Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 120

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 120

PSALM 120.

GEBED TEGEN VALSE LEER, LASTERAARS EN TIRANNEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 120

PSALM 120.

GEBED TEGEN VALSE LEER, LASTERAARS EN TIRANNEN.

Vers 1

1. Een lied Hammalth 1).

1) Wij hebben hier voor ons het eerste der 15 liederen (Psalms 120:1-134 vlg. 1 Chronicles 25:31 ), die niet alleen ten opschrift hebben een lied (Schir), maar daarbij gevoegd "de opstijging" (hammalth)). Deze uitdrukking bevat veel raadselachtigs en is daarom op verschillende wijzen verklaard. De Joodse uitleggers menen, dat die naam daarop ziet, dat deze 15 Psalmen op den avond van den eersten feestdag van `t Loofhuttenfeest (Leviticus 23:43 ) zullen gezongen zijn op de 15 treden van den halvemaan vormigen trap van den tempel, die uit den voorhof der vrouwen naar dien der mannen voerde (Matthew 4:7 ), terwijl boven in het portaal twee priesters met trompetten stonden en op een geschikt ogenblik met hun geklank invielen. Alsdan zou men eigenlijk moeten overzetten "trappsalmen." Luther brengt de uitdrukking in overeenstemming met de inrichting der Christelijke kerken in de middeleeuwen, volgens welke de priesters, die verplicht waren tot het zingen der Horae, op enige koorstoelen in de ruimte van het altaar, het zogenaamde hoge koor (1 Kings 6:16), hun plaats hadden, en de zangers uit de leken, die de kerkelijke muziekstukken moesten uitvoeren daarentegen op het orgelkoor tegenover het altaar geplaatst waren. Hij noemt deze Psalmen "liederen in hoger koor." Hierbij heeft hij niet gedacht aan ene stemverheffing (2 Chronicles 20:19), en de liederen als zeer verhevene willen aanwijzen. Dat zijn ze geenszins, integendeel ontbreekt daaraan het vuur der geestdrift en de korte zaakrijke rede, waardoor zo vele vroegere Psalmen zich onderscheiden; integendeel is hun een stille, zachte ernst, een heilige weemoed eigen, ook al gevoelt men nevens den ernst en den weemoed iets lieflijks en teders. Luther zelf heeft aan zijne vertaling de volgende verklaring gegeven: "Ik houd het daarvoor, dat deze Psalmen zo genoemd zijn, omdat zij op ene hogere plaats, in een hoger koor door de Levieten of priesters gezongen zijn." Intussen heeft deze gehele verklaring iets zo uitwendigs, en komt die zo weinig met de betekenis van het woord overeen, dat zij moeilijk de ware kan zijn; bovendien is het minstens twijfelachtig, of de tweede tempel reeds die inrichting met 15 trappen had voordat Herodes dien had laten ombouwen. Integendeel hebben de trappen wel hun ontstaan aan onze Psalmen te danken. Veel beter is ene andere verklaring, die den naam in den zin van pelgrimsliederen opneemt, zodat het opschrift betekent: liederen, die bij het trekken naar Jeruzalem moesten gezongen worden. Hierbij is echter de mening te verwerpen, die aanneemt, dat de liederen gemaakt waren om te zingen bij het terugkeren uit de Babylonische ballingschap, dat in Ezra 7:9 als een optrekken wordt voorgesteld; zij zijn bestemd geweest, niet om voor eenmaal, maar om op verschillende tijden en op onderscheidene tochten gebruikt te worden. Ook David en Salomo hebben enige van deze 15 liederen vervaardigd, voor wier profetische blik de Babylonische ballingschap nog verborgen was. Zonder twijfel is de mening juist, welke deze voor liederen der optochten houdt," d.i. liederen, die door de reizigers, welke telken jare tot de hoge feesten te Jeruzalem heengingen, moesten worden gezongen. Uit Isaiah 30:29 blijkt, dat de pelgrims onder muziek en zang naar de plaats van het heiligdom heentrokken. Nog tegenwoordig ontmoet men in Palestina meermalen gezelschappen van reizigers, die onder weg hun liederen zingen (vgl. Genesis 31:27). Wij hebben bij Ezra 4:24 aangetoond, hoe David er toe kwam, om met het dichten van dergelijke liederen een begin te maken. Men heeft beproefd de 15 nummers van dit reispsalmboek volgens stations te rangschikken. Psalms 120:1 bij het opgaan uit den vreemde; 121 bij het eerste zien der vaderlandse bergen; 122 bij het intrekken in het heilige land; 123-131 herinneringen en gewaarwordingen, welke op den val en het herstel van het uitverkoren volk doelen; 132 bij het eerste zien der heilige stad; 133 bij het intrekken van haar; 134 bij het ingaan in den tempel. Dit is kunstig bedacht; toch ligt aan de gedachte iets waars ten grondslag, waarvan wij ons bij de verklaring zelf zullen overtuigen.

Nog is er ene andere verklaring van de uitdrukking, waarover wij spreken, die evenveel recht heeft als de laatstgenoemde en die wij daarom daarmee verbinden; men verklaart de "liederen der opstijgingen van den eigenaardigen versbouw in deze 15 Psalmen, daar steeds het volgende vers of de volgende afdeling een hoofdwoord of ene hoofdgedachte uit het vorige vers of de vorige afdeling opneemt, en zo de rede, als op een ladder met verschillende sporten tot de hoogte opstijgt, waarnaar zij streeft. Het sterkst zien wij deze trappen-rythmus, die wij ook elders in de Hebreeuwse poëzie aantreffen (vgl. Richt 5:3,5,6 en Isaiah 17:12, Isaiah 26:5, vv.) in Psalms 121:1. Deze wordt ook in de andere Psalmen, die tot deze liederen behoren, gevonden..

Niet zonder reden, zegt Delitzsch, laat de verzamelaar op Psalms 119:1 juist dit lied der opgangen volgen: het sluit zich nauw aan het laatste vers van dien Psalm aan. De vervaardiger van Psalms 119:1, rondom door afval en vervolging omgeven, vergelijkt zich bij een verloren schaap, dat de Herder moet opzoeken en naar huis halen, zo het niet zal omkomen. Ook de vervaardiger van Psalms 120:1 is als een schaap midden onder wolven (Matthew 10:16. Lukas 10: Luke 10:3). Hij bidt klagende om redding uit zijne vijandige, twistzieke omgeving. Klaar en duidelijk komt daar de zinspeling voor op de vijandige lasteringen, met welke de Samaritanen de uit de ballingschap teruggekeerde Joden vervolgden, toen deze hun deelneming aan den tempelbouw hadden geweigerd (Ezra 4:24 ); door openbare leugenen en valse beschuldigingen wisten zij het zo ver te brengen, dat het bouwen van den tempel verboden werd, en nu klaagt hier de juist uit den nood der ballingschap geredde gemeente, door den mond van enen met den Geest vervulden zanger uit haar midden (wellicht een van de in Ezra 2:41 vermelde kinderen van Asaf) over de op nieuw haar veroorzaakte ellende. Het lied was echter ook in lateren tijd voor degenen, die ter feestviering optrokken, geschikt, wanneer zij op hun reis naar Jeruzalem, uit Galilea langs Samaria moesten omreizen, om den haat der Samaritanen te ontgaan (Luke 9:51). In sommige Duitse Bijbels vindt men het opschrift: "Stille tranen in Kedar," en zo bespeurt men ook werkelijk, merkt Rieger aan, in dezen Psalm een naar God gekeerd hart, dat zich onder den druk in het jammerdal opheft, en in `t bijzonder de verzoeking, om door boze tongen te worden aangegrepen, overwint.

I. Psalms 120:1, Psalms 120:2. Gedachtig aan de reeds opgedane ervaring, dat het bidden helpt, wendt zich, in hare tegenwoordige, weer zo treurige toestanden, toen leugenaars en lasteraars haar van rondom omringden, de gemeente tot den Heere met de bede om redding ook uit dezen nood.

Ik heb tot den HEERE geroepen in mijne benauwdheid, zo dikwijls ik daarin was, en Hij heeft mij verhoord, 1) dat heeft de bevrijding van de ellende der ballingschap in Babel mij genoegzaam bewezen.

1) Of, ik roep tot den Heere in mijne benauwdheid, zo verhoort Hij mij. Dit wil dan niet zeggen, dat hij nu alleen roept, maar dat hij deze ervaring heeft, dat telkens, wanneer hij tot den Heere riep uit de benauwdheid, de Heere hem verhoorde, en daarom te midden van zijn druk en lijden vertroostte. Ook nu verkeert bij weer in grote ellende. Valse lippen zijn tegen hem opgestaan, valse aanklachten zijn tegen hem ingediend. En daarom zal hij ook nu zijn toevlucht nemen tot zijn Verbonds-God, om van Hem alleen afwending van druk te verwachten.

Vers 1

1. Een lied Hammalth 1).

1) Wij hebben hier voor ons het eerste der 15 liederen (Psalms 120:1-134 vlg. 1 Chronicles 25:31 ), die niet alleen ten opschrift hebben een lied (Schir), maar daarbij gevoegd "de opstijging" (hammalth)). Deze uitdrukking bevat veel raadselachtigs en is daarom op verschillende wijzen verklaard. De Joodse uitleggers menen, dat die naam daarop ziet, dat deze 15 Psalmen op den avond van den eersten feestdag van `t Loofhuttenfeest (Leviticus 23:43 ) zullen gezongen zijn op de 15 treden van den halvemaan vormigen trap van den tempel, die uit den voorhof der vrouwen naar dien der mannen voerde (Matthew 4:7 ), terwijl boven in het portaal twee priesters met trompetten stonden en op een geschikt ogenblik met hun geklank invielen. Alsdan zou men eigenlijk moeten overzetten "trappsalmen." Luther brengt de uitdrukking in overeenstemming met de inrichting der Christelijke kerken in de middeleeuwen, volgens welke de priesters, die verplicht waren tot het zingen der Horae, op enige koorstoelen in de ruimte van het altaar, het zogenaamde hoge koor (1 Kings 6:16), hun plaats hadden, en de zangers uit de leken, die de kerkelijke muziekstukken moesten uitvoeren daarentegen op het orgelkoor tegenover het altaar geplaatst waren. Hij noemt deze Psalmen "liederen in hoger koor." Hierbij heeft hij niet gedacht aan ene stemverheffing (2 Chronicles 20:19), en de liederen als zeer verhevene willen aanwijzen. Dat zijn ze geenszins, integendeel ontbreekt daaraan het vuur der geestdrift en de korte zaakrijke rede, waardoor zo vele vroegere Psalmen zich onderscheiden; integendeel is hun een stille, zachte ernst, een heilige weemoed eigen, ook al gevoelt men nevens den ernst en den weemoed iets lieflijks en teders. Luther zelf heeft aan zijne vertaling de volgende verklaring gegeven: "Ik houd het daarvoor, dat deze Psalmen zo genoemd zijn, omdat zij op ene hogere plaats, in een hoger koor door de Levieten of priesters gezongen zijn." Intussen heeft deze gehele verklaring iets zo uitwendigs, en komt die zo weinig met de betekenis van het woord overeen, dat zij moeilijk de ware kan zijn; bovendien is het minstens twijfelachtig, of de tweede tempel reeds die inrichting met 15 trappen had voordat Herodes dien had laten ombouwen. Integendeel hebben de trappen wel hun ontstaan aan onze Psalmen te danken. Veel beter is ene andere verklaring, die den naam in den zin van pelgrimsliederen opneemt, zodat het opschrift betekent: liederen, die bij het trekken naar Jeruzalem moesten gezongen worden. Hierbij is echter de mening te verwerpen, die aanneemt, dat de liederen gemaakt waren om te zingen bij het terugkeren uit de Babylonische ballingschap, dat in Ezra 7:9 als een optrekken wordt voorgesteld; zij zijn bestemd geweest, niet om voor eenmaal, maar om op verschillende tijden en op onderscheidene tochten gebruikt te worden. Ook David en Salomo hebben enige van deze 15 liederen vervaardigd, voor wier profetische blik de Babylonische ballingschap nog verborgen was. Zonder twijfel is de mening juist, welke deze voor liederen der optochten houdt," d.i. liederen, die door de reizigers, welke telken jare tot de hoge feesten te Jeruzalem heengingen, moesten worden gezongen. Uit Isaiah 30:29 blijkt, dat de pelgrims onder muziek en zang naar de plaats van het heiligdom heentrokken. Nog tegenwoordig ontmoet men in Palestina meermalen gezelschappen van reizigers, die onder weg hun liederen zingen (vgl. Genesis 31:27). Wij hebben bij Ezra 4:24 aangetoond, hoe David er toe kwam, om met het dichten van dergelijke liederen een begin te maken. Men heeft beproefd de 15 nummers van dit reispsalmboek volgens stations te rangschikken. Psalms 120:1 bij het opgaan uit den vreemde; 121 bij het eerste zien der vaderlandse bergen; 122 bij het intrekken in het heilige land; 123-131 herinneringen en gewaarwordingen, welke op den val en het herstel van het uitverkoren volk doelen; 132 bij het eerste zien der heilige stad; 133 bij het intrekken van haar; 134 bij het ingaan in den tempel. Dit is kunstig bedacht; toch ligt aan de gedachte iets waars ten grondslag, waarvan wij ons bij de verklaring zelf zullen overtuigen.

Nog is er ene andere verklaring van de uitdrukking, waarover wij spreken, die evenveel recht heeft als de laatstgenoemde en die wij daarom daarmee verbinden; men verklaart de "liederen der opstijgingen van den eigenaardigen versbouw in deze 15 Psalmen, daar steeds het volgende vers of de volgende afdeling een hoofdwoord of ene hoofdgedachte uit het vorige vers of de vorige afdeling opneemt, en zo de rede, als op een ladder met verschillende sporten tot de hoogte opstijgt, waarnaar zij streeft. Het sterkst zien wij deze trappen-rythmus, die wij ook elders in de Hebreeuwse poëzie aantreffen (vgl. Richt 5:3,5,6 en Isaiah 17:12, Isaiah 26:5, vv.) in Psalms 121:1. Deze wordt ook in de andere Psalmen, die tot deze liederen behoren, gevonden..

Niet zonder reden, zegt Delitzsch, laat de verzamelaar op Psalms 119:1 juist dit lied der opgangen volgen: het sluit zich nauw aan het laatste vers van dien Psalm aan. De vervaardiger van Psalms 119:1, rondom door afval en vervolging omgeven, vergelijkt zich bij een verloren schaap, dat de Herder moet opzoeken en naar huis halen, zo het niet zal omkomen. Ook de vervaardiger van Psalms 120:1 is als een schaap midden onder wolven (Matthew 10:16. Lukas 10: Luke 10:3). Hij bidt klagende om redding uit zijne vijandige, twistzieke omgeving. Klaar en duidelijk komt daar de zinspeling voor op de vijandige lasteringen, met welke de Samaritanen de uit de ballingschap teruggekeerde Joden vervolgden, toen deze hun deelneming aan den tempelbouw hadden geweigerd (Ezra 4:24 ); door openbare leugenen en valse beschuldigingen wisten zij het zo ver te brengen, dat het bouwen van den tempel verboden werd, en nu klaagt hier de juist uit den nood der ballingschap geredde gemeente, door den mond van enen met den Geest vervulden zanger uit haar midden (wellicht een van de in Ezra 2:41 vermelde kinderen van Asaf) over de op nieuw haar veroorzaakte ellende. Het lied was echter ook in lateren tijd voor degenen, die ter feestviering optrokken, geschikt, wanneer zij op hun reis naar Jeruzalem, uit Galilea langs Samaria moesten omreizen, om den haat der Samaritanen te ontgaan (Luke 9:51). In sommige Duitse Bijbels vindt men het opschrift: "Stille tranen in Kedar," en zo bespeurt men ook werkelijk, merkt Rieger aan, in dezen Psalm een naar God gekeerd hart, dat zich onder den druk in het jammerdal opheft, en in `t bijzonder de verzoeking, om door boze tongen te worden aangegrepen, overwint.

I. Psalms 120:1, Psalms 120:2. Gedachtig aan de reeds opgedane ervaring, dat het bidden helpt, wendt zich, in hare tegenwoordige, weer zo treurige toestanden, toen leugenaars en lasteraars haar van rondom omringden, de gemeente tot den Heere met de bede om redding ook uit dezen nood.

Ik heb tot den HEERE geroepen in mijne benauwdheid, zo dikwijls ik daarin was, en Hij heeft mij verhoord, 1) dat heeft de bevrijding van de ellende der ballingschap in Babel mij genoegzaam bewezen.

1) Of, ik roep tot den Heere in mijne benauwdheid, zo verhoort Hij mij. Dit wil dan niet zeggen, dat hij nu alleen roept, maar dat hij deze ervaring heeft, dat telkens, wanneer hij tot den Heere riep uit de benauwdheid, de Heere hem verhoorde, en daarom te midden van zijn druk en lijden vertroostte. Ook nu verkeert bij weer in grote ellende. Valse lippen zijn tegen hem opgestaan, valse aanklachten zijn tegen hem ingediend. En daarom zal hij ook nu zijn toevlucht nemen tot zijn Verbonds-God, om van Hem alleen afwending van druk te verwachten.

Vers 2

2. a) o HEERE! zo spreek ik dan, vol van vertrouwen, dat ik op het gebed in mijnen tegenspoed verhoring zal vinden, red mijne ziel van de valse lippen, die het op vernietiging van ons volksbestaan toeleggen, terwijl zij den tempelbouw zoeken te verhinderen, van de bedrieglijke tong, die mij met dat doel bij de koningen van Perzië in verdenking zoekt te brengen (Ezra 4:4).

a) 1 Samuel 24:10; 1 Samuel 26:19.

Het is een van de voornaamste kentekenen van het volk Gods, dat het aan zijnen God, gelijk een kind aan de moeder gewend is, dat het in alle omstandigheden deze rechte deur zoekt en vindt en dat het dit ook tot roem van God gaarne belijdt. Duizendmaal spreekt Israël deze ervaring tot eigen troost en versterking uit, en alzo is ook hier aan de spits van deze volksliederen, die ieder kende en in `t harte droeg, ene hoog omhoog gestoken banier, onder welker beschermend teken het vast in `t geloof daarheen wandelt. Het wil daarmee zeggen, wat zijn zalige praxis is, hoe God Zijn volk kent, en hoe het volk zijnen God kent en weet (Jeremiah 9:24): "Wij roepen, Hij antwoordt." Zolang een hart hoopt en gelooft en bestendig in het gebed blijft, zolang is het onoverwonnen..

De gemeente des Heeren heeft behalve van openbare en besliste vijanden ook van valse broeders te lijden, die wanneer aan hunnen eis om volkomene erkenning niet kan worden voldaan, verbitterd worden en zich op elke wijze, in `t bijzonder door de wapenen van leugen en laster zoeken te wreken. Dat leerde Israël na het terugkeren uit de ballingschap in ene smartelijke ervaring aan de Samaritanen. Deze, die in hun hart nog voortdurend, evenals vroeger, heidenen waren, meenden dat hun halve belijdenis van Israëls God, die niet uit een dieperen wortel des geloofs voortkwam, van God, die zich nooit als hun God geopenbaard had en dien zij op eigen hand dienden, hun aanspraak gaf, om met gelijke rechten als Israël ene afdeling van het rijk van God te zijn, en als hun dit ontzegd werd, werden zij Israëls meest verbitterde vijanden..

Wonden. door ene vijandige en scherpe tong arglistig veroorzaakt, branden meer dan vuur, maar God heeft daarvoor balsem..

3.

II. Psalms 120:3, Psalms 120:4. De valse tong, het hoofdwoord in de vorige gedachte wordt wederopgevat: nu wil de gemeente uitspreken, hoezeer zij heeft te lijden onder hetgeen haar wordt aangedaan. Zij doet dat in den vorm ener vraag, op welke zij aanstonds het antwoord bij de hand heeft.

Vers 2

2. a) o HEERE! zo spreek ik dan, vol van vertrouwen, dat ik op het gebed in mijnen tegenspoed verhoring zal vinden, red mijne ziel van de valse lippen, die het op vernietiging van ons volksbestaan toeleggen, terwijl zij den tempelbouw zoeken te verhinderen, van de bedrieglijke tong, die mij met dat doel bij de koningen van Perzië in verdenking zoekt te brengen (Ezra 4:4).

a) 1 Samuel 24:10; 1 Samuel 26:19.

Het is een van de voornaamste kentekenen van het volk Gods, dat het aan zijnen God, gelijk een kind aan de moeder gewend is, dat het in alle omstandigheden deze rechte deur zoekt en vindt en dat het dit ook tot roem van God gaarne belijdt. Duizendmaal spreekt Israël deze ervaring tot eigen troost en versterking uit, en alzo is ook hier aan de spits van deze volksliederen, die ieder kende en in `t harte droeg, ene hoog omhoog gestoken banier, onder welker beschermend teken het vast in `t geloof daarheen wandelt. Het wil daarmee zeggen, wat zijn zalige praxis is, hoe God Zijn volk kent, en hoe het volk zijnen God kent en weet (Jeremiah 9:24): "Wij roepen, Hij antwoordt." Zolang een hart hoopt en gelooft en bestendig in het gebed blijft, zolang is het onoverwonnen..

De gemeente des Heeren heeft behalve van openbare en besliste vijanden ook van valse broeders te lijden, die wanneer aan hunnen eis om volkomene erkenning niet kan worden voldaan, verbitterd worden en zich op elke wijze, in `t bijzonder door de wapenen van leugen en laster zoeken te wreken. Dat leerde Israël na het terugkeren uit de ballingschap in ene smartelijke ervaring aan de Samaritanen. Deze, die in hun hart nog voortdurend, evenals vroeger, heidenen waren, meenden dat hun halve belijdenis van Israëls God, die niet uit een dieperen wortel des geloofs voortkwam, van God, die zich nooit als hun God geopenbaard had en dien zij op eigen hand dienden, hun aanspraak gaf, om met gelijke rechten als Israël ene afdeling van het rijk van God te zijn, en als hun dit ontzegd werd, werden zij Israëls meest verbitterde vijanden..

Wonden. door ene vijandige en scherpe tong arglistig veroorzaakt, branden meer dan vuur, maar God heeft daarvoor balsem..

3.

II. Psalms 120:3, Psalms 120:4. De valse tong, het hoofdwoord in de vorige gedachte wordt wederopgevat: nu wil de gemeente uitspreken, hoezeer zij heeft te lijden onder hetgeen haar wordt aangedaan. Zij doet dat in den vorm ener vraag, op welke zij aanstonds het antwoord bij de hand heeft.

Vers 3

3. Wat zal U, zo zou misschien iemand, die zelf nog gene ondervinding heeft opgedaan van zulk ene treurige zaak, als mij thans nederdrukt, ten opzichte van de zo even uitgesprokene klacht mij toevoegen-wat zal U de bedrieglijke tong geven, wanneer gij slechts een grond geweten hebt; of wat zal zij U toevoegen, daar toch hare lasterende rede geen geloof zal vinden bij weldenkenden?

Vers 3

3. Wat zal U, zo zou misschien iemand, die zelf nog gene ondervinding heeft opgedaan van zulk ene treurige zaak, als mij thans nederdrukt, ten opzichte van de zo even uitgesprokene klacht mij toevoegen-wat zal U de bedrieglijke tong geven, wanneer gij slechts een grond geweten hebt; of wat zal zij U toevoegen, daar toch hare lasterende rede geen geloof zal vinden bij weldenkenden?

Vers 4

4. Dit is echter gemakkelijk te zeggen, zo lang men zelf nog niets van de valse tong te lijden had, wanneer men het echter ondervindt zal men wel integendeel zeggen: de lasterende woorden zijn a) scherpe pijlen eens machtigen vijands, pijlen die juist treffen en ter dood toe wonden (Nehemiah 9:3. Psalms 52:4; Psalms 64:4), mitsgaders gloeiende jeneverkolen 1) (Num 33:18 ), die weken lang voortglimmen en van welke de meest verterende gloed uitgaat (James 3:5 v.)

a) Psalms 11:2; Psalms 59:8.

1) Volgens de mening der Arabieren geeft de Genisten, brem- of jeneverstruik de beste houtskolen; deze kolen moeten volgens het bericht van Hiëronymus zeer lang aanblijven, zelfs een jaar lang onder de as voortglimmen. Het is veel gemakkelijker, zegt Fris in zijne uitlegging der Psalmen, ene grote wonde te helen, dan ene lastering goed te maken, die de leugenachtige tong heeft uitgesproken.. 5.

III. Psalms 120:5-Psalms 120:7. Met de diepe zucht: "O wee mij!" terugwijzende op de beelden, die zij te voren bezigde, om haar lijden uit te drukken, gaat de klagende gemeente aanstonds over tot ene verdere zinnebeeldige voorstelling daarvan, en heeft het met haar "wonen" en met haar verlangen naar "vrede" te doen. Zij komt niet ver boven de weeklacht, maar sluit met den schrillen wanklank: "Vrede van de ene en strijd van de andere zijde; " naar "boven dezen dissonant zweeft het hulpgeschrei, waarmee het lied begon, en dat de opheffing van dien toestand afsmeekte."

Vers 4

4. Dit is echter gemakkelijk te zeggen, zo lang men zelf nog niets van de valse tong te lijden had, wanneer men het echter ondervindt zal men wel integendeel zeggen: de lasterende woorden zijn a) scherpe pijlen eens machtigen vijands, pijlen die juist treffen en ter dood toe wonden (Nehemiah 9:3. Psalms 52:4; Psalms 64:4), mitsgaders gloeiende jeneverkolen 1) (Num 33:18 ), die weken lang voortglimmen en van welke de meest verterende gloed uitgaat (James 3:5 v.)

a) Psalms 11:2; Psalms 59:8.

1) Volgens de mening der Arabieren geeft de Genisten, brem- of jeneverstruik de beste houtskolen; deze kolen moeten volgens het bericht van Hiëronymus zeer lang aanblijven, zelfs een jaar lang onder de as voortglimmen. Het is veel gemakkelijker, zegt Fris in zijne uitlegging der Psalmen, ene grote wonde te helen, dan ene lastering goed te maken, die de leugenachtige tong heeft uitgesproken.. 5.

III. Psalms 120:5-Psalms 120:7. Met de diepe zucht: "O wee mij!" terugwijzende op de beelden, die zij te voren bezigde, om haar lijden uit te drukken, gaat de klagende gemeente aanstonds over tot ene verdere zinnebeeldige voorstelling daarvan, en heeft het met haar "wonen" en met haar verlangen naar "vrede" te doen. Zij komt niet ver boven de weeklacht, maar sluit met den schrillen wanklank: "Vrede van de ene en strijd van de andere zijde; " naar "boven dezen dissonant zweeft het hulpgeschrei, waarmee het lied begon, en dat de opheffing van dien toestand afsmeekte."

Vers 5

5. O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik onder mensen van zo ruwe gemoederen als de Moschers, die tussen de Zwarte en Kaspische zee wonen (Genesis 10:2), moet vertoeven: dat ik, alhoewel ik mij hier in mijn vaderland bevind, waarin ik toch een rustig en stil leven mag verwachten, toch als in de tenten Kedars wone, alsof ik mij bevond onder de strijdzuchtige en twistzieke Kedarenen (Genesis 25:13; Genesis 16:12)!

Volgens onze wijze van spreken zouden wij zeggen: onder Turken en Hottentotten. "De ware kerk heeft ten allen tijde onder de wreedste vijanden en onder den druk moeten leven. (2 Timothy 3:12)"

Het is uw plicht om als een Christen te midden ener goddeloze wereld te leven, en het zal u weinig baten uit te roepen: O wee mij! Jezus bad niet, dat Hij uit de wereld zou worden weggenomen, en gij behoeft niet te begeren datgene, waarom Hij niet gebeden heeft. Het is verreweg beter de moeilijkheden in de kracht des Heeren tegen te gaan en Hem daarin te verheerlijken. De vijand is immer op de wacht om enige tegenstrijdigheid in uw gedrag te ontdekken; wees daarom zeer heilig. Bedenk dat aller oog op u gevestigd is, en dat van u meer dan van andere mensen verwacht wordt. Tracht gene aanleiding tot blaam te geven. Laat uwe goedheid de enige fout zijn, die zij in u kunnen ontdekken. Dwing hen van u te zeggen, gelijk zij van Daniël zeiden: Wij zullen tegen dezen Daniël geen gelegenheid vinden, tenzij wij tegen hem iets vinden in de wet zijns Gods. Tracht zowel nuttig als u zelven gelijk te zijn. Misschien denkt gij: indien ik in een meer gunstigen toestand verkeerde, zou ik de zaak des Heeren kunnen dienen, maar ik kan niets goeds doen, waar ik mij nu bevind; doch hoe goddelozer de mensen zijn, in wier midden gij leeft, des te meer behoefte hebben zij aan uwe pogingen om hen te behouden; indien zij gebogen zijn, des te meer behoeven zij door u te worden recht gemaakt; en indien zij afkerig zijn, des te meer moet gij hun trotse harten tot de waarheid keren. Waar is de geneesmeester anders nodig dan daar, waar vele kranken zijn? Waar elders is voor den krijgsman roem te behalen dan in het heetste van den strijd? En wanneer gij afgemat zijt door den strijd en de zonde, die u aan alle zijden ontmoeten, bedenk dan dat alle gelovigen door dezelfde beproeving zijn gegaan. Zij werden niet op donzen bedden ten hemel gedragen, en gij moet niet verwachten gemakkelijker dan zij te zullen reizen. Zij werden geroepen om hun leven tot in den dood te wagen op de hoogten des slagvelds, en gij zult niet eerder gekroond worden, voordat gij verdrukking geleden hebt als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. Zo dan, staat in het geloof, houdt u manlijk, zijt sterk.. Was Mesech een volksstam, die woonde in het tegenwoordige Iberië, en bekend was door zijn zucht naar oorlog, de Kedaren stamden af van Ismaël en waren een nomadenvolk, evenzeer strijdlustig als wreed. Nu wil natuurlijk de dichter niet zeggen, dat hij zich aldaar plaatselijk bevond, maar dat de vijanden, die hem lasterden en in wier midden hij moest verkeren, denzelfden aard hadden, als die strijdlustige volken.

Vers 5

5. O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik onder mensen van zo ruwe gemoederen als de Moschers, die tussen de Zwarte en Kaspische zee wonen (Genesis 10:2), moet vertoeven: dat ik, alhoewel ik mij hier in mijn vaderland bevind, waarin ik toch een rustig en stil leven mag verwachten, toch als in de tenten Kedars wone, alsof ik mij bevond onder de strijdzuchtige en twistzieke Kedarenen (Genesis 25:13; Genesis 16:12)!

Volgens onze wijze van spreken zouden wij zeggen: onder Turken en Hottentotten. "De ware kerk heeft ten allen tijde onder de wreedste vijanden en onder den druk moeten leven. (2 Timothy 3:12)"

Het is uw plicht om als een Christen te midden ener goddeloze wereld te leven, en het zal u weinig baten uit te roepen: O wee mij! Jezus bad niet, dat Hij uit de wereld zou worden weggenomen, en gij behoeft niet te begeren datgene, waarom Hij niet gebeden heeft. Het is verreweg beter de moeilijkheden in de kracht des Heeren tegen te gaan en Hem daarin te verheerlijken. De vijand is immer op de wacht om enige tegenstrijdigheid in uw gedrag te ontdekken; wees daarom zeer heilig. Bedenk dat aller oog op u gevestigd is, en dat van u meer dan van andere mensen verwacht wordt. Tracht gene aanleiding tot blaam te geven. Laat uwe goedheid de enige fout zijn, die zij in u kunnen ontdekken. Dwing hen van u te zeggen, gelijk zij van Daniël zeiden: Wij zullen tegen dezen Daniël geen gelegenheid vinden, tenzij wij tegen hem iets vinden in de wet zijns Gods. Tracht zowel nuttig als u zelven gelijk te zijn. Misschien denkt gij: indien ik in een meer gunstigen toestand verkeerde, zou ik de zaak des Heeren kunnen dienen, maar ik kan niets goeds doen, waar ik mij nu bevind; doch hoe goddelozer de mensen zijn, in wier midden gij leeft, des te meer behoefte hebben zij aan uwe pogingen om hen te behouden; indien zij gebogen zijn, des te meer behoeven zij door u te worden recht gemaakt; en indien zij afkerig zijn, des te meer moet gij hun trotse harten tot de waarheid keren. Waar is de geneesmeester anders nodig dan daar, waar vele kranken zijn? Waar elders is voor den krijgsman roem te behalen dan in het heetste van den strijd? En wanneer gij afgemat zijt door den strijd en de zonde, die u aan alle zijden ontmoeten, bedenk dan dat alle gelovigen door dezelfde beproeving zijn gegaan. Zij werden niet op donzen bedden ten hemel gedragen, en gij moet niet verwachten gemakkelijker dan zij te zullen reizen. Zij werden geroepen om hun leven tot in den dood te wagen op de hoogten des slagvelds, en gij zult niet eerder gekroond worden, voordat gij verdrukking geleden hebt als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. Zo dan, staat in het geloof, houdt u manlijk, zijt sterk.. Was Mesech een volksstam, die woonde in het tegenwoordige Iberië, en bekend was door zijn zucht naar oorlog, de Kedaren stamden af van Ismaël en waren een nomadenvolk, evenzeer strijdlustig als wreed. Nu wil natuurlijk de dichter niet zeggen, dat hij zich aldaar plaatselijk bevond, maar dat de vijanden, die hem lasterden en in wier midden hij moest verkeren, denzelfden aard hadden, als die strijdlustige volken.

Vers 6

6. Mijne ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten, zodat ik al dien strijd en twist moede ben.

Vers 6

6. Mijne ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten, zodat ik al dien strijd en twist moede ben.

Vers 7

7. Ik ben vreedzaam 1) woordelijk: ik ben vrede, maar als ik spreek, als ik slechts den mond open om iets te zeggen, al is het nog zo wel gemeend en dienende tot vrede en welzijn (Romans 14:19), zijn zij aan den oorlog, en zoeken in het onschuldigste woord aanleiding tot nieuwe aanvallen.

1) Wanneer hij zegt: ik ben vreedzaam, dan is dit een verkorte spreekwijze, maar geen duistere, nl. dat geen belediging door hem is gedaan, waardoor gelegenheid tot haat was gegeven. Verder zegt hij, dat hij heeft getracht om hen, die beledigd waren tot zachtheid te stemmen en tot eendracht te bewegen. Want spreken heeft hier dezelfde kracht, als de voorwaarden tot vrede aan te bieden, of over verzoening te handelen..

Het is onjuist vast te stellen, dat bij ontstane onenigheid aan beide zijden de schuld is..

Ook Paulus (Romans 12:18) vermaant met alle mensen vrede te houden, maar wel vooruit ziende dat dit niet alleen van ons zou afhangen, heeft hij er de beperking bijgevoegd: "zoveel mogelijk is, zoveel in u is..

Geloof en verdraag, bemin en waak; in weinige uren is het overwonnen (Genesis 25:14).

Daar wij niet alleen op David zien, maar op Jezus, den Vredevorst, en Hem omringd zien door lippen der leugen en door bedrieglijke tongen- daar wij zien hoe lang de heilige Redder op deze goddeloze wereld vertoefde-daar wij Zijn leven gadeslaan en de grote reden van Zijne komst in de wereld, om vrede te maken en te geven door het bloed des kruises, en toch Hem ter dood toe gehaat en vervolgd zien, kunnen wij er ons niet over verwonderen indien de wereld den gelovige haat. Wij zullen niet zoeken de vriendschap met hen, die den strijd zouden ondernemen tegen den Zoon Gods, indien Hij op aarde ware en wij zullen niet klagen, wanneer wij voor een tijd moeten wonen te midden van strijdzuchtigen en goddelozen. Maar laat ons David volgen, als het voorbeeld van Christus; laat ons in onze droefheid schreeuwen tot den Heere, en Hij zal ons horen. Dat wij onze zielen in lijdzaamheid bezitten en najagen vrede en heiligheid, strevende om het kwade te overwinnen door het goede, en in zachtmoedigheid degenen, die rondom zijn, waarschuwende voor het gevaarlijke van hun toestand..

Vers 7

7. Ik ben vreedzaam 1) woordelijk: ik ben vrede, maar als ik spreek, als ik slechts den mond open om iets te zeggen, al is het nog zo wel gemeend en dienende tot vrede en welzijn (Romans 14:19), zijn zij aan den oorlog, en zoeken in het onschuldigste woord aanleiding tot nieuwe aanvallen.

1) Wanneer hij zegt: ik ben vreedzaam, dan is dit een verkorte spreekwijze, maar geen duistere, nl. dat geen belediging door hem is gedaan, waardoor gelegenheid tot haat was gegeven. Verder zegt hij, dat hij heeft getracht om hen, die beledigd waren tot zachtheid te stemmen en tot eendracht te bewegen. Want spreken heeft hier dezelfde kracht, als de voorwaarden tot vrede aan te bieden, of over verzoening te handelen..

Het is onjuist vast te stellen, dat bij ontstane onenigheid aan beide zijden de schuld is..

Ook Paulus (Romans 12:18) vermaant met alle mensen vrede te houden, maar wel vooruit ziende dat dit niet alleen van ons zou afhangen, heeft hij er de beperking bijgevoegd: "zoveel mogelijk is, zoveel in u is..

Geloof en verdraag, bemin en waak; in weinige uren is het overwonnen (Genesis 25:14).

Daar wij niet alleen op David zien, maar op Jezus, den Vredevorst, en Hem omringd zien door lippen der leugen en door bedrieglijke tongen- daar wij zien hoe lang de heilige Redder op deze goddeloze wereld vertoefde-daar wij Zijn leven gadeslaan en de grote reden van Zijne komst in de wereld, om vrede te maken en te geven door het bloed des kruises, en toch Hem ter dood toe gehaat en vervolgd zien, kunnen wij er ons niet over verwonderen indien de wereld den gelovige haat. Wij zullen niet zoeken de vriendschap met hen, die den strijd zouden ondernemen tegen den Zoon Gods, indien Hij op aarde ware en wij zullen niet klagen, wanneer wij voor een tijd moeten wonen te midden van strijdzuchtigen en goddelozen. Maar laat ons David volgen, als het voorbeeld van Christus; laat ons in onze droefheid schreeuwen tot den Heere, en Hij zal ons horen. Dat wij onze zielen in lijdzaamheid bezitten en najagen vrede en heiligheid, strevende om het kwade te overwinnen door het goede, en in zachtmoedigheid degenen, die rondom zijn, waarschuwende voor het gevaarlijke van hun toestand..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 120". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-120.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile