Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 138

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 138

PSALM 138.

DANKZEGGING VOOR GODS GOEDERTIERENHEID.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 138

PSALM 138.

DANKZEGGING VOOR GODS GOEDERTIERENHEID.

Vers 1

1. Een Psalm (1 Chronicles 25:31 )van David (2 Samuel 23:7 ),

Thans volgt in Psalms 138:1-143 een cyclus (kring) van Davidische Psalmen, die hun ontstaan te danken hebben aan Davids peinzen over de belofte in 2 Samuel 7:12, en door de zorg voor de toekomst, die hem vervulde. Hij vergezelt de zijnen door de geschiedenis heen en biedt hun het anker aan, dat redt in stormen, die hen wachten, gelijk hij uit zijn eigen levenslot zag. Wij hebben hier een profetisch testament van David, dat overeenkomst heeft met zijne laatste woorden in 2 Samuel 23:1. Dat deze Psalmen de rij der Davidische besluiten, is zeker niet bij toeval, maar staat in verband met hun inhoud en den tijd, waarin zij vervaardigd zijn. In Psalms 138:1 stelt David den zijnen de belofte voor ogen; in Psalms 139:1 leidt hij hen vermanend en vertroostend voor den alomtegenwoordigen God, in Psalms 140:1 neemt hij nader met hen de omstandigheden, die hen wachten, het gevaar van de vijanden, in ogenschouw; in Psalms 141:1 sterkt hij hen tegen de inwendige gevaren, waarmee de uitwendige nood hen bedreigde; in Psalms 142:1, 143 raadt hij hun aan, hoe zij zich moeten gedragen, wanneer de nood op het hoogst gekomen is; Psalms 144:1 vormt den overgang van de Psalmen des gebeds tot het lofgezang, waarmee Psalms 145:1 het geheel besloten wordt. Er is, gelijk men duidelijk kan opmerken, ene wederkerige betrekking tussen Psalms 138:1, het gejubel over de belofte des Heeren, en Psalms 145:1 het gejubel over hare vervulling; de klacht en de bede wordt door loven en danken ingesloten.. Er zal een tijd komen, dat het lied des Heeren, dat in Israëls mond tegenover de heidenen moest verstommen, door de koningen der heidenen zelf zal worden aangeheven, deze gedachte die men in Psalms 137:3, en 138:5 in tegenoverstelling tegen elkaar vindt, heeft aanleiding gegeven tot het nevens elkaar plaatsen der beide liederen..

I. Psalms 138:1-Psalms 138:3. Van de belofte, die Gij naar Uwe genade mij bewijst, en voor welker vervulling Uwe trouw mij borg staat, is mijn hart zo vervuld, dat de dank daarvoor niet uit een enkelen hoek, maar uit de gehele ruimte daarvan voorkomt. De koningen der heidenen zullen in mijn lofzang duidelijk worden in hun nietigheid, als die niets dergelijks kunnen aanwijzen, zoals Gij grote dingen aan Uwe dienaren doet. Ja, Gij verhoort het gebed en vervult het hart van een mens met een verheven gevoel; zo iets kan slechts de hoge God doen.

Ik zal U, o Heere! (Psalms 9:9) loven met mijn gehele hart, voor de buitengewone genade, die Gij mij hebt bewezen, en waarvan mijne ziel vol is; in de tegenwoordigheid der goden van de overheden zal ik U psalmzingen 1) (Psalms 80:1,Psalms 80:6. Psalms 119:46).

1) David was van herder koning geworden. God had hem op den troon gezet, en nu spreekt hij het uit, dat hij in de tegenwoordigheid van alle overheden den naam des Heeren zal groot maken, opdat niet alleen door hem, maar ook door deze de Heere worde geheiligd, als de God, die daar heerst en regeert over allen, aan Wien alle koningen hun macht ontlenen.

Vers 1

1. Een Psalm (1 Chronicles 25:31 )van David (2 Samuel 23:7 ),

Thans volgt in Psalms 138:1-143 een cyclus (kring) van Davidische Psalmen, die hun ontstaan te danken hebben aan Davids peinzen over de belofte in 2 Samuel 7:12, en door de zorg voor de toekomst, die hem vervulde. Hij vergezelt de zijnen door de geschiedenis heen en biedt hun het anker aan, dat redt in stormen, die hen wachten, gelijk hij uit zijn eigen levenslot zag. Wij hebben hier een profetisch testament van David, dat overeenkomst heeft met zijne laatste woorden in 2 Samuel 23:1. Dat deze Psalmen de rij der Davidische besluiten, is zeker niet bij toeval, maar staat in verband met hun inhoud en den tijd, waarin zij vervaardigd zijn. In Psalms 138:1 stelt David den zijnen de belofte voor ogen; in Psalms 139:1 leidt hij hen vermanend en vertroostend voor den alomtegenwoordigen God, in Psalms 140:1 neemt hij nader met hen de omstandigheden, die hen wachten, het gevaar van de vijanden, in ogenschouw; in Psalms 141:1 sterkt hij hen tegen de inwendige gevaren, waarmee de uitwendige nood hen bedreigde; in Psalms 142:1, 143 raadt hij hun aan, hoe zij zich moeten gedragen, wanneer de nood op het hoogst gekomen is; Psalms 144:1 vormt den overgang van de Psalmen des gebeds tot het lofgezang, waarmee Psalms 145:1 het geheel besloten wordt. Er is, gelijk men duidelijk kan opmerken, ene wederkerige betrekking tussen Psalms 138:1, het gejubel over de belofte des Heeren, en Psalms 145:1 het gejubel over hare vervulling; de klacht en de bede wordt door loven en danken ingesloten.. Er zal een tijd komen, dat het lied des Heeren, dat in Israëls mond tegenover de heidenen moest verstommen, door de koningen der heidenen zelf zal worden aangeheven, deze gedachte die men in Psalms 137:3, en 138:5 in tegenoverstelling tegen elkaar vindt, heeft aanleiding gegeven tot het nevens elkaar plaatsen der beide liederen..

I. Psalms 138:1-Psalms 138:3. Van de belofte, die Gij naar Uwe genade mij bewijst, en voor welker vervulling Uwe trouw mij borg staat, is mijn hart zo vervuld, dat de dank daarvoor niet uit een enkelen hoek, maar uit de gehele ruimte daarvan voorkomt. De koningen der heidenen zullen in mijn lofzang duidelijk worden in hun nietigheid, als die niets dergelijks kunnen aanwijzen, zoals Gij grote dingen aan Uwe dienaren doet. Ja, Gij verhoort het gebed en vervult het hart van een mens met een verheven gevoel; zo iets kan slechts de hoge God doen.

Ik zal U, o Heere! (Psalms 9:9) loven met mijn gehele hart, voor de buitengewone genade, die Gij mij hebt bewezen, en waarvan mijne ziel vol is; in de tegenwoordigheid der goden van de overheden zal ik U psalmzingen 1) (Psalms 80:1,Psalms 80:6. Psalms 119:46).

1) David was van herder koning geworden. God had hem op den troon gezet, en nu spreekt hij het uit, dat hij in de tegenwoordigheid van alle overheden den naam des Heeren zal groot maken, opdat niet alleen door hem, maar ook door deze de Heere worde geheiligd, als de God, die daar heerst en regeert over allen, aan Wien alle koningen hun macht ontlenen.

Vers 2

2. Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, Uwen tabernakel, dien ik nevens mijn paleis heb opgericht (2 Samuel 6:17. Psalms 5:8). en ik zal Uwen naam loven om Uwe goedertierenheid 1), die in zo overvloedige mate mij ten deel is geworden (2 Samuel 7:21), en om Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, waarin Gij datgene, wat Uwe goedheid mij heeft toegezegd, ten volle hebt verwezenlijkt; want, om het nader uit te drukken, welke grote zaak mijne ziel zo bezig houdt, Gij hebt van wege Uwen gansen naam, alleen om Uws naams wil, Uw woord groot gemaakt 2), grote beloften gegeven, en die heerlijk vervuld (Psalms 18:51).

1) Die goedertierenheid is `s Heeren vrije en rijke liefde; die waarheid, Zijne trouw, die aan David in het Woord der belofte Gods was toegezegd en bevestigd geworden. Dat Woord der belofte had de Heere groot gemaakt, verheven en verheerlijkt door het meer dan overvloedig van het ogenblik aan, dat Hij het gesproken had, te vervullen..

Alleen en ganselijk om Uws naams wil, Anders: "Boven Uwen gansen naam," d.i. boven al de eigenschappen, waarmee Gij genaamd wordt. "Uw Woord," dat is: Uwe belofte en toezegging aangaande Christus. Dit is het grootste en voornaamste werk, waardoor Gij Uwe goedheid hebt doen blijken. Anderen verstaan dit van de belofte, die God David gedaan en volbracht heeft, aangaande het koninkrijk.

"Gij hebt Uwen naam boven alles heerlijk gemaakt door Uwe beloften," `t geen v. Gerlach aldus verklaart: "den roem, dien Gij bereids bezat, hebt Gij door Uwe beloften verhoogd..

Vers 2

2. Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, Uwen tabernakel, dien ik nevens mijn paleis heb opgericht (2 Samuel 6:17. Psalms 5:8). en ik zal Uwen naam loven om Uwe goedertierenheid 1), die in zo overvloedige mate mij ten deel is geworden (2 Samuel 7:21), en om Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, waarin Gij datgene, wat Uwe goedheid mij heeft toegezegd, ten volle hebt verwezenlijkt; want, om het nader uit te drukken, welke grote zaak mijne ziel zo bezig houdt, Gij hebt van wege Uwen gansen naam, alleen om Uws naams wil, Uw woord groot gemaakt 2), grote beloften gegeven, en die heerlijk vervuld (Psalms 18:51).

1) Die goedertierenheid is `s Heeren vrije en rijke liefde; die waarheid, Zijne trouw, die aan David in het Woord der belofte Gods was toegezegd en bevestigd geworden. Dat Woord der belofte had de Heere groot gemaakt, verheven en verheerlijkt door het meer dan overvloedig van het ogenblik aan, dat Hij het gesproken had, te vervullen..

Alleen en ganselijk om Uws naams wil, Anders: "Boven Uwen gansen naam," d.i. boven al de eigenschappen, waarmee Gij genaamd wordt. "Uw Woord," dat is: Uwe belofte en toezegging aangaande Christus. Dit is het grootste en voornaamste werk, waardoor Gij Uwe goedheid hebt doen blijken. Anderen verstaan dit van de belofte, die God David gedaan en volbracht heeft, aangaande het koninkrijk.

"Gij hebt Uwen naam boven alles heerlijk gemaakt door Uwe beloften," `t geen v. Gerlach aldus verklaart: "den roem, dien Gij bereids bezat, hebt Gij door Uwe beloften verhoogd..

Vers 3

3. Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord 1), Gij hebt mij versterkt met kracht in mijne ziel (Psalms 21:5 ). 1) Ofschoon God dikwijls onzen wens voorkomt en ons als in den slaap tegenkomt, daarom wekt Hij de Zijnen toch door de werking van Zijn Geest zoveel mogelijk tot gebed op, opdat Hij des te meer Zijne genade doe schitteren, wanneer zij erkennen, dat zij niet te vergeefs, of zonder vrucht hebben gebeden. Te recht merkt David op, dat het alzo niet hij geval kon schijnen, dat hij uit het gevaar was uitgerukt, dewijl het duidelijk was gebleken, dat hij door Hem was verhoord..

Stond het er niet reeds boven, uit wiens ziel dit lofgezang is gekomen, men zou spoedig den meesterlijken zanger raden, zowel aan de volheid gelijk aan die van ene bron, als aan het diepe gevoel van zijn lofzang. Even als ene sterke, rijke bron uit de diepten der aarde in overvloeiende volheid golf op golf hoopt, zo stroomt uit de diepte van Davids ziel vier malen achter elkaar de heilige begeerte van het lofoffer. Hij noemt zelfs niet eens den naam van Hem, wien hij het wil brengen; hij behoeft dien ook niet te noemen, want Hij is de welbekende, die bij hem altijd in het hart en in de gedachte is als het onmisbare element van zijn leven, zijne liefde, zijnen lof..

Wij hebben enen van die Psalmen voor ons, welke een antwoord zijn op die grote belofte in 2 Samuel 7:1, 1 Chronicles 17:1, die den troon van David en van zijn zaad tot een eeuwigen maakte, en die aan de genade en waarheid, welke de geschiedenis van het koninkrijk Gods tot in Christus ontvouwt (John 1:17), Davids huis als de plaats van oorsprong aanwees..

Volgens Psalms 138:3 was deze belofte voor David ene gebedsverhoring; hij bad God om in zijne nakomelingen te mogen voortleven, en deze wens werd door God in de hoogste mate vervuld. Gelijk het eerste lid van het vers het dat der gebedsverhoring aantoont, zo wijst het tweede het hoe aan: God heeft Davids ziel door de belofte van eeuwige heerschappij van zijnen stam en de bescherming van dien tegen alle aanvallen der wereld met kracht en moed vervuld..

4.

II. Psalms 138:4-Psalms 138:6. Nu is het nog slechts een enkel koning, die den Heere zijnen lof toebrengt voor de ontvangene belofte, maar eens, wanneer deze zal vervuld zijn, en de geschiedenis door de profetie bewezen zal zijn, zodat men de heerlijke bevestiging van Gods Woord voor ogen heeft, en tengevolge daarvan alle koningen der aarde zich tot den Heere bekeren, dan zullen ook deze Hem danken en Zijne eer verkondigen, Deze lof is: "Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij" (Psalms 18:28).

Vers 3

3. Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord 1), Gij hebt mij versterkt met kracht in mijne ziel (Psalms 21:5 ). 1) Ofschoon God dikwijls onzen wens voorkomt en ons als in den slaap tegenkomt, daarom wekt Hij de Zijnen toch door de werking van Zijn Geest zoveel mogelijk tot gebed op, opdat Hij des te meer Zijne genade doe schitteren, wanneer zij erkennen, dat zij niet te vergeefs, of zonder vrucht hebben gebeden. Te recht merkt David op, dat het alzo niet hij geval kon schijnen, dat hij uit het gevaar was uitgerukt, dewijl het duidelijk was gebleken, dat hij door Hem was verhoord..

Stond het er niet reeds boven, uit wiens ziel dit lofgezang is gekomen, men zou spoedig den meesterlijken zanger raden, zowel aan de volheid gelijk aan die van ene bron, als aan het diepe gevoel van zijn lofzang. Even als ene sterke, rijke bron uit de diepten der aarde in overvloeiende volheid golf op golf hoopt, zo stroomt uit de diepte van Davids ziel vier malen achter elkaar de heilige begeerte van het lofoffer. Hij noemt zelfs niet eens den naam van Hem, wien hij het wil brengen; hij behoeft dien ook niet te noemen, want Hij is de welbekende, die bij hem altijd in het hart en in de gedachte is als het onmisbare element van zijn leven, zijne liefde, zijnen lof..

Wij hebben enen van die Psalmen voor ons, welke een antwoord zijn op die grote belofte in 2 Samuel 7:1, 1 Chronicles 17:1, die den troon van David en van zijn zaad tot een eeuwigen maakte, en die aan de genade en waarheid, welke de geschiedenis van het koninkrijk Gods tot in Christus ontvouwt (John 1:17), Davids huis als de plaats van oorsprong aanwees..

Volgens Psalms 138:3 was deze belofte voor David ene gebedsverhoring; hij bad God om in zijne nakomelingen te mogen voortleven, en deze wens werd door God in de hoogste mate vervuld. Gelijk het eerste lid van het vers het dat der gebedsverhoring aantoont, zo wijst het tweede het hoe aan: God heeft Davids ziel door de belofte van eeuwige heerschappij van zijnen stam en de bescherming van dien tegen alle aanvallen der wereld met kracht en moed vervuld..

4.

II. Psalms 138:4-Psalms 138:6. Nu is het nog slechts een enkel koning, die den Heere zijnen lof toebrengt voor de ontvangene belofte, maar eens, wanneer deze zal vervuld zijn, en de geschiedenis door de profetie bewezen zal zijn, zodat men de heerlijke bevestiging van Gods Woord voor ogen heeft, en tengevolge daarvan alle koningen der aarde zich tot den Heere bekeren, dan zullen ook deze Hem danken en Zijne eer verkondigen, Deze lof is: "Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij" (Psalms 18:28).

Vers 4

4. Alle koningen der aarde zullen, wanneer hun bekering, die ik in den geest voorzie, zal hebben plaats gehad (Psalms 68:30; Psalms 102:16), U, o HEERE! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de redenen Uws monds, van het eeuwig koninkrijk van Hem, die op mijnen stoel zal zitten (2 Samuel 7:12).

Vers 4

4. Alle koningen der aarde zullen, wanneer hun bekering, die ik in den geest voorzie, zal hebben plaats gehad (Psalms 68:30; Psalms 102:16), U, o HEERE! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de redenen Uws monds, van het eeuwig koninkrijk van Hem, die op mijnen stoel zal zitten (2 Samuel 7:12).

Vers 5

5. En zij zullen zingen van de wegen des HEEREN, van de wegen, van de gave des heils; want, of, dat de heerlijkheid des HEEREN is groot, welke zich vooral geopenbaard heeft in de leiding met Zijn knecht David. De tijd, dat de Christenen van de wegen des Heeren beginnen te zingen is eerst, wanneer zij hun pak aan den voet van het kruis verliezen. Zelfs de lofzangen der engelen klinken niet zo lieflijk als het eerste vreugdegezang, dat stroomt uit de diepte der ziel van het kind Gods, dat vergeving heeft gevonden. Bunyan zegt, dat toen de arme pelgrim zijn pak bij het kruis verloor, hij van vreugde driemaal opsprong en zijnen weg vervolgde, terwijl hij aanving te zingen: Gezegend kruis, gezegend graf! gezegend meer nog Hij, Die Zich zo willig overgaf, Aan kruis en graf voor mij..

Ook de heidense koningen, als zij hoorden van de wonderlijke leiding met David, zouden moeten erkennen, dat de Heere groot is, Hij, die Zijn gezalfde bewaard heeft tegen alle listen en lagen van Saul, hem omringd heeft met Zijn trouwe zorg en hem eindelijk heeft gezet op den troon van Zijn volk Israël. Maar gelijk de heidense koningen dit van David zouden zeggen, hoeveel te meer zou dit getuigd worden als ook de heidenen zouden horen van den Gezalfde en van het heil, hetwelk God, de Heere, in Hem heeft aangebracht voor een in zichzelf verloren zondaar.

Vers 5

5. En zij zullen zingen van de wegen des HEEREN, van de wegen, van de gave des heils; want, of, dat de heerlijkheid des HEEREN is groot, welke zich vooral geopenbaard heeft in de leiding met Zijn knecht David. De tijd, dat de Christenen van de wegen des Heeren beginnen te zingen is eerst, wanneer zij hun pak aan den voet van het kruis verliezen. Zelfs de lofzangen der engelen klinken niet zo lieflijk als het eerste vreugdegezang, dat stroomt uit de diepte der ziel van het kind Gods, dat vergeving heeft gevonden. Bunyan zegt, dat toen de arme pelgrim zijn pak bij het kruis verloor, hij van vreugde driemaal opsprong en zijnen weg vervolgde, terwijl hij aanving te zingen: Gezegend kruis, gezegend graf! gezegend meer nog Hij, Die Zich zo willig overgaf, Aan kruis en graf voor mij..

Ook de heidense koningen, als zij hoorden van de wonderlijke leiding met David, zouden moeten erkennen, dat de Heere groot is, Hij, die Zijn gezalfde bewaard heeft tegen alle listen en lagen van Saul, hem omringd heeft met Zijn trouwe zorg en hem eindelijk heeft gezet op den troon van Zijn volk Israël. Maar gelijk de heidense koningen dit van David zouden zeggen, hoeveel te meer zou dit getuigd worden als ook de heidenen zouden horen van den Gezalfde en van het heil, hetwelk God, de Heere, in Hem heeft aangebracht voor een in zichzelf verloren zondaar.

Vers 6

6. Want -dit is de ere, die zij in God zullen erkennen en prijzen-de HEERE is hoog (Psalms 113:5), verheven, wonderbaar in Majesteit, a) nochtans ziet Hij in Zijne nederbuigende goedertierenheid den nederige aan, die zich voor Hem verootmoedigt en buigt (2 Samuel 6:22. Psalms 131:1), en den verhevene, den trotse, die zich gedraagt, alsof hij aan niemand verantwoording schuldig was (Psalms 10:4),kent Hij van verre, om hem, wanneer zijn tijd komt, neer te storten, terwijl Hij den nederige uit het stof verheft (Luke 1:51).

Deus tanto a te erit altior, quanto tu elatior: Hoe opgeblazener gij zijt, des te verder zal God van u zijn.

Christus rijk is: hoog gezeten zijn en den nederige helpen.

De Heere kent dien volkomen, zoals Hij, als de Alwetende, al Zijne schepselen kent, maar niet van nabij. Hij woont niet hij hen in Zijn gunst en gemeenschap, maar Hij kent hen van verre, om hen op Zijn tijd te oordelen en te vernederen..

In dit vers prijst hij de Voorzienigheid Gods, waardoor de gehele wereld geregeerd wordt. Doch dit is wel voornamelijk nuttig om gekend te worden, dat ons nut niet door God veronachtzaamd wordt; dewijl, ofschoon allen erkennen, dat het waar is, de angst echter ook bij het minste onheil onze kleinmoedigheid openbaart, terwijl wie er waarlijk van overtuigd is, dat hij door de Vaderlijke zorg Gods gekoesterd wordt, niet zo gemakkelijk verslagen is..

7.

III. Psalms 138:7, Psalms 138:8. Dit weet ik, dat voordat het einde Uwer wegen, die Gij met mij en mijn geslacht begonnen zijt, daar is, het nog door vele noden en door groten toorn van vijanden zal gaan; maar ik weet ook, dat Gij mij midden in den angst verkwikt, den toorn der vijanden stilt en mij tot de zaligheid brengt. Ik heb een vertrouwend geloof in de zegenrijke volvoering van het werk, dat Uwe handen zijn begonnen. 7. Als Ik wandel (Psalms 23:4) in het midden der benauwdheid (Psalms 118:5 Aanm), maakt Gij mij levend, zodat ik nieuwen levensadem schep (Psalms 71:20). Gij bemoedigt, Gij verkwikt mij door Uwe uitreddingen en geestelijke vertroostingen; Uwe hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, zodat zij moeten ophouden met tegen mij te woeden, en Uwe rechterhand behoudt mij 1), zodat ik uit de engte en uit het gedrang in de ruimte kom (Psalms 31:9).

1) David is hier van de vreze des doods verlost. Hij spreekt hier zijn geloofservaring en zijn geloofsroem uit, straks gevolgd door het geloofsgebed. Te midden aan grote benauwdheid klemt hij zich aan zijn Verbonds-God vast, steunt op Diens Verbondstrouw en geeft zich over aan Diens Verbondsgenade. Hij spreekt het hier uit, dat hij zijn God kent als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is.

Dit is de ervaring van alle Gods kinderen in meerdere of mindere mate en daarom is deze Psalm een der meest geliefkoosde Psalmen van Gods volk.

Vers 6

6. Want -dit is de ere, die zij in God zullen erkennen en prijzen-de HEERE is hoog (Psalms 113:5), verheven, wonderbaar in Majesteit, a) nochtans ziet Hij in Zijne nederbuigende goedertierenheid den nederige aan, die zich voor Hem verootmoedigt en buigt (2 Samuel 6:22. Psalms 131:1), en den verhevene, den trotse, die zich gedraagt, alsof hij aan niemand verantwoording schuldig was (Psalms 10:4),kent Hij van verre, om hem, wanneer zijn tijd komt, neer te storten, terwijl Hij den nederige uit het stof verheft (Luke 1:51).

Deus tanto a te erit altior, quanto tu elatior: Hoe opgeblazener gij zijt, des te verder zal God van u zijn.

Christus rijk is: hoog gezeten zijn en den nederige helpen.

De Heere kent dien volkomen, zoals Hij, als de Alwetende, al Zijne schepselen kent, maar niet van nabij. Hij woont niet hij hen in Zijn gunst en gemeenschap, maar Hij kent hen van verre, om hen op Zijn tijd te oordelen en te vernederen..

In dit vers prijst hij de Voorzienigheid Gods, waardoor de gehele wereld geregeerd wordt. Doch dit is wel voornamelijk nuttig om gekend te worden, dat ons nut niet door God veronachtzaamd wordt; dewijl, ofschoon allen erkennen, dat het waar is, de angst echter ook bij het minste onheil onze kleinmoedigheid openbaart, terwijl wie er waarlijk van overtuigd is, dat hij door de Vaderlijke zorg Gods gekoesterd wordt, niet zo gemakkelijk verslagen is..

7.

III. Psalms 138:7, Psalms 138:8. Dit weet ik, dat voordat het einde Uwer wegen, die Gij met mij en mijn geslacht begonnen zijt, daar is, het nog door vele noden en door groten toorn van vijanden zal gaan; maar ik weet ook, dat Gij mij midden in den angst verkwikt, den toorn der vijanden stilt en mij tot de zaligheid brengt. Ik heb een vertrouwend geloof in de zegenrijke volvoering van het werk, dat Uwe handen zijn begonnen. 7. Als Ik wandel (Psalms 23:4) in het midden der benauwdheid (Psalms 118:5 Aanm), maakt Gij mij levend, zodat ik nieuwen levensadem schep (Psalms 71:20). Gij bemoedigt, Gij verkwikt mij door Uwe uitreddingen en geestelijke vertroostingen; Uwe hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, zodat zij moeten ophouden met tegen mij te woeden, en Uwe rechterhand behoudt mij 1), zodat ik uit de engte en uit het gedrang in de ruimte kom (Psalms 31:9).

1) David is hier van de vreze des doods verlost. Hij spreekt hier zijn geloofservaring en zijn geloofsroem uit, straks gevolgd door het geloofsgebed. Te midden aan grote benauwdheid klemt hij zich aan zijn Verbonds-God vast, steunt op Diens Verbondstrouw en geeft zich over aan Diens Verbondsgenade. Hij spreekt het hier uit, dat hij zijn God kent als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is.

Dit is de ervaring van alle Gods kinderen in meerdere of mindere mate en daarom is deze Psalm een der meest geliefkoosde Psalmen van Gods volk.

Vers 8

8. De HEERE zal het voor mij voleinden; Hij zal wat Hij mij beloofd heeft, en alzo ook dat, waartoe Hij mij heeft uitverkoren, ook heerlijk ten uitvoer brengen; Uwe goedertierenheid, HEERE! is in eeuwigheid, en is mij borg voor ene gezegende uitkomst overeenkomstig Uwe beloften. Zegen mij, Heere! en laat niet varen het werk Uwer handen, dat Gij van mijne redding uit de handen van Saul af tot op het schenken der belofte in 2 Samuel 7:12, reeds zo ver hebt doen vorderen; verlaat het niet, maar wil het ten einde toe volbrengen (Psalms 90:17).

Het doel van David is Christus, het einde van het koninkrijk der belofte is het hemel en aarde omvattende rijk van Jezus Christus..

Alles, wat in Davids leven reeds geschied was, was slechts een Goddelijk begin van een door Goddelijke daden der genade met de verzekering van zijne voltooiing tegemoet gevoerd Goddelijk voornemen en werken, en heeft alzo een profetisch karakter..

Gelukkigen wij, als wij gelijk David in zulk ene nauwe gemeenschap met den Heere staan, en zoveel ondervinding van Zijne gunst en genade mogen hebben, dan zullen wij, door zijn voorbeeld aangespoord, ons verlustigen ook in het heiligdom aan God gewijd, en in het geloof zeggen: "De Heere zal het voor mij voleinden." Zulk ene verwachting bepaalt alleen de voleinding van hetgeen God zelf begon, hetwelk Hij beloofde en waaraan Hij kenbaar de hand had gelegd. Zulk ene verwachting zal nimmer beschaamd doen uitkomen, dewijl zij gegrond is op den Heere zelven, op Zijn Woord en werk, gerugsteund wordt door zo menige ondervinding, en telkens helderder wordt, naarmate wij meer in den weg des Heeren wandelen..

Alles wat de natuur spint zal door dien tijd ontrafeld worden tot eeuwige schade van allen, die daarmee bekleed zijn. Het is de Heere, die het goede werk in ons begonnen heeft; Hij is het, die het voortzet, en zo Hij het niet ten einde brengt, zal het nooit volkomen worden. Indien er slechts n steek in het hemelse kleed onzer gerechtigheid is, dien wij zelf te maken hebben, dan zijn wij verloren. Moesten wij alleen met onze ranke vaartuigen op zulk ene ruwe zee voortvaren, dan konden wij de reis wel in wanhoop opgeven; maar, Gode zij dank! Hij zal het voor ons voleinden en ons tot de haven onzer begeerte brengen. Wij kunnen nooit te veel vertrouwen hebben, wanneer wij op Hem alleen bouwen, en nooit te veel wagen met zulk een geloof..

Vers 8

8. De HEERE zal het voor mij voleinden; Hij zal wat Hij mij beloofd heeft, en alzo ook dat, waartoe Hij mij heeft uitverkoren, ook heerlijk ten uitvoer brengen; Uwe goedertierenheid, HEERE! is in eeuwigheid, en is mij borg voor ene gezegende uitkomst overeenkomstig Uwe beloften. Zegen mij, Heere! en laat niet varen het werk Uwer handen, dat Gij van mijne redding uit de handen van Saul af tot op het schenken der belofte in 2 Samuel 7:12, reeds zo ver hebt doen vorderen; verlaat het niet, maar wil het ten einde toe volbrengen (Psalms 90:17).

Het doel van David is Christus, het einde van het koninkrijk der belofte is het hemel en aarde omvattende rijk van Jezus Christus..

Alles, wat in Davids leven reeds geschied was, was slechts een Goddelijk begin van een door Goddelijke daden der genade met de verzekering van zijne voltooiing tegemoet gevoerd Goddelijk voornemen en werken, en heeft alzo een profetisch karakter..

Gelukkigen wij, als wij gelijk David in zulk ene nauwe gemeenschap met den Heere staan, en zoveel ondervinding van Zijne gunst en genade mogen hebben, dan zullen wij, door zijn voorbeeld aangespoord, ons verlustigen ook in het heiligdom aan God gewijd, en in het geloof zeggen: "De Heere zal het voor mij voleinden." Zulk ene verwachting bepaalt alleen de voleinding van hetgeen God zelf begon, hetwelk Hij beloofde en waaraan Hij kenbaar de hand had gelegd. Zulk ene verwachting zal nimmer beschaamd doen uitkomen, dewijl zij gegrond is op den Heere zelven, op Zijn Woord en werk, gerugsteund wordt door zo menige ondervinding, en telkens helderder wordt, naarmate wij meer in den weg des Heeren wandelen..

Alles wat de natuur spint zal door dien tijd ontrafeld worden tot eeuwige schade van allen, die daarmee bekleed zijn. Het is de Heere, die het goede werk in ons begonnen heeft; Hij is het, die het voortzet, en zo Hij het niet ten einde brengt, zal het nooit volkomen worden. Indien er slechts n steek in het hemelse kleed onzer gerechtigheid is, dien wij zelf te maken hebben, dan zijn wij verloren. Moesten wij alleen met onze ranke vaartuigen op zulk ene ruwe zee voortvaren, dan konden wij de reis wel in wanhoop opgeven; maar, Gode zij dank! Hij zal het voor ons voleinden en ons tot de haven onzer begeerte brengen. Wij kunnen nooit te veel vertrouwen hebben, wanneer wij op Hem alleen bouwen, en nooit te veel wagen met zulk een geloof..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 138". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-138.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile