Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 121

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 121

PSALM 121.

GOD, EEN BEWAARDER. 1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Meenden wij, dat de vorige Psalm een van de 128 kinderen van Asaf tot vervaardiger had, van welke in Ezra 2:41 wordt melding gemaakt onder de uit Babel teruggekeerden, zo ligt nu verder voor de hand, dat deze bezielde zanger met zijne gave van heilige dichtkunst zich niet gedurende de reis zal hebben stil gehouden. In het Apocrief 3de boek van Ezra wordt ons verteld, dat de terugkerenden door Perzische ruiterij begeleid werden (Ezra 1:11), een dat gaf enen man Gods genoegzaam aanleiding, om de ogen van de meer of minder vleselijk gezinde menigte van deze menselijke bescherming af te leiden, en de gemeente als volk van God te laten uitspreken, wien zij voor haren Geleider en Beschermheer erkende (Isaiah 49:10). Zo menen wij in onzen Psalm voor ons te hebben het bedevaartslied van de ballingen, die in het jaar 536 naar de heilige stad terugkeerden. Eerst daardoor wordt het verstaanbaar, waarom in Psalms 121:6 de hoede des Heeren juist genoemd wordt als bewaring voor den steek der zon en der maan. In latere tijden was de Psalm, gelijk het schijnt, het avondlied der heilige optochten van pelgrims, wanneer zij hun laatste nachtkwartier voor Jeruzalem (misschien Jericho, Luke 18:35) betrokken, en wisten dat de bergen, op welke de stad met den tempel lag, reeds zeer nabij waren. De Psalm kan het best worden verstaan, wanneer men hem beschouwt, op gelijke wijze als Psalms 108:1, als een beurtgezang van enkele stemmen en van het gehele koor; in het eerste gedeelte is het de gemeente, uit welke ne stem met het antwoord van het koor gehoord wordt, in het tweede deel de priesterschap, die het volk zegent.

I. Psalms 121:1-Psalms 121:4. De gemeente stelt het zich voor ogen wie haar Helper en Bewaarder is, en zij weet van Hem te verhalen, dat Hij een vertrouwbaar Helper is en een wakend Beschermer.

Ene stem. Ik hef, hulp zoekende en ook vertrouwend hulp verwachtende, mijne ogen op naar de bergen 1), die rondom Jeruzalem zijn (Psalms 125:2), en inzonderheid op de bergen, op welke de heilige stad is gebouwd (Psalms 87:1), van waar mijne hulp komen zal 2).

1) Wij zijn gewoon met de bergen als zodanig het oog naar boven en het gevoel van nabijheid des hemels te verbinden, maar aan het volk van God is die vage algemeenheid van naar boven zien over `t algemeen vreemd. De bergen dienen Israël niet tot een middel en trap om tot God op te stijgen, maar n kring van bergen is het alleen, op welken zijn blik vol hope gevestigd is, en dat is die, op welken God, de Heere is nedergedaald, om aldaar de plaats Zijner woning en rust, het verblijf Zijner ere te hebben, omdat het de plaats Zijner openbaring is. Alle andere bergen, hoe groot en hoog zij ook mogen zijn, zinken als zonder betekenis weg voor deze uitverkorene bergen van Israël..

Dit is een echt pelgrimslied voor hen, die hun ogen opheffen, en hun schreden richten naar Zion. Zij spreken er hun vertrouwen in uit op den Heere, den Bewaarder Israëls, en wekken zichzelven en elkaar tot dit vertrouwen op, verzekerd als zij zijn, dat de Heere hen zal bewaren, dat Zijn oog over hen open zal zijn, opdat hen geen kwaad treffe en zij welbewaard de Godsstad ingaan..

2) Beter: Van waar zal mijne hulp komen? Psalms 121:1, Psalms 121:2 zijn dan ook ten nauwste met elkaar te verbinden. De dichter verwacht het niet van de bergen en heuvelen der aarde, maar van dien God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft en de bergen heeft vastgezet door Zijne kracht. Zijn oog is dan ook gericht op de bergen rondom Jeruzalem en inzonderheid op Zion's heuveltop, waarop de tempel, als woonstede Gods, is gebouwd. Calvijn zegt dan ook: "Beide verzen moeten verenigd worden gelezen. Wanneer ik mijne ogen ophef naar de bergen, zal ik eerst ondervinden, dat zij verkeerd en zonder gunstig gevolg dwalen, totdat zij op God alleen Zijn gevestigd. En tegelijk is dit op te merken, dat hij niet te vergeefs God met dezen bijnaam versiert, omdat God is de Bouwmeester van hemel en aarde, terwijl stilzwijgend de ondankbaarheid der mensen wordt gegispt, wanneer men in Zijn macht geen nut kan vinden.

Want indien we volkomen zouden erkennen, dat Hij de Schepper is, zouden wij er ook van overtuigd zijn, (terwijl de gehele wereld in Zijne hand is en naar Zijn oordeel wordt geregeerd), dat hij met een onmetelijke macht is begaafd." De dichter antwoordt dan ook in het tweede vers, dat Zijne hulp zal komen van den Heere God, den Almachtige, Schepper van hemel en aarde. Daarbij vindt hij rust. Daarin kan hij alleen rust vinden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 121

PSALM 121.

GOD, EEN BEWAARDER. 1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Meenden wij, dat de vorige Psalm een van de 128 kinderen van Asaf tot vervaardiger had, van welke in Ezra 2:41 wordt melding gemaakt onder de uit Babel teruggekeerden, zo ligt nu verder voor de hand, dat deze bezielde zanger met zijne gave van heilige dichtkunst zich niet gedurende de reis zal hebben stil gehouden. In het Apocrief 3de boek van Ezra wordt ons verteld, dat de terugkerenden door Perzische ruiterij begeleid werden (Ezra 1:11), een dat gaf enen man Gods genoegzaam aanleiding, om de ogen van de meer of minder vleselijk gezinde menigte van deze menselijke bescherming af te leiden, en de gemeente als volk van God te laten uitspreken, wien zij voor haren Geleider en Beschermheer erkende (Isaiah 49:10). Zo menen wij in onzen Psalm voor ons te hebben het bedevaartslied van de ballingen, die in het jaar 536 naar de heilige stad terugkeerden. Eerst daardoor wordt het verstaanbaar, waarom in Psalms 121:6 de hoede des Heeren juist genoemd wordt als bewaring voor den steek der zon en der maan. In latere tijden was de Psalm, gelijk het schijnt, het avondlied der heilige optochten van pelgrims, wanneer zij hun laatste nachtkwartier voor Jeruzalem (misschien Jericho, Luke 18:35) betrokken, en wisten dat de bergen, op welke de stad met den tempel lag, reeds zeer nabij waren. De Psalm kan het best worden verstaan, wanneer men hem beschouwt, op gelijke wijze als Psalms 108:1, als een beurtgezang van enkele stemmen en van het gehele koor; in het eerste gedeelte is het de gemeente, uit welke ne stem met het antwoord van het koor gehoord wordt, in het tweede deel de priesterschap, die het volk zegent.

I. Psalms 121:1-Psalms 121:4. De gemeente stelt het zich voor ogen wie haar Helper en Bewaarder is, en zij weet van Hem te verhalen, dat Hij een vertrouwbaar Helper is en een wakend Beschermer.

Ene stem. Ik hef, hulp zoekende en ook vertrouwend hulp verwachtende, mijne ogen op naar de bergen 1), die rondom Jeruzalem zijn (Psalms 125:2), en inzonderheid op de bergen, op welke de heilige stad is gebouwd (Psalms 87:1), van waar mijne hulp komen zal 2).

1) Wij zijn gewoon met de bergen als zodanig het oog naar boven en het gevoel van nabijheid des hemels te verbinden, maar aan het volk van God is die vage algemeenheid van naar boven zien over `t algemeen vreemd. De bergen dienen Israël niet tot een middel en trap om tot God op te stijgen, maar n kring van bergen is het alleen, op welken zijn blik vol hope gevestigd is, en dat is die, op welken God, de Heere is nedergedaald, om aldaar de plaats Zijner woning en rust, het verblijf Zijner ere te hebben, omdat het de plaats Zijner openbaring is. Alle andere bergen, hoe groot en hoog zij ook mogen zijn, zinken als zonder betekenis weg voor deze uitverkorene bergen van Israël..

Dit is een echt pelgrimslied voor hen, die hun ogen opheffen, en hun schreden richten naar Zion. Zij spreken er hun vertrouwen in uit op den Heere, den Bewaarder Israëls, en wekken zichzelven en elkaar tot dit vertrouwen op, verzekerd als zij zijn, dat de Heere hen zal bewaren, dat Zijn oog over hen open zal zijn, opdat hen geen kwaad treffe en zij welbewaard de Godsstad ingaan..

2) Beter: Van waar zal mijne hulp komen? Psalms 121:1, Psalms 121:2 zijn dan ook ten nauwste met elkaar te verbinden. De dichter verwacht het niet van de bergen en heuvelen der aarde, maar van dien God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft en de bergen heeft vastgezet door Zijne kracht. Zijn oog is dan ook gericht op de bergen rondom Jeruzalem en inzonderheid op Zion's heuveltop, waarop de tempel, als woonstede Gods, is gebouwd. Calvijn zegt dan ook: "Beide verzen moeten verenigd worden gelezen. Wanneer ik mijne ogen ophef naar de bergen, zal ik eerst ondervinden, dat zij verkeerd en zonder gunstig gevolg dwalen, totdat zij op God alleen Zijn gevestigd. En tegelijk is dit op te merken, dat hij niet te vergeefs God met dezen bijnaam versiert, omdat God is de Bouwmeester van hemel en aarde, terwijl stilzwijgend de ondankbaarheid der mensen wordt gegispt, wanneer men in Zijn macht geen nut kan vinden.

Want indien we volkomen zouden erkennen, dat Hij de Schepper is, zouden wij er ook van overtuigd zijn, (terwijl de gehele wereld in Zijne hand is en naar Zijn oordeel wordt geregeerd), dat hij met een onmetelijke macht is begaafd." De dichter antwoordt dan ook in het tweede vers, dat Zijne hulp zal komen van den Heere God, den Almachtige, Schepper van hemel en aarde. Daarbij vindt hij rust. Daarin kan hij alleen rust vinden.

Vers 2

2. Koor der gemeente. Mijne hulp is van den HEERE, die hemel en aarde gemaakt heeft, en als zodanig een onuitputtelijken rijkdom van hulpmiddelen en zegeningen bezit (Psalms 115:15); Hij toch heeft op die bergen Zijne woning gekozen (Psalms 68:17), en van daar Zijne hulp en Zijnen zegen beloofd (Psalms 3:5; Psalms 20:3; Psalms 133:3. Exodus 20:24).

Vraag en antwoord zijn geheel in den geest der Oud-Testamentische gemeente. Zij heft hare ogen op naar de bergen der belofte, maar hare hulp komt van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft; de bergen dienen alleen tot een bepaald onderpand van vertrouwen, zonder dat het daarom aan iets geschapens verbonden is.

Vers 2

2. Koor der gemeente. Mijne hulp is van den HEERE, die hemel en aarde gemaakt heeft, en als zodanig een onuitputtelijken rijkdom van hulpmiddelen en zegeningen bezit (Psalms 115:15); Hij toch heeft op die bergen Zijne woning gekozen (Psalms 68:17), en van daar Zijne hulp en Zijnen zegen beloofd (Psalms 3:5; Psalms 20:3; Psalms 133:3. Exodus 20:24).

Vraag en antwoord zijn geheel in den geest der Oud-Testamentische gemeente. Zij heft hare ogen op naar de bergen der belofte, maar hare hulp komt van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft; de bergen dienen alleen tot een bepaald onderpand van vertrouwen, zonder dat het daarom aan iets geschapens verbonden is.

Vers 3

3. Ene stem. Hij zal, daar Hij Zich zelven u ten Helper gesteld heeft, uwen voet op den moeielijken en gevaarvollen weg, dien gij hebt te bewandelen, niet laten wankelen, zodat u enig ongeluk zou overkomen (Psalms 38:17; Psalms 66:9); uw Bewaarder, die beloofd heeft dit overal voor u te zullen zijn (Genesis 28:15. Isaiah 43:1), zal niet sluimeren1), zal geen enkel ogenblik, bij dag noch bij nacht, u uit het oog verliezen, of ophouden nauwlettend over u te waken.

1) Ofschoon het gebeurt, dat de gelovigen dikwijls wankelen, ja vallen, dewijl God hen echter met Zijne kracht bestraalt, worden zij gezegd recht te staan. Doch dewijl het moeilijk is, onder zo vele gevaren, die hun ieder ogenblik overvallen, om van zorge en vrees zich vrij te houden, getuigt tegelijk de Profeet, dat God altijd door de wacht houdt..

Vers 3

3. Ene stem. Hij zal, daar Hij Zich zelven u ten Helper gesteld heeft, uwen voet op den moeielijken en gevaarvollen weg, dien gij hebt te bewandelen, niet laten wankelen, zodat u enig ongeluk zou overkomen (Psalms 38:17; Psalms 66:9); uw Bewaarder, die beloofd heeft dit overal voor u te zullen zijn (Genesis 28:15. Isaiah 43:1), zal niet sluimeren1), zal geen enkel ogenblik, bij dag noch bij nacht, u uit het oog verliezen, of ophouden nauwlettend over u te waken.

1) Ofschoon het gebeurt, dat de gelovigen dikwijls wankelen, ja vallen, dewijl God hen echter met Zijne kracht bestraalt, worden zij gezegd recht te staan. Doch dewijl het moeilijk is, onder zo vele gevaren, die hun ieder ogenblik overvallen, om van zorge en vrees zich vrij te houden, getuigt tegelijk de Profeet, dat God altijd door de wacht houdt..

Vers 4

4. Koor der gemeente. Ziet, gelijk daaromtrent geen twijfel kan zijn, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen, alsof de vermoeienis over Hem ene macht zou hebben als over ons mensen, en alsof er bij Hem enige verandering en afwisseling van licht en duisternis zijn zou (James 1:16); Zijne ogen zijn altijd over Israël open.

Vers 4

4. Koor der gemeente. Ziet, gelijk daaromtrent geen twijfel kan zijn, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen, alsof de vermoeienis over Hem ene macht zou hebben als over ons mensen, en alsof er bij Hem enige verandering en afwisseling van licht en duisternis zijn zou (James 1:16); Zijne ogen zijn altijd over Israël open.

Vers 5

5. II. Psalms 121:5-Psalms 121:8. De priesters, die nu hun ambt bedienen om de gemeente te zegenen, nemen den eersten zin uit den hun geschonken zegen (Numbers 6:23): "De Heere behoede u," en geven daaraan, nadat vooraf (Psalms 121:5) ne stem uit hen dit behoeden in zijne betekenis voor de tegenwoordige reis nader bepaald heeft, ene drievoudige wending (Psalms 121:7a en 7b, Psalms 121:8), om alzo het drievoudig "Heere" van den Aronietischen zegen ook hier in toepassing te brengen.

5. Stem van nen priester. De HEERE is uw Bewaarder, o Israël, Zijn volk; de HEERE is uwe schaduw aan uwe rechterhand, die den pelgrimsstaf vasthoudt, om u onder Zijne bescherming te hebben, u te bewaren voor de hitte der zon (Psalms 121:6).

Het is oneindige wijsheid, die bestuurt, en oneindige macht die uitwerkt de veiligheid van hen, die zich onder Gods bescherming hebben gesteld. Hij, die de Bewaker is van Zijne kerk in `t algemeen, verbindt Zich om ieder gelovige in `t bijzonder met dezelfde wijsheid, dezelfde macht en dezelfde beloften te bewaren. Hij, die Israël bewaarde, is uw Bewaarder. De Herder van de kudde is de Herder van elk schaap en zal er voor zorg dragen, dat niet n zelfs niet een van de kleinsten, verloren ga. Hij is nooit moede. Niet alleen slaapt Hij niet, maar zelfs sluimert Hij niet..

In de rechterhand had men het zwaard ter verdediging, of den staf der sterkte. Hierop vallen de vijanden, de tegenstanders aan. Maar de Heere zou aan de rechterhand staan, om te beschermen en om te sterken, opdat de reis veilig zou worden volbracht.

Vers 5

5. II. Psalms 121:5-Psalms 121:8. De priesters, die nu hun ambt bedienen om de gemeente te zegenen, nemen den eersten zin uit den hun geschonken zegen (Numbers 6:23): "De Heere behoede u," en geven daaraan, nadat vooraf (Psalms 121:5) ne stem uit hen dit behoeden in zijne betekenis voor de tegenwoordige reis nader bepaald heeft, ene drievoudige wending (Psalms 121:7a en 7b, Psalms 121:8), om alzo het drievoudig "Heere" van den Aronietischen zegen ook hier in toepassing te brengen.

5. Stem van nen priester. De HEERE is uw Bewaarder, o Israël, Zijn volk; de HEERE is uwe schaduw aan uwe rechterhand, die den pelgrimsstaf vasthoudt, om u onder Zijne bescherming te hebben, u te bewaren voor de hitte der zon (Psalms 121:6).

Het is oneindige wijsheid, die bestuurt, en oneindige macht die uitwerkt de veiligheid van hen, die zich onder Gods bescherming hebben gesteld. Hij, die de Bewaker is van Zijne kerk in `t algemeen, verbindt Zich om ieder gelovige in `t bijzonder met dezelfde wijsheid, dezelfde macht en dezelfde beloften te bewaren. Hij, die Israël bewaarde, is uw Bewaarder. De Herder van de kudde is de Herder van elk schaap en zal er voor zorg dragen, dat niet n zelfs niet een van de kleinsten, verloren ga. Hij is nooit moede. Niet alleen slaapt Hij niet, maar zelfs sluimert Hij niet..

In de rechterhand had men het zwaard ter verdediging, of den staf der sterkte. Hierop vallen de vijanden, de tegenstanders aan. Maar de Heere zou aan de rechterhand staan, om te beschermen en om te sterken, opdat de reis veilig zou worden volbracht.

Vers 6

6. De zon zal u des daags niet steken (2 Kings 4:19 ), wanneer gij onder zijn verzengenden gloed moet reizen, noch de maan des nachts 1), wanneer gij u op uw leger onder den vrijen hemel bevind, u enige schade aanbrengen.

1) Met deze woorden vermeldt hij de vrucht van Gods tegenwoordigheid en verzekert, dat de gelovigen veilig zijn voor alle tegenspoeden, dewijl wij door de hand Gods worden beschermd. De zin is, dat, ofschoon de gelovigen aan de ellende van het menselijk leven zo onderscheiden zijn blootgesteld, de schaduw Gods altijd aan hun zijde is, opdat zij er geen schade van gevoelen. Evenwel belooft hij hier niet zodanige bewijzen van gunste aan de kinderen Gods, dat zij vrij zullen blijven van alle moeilijkheden, maar slechts, dat door dezen troost hun smarten zullen verlicht worden, dat zij door de gunst Gods van alle verderfelijke schade bevrijd zouden zijn, zoals hij het in de volgende verzen duidelijk uitdrukt dat God z van alle rampen hun Bewaarder zal wezen, dat Hij hun leven ongedeerd bewaart..

De Heere bedekt niet alleen des daags de vromen met Zijne schaduw, dat hun de hete zonnestraal niet steke, zelfs des nachts wendt Hij het dikwijls te verblindend schijnsel der maan van hun oog af. Meer waarachtig en lieflijk kon Gods tederheid en zorgvuldigheid niet worden voorgesteld; de liefde van den hemelsen Vader schittert in deze enige vergelijking als in den zachtsten, verblijdendsten maneschijn..

Weet gij reeds iets bij eigene ervaring van de hitte der zon hij dag en van de maan bij nacht, in geestelijken zin opgevat? Hoe schoon de zon ook bij dag, hoe lieflijk de maan `s nachts voor uw aangezicht komt, zodat gij er een welgevallen in hebben moogt, toch brengt de zon ene zo stekende hitte aan, en de maan, in `t Oosten ten minste, een zo verblindenden glans, dat men het aangezicht er voor moet beschermen. De hitte, door welke de ziel wordt geraakt, zijn de aanvechtingen en verzoekingen, die duivel, wereld en vlees veroorzaken; deze weten daarbij ook met den bedriegelijken glans der zonde uwe ogen te verblinden, zodat gij blindelings in de netten gaat, die zij u stellen. Waar zult gij in zulk ene verzoeking bescherming vinden, waar kracht, om ze te overwinnen? De Heere is uwe schaduw aan uwe rechterhand, zodat gij midden in den strijd verkwikking vindt, als de moede wandelaar in de schaduw van den boom; de verkwikking nu komt uit Zijn woord, dat als ene bron van levend water in uwe bezwijkende ziel stroomt en tevens als een scherp, tweesnijdend zwaard in uwe hand alle vijanden ter aarde stoot.

Vers 6

6. De zon zal u des daags niet steken (2 Kings 4:19 ), wanneer gij onder zijn verzengenden gloed moet reizen, noch de maan des nachts 1), wanneer gij u op uw leger onder den vrijen hemel bevind, u enige schade aanbrengen.

1) Met deze woorden vermeldt hij de vrucht van Gods tegenwoordigheid en verzekert, dat de gelovigen veilig zijn voor alle tegenspoeden, dewijl wij door de hand Gods worden beschermd. De zin is, dat, ofschoon de gelovigen aan de ellende van het menselijk leven zo onderscheiden zijn blootgesteld, de schaduw Gods altijd aan hun zijde is, opdat zij er geen schade van gevoelen. Evenwel belooft hij hier niet zodanige bewijzen van gunste aan de kinderen Gods, dat zij vrij zullen blijven van alle moeilijkheden, maar slechts, dat door dezen troost hun smarten zullen verlicht worden, dat zij door de gunst Gods van alle verderfelijke schade bevrijd zouden zijn, zoals hij het in de volgende verzen duidelijk uitdrukt dat God z van alle rampen hun Bewaarder zal wezen, dat Hij hun leven ongedeerd bewaart..

De Heere bedekt niet alleen des daags de vromen met Zijne schaduw, dat hun de hete zonnestraal niet steke, zelfs des nachts wendt Hij het dikwijls te verblindend schijnsel der maan van hun oog af. Meer waarachtig en lieflijk kon Gods tederheid en zorgvuldigheid niet worden voorgesteld; de liefde van den hemelsen Vader schittert in deze enige vergelijking als in den zachtsten, verblijdendsten maneschijn..

Weet gij reeds iets bij eigene ervaring van de hitte der zon hij dag en van de maan bij nacht, in geestelijken zin opgevat? Hoe schoon de zon ook bij dag, hoe lieflijk de maan `s nachts voor uw aangezicht komt, zodat gij er een welgevallen in hebben moogt, toch brengt de zon ene zo stekende hitte aan, en de maan, in `t Oosten ten minste, een zo verblindenden glans, dat men het aangezicht er voor moet beschermen. De hitte, door welke de ziel wordt geraakt, zijn de aanvechtingen en verzoekingen, die duivel, wereld en vlees veroorzaken; deze weten daarbij ook met den bedriegelijken glans der zonde uwe ogen te verblinden, zodat gij blindelings in de netten gaat, die zij u stellen. Waar zult gij in zulk ene verzoeking bescherming vinden, waar kracht, om ze te overwinnen? De Heere is uwe schaduw aan uwe rechterhand, zodat gij midden in den strijd verkwikking vindt, als de moede wandelaar in de schaduw van den boom; de verkwikking nu komt uit Zijn woord, dat als ene bron van levend water in uwe bezwijkende ziel stroomt en tevens als een scherp, tweesnijdend zwaard in uwe hand alle vijanden ter aarde stoot.

Vers 7

7. Koor van priesters. De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, van welken aard het moge zijn en van waar het moge dreigen; uwe ziel zal Hij bewaren, uw leven in- en uitwendig.

Vers 7

7. Koor van priesters. De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, van welken aard het moge zijn en van waar het moge dreigen; uwe ziel zal Hij bewaren, uw leven in- en uitwendig.

Vers 8

8. De HEERE zal uwen uitgang uit het land der dienstbaarheid, uit Babel, dat nu achter u ligt, en uwen ingang in het voor u liggende heilige land bewaren; daarin behoede Hij begin en einde van al uwe ondernemingen (1 Kings 3:7 ), van nu aan, nu een nieuwe tijd van genade voor ons is aangebroken, tot in der eeuwigheid; want Zijne gemeente sterft niet, al wisselen ook nieuwe leden de vorigen af.

Ons leven is vol van uit- en ingaan, van het uitgaan uit den moederschoot en het intreden in de wereld tot het uitgaan uit het stervend lichaam en het ingaan in de eeuwigheid. Aan den morgen des levens gaat men uit, men leeft en werkt al zijnen tijd onder voortdurend uit- en ingaan in deze loopbaan vol afwisseling, het wordt avond, men keert weer naar huis-hoe zalig is dan voor den armen, kortzichtigen, feilbaren mens het: "van nu aan" der eeuwigdurende bescherming des Heeren..

Het uitgaan uit dit leven en het ingaan in de eeuwige tabernakelen, dat is het doel van het leven, de eerste van alle zorgen, de hoogste van alle verheugingen. -O Heere! wij zijn allen vreemdelingen. wij wensten ook ware bedevaartgangers te worden.

Hier betekent uitgaan en ingaan (anders dan 1 Samuel 18:13, 1 Samuel 18:16. Acts 1:21) in `t algemeen iets verrichten, van welken aard het ook zij; want alle bedrijven zijn begrepen onder deze twee soorten, van uitgaan tot de openbare en van inkomen tot bijzondere bezigheden, of van uitgaan tot het beginnen, en van ingaan tot voleinding des werks..

Zal zulk een Psalm ook ons reislied niet zijn?.

Vers 8

8. De HEERE zal uwen uitgang uit het land der dienstbaarheid, uit Babel, dat nu achter u ligt, en uwen ingang in het voor u liggende heilige land bewaren; daarin behoede Hij begin en einde van al uwe ondernemingen (1 Kings 3:7 ), van nu aan, nu een nieuwe tijd van genade voor ons is aangebroken, tot in der eeuwigheid; want Zijne gemeente sterft niet, al wisselen ook nieuwe leden de vorigen af.

Ons leven is vol van uit- en ingaan, van het uitgaan uit den moederschoot en het intreden in de wereld tot het uitgaan uit het stervend lichaam en het ingaan in de eeuwigheid. Aan den morgen des levens gaat men uit, men leeft en werkt al zijnen tijd onder voortdurend uit- en ingaan in deze loopbaan vol afwisseling, het wordt avond, men keert weer naar huis-hoe zalig is dan voor den armen, kortzichtigen, feilbaren mens het: "van nu aan" der eeuwigdurende bescherming des Heeren..

Het uitgaan uit dit leven en het ingaan in de eeuwige tabernakelen, dat is het doel van het leven, de eerste van alle zorgen, de hoogste van alle verheugingen. -O Heere! wij zijn allen vreemdelingen. wij wensten ook ware bedevaartgangers te worden.

Hier betekent uitgaan en ingaan (anders dan 1 Samuel 18:13, 1 Samuel 18:16. Acts 1:21) in `t algemeen iets verrichten, van welken aard het ook zij; want alle bedrijven zijn begrepen onder deze twee soorten, van uitgaan tot de openbare en van inkomen tot bijzondere bezigheden, of van uitgaan tot het beginnen, en van ingaan tot voleinding des werks..

Zal zulk een Psalm ook ons reislied niet zijn?.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 121". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-121.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile