah 38:18).

In dit vers leren wij den vorm en de wijze van David's gebed. Het was een worstelen met God, een aandringen van redenen, een bepleiten van zijne zaak. Het was gene opeenhoping van leerstellingen, noch een verhaal van ervaringen, veel minder een slagen geven aan anderen, onder voorwendsel van tot God te bidden alhoewel al deze dingen voor heilige oefening worden gehouden bij sommige bijeenkomsten tot gebed. Hij worstelde met den Engel des Verbonds met sterk aanhouden, en daarom overwon hij. Hoofd en hart, oordeel en begeerte, geheugen en begrip waren alle in het werk om de zaak voor den God der liefde neer te leggen..

Zijne bede om levensverlenging was dus niet om aards bezit en genot, maar om Gods eer; hij vreesde den dood als het einde van den lof van God, want aan gindse zijde des grafs worden gene Psalmen meer gezongen. De Hades was in het Oude Testament nog onoverwonnen, de hemel nog niet geopend; in den hemel zijn de godenzonen Psalms 29:1), maar toch niet zalige mensenkinderen..

11.

Psalms 30:11-Psalms 30:13. Gelijk de angst van het geweten en de zwaarte der kastijding, David tot God gedrongen heeft, zo blijft bij nu ook aan het slot van den psalm bij God, deelt in ene aanspraak aan Hem de verhoring mede, welke zijn gebed gevonden heeft en maakt tevens zijn besluit bekend. om voor het ontvangen heil eeuwig dankbaar te zijn.

Vers 10

10. Wat ik smeekte, was dit: Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Wat baat het U, wanneer Gij in Uwen toorn mij laat omkomen? Zal U het stof loven? Zal het Uwe waarheid verkondigen? (Psalms 6:5 v. Isaiah 38:18).

In dit vers leren wij den vorm en de wijze van David's gebed. Het was een worstelen met God, een aandringen van redenen, een bepleiten van zijne zaak. Het was gene opeenhoping van leerstellingen, noch een verhaal van ervaringen, veel minder een slagen geven aan anderen, onder voorwendsel van tot God te bidden alhoewel al deze dingen voor heilige oefening worden gehouden bij sommige bijeenkomsten tot gebed. Hij worstelde met den Engel des Verbonds met sterk aanhouden, en daarom overwon hij. Hoofd en hart, oordeel en begeerte, geheugen en begrip waren alle in het werk om de zaak voor den God der liefde neer te leggen..

Zijne bede om levensverlenging was dus niet om aards bezit en genot, maar om Gods eer; hij vreesde den dood als het einde van den lof van God, want aan gindse zijde des grafs worden gene Psalmen meer gezongen. De Hades was in het Oude Testament nog onoverwonnen, de hemel nog niet geopend; in den hemel zijn de godenzonen Psalms 29:1), maar toch niet zalige mensenkinderen..

11.

Psalms 30:11-Psalms 30:13. Gelijk de angst van het geweten en de zwaarte der kastijding, David tot God gedrongen heeft, zo blijft bij nu ook aan het slot van den psalm bij God, deelt in ene aanspraak aan Hem de verhoring mede, welke zijn gebed gevonden heeft en maakt tevens zijn besluit bekend. om voor het ontvangen heil eeuwig dankbaar te zijn.

Vers 11

11. Hoor, HEERE! en wees mij genadig, HEERE! wees mij een Helper.

Vers 11

11. Hoor, HEERE! en wees mij genadig, HEERE! wees mij een Helper.

Vers 12

12. Gij, o Heere, mijn God, hebt genadig mijn gebed (Psalms 30:13 v.) gehoord en mij mijne weeklage veranderd in ene rei, een vreugdedans (Exodus 32:10. Judges 11:34); Gij hebt mijnen zak, waarin ik in boete en treurigheid mij even als de oudsten gekleed had (1 Chronicles 21:16) ontbonden, en mij met blijdschap omgord 1), mij de vreugde als een gordel om de lendenen gedaan.

1) Is het te verwonderen, dat David zijne ziele uitstort in dezen lofzang, nadat hij op Arauna's dorsvloer weer heeft mogen aanschouwen, dat God verzoend was, toen de Engel des verderfs weer was weggetrokken en hij zijn huis den Heere mocht opdragen. Immers neen. De boeteling had mogen plaats maken voor den blijden zanger. De wolk, die hem verschrikt had, had Gods Almacht zelf door den adem Zijner liefde weggevaagd. - 13. Opdat mijne eer 1), mijne ziel (Psalms 7:6)U psalmzinge, en niet zwijge, niet ophoude met loven en prijzen. Inderdaad zal zij ook nooit ophouden. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven.

1) In het Hebreeën Kavod. Dit betekent in proza wel eer, maar in poëzie ook hart, ziel, als het edelste van den mens (Psalms 16:9; Psalms 57:9; Psalms 108:2. Genesis 49:6). Betere vertaling is dan ook: Op dat mijne ziele U psalmzinge.

Vers 12

12. Gij, o Heere, mijn God, hebt genadig mijn gebed (Psalms 30:13 v.) gehoord en mij mijne weeklage veranderd in ene rei, een vreugdedans (Exodus 32:10. Judges 11:34); Gij hebt mijnen zak, waarin ik in boete en treurigheid mij even als de oudsten gekleed had (1 Chronicles 21:16) ontbonden, en mij met blijdschap omgord 1), mij de vreugde als een gordel om de lendenen gedaan.

1) Is het te verwonderen, dat David zijne ziele uitstort in dezen lofzang, nadat hij op Arauna's dorsvloer weer heeft mogen aanschouwen, dat God verzoend was, toen de Engel des verderfs weer was weggetrokken en hij zijn huis den Heere mocht opdragen. Immers neen. De boeteling had mogen plaats maken voor den blijden zanger. De wolk, die hem verschrikt had, had Gods Almacht zelf door den adem Zijner liefde weggevaagd. - 13. Opdat mijne eer 1), mijne ziel (Psalms 7:6)U psalmzinge, en niet zwijge, niet ophoude met loven en prijzen. Inderdaad zal zij ook nooit ophouden. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven.

1) In het Hebreeën Kavod. Dit betekent in proza wel eer, maar in poëzie ook hart, ziel, als het edelste van den mens (Psalms 16:9; Psalms 57:9; Psalms 108:2. Genesis 49:6). Betere vertaling is dan ook: Op dat mijne ziele U psalmzinge.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-30.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile