Lectionary Calendar
Wednesday, November 13th, 2024
the Week of Proper 27 / Ordinary 32
the Week of Proper 27 / Ordinary 32
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 138". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-138.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 138". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 138Het blijkt niet wanneer of bij welke gelegenheid David deze psalm geschreven heeft, en het is van geen belang om er een onderzoek naar in te stellen, maar:
I. Hij ziet hier met dankbaarheid terug op de ervaringen, die hij heeft gehad van Gods goedheid jegens hem, Psalms 138:1..
II. Hij ziet met vertroosting voorwaarts in de hoop:
1. Dat anderen, evenals hij zullen voortgaan met God te loven, Psalms 138:4, Psalms 138:5..
2. Dat God zal voortgaan met hem goed te doen, Psalms 138:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij op gelijke wijze ons toewijden aan de lof en de heerlijkheid Gods, en rusten in Zijn macht en goedheid.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 138Het blijkt niet wanneer of bij welke gelegenheid David deze psalm geschreven heeft, en het is van geen belang om er een onderzoek naar in te stellen, maar:
I. Hij ziet hier met dankbaarheid terug op de ervaringen, die hij heeft gehad van Gods goedheid jegens hem, Psalms 138:1..
II. Hij ziet met vertroosting voorwaarts in de hoop:
1. Dat anderen, evenals hij zullen voortgaan met God te loven, Psalms 138:4, Psalms 138:5..
2. Dat God zal voortgaan met hem goed te doen, Psalms 138:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij op gelijke wijze ons toewijden aan de lof en de heerlijkheid Gods, en rusten in Zijn macht en goedheid.
Verzen 1-5
Psalm 138:1-5I. Hoe hij God wilde loven, vergelijk Psalms 111:1.
1. Hij zal Hem loven met oprechtheid en ijver, met mijn hart, met mijn gehele hart, met hetgeen binnen in mij is, en met al wat binnen in mij is, met oprechtheid van bedoeling, en vurigheid van liefde, de inwendige indrukken in overeenstemming zijnde met de uitwendige uitdrukkingen.
2. Met vrijmoedigheid en onverschrokkenheid, in de tegenwoordigheid van de goden zal ik U psalmzingen, in de tegenwoordigheid van de vorsten, de rechters en aanzienlijke personen hetzij die van andere volken, die hem bezochten of die van zijn eigen volk, die hem vergezelden of tot zijn hof behoorden. Zelfs in hun tegenwoordigheid zal hij God niet alleen loven met zijn hart, dat wij in ieder gezelschap doen kunnen door vrome uitroepen, maar indien het nodig is, zal hij Gods lof zingen. God te loven is een werk, waarvoor de grootste en aanzienlijkste mannen zich niet behoeven te schamen het is het werk van engelen, het werk des hemels. In de tegenwoordigheid van de engelen, zo verstaan het sommigen, in de Godsdienstige vergaderingen, waar engelen zeer bijzonder tegenwoordig zijn, 1 Corinthiers 10:11.
3. Op de wijze, door God verordineerd: ik zal mij nederbuigen naar Uw heilige tempel, Psalms 138:2. Alleen de priesters gingen in de tempel, op het dichtst aanbad het volk slechts naar de tempel, en dat konden zij doen al waren zij op een afstand ervan. Christus is onze tempel, en naar Hem moeten wij zien met het oog des geloofs, als Middelaar tussen ons en God, in al onze lof van Hem. De hemel is Gods heilige tempel, en daarnaar moeten wij onze ogen opheffen in al ons spreken met God. Onze Vader, die in de hemelen zijt.
II. Waar hij God voor wilde loven.
1. Voor de bron van al zijn genietingen om Uw goedertierenheid, en om Uw waarheid. Om Uw goedheid en Uw belofte, goedertierenheid verborgen in U, en goedertierenheid geopenbaard door U, dat God een genadig God is in zichzelf, en zich verbonden heeft om dit te zijn voor allen, die op Hem vertrouwen. Want Gij hebt Uw woord groot gemaakt, Uw belofte, die waarheid is boven Uw gehele naam. God heeft zich op velerlei wijze aan ons bekend gemaakt in de schepping en in de voorzienigheid, maar het duidelijkst door Zijn woord. De oordelen Zijns monds zijn groot gemaakt zelfs boven die van Zijn hand, en er worden grotere dingen door gedaan. De wonderen van de genade overtreffen de wonderen van de natuur, en wat van God ontdekt is door de openbaring, is veel groter dan hetgeen ontdekt wordt door het verstand. In hetgeen God voor David gedaan heeft kwam Zijn getrouwheid aan Zijn woord schitterender uit en strekte meer tot Zijn eer dan iedere andere van Zijn hoedanigheden. Sommige goede uitleggers verstaan dit van Christus, het essentiële Woord en van Zijn Evangelie, die groot gemaakt zijn boven al de ontdekkingen, die God tevoren van zich gedaan heeft aan de vaderen. Hij, die de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, maakt het Evangelie nog boven haar groot.
2. Voor de stromen, die uit deze fontein vloeien, waarin hij zelf had geproefd en gesmaakt, dat de Heere goed is, Psalms 138:3. Hij is in verdrukking geweest, en hij gedenkt met dankbaarheid: A. Aan de lieflijke gemeenschap, die hij toen met God gehad heeft. Hij riep, hij bad, bad vuriglijk, en God verhoorde hem, gaf hem te verstaan dat zijn gebed was aangenomen, en dat hij ter bestemder tijd een antwoord des vredes zou ontvangen. De gemeenschap tussen God en Zijn heiligen wordt onderhouden door Zijn beloften en hun gebeden.
B. De lieflijke mededelingen, die hij van God had ontvangen: Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel. Dat was het antwoord op zijn gebed, want God geeft meer dan goede woorden, Psalms 20:7.
Merk op:
a. Het was een spoedig antwoord: als ik riep. Zij, die met de hemel handelen door gebed, worden rijk door spoedige antwoorden, "terwijl zij nog spreken zal Hij horen," Isaiah 65:24.
b. Het was een geestelijk antwoord, God gaf hem kracht in zijn ziel, en dat is een wezenlijk en kostelijk antwoord op het gebed des geloofs in dagen van beproeving. Indien God ons kracht geeft in onze ziel om de lasten te dragen, de verzoekingen te weerstaan, en de plichten te vervullen, die een staat van beproeving meebrengt, als Hij ons kracht geeft om door het geloof Hem vast te houden, de vrede te bewaren in ons eigen gemoed en geduldig de uitkomst te verbeiden, dan moeten wij erkennen dat Hij ons geantwoord heeft, en zijn wij gehouden en verplicht om Hem dankbaar te zijn.
III. Welke invloed hij hoopte dat zijn loven van God op anderen zou hebben, Psalms 138:4, Psalms 138:5.
1. David was zelf een koning, en daarom hoopte hij dat zijn ervaringen en zijn voorbeeld op koningen de uitwerking zouden hebben, om de Godsdienst te omhelzen en als koningen Godsdienstig worden, dan zullen hun koninkrijken er te beter om varen. Dit kon betrekking hebben op de koningen, die Davids naburen waren zoals Hiram en anderen, zij allen zullen U loven. Als zij David bezochten en als zij na zijn dood het aangezicht zochten van Salomo, (gelijk uitdrukkelijk gezegd wordt, 2 Chronicles 9:23, dat alle koningen van de aarde Salomo's aangezicht zochten) hebben zij zich geredelijk in de aanbidding van de God Israëls met hem verenigd.
2. Het kan ook nog verder zien, namelijk op de roeping van de heidenen en het onderwijzen van alle volken door het Evangelie van Christus van wie gezegd is dat "alle koningen zich voor Hem zullen nederbuigen," Psalms 72:11.
Nu is hier voorzegd:
a. Dat de koningen van de aarde de redenen van Gods mond zullen horen. Allen, die tot David kwamen, zouden ze van hem horen, Psalms 119:46. In de laatste dagen zullen de predikers van het Evangelie in de gehele wereld worden gezonden.
b. Dat zij zullen zingen in de wegen des Heeren Psalms 138:5, in de wegen van Zijn voorzienigheid en van Zijn genade over hen, zij zullen zich verblijden in God en Hem eer geven, hoe het Hem ook moge behagen met hen te handelen in de weg van hun plicht en gehoorzaamheid aan Hem. Zij, die wandelen in de wegen des Heeren hebben reden om in die wegen te zingen er in voort te gaan met grote blijmoedigheid, want het zijn wegen van lieflijkheid en het voegt ons er blijmoedig in te zijn, indien wij het zijn, dan is de heerlijkheid des Heeren groot. Het is zeer tot eer van God, dat koningen in Zijn wegen wandelen, en dat allen die erin wandelen erin zingen, en aldus aan de wereld bekendmaken, dat Hij een goede meester is, en dat Zijn werk zijn eigen loon meebrengt.
Verzen 1-5
Psalm 138:1-5I. Hoe hij God wilde loven, vergelijk Psalms 111:1.
1. Hij zal Hem loven met oprechtheid en ijver, met mijn hart, met mijn gehele hart, met hetgeen binnen in mij is, en met al wat binnen in mij is, met oprechtheid van bedoeling, en vurigheid van liefde, de inwendige indrukken in overeenstemming zijnde met de uitwendige uitdrukkingen.
2. Met vrijmoedigheid en onverschrokkenheid, in de tegenwoordigheid van de goden zal ik U psalmzingen, in de tegenwoordigheid van de vorsten, de rechters en aanzienlijke personen hetzij die van andere volken, die hem bezochten of die van zijn eigen volk, die hem vergezelden of tot zijn hof behoorden. Zelfs in hun tegenwoordigheid zal hij God niet alleen loven met zijn hart, dat wij in ieder gezelschap doen kunnen door vrome uitroepen, maar indien het nodig is, zal hij Gods lof zingen. God te loven is een werk, waarvoor de grootste en aanzienlijkste mannen zich niet behoeven te schamen het is het werk van engelen, het werk des hemels. In de tegenwoordigheid van de engelen, zo verstaan het sommigen, in de Godsdienstige vergaderingen, waar engelen zeer bijzonder tegenwoordig zijn, 1 Corinthiers 10:11.
3. Op de wijze, door God verordineerd: ik zal mij nederbuigen naar Uw heilige tempel, Psalms 138:2. Alleen de priesters gingen in de tempel, op het dichtst aanbad het volk slechts naar de tempel, en dat konden zij doen al waren zij op een afstand ervan. Christus is onze tempel, en naar Hem moeten wij zien met het oog des geloofs, als Middelaar tussen ons en God, in al onze lof van Hem. De hemel is Gods heilige tempel, en daarnaar moeten wij onze ogen opheffen in al ons spreken met God. Onze Vader, die in de hemelen zijt.
II. Waar hij God voor wilde loven.
1. Voor de bron van al zijn genietingen om Uw goedertierenheid, en om Uw waarheid. Om Uw goedheid en Uw belofte, goedertierenheid verborgen in U, en goedertierenheid geopenbaard door U, dat God een genadig God is in zichzelf, en zich verbonden heeft om dit te zijn voor allen, die op Hem vertrouwen. Want Gij hebt Uw woord groot gemaakt, Uw belofte, die waarheid is boven Uw gehele naam. God heeft zich op velerlei wijze aan ons bekend gemaakt in de schepping en in de voorzienigheid, maar het duidelijkst door Zijn woord. De oordelen Zijns monds zijn groot gemaakt zelfs boven die van Zijn hand, en er worden grotere dingen door gedaan. De wonderen van de genade overtreffen de wonderen van de natuur, en wat van God ontdekt is door de openbaring, is veel groter dan hetgeen ontdekt wordt door het verstand. In hetgeen God voor David gedaan heeft kwam Zijn getrouwheid aan Zijn woord schitterender uit en strekte meer tot Zijn eer dan iedere andere van Zijn hoedanigheden. Sommige goede uitleggers verstaan dit van Christus, het essentiële Woord en van Zijn Evangelie, die groot gemaakt zijn boven al de ontdekkingen, die God tevoren van zich gedaan heeft aan de vaderen. Hij, die de wet groot en heerlijk gemaakt heeft, maakt het Evangelie nog boven haar groot.
2. Voor de stromen, die uit deze fontein vloeien, waarin hij zelf had geproefd en gesmaakt, dat de Heere goed is, Psalms 138:3. Hij is in verdrukking geweest, en hij gedenkt met dankbaarheid: A. Aan de lieflijke gemeenschap, die hij toen met God gehad heeft. Hij riep, hij bad, bad vuriglijk, en God verhoorde hem, gaf hem te verstaan dat zijn gebed was aangenomen, en dat hij ter bestemder tijd een antwoord des vredes zou ontvangen. De gemeenschap tussen God en Zijn heiligen wordt onderhouden door Zijn beloften en hun gebeden.
B. De lieflijke mededelingen, die hij van God had ontvangen: Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel. Dat was het antwoord op zijn gebed, want God geeft meer dan goede woorden, Psalms 20:7.
Merk op:
a. Het was een spoedig antwoord: als ik riep. Zij, die met de hemel handelen door gebed, worden rijk door spoedige antwoorden, "terwijl zij nog spreken zal Hij horen," Isaiah 65:24.
b. Het was een geestelijk antwoord, God gaf hem kracht in zijn ziel, en dat is een wezenlijk en kostelijk antwoord op het gebed des geloofs in dagen van beproeving. Indien God ons kracht geeft in onze ziel om de lasten te dragen, de verzoekingen te weerstaan, en de plichten te vervullen, die een staat van beproeving meebrengt, als Hij ons kracht geeft om door het geloof Hem vast te houden, de vrede te bewaren in ons eigen gemoed en geduldig de uitkomst te verbeiden, dan moeten wij erkennen dat Hij ons geantwoord heeft, en zijn wij gehouden en verplicht om Hem dankbaar te zijn.
III. Welke invloed hij hoopte dat zijn loven van God op anderen zou hebben, Psalms 138:4, Psalms 138:5.
1. David was zelf een koning, en daarom hoopte hij dat zijn ervaringen en zijn voorbeeld op koningen de uitwerking zouden hebben, om de Godsdienst te omhelzen en als koningen Godsdienstig worden, dan zullen hun koninkrijken er te beter om varen. Dit kon betrekking hebben op de koningen, die Davids naburen waren zoals Hiram en anderen, zij allen zullen U loven. Als zij David bezochten en als zij na zijn dood het aangezicht zochten van Salomo, (gelijk uitdrukkelijk gezegd wordt, 2 Chronicles 9:23, dat alle koningen van de aarde Salomo's aangezicht zochten) hebben zij zich geredelijk in de aanbidding van de God Israëls met hem verenigd.
2. Het kan ook nog verder zien, namelijk op de roeping van de heidenen en het onderwijzen van alle volken door het Evangelie van Christus van wie gezegd is dat "alle koningen zich voor Hem zullen nederbuigen," Psalms 72:11.
Nu is hier voorzegd:
a. Dat de koningen van de aarde de redenen van Gods mond zullen horen. Allen, die tot David kwamen, zouden ze van hem horen, Psalms 119:46. In de laatste dagen zullen de predikers van het Evangelie in de gehele wereld worden gezonden.
b. Dat zij zullen zingen in de wegen des Heeren Psalms 138:5, in de wegen van Zijn voorzienigheid en van Zijn genade over hen, zij zullen zich verblijden in God en Hem eer geven, hoe het Hem ook moge behagen met hen te handelen in de weg van hun plicht en gehoorzaamheid aan Hem. Zij, die wandelen in de wegen des Heeren hebben reden om in die wegen te zingen er in voort te gaan met grote blijmoedigheid, want het zijn wegen van lieflijkheid en het voegt ons er blijmoedig in te zijn, indien wij het zijn, dan is de heerlijkheid des Heeren groot. Het is zeer tot eer van God, dat koningen in Zijn wegen wandelen, en dat allen die erin wandelen erin zingen, en aldus aan de wereld bekendmaken, dat Hij een goede meester is, en dat Zijn werk zijn eigen loon meebrengt.
Verzen 6-8
Psalm 138:6-8David vertroost zich hier met drie dingen.
1. Met de gunst, die God betoont aan Zijn nederig volk, Psalms 138:6. Hoewel de Heere hoog is, geen van Zijn schepselen nodig heeft, en door geen hunner bevoordeeld kan worden, ziet Hij toch de nederige aan, ziet Hij de nederigen goedkeurend aan, een welbehagen in hen hebbende, ziet Hij hemel en aarde voorbij om een blik van genade op hen te slaan, Isaiah 57:15, Isaiah 66:1, en vroeg of laat zal Hij eer op hen leggen, terwijl Hij de verhevenen van verre kent, hen kent, maar hen verstoot en verwerpt, hoe trotselijk zij ook aanspraak maken op Zijn gunst. Dr. Hammond beschouwt dit als de hoofdsom van het Evangelie, dat de koningen van de aarde zullen horen en welkom heten: dat boetvaardige zondaren door God aangenomen zullen worden, maar de onboetvaardigen buitengeworpen zullen worden: getuige het voorbeeld van de Farizeeër en de tollenaar, Luke 18:1.
2. De zorg, die God draagt voor Zijn beproefd, verdrukt volk, Psalms 138:7. David was een groot en goed man, en toch verwacht hij in het midden van de benauwdheid te wandelen, maar hij bemoedigt zich met de hoop:
a. Dat God hem zal vertroosten. "Als mijn vlees en hart op het punt zijn te bezwijken, zult Gij mij levend maken, mij gerust en blijmoedig maken onder mijn benauwdheid." Er is in Goddelijke vertroostingen genoeg om ons op te wekken, levend te maken, zelfs als wij in het midden van de benauwdheid wandelen, en op het punt zijn om te sterven van vrees.
b. Dat Hij hem zal beschermen, zijn zaak zal voorstaan. Uw rechterhand strekt Gij uit wel niet tegen mijn vijanden om hen te verdoen, maar dan toch tegen de toorn mijner vijanden, om die te weerhouden, er perken aan te stellen.
c. Dat Hij ter bestemder tijd verlossing voor hem zal werken: Uw rechterhand behoudt mij. Gelijk Hij een hand heeft om haar uit te strekken tegen Zijn vijanden, zo heeft Hij ook een hand om Zijn volk te behouden. Christus is de rechterhand des Heeren, die allen zal behouden, die Hem dienen.
3. De verzekering die wij hebben, dat God elk goed werk, dat Hij in en voor Zijn volk begonnen heeft, zal voleindigen, Psalms 138:8. De Heere zal het voor mij voleindigen.
A. Hij zal voor mij voleindigen wat het nodigste voor mij is, en Hij weet het best wat het nodigste is. Wij zijn bekommerd en ontrust over vele dingen, die ons niet aangaan maar Hij weet welke dingen werkelijk van gewicht en belang voor ons zijn, Matthew 6:32, en Hij zal ze ten beste voor ons schikken.
B. Hetgeen, waar wij het meest bezorgd over zijn. Ieder Godvruchtige is het meest in zorg over zijn plicht tegenover God en zijn gelukzaligheid in God, dat de plicht getrouw volbracht zal worden en de zaligheid vast verzekerd zal zijn. En indien dat werkelijk de dingen zijn, waar ons hart het meest op gezet is, en waaromtrent wij het meest in zorg zijn, dan is er een goed werk in ons begonnen, en Hij, die het begonnen heeft, zal het voleindigen, daar kunnen wij zeker van zijn, Filipp. 1:6.
Merk op: a. Welke grond de psalmist heeft voor dit vertrouwen: Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid. Die had hij grotelijks tot het onderwerp gemaakt van zijn lof, Psalms 138:8, en daarom kan hij het nu met te meer verzekerdheid tot het onderwerp maken van zijn hoop. Want als wij aan God de eer geven van Zijn goedertierenheid, dan kunnen wij er voor ons de vertroosting van nemen. Onze hoop, dat wij zullen volharden, moet niet gegrond zijn op onze eigen kracht, want die zal ons begeven, maar op de goedertierenheid van God, want deze zal niet falen. Het is een goede pleitrede: Heere, Uw goedertierenheid is in eeuwigheid, laat mij er een gedenkteken van zijn."
b. Welk gebruik hij maakt van dit vertrouwen, het vervangt zijn gebed niet, maar wekt het op, maakt het vurig en dringend, hij verkeert zijn verwachting in een gebed. Laat niet varen de werken Uwer handen. "Heere, ik ben het werk Uwer handen, mijn ziel is dit, verlaat mij niet, mijn belangen zijn dit, laat Uw zorg er voor niet varen." Welk goeds er in ons is, het is het werk van Gods handen, Hij werkt in ons beide het willen en het volbrengen, als Hij het verlaat zal het falen, maar Zijn heerlijkheid als Jehovah, de volbrengende God, is zozeer gemoeid met de voortgang ervan ten einde toe, dat wij in het geloof kunnen bidden: "Heere, verlaat het niet." Die Hij liefheeft, heeft Hij lief ten einde toe, en Gods werk is volkomen.
Verzen 6-8
Psalm 138:6-8David vertroost zich hier met drie dingen.
1. Met de gunst, die God betoont aan Zijn nederig volk, Psalms 138:6. Hoewel de Heere hoog is, geen van Zijn schepselen nodig heeft, en door geen hunner bevoordeeld kan worden, ziet Hij toch de nederige aan, ziet Hij de nederigen goedkeurend aan, een welbehagen in hen hebbende, ziet Hij hemel en aarde voorbij om een blik van genade op hen te slaan, Isaiah 57:15, Isaiah 66:1, en vroeg of laat zal Hij eer op hen leggen, terwijl Hij de verhevenen van verre kent, hen kent, maar hen verstoot en verwerpt, hoe trotselijk zij ook aanspraak maken op Zijn gunst. Dr. Hammond beschouwt dit als de hoofdsom van het Evangelie, dat de koningen van de aarde zullen horen en welkom heten: dat boetvaardige zondaren door God aangenomen zullen worden, maar de onboetvaardigen buitengeworpen zullen worden: getuige het voorbeeld van de Farizeeër en de tollenaar, Luke 18:1.
2. De zorg, die God draagt voor Zijn beproefd, verdrukt volk, Psalms 138:7. David was een groot en goed man, en toch verwacht hij in het midden van de benauwdheid te wandelen, maar hij bemoedigt zich met de hoop:
a. Dat God hem zal vertroosten. "Als mijn vlees en hart op het punt zijn te bezwijken, zult Gij mij levend maken, mij gerust en blijmoedig maken onder mijn benauwdheid." Er is in Goddelijke vertroostingen genoeg om ons op te wekken, levend te maken, zelfs als wij in het midden van de benauwdheid wandelen, en op het punt zijn om te sterven van vrees.
b. Dat Hij hem zal beschermen, zijn zaak zal voorstaan. Uw rechterhand strekt Gij uit wel niet tegen mijn vijanden om hen te verdoen, maar dan toch tegen de toorn mijner vijanden, om die te weerhouden, er perken aan te stellen.
c. Dat Hij ter bestemder tijd verlossing voor hem zal werken: Uw rechterhand behoudt mij. Gelijk Hij een hand heeft om haar uit te strekken tegen Zijn vijanden, zo heeft Hij ook een hand om Zijn volk te behouden. Christus is de rechterhand des Heeren, die allen zal behouden, die Hem dienen.
3. De verzekering die wij hebben, dat God elk goed werk, dat Hij in en voor Zijn volk begonnen heeft, zal voleindigen, Psalms 138:8. De Heere zal het voor mij voleindigen.
A. Hij zal voor mij voleindigen wat het nodigste voor mij is, en Hij weet het best wat het nodigste is. Wij zijn bekommerd en ontrust over vele dingen, die ons niet aangaan maar Hij weet welke dingen werkelijk van gewicht en belang voor ons zijn, Matthew 6:32, en Hij zal ze ten beste voor ons schikken.
B. Hetgeen, waar wij het meest bezorgd over zijn. Ieder Godvruchtige is het meest in zorg over zijn plicht tegenover God en zijn gelukzaligheid in God, dat de plicht getrouw volbracht zal worden en de zaligheid vast verzekerd zal zijn. En indien dat werkelijk de dingen zijn, waar ons hart het meest op gezet is, en waaromtrent wij het meest in zorg zijn, dan is er een goed werk in ons begonnen, en Hij, die het begonnen heeft, zal het voleindigen, daar kunnen wij zeker van zijn, Filipp. 1:6.
Merk op: a. Welke grond de psalmist heeft voor dit vertrouwen: Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid. Die had hij grotelijks tot het onderwerp gemaakt van zijn lof, Psalms 138:8, en daarom kan hij het nu met te meer verzekerdheid tot het onderwerp maken van zijn hoop. Want als wij aan God de eer geven van Zijn goedertierenheid, dan kunnen wij er voor ons de vertroosting van nemen. Onze hoop, dat wij zullen volharden, moet niet gegrond zijn op onze eigen kracht, want die zal ons begeven, maar op de goedertierenheid van God, want deze zal niet falen. Het is een goede pleitrede: Heere, Uw goedertierenheid is in eeuwigheid, laat mij er een gedenkteken van zijn."
b. Welk gebruik hij maakt van dit vertrouwen, het vervangt zijn gebed niet, maar wekt het op, maakt het vurig en dringend, hij verkeert zijn verwachting in een gebed. Laat niet varen de werken Uwer handen. "Heere, ik ben het werk Uwer handen, mijn ziel is dit, verlaat mij niet, mijn belangen zijn dit, laat Uw zorg er voor niet varen." Welk goeds er in ons is, het is het werk van Gods handen, Hij werkt in ons beide het willen en het volbrengen, als Hij het verlaat zal het falen, maar Zijn heerlijkheid als Jehovah, de volbrengende God, is zozeer gemoeid met de voortgang ervan ten einde toe, dat wij in het geloof kunnen bidden: "Heere, verlaat het niet." Die Hij liefheeft, heeft Hij lief ten einde toe, en Gods werk is volkomen.