Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 119

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 119

PSALM 119. DER CHRISTENEN GOUDEN A.B.C. VAN LOF, LIEFDE, KRACHT EN NUT VAN GODS WOORD.

Met dit opschrift willen wij niet daarvoor rechten, dat het den Psalm der Christenen gouden A.B.C. noemt, daar hij toch volgens zijn oorsprong tot het volk van God in het Oude Testament behoort en volgens zijn inhoud op het Woord van God in het Oude Testament, op de Wet en de Profeten betrekking heeft; wij mogen evenmin er ons aan stoten, dat van een A.B.C. of een voortgaande rij van letters naar de orde van het alfabet in de verschillende verzen van onzen Bijbel niets is op te merken. Het opschrift handelt hier volgens de Apostolische grondstelling (1 Corinthians 3:21) "alles is het uwe", wanneer het iets, dat in de eerste plaats voor Israël bedoeld is en volgens den Hebreeuwsen grondtekst juist is, zonder meer op de Christenen overdraagt. Terwijl de Psalm in bijzonderen overvloed uit elkaar zet wat het Woord Gods voor den mens is en hoe de mens zich ten opzichte van dat Woord moet gedragen, zo is het inderdaad een gouden lied in hetgeen het van den lof, de liefde de kracht en de nuttigheid van dit Woord zegt. Zullen wij enen vervaardiger noemen, zo komt ons geen naam meer voor de aandacht, dan die, van wie het heet, dat hij een waar schriftgeleerde was in de wet van Mozes (Ezra 7:6 ). Hoe het kwam, dat Ezra aanstonds bij zijn terugkeren uit de Babylonische ballingschap en het openen zijner werkzaamheid in het heilige land zich zelven zulk een schriftgeleerde betoonde, daarvan geeft onze Psalm in Psalms 119:9, en 99, verklaring: reeds in zijne jeugd, onder velerlei hoon en verdrukking in het vreemde land, heeft hij er zijn hart op gezet, om de wet des Heren te zoeken en te doen; en die zo de kracht van Gods Woord aan zijn eigen hart heeft ervaren, was ook wel geschikt, om in Israël geboden en rechten te leren (Ezra 6:10)..

De dichter wordt ons niet genoemd. Velen houden David voor den vervaardiger: o.a. onze Staten-Overzetters. Calvijn doet er geen onderzoek na, maar spreekt eenvoudig in zijn verklaring telkens van den Profeet (Profeta) en een enkele maal noemt hij den naam van David. Anderen zijn van gevoelen, zoals Dchsel, Donner, e.a. dat het Ezra is geweest. Nog anderen, dat een gevangene in de dagen der Griekse Overheersing het lied in zijn gevangenschap heeft vervaardigd. Wie hij echter ook is geweest, hij was een man, geïnspireerd door den H.Geest en wiens oogmerk het was, om de heerlijkheid van Gods Woord te bezingen. Er is dan ook maar n vers (Psalms 119:122) waarin het Woord Gods niet ter sprake wordt gebracht. Hij verwisselt de benaming Woord met wet, bevelen, rechten, geboden, reden, toezeggingen, inzettingen, ordinantiën en getuigenissen. Van dat Woord heeft hij op bijzondere wijze de kracht en waarheid ondervonden. Het is hem geweest tot troost en tot sterkte, tot blijdschap en tot onderwijzing.

Het getal verzen van dezen grootsten, niet alleen onder de alfabetische liederen (vgl. bij de op Psalms 9:1), maar onder de Psalmen in `t algemeen, is ene multiplicatie van 8 maal 22 (176), daar nu het getal der letters van het Hebreeuwse alfabet 22 bedraagt, zo komen voor elke letter 8 verzen. Daarnaar zullen wij de afdelingen nemen, ze niet gelijk elders, naar de opvolging der cijfers, maar ze volgens de Hebreeuwse letter den lezer voorstellende.

Aleph. Psalms 119:1-Psalms 119:8. Zalig degenen, die volgens Gods Woord zich gedragen en getrouw zich daaraan houden. O, dat ik een van die ware!

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 119

PSALM 119. DER CHRISTENEN GOUDEN A.B.C. VAN LOF, LIEFDE, KRACHT EN NUT VAN GODS WOORD.

Met dit opschrift willen wij niet daarvoor rechten, dat het den Psalm der Christenen gouden A.B.C. noemt, daar hij toch volgens zijn oorsprong tot het volk van God in het Oude Testament behoort en volgens zijn inhoud op het Woord van God in het Oude Testament, op de Wet en de Profeten betrekking heeft; wij mogen evenmin er ons aan stoten, dat van een A.B.C. of een voortgaande rij van letters naar de orde van het alfabet in de verschillende verzen van onzen Bijbel niets is op te merken. Het opschrift handelt hier volgens de Apostolische grondstelling (1 Corinthians 3:21) "alles is het uwe", wanneer het iets, dat in de eerste plaats voor Israël bedoeld is en volgens den Hebreeuwsen grondtekst juist is, zonder meer op de Christenen overdraagt. Terwijl de Psalm in bijzonderen overvloed uit elkaar zet wat het Woord Gods voor den mens is en hoe de mens zich ten opzichte van dat Woord moet gedragen, zo is het inderdaad een gouden lied in hetgeen het van den lof, de liefde de kracht en de nuttigheid van dit Woord zegt. Zullen wij enen vervaardiger noemen, zo komt ons geen naam meer voor de aandacht, dan die, van wie het heet, dat hij een waar schriftgeleerde was in de wet van Mozes (Ezra 7:6 ). Hoe het kwam, dat Ezra aanstonds bij zijn terugkeren uit de Babylonische ballingschap en het openen zijner werkzaamheid in het heilige land zich zelven zulk een schriftgeleerde betoonde, daarvan geeft onze Psalm in Psalms 119:9, en 99, verklaring: reeds in zijne jeugd, onder velerlei hoon en verdrukking in het vreemde land, heeft hij er zijn hart op gezet, om de wet des Heren te zoeken en te doen; en die zo de kracht van Gods Woord aan zijn eigen hart heeft ervaren, was ook wel geschikt, om in Israël geboden en rechten te leren (Ezra 6:10)..

De dichter wordt ons niet genoemd. Velen houden David voor den vervaardiger: o.a. onze Staten-Overzetters. Calvijn doet er geen onderzoek na, maar spreekt eenvoudig in zijn verklaring telkens van den Profeet (Profeta) en een enkele maal noemt hij den naam van David. Anderen zijn van gevoelen, zoals Dchsel, Donner, e.a. dat het Ezra is geweest. Nog anderen, dat een gevangene in de dagen der Griekse Overheersing het lied in zijn gevangenschap heeft vervaardigd. Wie hij echter ook is geweest, hij was een man, geïnspireerd door den H.Geest en wiens oogmerk het was, om de heerlijkheid van Gods Woord te bezingen. Er is dan ook maar n vers (Psalms 119:122) waarin het Woord Gods niet ter sprake wordt gebracht. Hij verwisselt de benaming Woord met wet, bevelen, rechten, geboden, reden, toezeggingen, inzettingen, ordinantiën en getuigenissen. Van dat Woord heeft hij op bijzondere wijze de kracht en waarheid ondervonden. Het is hem geweest tot troost en tot sterkte, tot blijdschap en tot onderwijzing.

Het getal verzen van dezen grootsten, niet alleen onder de alfabetische liederen (vgl. bij de op Psalms 9:1), maar onder de Psalmen in `t algemeen, is ene multiplicatie van 8 maal 22 (176), daar nu het getal der letters van het Hebreeuwse alfabet 22 bedraagt, zo komen voor elke letter 8 verzen. Daarnaar zullen wij de afdelingen nemen, ze niet gelijk elders, naar de opvolging der cijfers, maar ze volgens de Hebreeuwse letter den lezer voorstellende.

Aleph. Psalms 119:1-Psalms 119:8. Zalig degenen, die volgens Gods Woord zich gedragen en getrouw zich daaraan houden. O, dat ik een van die ware!

Vers 1

1. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel 1), zijn zij, die ook de verborgene neigingen en begeerten huns harten zonder geveinsdheid naar den wil Gods richten, die in de wet des HEEREN gaan 2), die haar en niets anders ten richtsnoer van hun leven gesteld hebben (Psalms 1:1; Psalms 112:1).

1) Onder oprechten hebben we volgens den grondtekst te verstaan, degenen, wier wegen onbestraffelijk zijn. Eigenlijk betekent het woord in den grondtekst volmaakten, niet in den zin van volmaakten, zonder zonde, want dezulken kent de H. Schrift hier op aarde niet, maar van degenen, die door de genade Gods niet alleen innerlijk, maar ook uiterlijk, d.i. in belijdenis en wandel begeren te leven, en in beginsel leven naar de Wet, in overeenstemming met de ordinantiën Gods.

2) De wereld zoekt in rijkdom en eer haar geluk en vindt ze niet. Gods Woord is de goudmijn, waarin wij moeten graven, wanneer wij voor eeuwig willen gelukkig worden.

Vers 1

1. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel 1), zijn zij, die ook de verborgene neigingen en begeerten huns harten zonder geveinsdheid naar den wil Gods richten, die in de wet des HEEREN gaan 2), die haar en niets anders ten richtsnoer van hun leven gesteld hebben (Psalms 1:1; Psalms 112:1).

1) Onder oprechten hebben we volgens den grondtekst te verstaan, degenen, wier wegen onbestraffelijk zijn. Eigenlijk betekent het woord in den grondtekst volmaakten, niet in den zin van volmaakten, zonder zonde, want dezulken kent de H. Schrift hier op aarde niet, maar van degenen, die door de genade Gods niet alleen innerlijk, maar ook uiterlijk, d.i. in belijdenis en wandel begeren te leven, en in beginsel leven naar de Wet, in overeenstemming met de ordinantiën Gods.

2) De wereld zoekt in rijkdom en eer haar geluk en vindt ze niet. Gods Woord is de goudmijn, waarin wij moeten graven, wanneer wij voor eeuwig willen gelukkig worden.

Vers 2

2. Welgelukzalig zijn zij, die Zijne getuigenissen 1) onderhouden. die, waar zij uit zich zelve daartoe onbekwaam zijn, Hem van ganser harte zoeken en Zijne genadige hulp afsmeken;

1) Gelijk hier de wet des Heren (Psalms 119:1) en Zijne getuigenissen worden samengevoegd, zo leest men het ook Isaiah 8:20. Door deze getuigenissen wordt het Woord Gods verstaan voor zover de Heere God, als een onfeilbaar een alleen geloofwaardig getuige, daarin spreekt en getuigenis doet van zulke dingen, die men zonder Zijne openbaring niet zou kennen, namelijk van Zich zelven, Zijne wegen en werken en inzonderheid van den plicht des zondaars omtrent Hem.

In het tweede vers noemt hij hen welgelukzalig, niet die hun wijsheid bij zich zelven zoeken, of die zich naar eigen mening ene heiligheid toedichten, maar wie aan de kennis Gods en van Zijn Wet zich verbonden gevoelen. Maar opdat wij mogen weten, dat God volstrekt niet tevreden is met een ogendienst, eist Hij ook een zuivere aandoening des harten. En zeker, indien God alleen geschikt is rechter en beoordeler van ons leven te zijn, is het niet genoeg, met alle macht gehoorzaamheid te betonen, indien niet de waarheid des harten de eerste plaats inneemt..

Vers 2

2. Welgelukzalig zijn zij, die Zijne getuigenissen 1) onderhouden. die, waar zij uit zich zelve daartoe onbekwaam zijn, Hem van ganser harte zoeken en Zijne genadige hulp afsmeken;

1) Gelijk hier de wet des Heren (Psalms 119:1) en Zijne getuigenissen worden samengevoegd, zo leest men het ook Isaiah 8:20. Door deze getuigenissen wordt het Woord Gods verstaan voor zover de Heere God, als een onfeilbaar een alleen geloofwaardig getuige, daarin spreekt en getuigenis doet van zulke dingen, die men zonder Zijne openbaring niet zou kennen, namelijk van Zich zelven, Zijne wegen en werken en inzonderheid van den plicht des zondaars omtrent Hem.

In het tweede vers noemt hij hen welgelukzalig, niet die hun wijsheid bij zich zelven zoeken, of die zich naar eigen mening ene heiligheid toedichten, maar wie aan de kennis Gods en van Zijn Wet zich verbonden gevoelen. Maar opdat wij mogen weten, dat God volstrekt niet tevreden is met een ogendienst, eist Hij ook een zuivere aandoening des harten. En zeker, indien God alleen geschikt is rechter en beoordeler van ons leven te zijn, is het niet genoeg, met alle macht gehoorzaamheid te betonen, indien niet de waarheid des harten de eerste plaats inneemt..

Vers 3

3. Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijne wegen.

Of: "gene werkers der ongerechtigheid zijn, die wandelen in Zijne wegen," d.i. de ware godvrezenden gaan niet met voorweten en voornemen op den weg der zonde, zij volharden op dien niet. Alzo is deze spreekwijze gebezigd Job 31:3; Job 34:8. Psalms 5:6; Psalms 6:8; Psalms 125:5. 10:29 Luke 13:27. Want anders is er geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt (Ecclesiastes 7:20).. Deze geboden te volbrengen is de eis van het genadeverbond, en zonder het volbrengen kan niemand deel krijgen aan de goederen des verbonds. Wat blijft er dan over voor den zondaar, dan zich in zijne onmacht neer te leggen voor den troon van Gods genade en Gods geboden in gebeden te veranderen, dat Hij in ons werke het willen en volbrengen naar Zijn welbehagen?

Vers 3

3. Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijne wegen.

Of: "gene werkers der ongerechtigheid zijn, die wandelen in Zijne wegen," d.i. de ware godvrezenden gaan niet met voorweten en voornemen op den weg der zonde, zij volharden op dien niet. Alzo is deze spreekwijze gebezigd Job 31:3; Job 34:8. Psalms 5:6; Psalms 6:8; Psalms 125:5. 10:29 Luke 13:27. Want anders is er geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt (Ecclesiastes 7:20).. Deze geboden te volbrengen is de eis van het genadeverbond, en zonder het volbrengen kan niemand deel krijgen aan de goederen des verbonds. Wat blijft er dan over voor den zondaar, dan zich in zijne onmacht neer te leggen voor den troon van Gods genade en Gods geboden in gebeden te veranderen, dat Hij in ons werke het willen en volbrengen naar Zijn welbehagen?

Vers 4

4. HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uwe bevelen zeer bewaren zal 1), en Gij zijt de Allerhoogste, die het recht hebt om te bevelen, de Heilige, die gene overtreding duldt, de Almachtige, die straffen kan, maar ook de Liefde, wie de hoogste eerbied en gehoorzaamheid toekomt.

1) De dichter plaatst hier zich voor het aangezicht Gods, als den hoogsten rechter, die Zijne geboden gegeven heeft en deze niet straffeloos laat schenden. En onder het besef daarvan smeekt hij in het volgende vers, om de genade, dat zijne wegen alzo gericht worden om die inzettingen te bewaren.

Vers 4

4. HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uwe bevelen zeer bewaren zal 1), en Gij zijt de Allerhoogste, die het recht hebt om te bevelen, de Heilige, die gene overtreding duldt, de Almachtige, die straffen kan, maar ook de Liefde, wie de hoogste eerbied en gehoorzaamheid toekomt.

1) De dichter plaatst hier zich voor het aangezicht Gods, als den hoogsten rechter, die Zijne geboden gegeven heeft en deze niet straffeloos laat schenden. En onder het besef daarvan smeekt hij in het volgende vers, om de genade, dat zijne wegen alzo gericht worden om die inzettingen te bewaren.

Vers 5

5. Maar hoe ware het mij, zondig schepsel, mogelijk dat alles te doen, wat Gij eist. Och, dat door Uwe genade mijne wegen gericht werden, om Uwe inzettingen te bewaren!

Augustinus bidt: Heere, geef mij wat Gij gebiedt en gebied dan wat Gij wilt, en Gij zult nooit te vergeefs gebieden.

Vers 5

5. Maar hoe ware het mij, zondig schepsel, mogelijk dat alles te doen, wat Gij eist. Och, dat door Uwe genade mijne wegen gericht werden, om Uwe inzettingen te bewaren!

Augustinus bidt: Heere, geef mij wat Gij gebiedt en gebied dan wat Gij wilt, en Gij zult nooit te vergeefs gebieden.

Vers 6

6. Dan zou ik niet beschaamd worden, niet van schaamte behoeven te blozen over al mijne overtredingen en zonden gelijk nu, wanneer ik merken zou op al Uwe geboden.

Hij wil zeggen: Indien Gij mij de genade geeft, om Uwe geboden te kunnen volbrengen, wanneer ik dan op al Uwe geboden acht geef en daarop staar, zo zal ik niet beschaamd worden, als die met verlegenheid zou moeten bekennen, dat ik gene van die gehouden heb; want Uwe genade heeft mij daartoe bekwaam gemaakt, om, is het niet in volmaaktheid, ten minste in oprechtheid, die te houden. Dan zal ik ook niet behoeven beschaamd te staan als een, die zich in zijn gemoed beschuldigt en zich overtuigd vindt, dat hij die geboden niet alleen niet gehouden heeft, maar in alle het tegendeel heeft gedaan. Dan zal ik ook niet hebben te wachten die schande en snoodheid, die den overtreder Uwer geboden bedreigd is. Tegenover deze beschaamdheid staat de roem in Gods genade en de vrijmoedigheid, voortspruitende uit een goed geweten. (Zie 1 John 2:28; 1 John 3:21,1 John 3:22).

De Psalmist heeft een verheven doel voor ogen en toch daarbij een diepen zucht in het hart, een vlijtig leren en volbrengen der geboden en toch een ootmoedig rusten op `s Heren genade alleen, en dat van ganser harte en met een oprecht gemoed..

Hij zegt van alle uwe geboden, dewijl onder zo vele kwellingen van Satan, in zulke dikke duisternissen, bij onze zo grote stompheid, niet een gewone ijver wordt gewenst om zich te wachten, indien wij van alle kanten de zonde wensen te ontvluchten. Waarom men er voor moet zorgen, dat de kennis der wet alle handelingen besture, om ons voor vallen te behoeden.. 7. Ik zal U loven, niet slechts met de lippen, maar in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid, de grondstellingen over recht en onrecht, die in Uwe wet vervat zijn en die Uwe gerechtigheid afspiegelen, geleerd zal hebben 1); wanneer Gij mij Uwe rechtmatige geboden door de onderwijzing van Uwen Geest zult hebben doen kennen en betrachten (vgl. Isaiah 54:1. Psalms 25:4; Psalms 5:9).

1) Wij worden door dit vers hierin onderwezen, dat niemand met een werkelijke aandoening des harten God prijst, dan wie in Zijn School heeft geleerd, om het leven tot Zijne gehoorzaamheid te vormen, dewijl het een al te koude schijn is, God met mond en tong te prijzen, indien ons leven Hem schande aandoet. Naar waarheid stelt de Profeet hier als vrucht van een leven der godsvrucht voor, dat wij God zonder huichelarij prijzen..

Vers 6

6. Dan zou ik niet beschaamd worden, niet van schaamte behoeven te blozen over al mijne overtredingen en zonden gelijk nu, wanneer ik merken zou op al Uwe geboden.

Hij wil zeggen: Indien Gij mij de genade geeft, om Uwe geboden te kunnen volbrengen, wanneer ik dan op al Uwe geboden acht geef en daarop staar, zo zal ik niet beschaamd worden, als die met verlegenheid zou moeten bekennen, dat ik gene van die gehouden heb; want Uwe genade heeft mij daartoe bekwaam gemaakt, om, is het niet in volmaaktheid, ten minste in oprechtheid, die te houden. Dan zal ik ook niet behoeven beschaamd te staan als een, die zich in zijn gemoed beschuldigt en zich overtuigd vindt, dat hij die geboden niet alleen niet gehouden heeft, maar in alle het tegendeel heeft gedaan. Dan zal ik ook niet hebben te wachten die schande en snoodheid, die den overtreder Uwer geboden bedreigd is. Tegenover deze beschaamdheid staat de roem in Gods genade en de vrijmoedigheid, voortspruitende uit een goed geweten. (Zie 1 John 2:28; 1 John 3:21,1 John 3:22).

De Psalmist heeft een verheven doel voor ogen en toch daarbij een diepen zucht in het hart, een vlijtig leren en volbrengen der geboden en toch een ootmoedig rusten op `s Heren genade alleen, en dat van ganser harte en met een oprecht gemoed..

Hij zegt van alle uwe geboden, dewijl onder zo vele kwellingen van Satan, in zulke dikke duisternissen, bij onze zo grote stompheid, niet een gewone ijver wordt gewenst om zich te wachten, indien wij van alle kanten de zonde wensen te ontvluchten. Waarom men er voor moet zorgen, dat de kennis der wet alle handelingen besture, om ons voor vallen te behoeden.. 7. Ik zal U loven, niet slechts met de lippen, maar in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid, de grondstellingen over recht en onrecht, die in Uwe wet vervat zijn en die Uwe gerechtigheid afspiegelen, geleerd zal hebben 1); wanneer Gij mij Uwe rechtmatige geboden door de onderwijzing van Uwen Geest zult hebben doen kennen en betrachten (vgl. Isaiah 54:1. Psalms 25:4; Psalms 5:9).

1) Wij worden door dit vers hierin onderwezen, dat niemand met een werkelijke aandoening des harten God prijst, dan wie in Zijn School heeft geleerd, om het leven tot Zijne gehoorzaamheid te vormen, dewijl het een al te koude schijn is, God met mond en tong te prijzen, indien ons leven Hem schande aandoet. Naar waarheid stelt de Profeet hier als vrucht van een leven der godsvrucht voor, dat wij God zonder huichelarij prijzen..

Vers 8

8. Ik zal Uwe inzettingen bewaren, dit is mijn oprecht voornemen, verlaat Gij, zonder wie ik dat niet vermag, mij niet al te zeer, onttrek Uwe zorg niet aan mij, en zo ik mij ooit verlaten gevoele, laat het slechts een voorbijgaande toestand zijn, en Uw licht weer spoedig voor mij oprijzen.

God verlaat de Zijnen wel enigszins en voor een tijd, maar nooit geheel, noch voor altoos. Zijne belofte is: Ik zal u nooit begeven noch verlaten. Jezus, onze Heiland, heeft moeten klagen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" opdat Zijne gunstgenoten nooit van God zouden verlaten worden. Zion dan moge klagen: "De Heere heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten." Maar wat antwoordt Jehova? Isaiah 49:15-16: "Kan ook ene vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars schoots? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch uwer niet vergeten. Ziet, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd, uwe muren zijn steeds voor Mij." Laat ons God manen op deze beloften, en daarop deze bede menigmaal grondvesten: "Verlaat ons niet al te zeer."

Nadat de Psalmist in de eerste strofe de voortreflijkheid en het profijtelijke van het woord en de Wet Gods voor al hun ware betrachters geprezen heeft, gaat hij in de tweede strofe over, om de hoge betekenis uit te spreken, die het Woord des Heren als de enige veilige gids op den gevaarlijksten leeftijd, dien van den jongeling heeft..

9.

Beth.

Psalms 119:9-Psalms 119:16. Een jongeling, die zich aan Gods Woord vast houdt, gaat voorspoedig zijner weg. Verleen mij, o Heere! door Uwe genade, dat ik zulk een zijn moge.

Vers 8

8. Ik zal Uwe inzettingen bewaren, dit is mijn oprecht voornemen, verlaat Gij, zonder wie ik dat niet vermag, mij niet al te zeer, onttrek Uwe zorg niet aan mij, en zo ik mij ooit verlaten gevoele, laat het slechts een voorbijgaande toestand zijn, en Uw licht weer spoedig voor mij oprijzen.

God verlaat de Zijnen wel enigszins en voor een tijd, maar nooit geheel, noch voor altoos. Zijne belofte is: Ik zal u nooit begeven noch verlaten. Jezus, onze Heiland, heeft moeten klagen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" opdat Zijne gunstgenoten nooit van God zouden verlaten worden. Zion dan moge klagen: "De Heere heeft mij verlaten en de Heere heeft mij vergeten." Maar wat antwoordt Jehova? Isaiah 49:15-16: "Kan ook ene vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars schoots? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch uwer niet vergeten. Ziet, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd, uwe muren zijn steeds voor Mij." Laat ons God manen op deze beloften, en daarop deze bede menigmaal grondvesten: "Verlaat ons niet al te zeer."

Nadat de Psalmist in de eerste strofe de voortreflijkheid en het profijtelijke van het woord en de Wet Gods voor al hun ware betrachters geprezen heeft, gaat hij in de tweede strofe over, om de hoge betekenis uit te spreken, die het Woord des Heren als de enige veilige gids op den gevaarlijksten leeftijd, dien van den jongeling heeft..

9.

Beth.

Psalms 119:9-Psalms 119:16. Een jongeling, die zich aan Gods Woord vast houdt, gaat voorspoedig zijner weg. Verleen mij, o Heere! door Uwe genade, dat ik zulk een zijn moge.

Vers 9

9. Waarmee zal de jongeling zijn pad zuiver houden, rein van de besmetting der zonde? Dat zal alleen mogelijk zijn, als hij met alle nauwgezetheid dat houdt naar Uw woord.

De vraag is: "Hoe zal een jongeling, die van nature toch geneigd is ten kwade, en die zo vele verloksels tot zonde voor zijne ogen heeft, van de heersende kracht der verdorvenheden bevrijd worden, en verder zijn leven zo inrichten, dat hij zich onbesmet beware van de wereld en in deugd en heiligheid uitblinke?" Het antwoord is: "dat er geen ander is, dan zich te houden aan het Woord Gods, daar veel werk van te maken en het op ene behoorlijke wijze tot alles, waartoe het nuttig is, te gebruiken." En met alle recht. Want: 1) is de dwaasheid van nature aan het hart des jongelings gebonden, het is dat woord alleen, dat wijs kan maken tot zaligheid en den slechten wijsheid geeft. 2) Het hart van den zondaar wordt gereinigd door het geloof (Acts 15:9). Maar het is het woord Gods, uit welks gehoor het geloof is (Romans 10:7). 3) De heersende kracht der onreine verdorvenheid wordt geknakt door de wedergeboorte. Maar het Woord Gods is daartoe het middel en daarvan het zaad (1 Peter 1:23. James 1:18). 4) Die houdt immer zijn pad zuiver, die zich reinigt van alle besmettingen des vlezes en des geestes, volbrengende zijne heiligmaking in de vreze Gods (2 Corinthians 7:1).

De meeste dezer plaatsen zijn aan ieder kind in het geheugen; dat is het beste bewijs voor ene leer, wanneer zij ook een kind onderwijst..

Wel is elke ouderdom tot een reinen wandel verplicht, maar de betekenis van de grote levensvraag ligt daarin, dat men met hare oplossing op den morgen des levens moet beginnen; en toch is het juist de jeugd die zich meer dan enige andere leeftijd van een streng houden der geboden Gods ontheven acht, en de wijsheid op de straat heeft sedert lang listige en verderfelijke redenen der jeugd in geschrift gesteld, bijv. "de jeugd heeft gene deugd; in den ouderdom maakt men Psalmen." Moet dan eerst de bloei des levens aan den duivel en aan God de droesem des ouderdoms ten offer worden gegeven? De redding der ziel eist zowel een haasten als ene tijdruimte, en een lange moeilijke weg eist veel tijd. Daarenboven heeft de jeugd haren bijzonderen strijd en hare bijzondere gevaren, omdat zij hare eigenaardige begeerlijkheden heeft (2 Timothy 2:22). Aan de andere zijde heeft zij zoveel kostelijks en veelbelovends in hare levensfrisheid, in de kracht en volheid van gevoel voor het echte en verhevene. Ene zedelijke reine jeugd met onbedorven kracht is ene voorspelling van zegen voor het gehele leven; dat bedoelt het spreekwoord: "jong geleerd, oud geëerd.".

Vers 9

9. Waarmee zal de jongeling zijn pad zuiver houden, rein van de besmetting der zonde? Dat zal alleen mogelijk zijn, als hij met alle nauwgezetheid dat houdt naar Uw woord.

De vraag is: "Hoe zal een jongeling, die van nature toch geneigd is ten kwade, en die zo vele verloksels tot zonde voor zijne ogen heeft, van de heersende kracht der verdorvenheden bevrijd worden, en verder zijn leven zo inrichten, dat hij zich onbesmet beware van de wereld en in deugd en heiligheid uitblinke?" Het antwoord is: "dat er geen ander is, dan zich te houden aan het Woord Gods, daar veel werk van te maken en het op ene behoorlijke wijze tot alles, waartoe het nuttig is, te gebruiken." En met alle recht. Want: 1) is de dwaasheid van nature aan het hart des jongelings gebonden, het is dat woord alleen, dat wijs kan maken tot zaligheid en den slechten wijsheid geeft. 2) Het hart van den zondaar wordt gereinigd door het geloof (Acts 15:9). Maar het is het woord Gods, uit welks gehoor het geloof is (Romans 10:7). 3) De heersende kracht der onreine verdorvenheid wordt geknakt door de wedergeboorte. Maar het Woord Gods is daartoe het middel en daarvan het zaad (1 Peter 1:23. James 1:18). 4) Die houdt immer zijn pad zuiver, die zich reinigt van alle besmettingen des vlezes en des geestes, volbrengende zijne heiligmaking in de vreze Gods (2 Corinthians 7:1).

De meeste dezer plaatsen zijn aan ieder kind in het geheugen; dat is het beste bewijs voor ene leer, wanneer zij ook een kind onderwijst..

Wel is elke ouderdom tot een reinen wandel verplicht, maar de betekenis van de grote levensvraag ligt daarin, dat men met hare oplossing op den morgen des levens moet beginnen; en toch is het juist de jeugd die zich meer dan enige andere leeftijd van een streng houden der geboden Gods ontheven acht, en de wijsheid op de straat heeft sedert lang listige en verderfelijke redenen der jeugd in geschrift gesteld, bijv. "de jeugd heeft gene deugd; in den ouderdom maakt men Psalmen." Moet dan eerst de bloei des levens aan den duivel en aan God de droesem des ouderdoms ten offer worden gegeven? De redding der ziel eist zowel een haasten als ene tijdruimte, en een lange moeilijke weg eist veel tijd. Daarenboven heeft de jeugd haren bijzonderen strijd en hare bijzondere gevaren, omdat zij hare eigenaardige begeerlijkheden heeft (2 Timothy 2:22). Aan de andere zijde heeft zij zoveel kostelijks en veelbelovends in hare levensfrisheid, in de kracht en volheid van gevoel voor het echte en verhevene. Ene zedelijke reine jeugd met onbedorven kracht is ene voorspelling van zegen voor het gehele leven; dat bedoelt het spreekwoord: "jong geleerd, oud geëerd.".

Vers 10

10. Ik zoek U, o Heere! met mijn gehele hart; laat mij van Uwe geboden, van den weg, dien zij mij aanwijzen, niet afdwalen.

Leer hieruit, dat het erkennen van onze eigene onvolmaaktheden, zonden en smarten, dat het zoeken naar altijd inniger gemeenschap met Hem oprechtheid in den godsdienst is. Onze eigene wijsheid en sterkte te wantrouwen onze afhankelijkheid van God te gevoelen, ernstig te bidden om afgehouden en teruggetrokken te worden van dwaalwegen, bewijst de oprechtheid van het voornemen, om heilig te wandelen. De voortgang van den gelovige is door den invloed der genade, die bewaart wat te voren gegeven werd, en nieuwe zegeningen daaraan toevoegt.

Wij hebben hier de betuiging van het oprecht God zoekend hart, dat echter eigen zwakheid en krachteloosheid zich volkomen bewust is, en daarom niet in eigen kracht het volbrengen van Gods geboden wenst te betrachten, maar van God, den Heere, al de kracht, al de lust en den moed verwacht. 11. Ik heb, als jongeling, Uwe rede in mijn hart verborgen 1), als een schat, die ijverig moet bewaakt worden, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

1) Op deze plaats leert hij, dat wij dan eerst bekwaam zijn, om ons te wachten voor de listen van Satan, indien de Wet Gods in onze harten diep is ingegrift. Want indien zij niet zo geheel en al onze harten in beslag noemt, zullen wij niet onmiddellijk aan een enkele zaak ontsnappen. Want gelijk iemand, die zijne wijsheid heeft uit de verklaringen, gemakkelijk zijne onwetendheid openbaart, indien hij niet altijd het boek voor zijn ogen heeft, alzo, indien wij niet hebben ingedronken de kennis Gods, en daarmee goed zijn verzadigd, neemt Satan ons gemakkelijk gevangen en vangt ons in zijne strikken..

Het Woord des Heren moet diep in ons hart zijn ingegrift, maar niet enkel oppervlakkig daarin zijn opgenomen, opdat daar, waar de zonde haren oorsprong heeft, ook het geneesmiddel aanwezig zij..

Indien wij het alleen in onze huizen en handen hebben kunnen vijanden het van ons nemen; indien wij het alleen in onze hoofden hebben, kan ons geheugen ons bedriegen, maar indien het in onze harten is en de indrukken in onze zielen zijn, dan is het wel bewaard..

Vers 10

10. Ik zoek U, o Heere! met mijn gehele hart; laat mij van Uwe geboden, van den weg, dien zij mij aanwijzen, niet afdwalen.

Leer hieruit, dat het erkennen van onze eigene onvolmaaktheden, zonden en smarten, dat het zoeken naar altijd inniger gemeenschap met Hem oprechtheid in den godsdienst is. Onze eigene wijsheid en sterkte te wantrouwen onze afhankelijkheid van God te gevoelen, ernstig te bidden om afgehouden en teruggetrokken te worden van dwaalwegen, bewijst de oprechtheid van het voornemen, om heilig te wandelen. De voortgang van den gelovige is door den invloed der genade, die bewaart wat te voren gegeven werd, en nieuwe zegeningen daaraan toevoegt.

Wij hebben hier de betuiging van het oprecht God zoekend hart, dat echter eigen zwakheid en krachteloosheid zich volkomen bewust is, en daarom niet in eigen kracht het volbrengen van Gods geboden wenst te betrachten, maar van God, den Heere, al de kracht, al de lust en den moed verwacht. 11. Ik heb, als jongeling, Uwe rede in mijn hart verborgen 1), als een schat, die ijverig moet bewaakt worden, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

1) Op deze plaats leert hij, dat wij dan eerst bekwaam zijn, om ons te wachten voor de listen van Satan, indien de Wet Gods in onze harten diep is ingegrift. Want indien zij niet zo geheel en al onze harten in beslag noemt, zullen wij niet onmiddellijk aan een enkele zaak ontsnappen. Want gelijk iemand, die zijne wijsheid heeft uit de verklaringen, gemakkelijk zijne onwetendheid openbaart, indien hij niet altijd het boek voor zijn ogen heeft, alzo, indien wij niet hebben ingedronken de kennis Gods, en daarmee goed zijn verzadigd, neemt Satan ons gemakkelijk gevangen en vangt ons in zijne strikken..

Het Woord des Heren moet diep in ons hart zijn ingegrift, maar niet enkel oppervlakkig daarin zijn opgenomen, opdat daar, waar de zonde haren oorsprong heeft, ook het geneesmiddel aanwezig zij..

Indien wij het alleen in onze huizen en handen hebben kunnen vijanden het van ons nemen; indien wij het alleen in onze hoofden hebben, kan ons geheugen ons bedriegen, maar indien het in onze harten is en de indrukken in onze zielen zijn, dan is het wel bewaard..

Vers 12

12. HEERE, Gij, die zo rijk zijt in macht en genade jegens de Uwen, Gij zijt gezegend 1), geprezen; leer mij Uwe inzettingen (Psalms 119:26, Psalms 119:64, Psalms 119:68).

1) Hiermede wil hij zeggen: 1) dat hij God erkent vaardig allen roem, lof en prijs wegens Zijne volmaaktheden en de grootheid Zijner heerlijkheid, of dat hij erkent zijne algenoegzaamheid, en dat Hij de oorsprong van alle weldaden is. 2) dat hij Hem met lofzegging dankt voor alle geestelijke en lichamelijke weldaden aan hem bewezen (Psalms 103:1. Ephesians 1:3).

Vers 12

12. HEERE, Gij, die zo rijk zijt in macht en genade jegens de Uwen, Gij zijt gezegend 1), geprezen; leer mij Uwe inzettingen (Psalms 119:26, Psalms 119:64, Psalms 119:68).

1) Hiermede wil hij zeggen: 1) dat hij God erkent vaardig allen roem, lof en prijs wegens Zijne volmaaktheden en de grootheid Zijner heerlijkheid, of dat hij erkent zijne algenoegzaamheid, en dat Hij de oorsprong van alle weldaden is. 2) dat hij Hem met lofzegging dankt voor alle geestelijke en lichamelijke weldaden aan hem bewezen (Psalms 103:1. Ephesians 1:3).

Vers 13

13. Ik heb, naar Uw bevel (Deuteronomy 6:7),met mijne lippen verteld al de rechten Uws monds; ik heb hen gedrongen om Uwe geboden te houden.

Zij, wier harten gevoed zijn met het brood den levens, zullen met hun lippen menigeen voeden..

Vers 13

13. Ik heb, naar Uw bevel (Deuteronomy 6:7),met mijne lippen verteld al de rechten Uws monds; ik heb hen gedrongen om Uwe geboden te houden.

Zij, wier harten gevoed zijn met het brood den levens, zullen met hun lippen menigeen voeden..

Vers 14

14. Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, in den weg, dien Uwe getuigenissen mij voorschrijven, dan over allen rijkdom, dan wanneer ik de gehele wereld en meer dan haar gewonnen had.

Hij hield zich bezig met zich veel te verlustigen in het beschouwen van de wegen Gods, en wat hem daarvan was geopenbaard in het heilig Woord. Hij had een behagen in de wet Gods naar den inwendigen mens. Hij erkende, dat Gods juk licht en Zijn last lieflijk was, dat het hem geen last, maar een lust was daarin te wandelen..

De profeet roemt niet op zijne deugden, maar stelt anderen een voorbeeld voor, om Gods Woord te volgen en de aardse ijdelheden te verlaten. 15. Ik zal Uwe bevelen overdenken 1), en op Uwe paden letten2), op de door U voorgeschrevene en U welgevallige paden al mijne aandacht stellen.

1) Er zijn tijden, dat de eenzaamheid beter is dan de gezelligheid, en het zwijgen wijzer is dan het spreken. Wij zouden betere Christenen zijn, zo wij meer alleen waren, God verwachtten, en door de overdenking van Zijn Woord geestelijke krachten verzamelen, om in Zijnen dienst te arbeiden. Wij moeten de dingen Gods overdenken; z trekken wij er het rechte voedsel uit. Het is met de waarheid als met de druiven; zo wij naar wijn verlangen moeten wij ze dikwijls persen en drukken. De voeten van de treders moeten vrolijk de trossen drukken, anders vloeit er de wijn niet uit, en de druiven moeten op de rechte wijze getreden worden, anders zou er te veel van het kostbare vocht verloren gaan. Zo moeten wij door de overdenking de druiven der waarheid drukken, om den wijn der vertroosting daaruit te verkrijgen. Onze lichamen worden niet gevoed, zo wij ons bepalen bij het nemen van voedsel in onzen mond, maar hetgeen eerst recht de spieren, zenuwen en beenderen voedt is de spijsvertering. Door deze wordt het uitwendige voedsel een deel van het inwendige leven. Onze zielen worden niet slechts gevoed, wanneer wij voor een wijl naar dit of dat, of nog een ander gedeelte van de Goddelijke waarheid luisteren; horen lezen, opmerken en lezen, het vereist alle innerlijke spijsvertering om waarlijk van nut te zijn, en deze inwendige verwerking ligt voor het grootste gedeelte in de overdenking er van. Waarom is het, dat sommige Christenen, hoewel zij vele predikatiën horen, echter in het Goddelijke leven met trage schreden vooruitgaan? Het is omdat zij niet genoeg in de binnenkamer verwijlen, en Gods Woord niet aandachtig overdenken, Zij beminnen het graan, maar zij malen het niet; zij zouden het koren gaarne bezitten, maar zij weigeren het in de velden te gaan zoeken; de vrucht hangt aan den boom, maar zij willen haar niet plukken; het water vloeit aan hun voeten, maar zij willen zich niet bukken om er van te drinken. Bewaar ons voor deze dwaasheid, Heere! en help ons heden het besluit nemen: "Ik zal Uwe bevelen overdenken.".

2) Gelijk arbeidslieden gedurig en zorgvuldig letten op hun richtsnoer om zich daarnaar te regelen..

Vers 14

14. Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, in den weg, dien Uwe getuigenissen mij voorschrijven, dan over allen rijkdom, dan wanneer ik de gehele wereld en meer dan haar gewonnen had.

Hij hield zich bezig met zich veel te verlustigen in het beschouwen van de wegen Gods, en wat hem daarvan was geopenbaard in het heilig Woord. Hij had een behagen in de wet Gods naar den inwendigen mens. Hij erkende, dat Gods juk licht en Zijn last lieflijk was, dat het hem geen last, maar een lust was daarin te wandelen..

De profeet roemt niet op zijne deugden, maar stelt anderen een voorbeeld voor, om Gods Woord te volgen en de aardse ijdelheden te verlaten. 15. Ik zal Uwe bevelen overdenken 1), en op Uwe paden letten2), op de door U voorgeschrevene en U welgevallige paden al mijne aandacht stellen.

1) Er zijn tijden, dat de eenzaamheid beter is dan de gezelligheid, en het zwijgen wijzer is dan het spreken. Wij zouden betere Christenen zijn, zo wij meer alleen waren, God verwachtten, en door de overdenking van Zijn Woord geestelijke krachten verzamelen, om in Zijnen dienst te arbeiden. Wij moeten de dingen Gods overdenken; z trekken wij er het rechte voedsel uit. Het is met de waarheid als met de druiven; zo wij naar wijn verlangen moeten wij ze dikwijls persen en drukken. De voeten van de treders moeten vrolijk de trossen drukken, anders vloeit er de wijn niet uit, en de druiven moeten op de rechte wijze getreden worden, anders zou er te veel van het kostbare vocht verloren gaan. Zo moeten wij door de overdenking de druiven der waarheid drukken, om den wijn der vertroosting daaruit te verkrijgen. Onze lichamen worden niet gevoed, zo wij ons bepalen bij het nemen van voedsel in onzen mond, maar hetgeen eerst recht de spieren, zenuwen en beenderen voedt is de spijsvertering. Door deze wordt het uitwendige voedsel een deel van het inwendige leven. Onze zielen worden niet slechts gevoed, wanneer wij voor een wijl naar dit of dat, of nog een ander gedeelte van de Goddelijke waarheid luisteren; horen lezen, opmerken en lezen, het vereist alle innerlijke spijsvertering om waarlijk van nut te zijn, en deze inwendige verwerking ligt voor het grootste gedeelte in de overdenking er van. Waarom is het, dat sommige Christenen, hoewel zij vele predikatiën horen, echter in het Goddelijke leven met trage schreden vooruitgaan? Het is omdat zij niet genoeg in de binnenkamer verwijlen, en Gods Woord niet aandachtig overdenken, Zij beminnen het graan, maar zij malen het niet; zij zouden het koren gaarne bezitten, maar zij weigeren het in de velden te gaan zoeken; de vrucht hangt aan den boom, maar zij willen haar niet plukken; het water vloeit aan hun voeten, maar zij willen zich niet bukken om er van te drinken. Bewaar ons voor deze dwaasheid, Heere! en help ons heden het besluit nemen: "Ik zal Uwe bevelen overdenken.".

2) Gelijk arbeidslieden gedurig en zorgvuldig letten op hun richtsnoer om zich daarnaar te regelen..

Vers 16

16. Ik zal mij zelven vermaken in Uwe inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten (Deuteronomy 6:6-Deuteronomy 6:9).

Wij kunnen hier duidelijk de aanneming tot kinderen opmerken. De dienaar moge Gods inzettingen volbrengen, maar het is alleen de zoon, die er behagen in schept.

17.

Gimel.

Psalms 119:17-Psalms 119:24. Gods Woord te houden is niet alleen de hoogste levensvraag (Psalms 119:9), maar ook de ware levensrichting en het eigenlijke levensdoel voor een mens. Op haar wil ik, vrezende voor den vloek, die den afvallige bedreigd is, en zonder vreze voor degenen, die den godvruchtige vervolgen, mij toeleggen. 17. a) Doe wel bij Uwen knecht, dat ik leve 1) en Uw woord beware.

a) Psalms 103:2; Psalms 116:7.

1) Onder leven hebben we te verstaan, gered, behouden worden. Maar waarom wenst de dichter te leven, d.i. gered te worden? Om het leven in de wereld door te brengen? Om zijn vermaak in de zonde te hebben? Geenszins. Opdat hij het Woord Gods beware en de inzettingen Gods onderhoude. En zal dit, welk een behoefte dan voor hem, dat de Heere de wonder Zijner wet hem ontdekke, dat zijne ogen aanschouwe hoe goed en zalig het is, liefde tot des Heeren wet te hebben.

Vers 16

16. Ik zal mij zelven vermaken in Uwe inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten (Deuteronomy 6:6-Deuteronomy 6:9).

Wij kunnen hier duidelijk de aanneming tot kinderen opmerken. De dienaar moge Gods inzettingen volbrengen, maar het is alleen de zoon, die er behagen in schept.

17.

Gimel.

Psalms 119:17-Psalms 119:24. Gods Woord te houden is niet alleen de hoogste levensvraag (Psalms 119:9), maar ook de ware levensrichting en het eigenlijke levensdoel voor een mens. Op haar wil ik, vrezende voor den vloek, die den afvallige bedreigd is, en zonder vreze voor degenen, die den godvruchtige vervolgen, mij toeleggen. 17. a) Doe wel bij Uwen knecht, dat ik leve 1) en Uw woord beware.

a) Psalms 103:2; Psalms 116:7.

1) Onder leven hebben we te verstaan, gered, behouden worden. Maar waarom wenst de dichter te leven, d.i. gered te worden? Om het leven in de wereld door te brengen? Om zijn vermaak in de zonde te hebben? Geenszins. Opdat hij het Woord Gods beware en de inzettingen Gods onderhoude. En zal dit, welk een behoefte dan voor hem, dat de Heere de wonder Zijner wet hem ontdekke, dat zijne ogen aanschouwe hoe goed en zalig het is, liefde tot des Heeren wet te hebben.

Vers 18

18. Ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet, van de openbaring Gods in al haren omvang.

Wonderen zijn ook de eenvoudige praktische waarheden der wet, en aan deze denkt de zanger, volgens den gehelen, eenvoudigen, praktischen inhoud van den Psalm, in de eerste plaats; ook deze liggen boven den kring van het natuurlijk bewustzijn, dat niet als hare geboorteplaats kan beschouwd worden, bijv. dit: "gij zult God liefhebben met uw ganse hart enz., en uwe naasten als u zelven.".

De Goddelijke openbaring is ene grote diepte; het is ene openbaring van verborgenheden, van "hetgeen geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en in geen mensenhart is opgeklommen." Die zich begeeft tot de bepeinzing van het Woord van God, zet zich aan de voeten van een onderwijzer "wiens gedachten niet zijn gelijk zijne gedachten, wiens wegen niet gelijk zijne wegen." De onderwijzer daalt tot hem af en schikt zich, wat toon en vorm betreft, gaarne naar de behoeften en bevatting van zijnen leerling; maar het onderwijs gaat over de hoogste, diepste dingen tussen hemel en aarde en het goddelijke blijft goddelijk, ook al wordt het onder menselijke woorden en voorstellingen gebracht. De ganse kring van waarheden, waarin het Woord Gods ons inleidt, is ene bovennatuurlijke, wonderbare, voor den aan zich zelven overgelaten mens geslotene wereld; elke, ook de eenvoudigste waarheid der openbaring heeft in haren vollen zin de natuur eens wonders. Dit wonderbare is de stempel van het goddelijke, de troost en de kracht van Gods Woord hangt er aan. Dit wonderbare-gene geheimzinnigheid, maar ene klare diepte; gene duisternis, maar veeleer een verblindend licht; dat hoog verheven, en, bij alle duidelijkheid en vaak kinderlijke eenvoudigheid der voorstelling, het bedenken des mensen te boven gaande, is voor velen een struikelblok. Maar welk een troost verwacht men van ene openbaring, die gene bronnen van vertroosting opent dan dezulke, die binnen het gebied der menselijke verwachtingen liggen, die gene hogere vlucht geeft aan de menselijke hoop, dan die, waarop de verbeelding haar voorvliegt en de kennis haar volgen kan? Zo mijne ondervinding mij zegt, dat ik door de zonde ellendig ben, en mij zelven niet kan verlossen uit het lichaam dezes doods; moet mijne rede zich ergeren, dat de verlossing wordt aangeboden in een weg, dien zij niet kon vermoeden en waartegen zij geen ander bezwaar heeft, dan juist dat enige van haren gekrenkten hoogmoed? Neen, wat van God komt mag goddelijk zijn; wat mensen troosten zal, moet bovennatuurlijk, wat wonder doen zal wonder wezen. Wat wederhorige volken de oren heeft doen opsteken, wat zich den weg tot de vereelte harten der mensenkinderen heeft gebaand, wat aan Israël zijne onvergelijkelijke plaats verzekerd heeft te midden van de volkeren der oude wereld, wat de gemeente van Christus, en door haar, de nieuwe wereld gesticht heeft, wat duizend troosteloze gemoederen getroost, en duizend verdorven harten herschapen heeft, wat alle volkeren der aarde bestemd is te verenigen, wat machtig is, den hemel te bevolken, het is niet wat in de openbaring Gods binnen het bereik van het menselijk inzicht, maar wat daarboven ligt; het is niet wat de geopenbaarde godsdienst met de natuurlijke gemeen heeft, niet wat ene hoogmoedige wijsbegeerte, hare ogen voor haar sluitende, na haar gezien te hebben, voorgeeft langs andere wegen te hebben gevonden, of te hebben kunnen vinden; het is niet wat men van de oppervlakte van Gods openbaringen heeft afgeschept, om daaruit een mensdom te dienen, welks krijtende behoeften men miskent, noch ook wat er overblijft van het Woord van God, nadat men alles wat niet door den engen trechter van het menselijk begrip gewrongen kan worden, als overbodig, als verdacht, als schadelijk heeft uitgeworpen-maar het waren, het zijn, het zullen wezen "de wonderen Zijner wet." Het is de Godsopenbaring als zodanig, in haar bovennatuurlijk en haar Goddelijk karakter, troost en kracht. Het is in de Goddelijke openbaring juist datgene, wat als het bovenmenselijke, het Goddelijke blijkt te zijn; juist datgene, wat geen oog gezien, geen oor gehoord had en in geens mensen gedachten was opgeklommen-"en alleen door God kon worden verkondigd," omdat het alleen door God kon worden daar gesteld. Het is niet geweest, het kan nimmermeer zijn, uwe zo verstandige en zo schrale leer van God, deugd en onsterfelijkheid, maar het was en is de harten schokkende verkondiging van de oordelen der heiligheid en van het Evangelie der genade, de alle verstand te boven gaande prediking van verzoening door het kruis, en van wedergeboorte uit den Geest. Het was het wonderbaar licht van den braambos, die niet verteerd wordt door den gloed, die hem omringt; het is het heilig donker van den heuvel, van waar het licht uitgaat, dat de ganse wereld verlicht. Wat de mens behoeft, opdat de openbaring van den Geopenbaarde voor hem niet ijdel zij, het is niet zulk een openbaring, die met zijne begrippen overeenkomt en die hij waarneemt met de ogen, die hij heeft, bij het licht dat hij bezit; maar de verlichting zijner ogen door een hoger licht, opdat hij aanschouwe, opdat hij tot zijne zaligheid lere kennen wat met den stempel, met den troost, met de kracht van het Goddelijke, uit een hoger gebied tot hem afdaalt, ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet. Ontdek mijne ogen! Ja om de wonderen der wet te aanschouwen, om een klaar en vruchtbaar inzicht te hebben in den geopenbaarden raad Gods, daartoe zijn verlichte ogen des verstands nodig. De zondige mens heeft ze niet; hij is, wat hij ook wanen moge, door de zonde in het verstand verduisterd. Voor het Goddelijke ontbreekt hem het rechte zintuig. Het moet hem geschonken, het moet hem verstrekt worden. Taalkennis en een schrander oordeel maken den wetgeleerde; maar hoe menig wetgeleerde bleef blind voor de wonderen der wet. Tot nog toe, als Mozes gelezen wordt, ligt een sluier op Israël's aangezicht, dat zij de genade en de waarheid, die met Christus geworden zijn niet herkennen in de schaduwen der Oude bedeling. En het is eenzelfde sluier, die de heerlijkheid der heiligste en dierbaarste waarheden voor het scherpzinnigst oordeel en de uitstekendste geleerdheid bedekt houdt. Wat den kinderkens openbaar is, blijft door dien sluier voor vele wijzen, en verstandigen verborgen. Van daar de strijd van de wijsheid der eeuw tegen de wonderen der wet. Men stoot zich aan hetgeen men niet aanschouwt. Men lastert hetgeen men niet verstaat. Wie ligt den sluier af? Wie is machtig de ogen te ontdekken? Hij, die gezegd heeft, dat het licht in de duisternis schijnen zou, kan ook de duisternis van het zondig hart verlichten. Wie geeft de aanschouwing van de wonderen der wet? Wie het inzicht tot zaligheid en de zaligmakende waarheid? Hij, die haar tot zaligheid van zondaren geopenbaard heeft. En aan wie? Aan degenen, die hun blindheid belijden; die hun duistere ogen wenden naar den kant, van waar alleen het licht komen kan, die met een oprecht hart komen tot het licht. Niet aan hen, die daar zeggen: "wij zien" en wier blindheid, niet dan een gevolg der zonde, alzo zelf ene zonde wordt. Wist aan hen, die hun flauwe nachtlamp verkiezen boven het heldere zonlicht, dat van den hemel straalt. Niet aan hen, die het licht schuwen, "opdat hun werken niet bestraft worden." Niet aan hen, die zich gedurig beklagen, gedurig ergeren over de wonderen der wet, maar nog niet ene enkele maal met ernst en ootmoed gebeden hebben: "Ontdek mijne ogen!" Niet aan hen, die, eerder dan om hoger licht te vragen. de Goddelijke diepten willen opvullen, om voor hun kortzichtig, menselijk oog het overzicht mogelijk en het inzien overbodig te maken. (N. BEETS).

Vers 18

18. Ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet, van de openbaring Gods in al haren omvang.

Wonderen zijn ook de eenvoudige praktische waarheden der wet, en aan deze denkt de zanger, volgens den gehelen, eenvoudigen, praktischen inhoud van den Psalm, in de eerste plaats; ook deze liggen boven den kring van het natuurlijk bewustzijn, dat niet als hare geboorteplaats kan beschouwd worden, bijv. dit: "gij zult God liefhebben met uw ganse hart enz., en uwe naasten als u zelven.".

De Goddelijke openbaring is ene grote diepte; het is ene openbaring van verborgenheden, van "hetgeen geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en in geen mensenhart is opgeklommen." Die zich begeeft tot de bepeinzing van het Woord van God, zet zich aan de voeten van een onderwijzer "wiens gedachten niet zijn gelijk zijne gedachten, wiens wegen niet gelijk zijne wegen." De onderwijzer daalt tot hem af en schikt zich, wat toon en vorm betreft, gaarne naar de behoeften en bevatting van zijnen leerling; maar het onderwijs gaat over de hoogste, diepste dingen tussen hemel en aarde en het goddelijke blijft goddelijk, ook al wordt het onder menselijke woorden en voorstellingen gebracht. De ganse kring van waarheden, waarin het Woord Gods ons inleidt, is ene bovennatuurlijke, wonderbare, voor den aan zich zelven overgelaten mens geslotene wereld; elke, ook de eenvoudigste waarheid der openbaring heeft in haren vollen zin de natuur eens wonders. Dit wonderbare is de stempel van het goddelijke, de troost en de kracht van Gods Woord hangt er aan. Dit wonderbare-gene geheimzinnigheid, maar ene klare diepte; gene duisternis, maar veeleer een verblindend licht; dat hoog verheven, en, bij alle duidelijkheid en vaak kinderlijke eenvoudigheid der voorstelling, het bedenken des mensen te boven gaande, is voor velen een struikelblok. Maar welk een troost verwacht men van ene openbaring, die gene bronnen van vertroosting opent dan dezulke, die binnen het gebied der menselijke verwachtingen liggen, die gene hogere vlucht geeft aan de menselijke hoop, dan die, waarop de verbeelding haar voorvliegt en de kennis haar volgen kan? Zo mijne ondervinding mij zegt, dat ik door de zonde ellendig ben, en mij zelven niet kan verlossen uit het lichaam dezes doods; moet mijne rede zich ergeren, dat de verlossing wordt aangeboden in een weg, dien zij niet kon vermoeden en waartegen zij geen ander bezwaar heeft, dan juist dat enige van haren gekrenkten hoogmoed? Neen, wat van God komt mag goddelijk zijn; wat mensen troosten zal, moet bovennatuurlijk, wat wonder doen zal wonder wezen. Wat wederhorige volken de oren heeft doen opsteken, wat zich den weg tot de vereelte harten der mensenkinderen heeft gebaand, wat aan Israël zijne onvergelijkelijke plaats verzekerd heeft te midden van de volkeren der oude wereld, wat de gemeente van Christus, en door haar, de nieuwe wereld gesticht heeft, wat duizend troosteloze gemoederen getroost, en duizend verdorven harten herschapen heeft, wat alle volkeren der aarde bestemd is te verenigen, wat machtig is, den hemel te bevolken, het is niet wat in de openbaring Gods binnen het bereik van het menselijk inzicht, maar wat daarboven ligt; het is niet wat de geopenbaarde godsdienst met de natuurlijke gemeen heeft, niet wat ene hoogmoedige wijsbegeerte, hare ogen voor haar sluitende, na haar gezien te hebben, voorgeeft langs andere wegen te hebben gevonden, of te hebben kunnen vinden; het is niet wat men van de oppervlakte van Gods openbaringen heeft afgeschept, om daaruit een mensdom te dienen, welks krijtende behoeften men miskent, noch ook wat er overblijft van het Woord van God, nadat men alles wat niet door den engen trechter van het menselijk begrip gewrongen kan worden, als overbodig, als verdacht, als schadelijk heeft uitgeworpen-maar het waren, het zijn, het zullen wezen "de wonderen Zijner wet." Het is de Godsopenbaring als zodanig, in haar bovennatuurlijk en haar Goddelijk karakter, troost en kracht. Het is in de Goddelijke openbaring juist datgene, wat als het bovenmenselijke, het Goddelijke blijkt te zijn; juist datgene, wat geen oog gezien, geen oor gehoord had en in geens mensen gedachten was opgeklommen-"en alleen door God kon worden verkondigd," omdat het alleen door God kon worden daar gesteld. Het is niet geweest, het kan nimmermeer zijn, uwe zo verstandige en zo schrale leer van God, deugd en onsterfelijkheid, maar het was en is de harten schokkende verkondiging van de oordelen der heiligheid en van het Evangelie der genade, de alle verstand te boven gaande prediking van verzoening door het kruis, en van wedergeboorte uit den Geest. Het was het wonderbaar licht van den braambos, die niet verteerd wordt door den gloed, die hem omringt; het is het heilig donker van den heuvel, van waar het licht uitgaat, dat de ganse wereld verlicht. Wat de mens behoeft, opdat de openbaring van den Geopenbaarde voor hem niet ijdel zij, het is niet zulk een openbaring, die met zijne begrippen overeenkomt en die hij waarneemt met de ogen, die hij heeft, bij het licht dat hij bezit; maar de verlichting zijner ogen door een hoger licht, opdat hij aanschouwe, opdat hij tot zijne zaligheid lere kennen wat met den stempel, met den troost, met de kracht van het Goddelijke, uit een hoger gebied tot hem afdaalt, ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet. Ontdek mijne ogen! Ja om de wonderen der wet te aanschouwen, om een klaar en vruchtbaar inzicht te hebben in den geopenbaarden raad Gods, daartoe zijn verlichte ogen des verstands nodig. De zondige mens heeft ze niet; hij is, wat hij ook wanen moge, door de zonde in het verstand verduisterd. Voor het Goddelijke ontbreekt hem het rechte zintuig. Het moet hem geschonken, het moet hem verstrekt worden. Taalkennis en een schrander oordeel maken den wetgeleerde; maar hoe menig wetgeleerde bleef blind voor de wonderen der wet. Tot nog toe, als Mozes gelezen wordt, ligt een sluier op Israël's aangezicht, dat zij de genade en de waarheid, die met Christus geworden zijn niet herkennen in de schaduwen der Oude bedeling. En het is eenzelfde sluier, die de heerlijkheid der heiligste en dierbaarste waarheden voor het scherpzinnigst oordeel en de uitstekendste geleerdheid bedekt houdt. Wat den kinderkens openbaar is, blijft door dien sluier voor vele wijzen, en verstandigen verborgen. Van daar de strijd van de wijsheid der eeuw tegen de wonderen der wet. Men stoot zich aan hetgeen men niet aanschouwt. Men lastert hetgeen men niet verstaat. Wie ligt den sluier af? Wie is machtig de ogen te ontdekken? Hij, die gezegd heeft, dat het licht in de duisternis schijnen zou, kan ook de duisternis van het zondig hart verlichten. Wie geeft de aanschouwing van de wonderen der wet? Wie het inzicht tot zaligheid en de zaligmakende waarheid? Hij, die haar tot zaligheid van zondaren geopenbaard heeft. En aan wie? Aan degenen, die hun blindheid belijden; die hun duistere ogen wenden naar den kant, van waar alleen het licht komen kan, die met een oprecht hart komen tot het licht. Niet aan hen, die daar zeggen: "wij zien" en wier blindheid, niet dan een gevolg der zonde, alzo zelf ene zonde wordt. Wist aan hen, die hun flauwe nachtlamp verkiezen boven het heldere zonlicht, dat van den hemel straalt. Niet aan hen, die het licht schuwen, "opdat hun werken niet bestraft worden." Niet aan hen, die zich gedurig beklagen, gedurig ergeren over de wonderen der wet, maar nog niet ene enkele maal met ernst en ootmoed gebeden hebben: "Ontdek mijne ogen!" Niet aan hen, die, eerder dan om hoger licht te vragen. de Goddelijke diepten willen opvullen, om voor hun kortzichtig, menselijk oog het overzicht mogelijk en het inzien overbodig te maken. (N. BEETS).

Vers 19

19. Ik ben a) een vreemdeling op de aarde, die hier gene andere erfenis heb dan Uw woord; verberg, opdat ik op mijne levensreis een staf hebbe, waarop ik kan leunen, Uwe geboden voor mij niet, maar geef mij daarvan een levendig bewustzijn.

a) ps. 39:13. Genesis 47:9. 1 Chronicles 29:15. Hebrews 11:13.

"Ik ben een vreemdeling op de aarde." Wat heeft deze gedachte in? Is het niet zoveel alsof wij zeiden: "Ik ben hier voor een korten tijd; ik heb hier niets te eisen, ik weet hier geen weg? -Ik ben hier voor een korten tijd. Ik weet zelfs niet voor hoe kort slechts. Het langste verblijf is van zeventig en zo ik zeer sterk ben, tachtig jaren. Een aanmerkelijk gedeelte van dien tijd is reeds vervlogen; elk jaar vliegt sneller daarheen; elke maand kan de laatste wezen, die ik hier doorbreng; elke dag kan ik van hier worden geroepen." Zou die gedachte niet leiden tot een wijs leven, tot een ernstig bedacht zijn op den dood, ook tot een gemoedigd dragen van des levens last en moeiten? Als ik daar waarlijk van overtuigd ben, als ik weet, zo straks luidt de bengel, en ik moet stappen in den wagen, die mij van hier voert, zal ik mij dan niet reisvaardig houden; mijn goed gepakt, mijn mantel bij de hand? Nu ziet men er zo velen, die in het laatste ogenblik hun goed willen pakken en geen goed hebben, hun mantel zoeken en niet vinden, zo velen, die, niet gereed en ongezind, tegen wil en dank, op den wagen geworpen worden....En waar gaan zij heen? Zij weten het niet. -"Ik ben een vreemdeling op de aarde" Ik heb niets te wachten, omdat ik niets heb te eisen....Ik ben een balling uit het paradijs en dat rechtvaardiglijk, dat uit hoofde mijner zonden. Is het uitnemendste van mijn verblijf alhier moeite en verdriet, wat heeft een vreemdeling in een vreemd land anders te wachten? Zou het niet droevig zijn, indien de vreemdeling zich hier gans te huis, gans op zijn gemak gevoelde? is het niet een grote troost, indien men zeggen mag: "Weinig en kwaad zijn de dagen mijns levens; " maar dit leven is ook slechts mijne vreemdelingschap? Ach, dat wij allen zo dachten. -Maar zijn wij wel op reis? Is het niet maar een onverstandig dwalen, een doelloos op- en nedergaan in het vreemde land? Het is te denken, indien zij zich niet met de daad vreemdelingen gevoelen. Die zich vreemdeling gevoelt, zegt: Ik weet hier den weg niet, ik heb een gids nodig. Hij schaamt zich zijne onkunde, zijne afhankelijkheid geenszins. Hij is niet dwaas genoeg te geloven, dat hij in een vreemd land van zelf te recht zal komen; niet dwaas genoeg iemand tot gids te kiezen, die er zo vreemd is als hij zelf. "Ik ben een vreemdeling op aarde," zegt de Psalmist; en hij laat er volgen: "verberg Uwe geboden voor mij niet!" Wijsheid uit God heeft hij nodig, en hij zoekt ze bij Zijne geboden, dat is bij Zijn woord. Hij verwacht ze er van, zo die geboden voor hem niet verborgen blijven, dat woord niet duister, waar de Heere hem zelf genoegzaam licht en inzicht geeft. Daar wordt onder mensen wel eens van levenswijsheid gesproken, en men verstaat er dikwijls niets beters door dan de wijsheid, die de wereldlingen hebben, om in de wereld te huis en op hun gemak, geëerd en gegoed te zijn, en meer en meer te worden. Maar hier is de wijsheid der vreemdelingen: "Verberg Uwe geboden voor mij niet!" -"Ik ben een vreemdeling op aarde." Dat is in den mond van den godvruchtige: ik heb een vaderland, een vaderhuis, een land van belofte, ene plaats van bestemming, waar buiten ik omzwerf, maar waarvoor ik in die omzwerving onafgebroken word opgevoed. Ik ben een vreemdeling in deze boze, ijdele wereld. Mijn hart trekt naar het goede, heilige land, waar ik thuis behoor. (N. BEETS).

Vers 19

19. Ik ben a) een vreemdeling op de aarde, die hier gene andere erfenis heb dan Uw woord; verberg, opdat ik op mijne levensreis een staf hebbe, waarop ik kan leunen, Uwe geboden voor mij niet, maar geef mij daarvan een levendig bewustzijn.

a) ps. 39:13. Genesis 47:9. 1 Chronicles 29:15. Hebrews 11:13.

"Ik ben een vreemdeling op de aarde." Wat heeft deze gedachte in? Is het niet zoveel alsof wij zeiden: "Ik ben hier voor een korten tijd; ik heb hier niets te eisen, ik weet hier geen weg? -Ik ben hier voor een korten tijd. Ik weet zelfs niet voor hoe kort slechts. Het langste verblijf is van zeventig en zo ik zeer sterk ben, tachtig jaren. Een aanmerkelijk gedeelte van dien tijd is reeds vervlogen; elk jaar vliegt sneller daarheen; elke maand kan de laatste wezen, die ik hier doorbreng; elke dag kan ik van hier worden geroepen." Zou die gedachte niet leiden tot een wijs leven, tot een ernstig bedacht zijn op den dood, ook tot een gemoedigd dragen van des levens last en moeiten? Als ik daar waarlijk van overtuigd ben, als ik weet, zo straks luidt de bengel, en ik moet stappen in den wagen, die mij van hier voert, zal ik mij dan niet reisvaardig houden; mijn goed gepakt, mijn mantel bij de hand? Nu ziet men er zo velen, die in het laatste ogenblik hun goed willen pakken en geen goed hebben, hun mantel zoeken en niet vinden, zo velen, die, niet gereed en ongezind, tegen wil en dank, op den wagen geworpen worden....En waar gaan zij heen? Zij weten het niet. -"Ik ben een vreemdeling op de aarde" Ik heb niets te wachten, omdat ik niets heb te eisen....Ik ben een balling uit het paradijs en dat rechtvaardiglijk, dat uit hoofde mijner zonden. Is het uitnemendste van mijn verblijf alhier moeite en verdriet, wat heeft een vreemdeling in een vreemd land anders te wachten? Zou het niet droevig zijn, indien de vreemdeling zich hier gans te huis, gans op zijn gemak gevoelde? is het niet een grote troost, indien men zeggen mag: "Weinig en kwaad zijn de dagen mijns levens; " maar dit leven is ook slechts mijne vreemdelingschap? Ach, dat wij allen zo dachten. -Maar zijn wij wel op reis? Is het niet maar een onverstandig dwalen, een doelloos op- en nedergaan in het vreemde land? Het is te denken, indien zij zich niet met de daad vreemdelingen gevoelen. Die zich vreemdeling gevoelt, zegt: Ik weet hier den weg niet, ik heb een gids nodig. Hij schaamt zich zijne onkunde, zijne afhankelijkheid geenszins. Hij is niet dwaas genoeg te geloven, dat hij in een vreemd land van zelf te recht zal komen; niet dwaas genoeg iemand tot gids te kiezen, die er zo vreemd is als hij zelf. "Ik ben een vreemdeling op aarde," zegt de Psalmist; en hij laat er volgen: "verberg Uwe geboden voor mij niet!" Wijsheid uit God heeft hij nodig, en hij zoekt ze bij Zijne geboden, dat is bij Zijn woord. Hij verwacht ze er van, zo die geboden voor hem niet verborgen blijven, dat woord niet duister, waar de Heere hem zelf genoegzaam licht en inzicht geeft. Daar wordt onder mensen wel eens van levenswijsheid gesproken, en men verstaat er dikwijls niets beters door dan de wijsheid, die de wereldlingen hebben, om in de wereld te huis en op hun gemak, geëerd en gegoed te zijn, en meer en meer te worden. Maar hier is de wijsheid der vreemdelingen: "Verberg Uwe geboden voor mij niet!" -"Ik ben een vreemdeling op aarde." Dat is in den mond van den godvruchtige: ik heb een vaderland, een vaderhuis, een land van belofte, ene plaats van bestemming, waar buiten ik omzwerf, maar waarvoor ik in die omzwerving onafgebroken word opgevoed. Ik ben een vreemdeling in deze boze, ijdele wereld. Mijn hart trekt naar het goede, heilige land, waar ik thuis behoor. (N. BEETS).

Vers 20

20. Mijne ziel is verbroken, verbrijzeld van wege het verlangen naar Uwe oordelen 1), namelijk naar ene grondige kennis van deze,te aller tijd.

1) Door deze oordelen kunnen wij verstaan, of de oordelen en straffen Gods over de goddelozen en vijanden der kerk, waarom de vromen ter ere van God en tot rechtvaardiging van de zaak der kerk wel mogen bidden, zie Openbaring :10, of wij kunnen onder de "oordelen" de rechten Gods verstaan, dat is zoveel als het richtsnoer om te oordelen en te vonnissen..

Vers 20

20. Mijne ziel is verbroken, verbrijzeld van wege het verlangen naar Uwe oordelen 1), namelijk naar ene grondige kennis van deze,te aller tijd.

1) Door deze oordelen kunnen wij verstaan, of de oordelen en straffen Gods over de goddelozen en vijanden der kerk, waarom de vromen ter ere van God en tot rechtvaardiging van de zaak der kerk wel mogen bidden, zie Openbaring :10, of wij kunnen onder de "oordelen" de rechten Gods verstaan, dat is zoveel als het richtsnoer om te oordelen en te vonnissen..

Vers 21

21. Gij scheldt, bedreigt met Uw almachtig strafwoord (Psalms 9:6; Psalms 68:31) de vervloekte hovaardigen, die van Uwe geboden afdwalen (Deuteronomy 27:26).

Hovaardij deed Eva de hand uitsteken naar de verboden vrucht, Kaïn den broeder moorden; hovaardij is de bron, waaruit allerlei ellende voortkomt; zij alleen is het die weigert te belijden, te buigen voor het kruis, te geloven in Christus. Vergelijk Psalms 19:14..

Vers 21

21. Gij scheldt, bedreigt met Uw almachtig strafwoord (Psalms 9:6; Psalms 68:31) de vervloekte hovaardigen, die van Uwe geboden afdwalen (Deuteronomy 27:26).

Hovaardij deed Eva de hand uitsteken naar de verboden vrucht, Kaïn den broeder moorden; hovaardij is de bron, waaruit allerlei ellende voortkomt; zij alleen is het die weigert te belijden, te buigen voor het kruis, te geloven in Christus. Vergelijk Psalms 19:14..

Vers 22

22. Wentel van mij versmaadheid en verachting 1), laat het openbaar worden, dat wat men mij toedicht leugentaal is, want ik ben onschuldig daaraan, ik heb integendeel Uwe getuigenissen onderhouden.

1) Dit vers kan op tweeërlei wijze opgevat worden. Wij weten, dat hoe recht ook de kinderen Gods wandelen, zij aan velerlei laster bloot staan. Het is alzo niet te vergeefs. dat de gelovigen vragen, dat God als Verdediger Zich openbare van hun ongekunstelde vroomheid, welke zij beoefenen, optrede tegen de venijnige tongen. Daarom niet slecht past de verklaring: O Heere, dewijl ik het goede bewust ben en Gij als getuige zijt van mijn ware onbestraflijkheid, laat niet toe, dat de goddelozen door valse beschuldigingen tegen mij aan te brengen, mijn leven ellendig maken. Maar van dieper betekenis is de opvatting, indien gelezen wordt: Duldt niet, o God, dat die goddelozen mij daarom belasteren, dewijl ik mij beijver, om Uwe Wet te bewaren. Want van den beginne af aan is deze goddeloosheid in de wereld verspreid, dat aan de vereerders Gods, hun reinheid als misdaad word aangezien en tot een aanfluiting gemaakt..

Vers 22

22. Wentel van mij versmaadheid en verachting 1), laat het openbaar worden, dat wat men mij toedicht leugentaal is, want ik ben onschuldig daaraan, ik heb integendeel Uwe getuigenissen onderhouden.

1) Dit vers kan op tweeërlei wijze opgevat worden. Wij weten, dat hoe recht ook de kinderen Gods wandelen, zij aan velerlei laster bloot staan. Het is alzo niet te vergeefs. dat de gelovigen vragen, dat God als Verdediger Zich openbare van hun ongekunstelde vroomheid, welke zij beoefenen, optrede tegen de venijnige tongen. Daarom niet slecht past de verklaring: O Heere, dewijl ik het goede bewust ben en Gij als getuige zijt van mijn ware onbestraflijkheid, laat niet toe, dat de goddelozen door valse beschuldigingen tegen mij aan te brengen, mijn leven ellendig maken. Maar van dieper betekenis is de opvatting, indien gelezen wordt: Duldt niet, o God, dat die goddelozen mij daarom belasteren, dewijl ik mij beijver, om Uwe Wet te bewaren. Want van den beginne af aan is deze goddeloosheid in de wereld verspreid, dat aan de vereerders Gods, hun reinheid als misdaad word aangezien en tot een aanfluiting gemaakt..

Vers 23

23. Als zelfs de vorsten 1) zittende tegen mij gesproken hebben, terwijl zij beraadslaagden wat zij mij zouden aandoen, heeft Uw knecht Uwe inzettingen betracht, Uw verbond overdacht, en in den zegen, Uwen gunstgenoten toegezegd, een vast schild gevonden tegen alle aanvallen der wereld.

1) De dichter beroept zich in alle eenvoudigheid op het beoefenen van de Wet, ook toen de machtigen der aarde zich tegen hem stelden. Had hij van het beoefenen der Wet willen afstand doen, hij zou vrede hebben gehad. Dit ligt hierin opgesloten.

Vers 23

23. Als zelfs de vorsten 1) zittende tegen mij gesproken hebben, terwijl zij beraadslaagden wat zij mij zouden aandoen, heeft Uw knecht Uwe inzettingen betracht, Uw verbond overdacht, en in den zegen, Uwen gunstgenoten toegezegd, een vast schild gevonden tegen alle aanvallen der wereld.

1) De dichter beroept zich in alle eenvoudigheid op het beoefenen van de Wet, ook toen de machtigen der aarde zich tegen hem stelden. Had hij van het beoefenen der Wet willen afstand doen, hij zou vrede hebben gehad. Dit ligt hierin opgesloten.

Vers 24

24. a) Ook Zijn Uwe getuigenissen (Psalms 119:47)mijne vermakingen en mijne raadslieden, die mij tegenover die vorsten (Psalms 119:23) het beste raad geven.

a) Psalms 43:4.

"Optimi consultores mortui" de gestorvenen zijn de beste raadgevers) pleegde koning Alfonsus te zeggen. Hij verstond er de boeken door. Maar dit geldt boven alles van de Goddelijke Boeken der Heilige Schrift..

25.

Daleth.

Psalms 119:25-Psalms 119:32. Ik bevind mij thans in diepe bekommernis onder al het zware lijden, dat mij wegens mijne gehechtheid aan Uw Woord getroffen heeft. Troost mij, Heere! mijn God, en maak mij steeds vaster in Uw Woord.

Vers 24

24. a) Ook Zijn Uwe getuigenissen (Psalms 119:47)mijne vermakingen en mijne raadslieden, die mij tegenover die vorsten (Psalms 119:23) het beste raad geven.

a) Psalms 43:4.

"Optimi consultores mortui" de gestorvenen zijn de beste raadgevers) pleegde koning Alfonsus te zeggen. Hij verstond er de boeken door. Maar dit geldt boven alles van de Goddelijke Boeken der Heilige Schrift..

25.

Daleth.

Psalms 119:25-Psalms 119:32. Ik bevind mij thans in diepe bekommernis onder al het zware lijden, dat mij wegens mijne gehechtheid aan Uw Woord getroffen heeft. Troost mij, Heere! mijn God, en maak mij steeds vaster in Uw Woord.

Vers 25

25. Mijne ziel kleeft tengevolge der verachting, die mij getroffen heeft, aan het stof, onbekwaam, om zich door eigene kracht weer op te heffen (Psalms 44:26); maak mij levend naar Uw woord, dat immers aan alle vermoeide zielen troost en verkwikking belooft (Psalms 71:20; Psalms 85:7).

De zuchten, tranen en zorgen der vromen worden door de wereld even zomin verstaan als hun gebeden, hun vreugde en hun verwachtingen..

De krachtige versterking tegen alle geestelijke onmacht is het genaderijke Evangeliewoord.

Men gebruikt doorgaans deze spreekwijze: "Mijne ziel kleeft aan het stof," alsof zij te kennen gaf, een aankleven van de ziel aan de aardse dingen, dat waarlijk ene ongestalte is, den gelovigen onbetamelijk, en waarover wij reden hebben om te klagen, dat het meer dan hun lief is, geschiedt. Maar wij achten, dat de spreekwijze hier ter plaatse dit niet meebrengt. Zij betekent, of: de uiterste verdrukking, waardoor iemand, door noden gedrukt, zich ter aarde werpt, of: ene verdrukking ter dood toe..

Dit betekent, dat hij van het leven niet meer hoopt, dan alsof hij reeds aan het graf was overgegeven. Wat waardig is aangemerkt te worden, opdat ons niet bekommere of verdriete. vele doden door te gaan, hoe dikwijls het Gode ook goeddunkt. Doch ook door zijn eigen voorbeeld leert hij, dat waar ons niets ontmoet dan de dood en alle hoop schijnt uitgeblust, toch onze gebeden desalniettemin Gode bekend te maken, in Wiens hand de uitgangen van den dood zijn, gelijk wij gezien hebben Psalms 68:21, en Wiens eigen ambt het is, het leven uit de doden terug te geven. Maar dewijl dit is een moeilijk worstelen, roept hij zich en de anderen de beloften Gods in het geheugen terug. Want wanneer hij zegt: Volgens Uw woord, bekent hij, dat indien hij van het woord Gods afweek, hem geen hoop overbleef. Maar dewijl God beloofd had, dat het leven der vromen in Zijn hand veilig was, strekt hij zich uit tot vertrouwen op het leven, ofschoon hij met de ene voet in het graf stond..

Merkt op, hoe dit eerste vers van het vierde achttal past bij het eerste van het derde (17): "Dat ik leve!" Maak mij levend. Terwijl hij in een gelukkigen staat smeekt om een genadige behandeling bidt hij in een hopelozen toestand om levendmaking. In beide gevallen is leven het voorwerp der begeerte, dat hij leven moge hebben en het steeds overvloediger moge genieten.

Waarlijk, dit is wijsheid. Dwazen hongeren naar voedsel en derven niettemin het leven, maar de wijze man weet, dat het leven meer is dan de spijze. Leven, eeuwig leven, dat is de waarachtige schat..

Vers 25

25. Mijne ziel kleeft tengevolge der verachting, die mij getroffen heeft, aan het stof, onbekwaam, om zich door eigene kracht weer op te heffen (Psalms 44:26); maak mij levend naar Uw woord, dat immers aan alle vermoeide zielen troost en verkwikking belooft (Psalms 71:20; Psalms 85:7).

De zuchten, tranen en zorgen der vromen worden door de wereld even zomin verstaan als hun gebeden, hun vreugde en hun verwachtingen..

De krachtige versterking tegen alle geestelijke onmacht is het genaderijke Evangeliewoord.

Men gebruikt doorgaans deze spreekwijze: "Mijne ziel kleeft aan het stof," alsof zij te kennen gaf, een aankleven van de ziel aan de aardse dingen, dat waarlijk ene ongestalte is, den gelovigen onbetamelijk, en waarover wij reden hebben om te klagen, dat het meer dan hun lief is, geschiedt. Maar wij achten, dat de spreekwijze hier ter plaatse dit niet meebrengt. Zij betekent, of: de uiterste verdrukking, waardoor iemand, door noden gedrukt, zich ter aarde werpt, of: ene verdrukking ter dood toe..

Dit betekent, dat hij van het leven niet meer hoopt, dan alsof hij reeds aan het graf was overgegeven. Wat waardig is aangemerkt te worden, opdat ons niet bekommere of verdriete. vele doden door te gaan, hoe dikwijls het Gode ook goeddunkt. Doch ook door zijn eigen voorbeeld leert hij, dat waar ons niets ontmoet dan de dood en alle hoop schijnt uitgeblust, toch onze gebeden desalniettemin Gode bekend te maken, in Wiens hand de uitgangen van den dood zijn, gelijk wij gezien hebben Psalms 68:21, en Wiens eigen ambt het is, het leven uit de doden terug te geven. Maar dewijl dit is een moeilijk worstelen, roept hij zich en de anderen de beloften Gods in het geheugen terug. Want wanneer hij zegt: Volgens Uw woord, bekent hij, dat indien hij van het woord Gods afweek, hem geen hoop overbleef. Maar dewijl God beloofd had, dat het leven der vromen in Zijn hand veilig was, strekt hij zich uit tot vertrouwen op het leven, ofschoon hij met de ene voet in het graf stond..

Merkt op, hoe dit eerste vers van het vierde achttal past bij het eerste van het derde (17): "Dat ik leve!" Maak mij levend. Terwijl hij in een gelukkigen staat smeekt om een genadige behandeling bidt hij in een hopelozen toestand om levendmaking. In beide gevallen is leven het voorwerp der begeerte, dat hij leven moge hebben en het steeds overvloediger moge genieten.

Waarlijk, dit is wijsheid. Dwazen hongeren naar voedsel en derven niettemin het leven, maar de wijze man weet, dat het leven meer is dan de spijze. Leven, eeuwig leven, dat is de waarachtige schat..

Vers 26

26. Ik heb U mijne wegen verteld, U mijn gehele lot blootgelegd, en Gij hebt mij verhoord; a) leer mij Uwe inzettingen.

a) Psalms 25:4; Psalms 27:11; Psalms 86:11.

1) De dichter belijdt hier, dat hij zijne wegen voor zijn God heeft blootgelegd, tot Hem is gekomen met bekendmaking van al zijne zonden en noden. Maar voegt er ook bij, dat hij deze genade van zijn God heeft ontvangen, dat hij verhoord is, dat God hem gehoord heeft, zijn aangezicht aangenomen, zijn zonde kwijtgescholden en in zijn noden en behoeften voorzien.

Vers 26

26. Ik heb U mijne wegen verteld, U mijn gehele lot blootgelegd, en Gij hebt mij verhoord; a) leer mij Uwe inzettingen.

a) Psalms 25:4; Psalms 27:11; Psalms 86:11.

1) De dichter belijdt hier, dat hij zijne wegen voor zijn God heeft blootgelegd, tot Hem is gekomen met bekendmaking van al zijne zonden en noden. Maar voegt er ook bij, dat hij deze genade van zijn God heeft ontvangen, dat hij verhoord is, dat God hem gehoord heeft, zijn aangezicht aangenomen, zijn zonde kwijtgescholden en in zijn noden en behoeften voorzien.

Vers 27

27. Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uwe wonderen betrachte (Psalms 105:2), de wonderbare wijsheid in Uwe wet (vgl. Psalms 119:18) bepeinze.

Hij heeft Zijne wegen, d.i. zijnen wandel tot in bijzonderheden aan God verteld, en is niet zonder antwoord gebleven, dat hem van Zijne gunst verzekering is gedaan. Mocht Hij hem dan Zijne bevelen leren, opdat hij, al is het, dat mensen tegen hem zijn, toch God voor zich hebbe..

Vers 27

27. Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uwe wonderen betrachte (Psalms 105:2), de wonderbare wijsheid in Uwe wet (vgl. Psalms 119:18) bepeinze.

Hij heeft Zijne wegen, d.i. zijnen wandel tot in bijzonderheden aan God verteld, en is niet zonder antwoord gebleven, dat hem van Zijne gunst verzekering is gedaan. Mocht Hij hem dan Zijne bevelen leren, opdat hij, al is het, dat mensen tegen hem zijn, toch God voor zich hebbe..

Vers 28

28. Mijne ziel druipt weg 1) van treurigheid van wege het vele lijden, waaraan ik ben blootgesteld, van wege mijne oprechte liefde tot Uwe wet; richt mij op naar Uw woord (Psalms 119:25), opdat de droefheid mij niet geheel vertere, maar ik mijnen last geduldig drage.

1) Een zinnebeeld, genomen van was, ijs of iets anders, dat zijne bestendigheid verliest, en wegdruipende daarheen vloeit. Vergelijk Exodus 15:15. Psalms 22:15.

Gelijk hij een weinig te voren had gezegd, dat zijne ziele aan het stof kleefde, zo nu klaagt hij hier in bijna gelijken zin, dat zij van smart wegdruipt. Er zijn er die menen, dat hij op de tranen zinspeelt, alsof bij had gezegd, dat zijne ziele in tranen wegvloeide. Maar de zin is eenvoudiger, dat zijne krachten als water wegvloeien. Verder stelt de profeet dit middel tegen de uiterste smart voor zich vast, dat indien God Zijn hand uitstrekt, zoals onlangs, toen hij, schier zielloos daarheen liggende, uit de genade Gods weer hoop op herstel had gevat, hij ook nu door diezelfde genade weer herstelling van nieuwe en volle krachten hoopt, ofschoon hij nu schier is uitgeblust. Hij herhaalt het woord, volgens het Woord, dewijl zonder het woord de macht Gods ons koud zou laten. Maar waar God ons ontmoet, ofschoon moeden kracht ons ontbreken, moet Zijne belofte kracht genoeg hebben, om ons te versterken..

Vers 28

28. Mijne ziel druipt weg 1) van treurigheid van wege het vele lijden, waaraan ik ben blootgesteld, van wege mijne oprechte liefde tot Uwe wet; richt mij op naar Uw woord (Psalms 119:25), opdat de droefheid mij niet geheel vertere, maar ik mijnen last geduldig drage.

1) Een zinnebeeld, genomen van was, ijs of iets anders, dat zijne bestendigheid verliest, en wegdruipende daarheen vloeit. Vergelijk Exodus 15:15. Psalms 22:15.

Gelijk hij een weinig te voren had gezegd, dat zijne ziele aan het stof kleefde, zo nu klaagt hij hier in bijna gelijken zin, dat zij van smart wegdruipt. Er zijn er die menen, dat hij op de tranen zinspeelt, alsof bij had gezegd, dat zijne ziele in tranen wegvloeide. Maar de zin is eenvoudiger, dat zijne krachten als water wegvloeien. Verder stelt de profeet dit middel tegen de uiterste smart voor zich vast, dat indien God Zijn hand uitstrekt, zoals onlangs, toen hij, schier zielloos daarheen liggende, uit de genade Gods weer hoop op herstel had gevat, hij ook nu door diezelfde genade weer herstelling van nieuwe en volle krachten hoopt, ofschoon hij nu schier is uitgeblust. Hij herhaalt het woord, volgens het Woord, dewijl zonder het woord de macht Gods ons koud zou laten. Maar waar God ons ontmoet, ofschoon moeden kracht ons ontbreken, moet Zijne belofte kracht genoeg hebben, om ons te versterken..

Vers 29

29. Wend van mij den weg der valsheid 1), den weg van trouwelozen afval en verbreking Uws verbonds, hoewel mijne lippen U zouden roemen, boezem mij een diepen haat in tegen alle geveinsdheid, en verleen mij genadiglijk Uwe wet, laat mij inwendig hare kracht en haren zegen ervaren, breng haar door uwen Heiligen Geest aan mijn hart.

1) De weg der valsheid is de weg van zonde, of wel van eigen gerechtigheid. Van dien weg wenst hij afgebracht en afgehouden te worden. Het is ook daarom, dat hij vraagt om die Wet als genadegift, opdat die Wet zijn verstand verlichtte, maar ook in zijn hart gegrift en toegepast worde op zijn leven. Dit is bewijs van het nieuwe leven, van het genadeleven der ziele.

Vers 29

29. Wend van mij den weg der valsheid 1), den weg van trouwelozen afval en verbreking Uws verbonds, hoewel mijne lippen U zouden roemen, boezem mij een diepen haat in tegen alle geveinsdheid, en verleen mij genadiglijk Uwe wet, laat mij inwendig hare kracht en haren zegen ervaren, breng haar door uwen Heiligen Geest aan mijn hart.

1) De weg der valsheid is de weg van zonde, of wel van eigen gerechtigheid. Van dien weg wenst hij afgebracht en afgehouden te worden. Het is ook daarom, dat hij vraagt om die Wet als genadegift, opdat die Wet zijn verstand verlichtte, maar ook in zijn hart gegrift en toegepast worde op zijn leven. Dit is bewijs van het nieuwe leven, van het genadeleven der ziele.

Vers 30

30. Ik heb verkoren het getrouw volharden op den weg der waarheid; Uwe rechten heb ik mij voorgesteld, dat zij mij een richtsnoer zijn voor al mijne handelingen.

Het verkiezen van den weg der waarheid, geeft te kennen, 1) dat hem twee wegen waren voorgekomen, van welke hij dezen verkozen had tot zijnen weg. Deze twee waren aan de ene zijde de weg der valsheid, der ongerechtigheid en der ijdelheid, en aan de andere zijde de weg der waarheid; 2) dat hij het gedaan had met en na een goed en rijp overleg. En dat hij redenen gevonden had om dezen weg boven den anderen te verkiezen. Daarom wordt dat woord door de LXX vertaald door diakrnein, d.i. door een rijp oordeel onderscheiden, dat deze weg beter is (Zie Job 9:14; Job 15:5); 3) Dat hij het vrijwillig gedaan had want alle verkiezing geschiedt vrijwillig; 4) dat hij dezen weg beminde, zich daarin verlustigde, want in iets, dat men uitverkoren heeft, daarin heeft men liefde, lust en begeerte..

Vers 30

30. Ik heb verkoren het getrouw volharden op den weg der waarheid; Uwe rechten heb ik mij voorgesteld, dat zij mij een richtsnoer zijn voor al mijne handelingen.

Het verkiezen van den weg der waarheid, geeft te kennen, 1) dat hem twee wegen waren voorgekomen, van welke hij dezen verkozen had tot zijnen weg. Deze twee waren aan de ene zijde de weg der valsheid, der ongerechtigheid en der ijdelheid, en aan de andere zijde de weg der waarheid; 2) dat hij het gedaan had met en na een goed en rijp overleg. En dat hij redenen gevonden had om dezen weg boven den anderen te verkiezen. Daarom wordt dat woord door de LXX vertaald door diakrnein, d.i. door een rijp oordeel onderscheiden, dat deze weg beter is (Zie Job 9:14; Job 15:5); 3) Dat hij het vrijwillig gedaan had want alle verkiezing geschiedt vrijwillig; 4) dat hij dezen weg beminde, zich daarin verlustigde, want in iets, dat men uitverkoren heeft, daarin heeft men liefde, lust en begeerte..

Vers 31

31. Ik kleef vast aan Uwe getuigenissen 1), o HEERE! beschaam mij niet in de hoop, die ik daaruit put.

1) Ofschoon hij kleefde aan het stof van verdriet en dood, hield hij toch vast aan het Goddelijk Woord. Dit was zijn troost, en zijn geloof kleefde er aan, zijne liefde en zijne gehoorzaamheid hielden het vast, zijn hart en zijn geest bepeinsden het gedurig. Zijn keus was zo hartelijk en zo beslist, dat zij er aan vastkleefden voor het leven, en er niet van konden verwijderd worden door de snoodheden van hen, die den weg des Heren verachtten..

Vers 31

31. Ik kleef vast aan Uwe getuigenissen 1), o HEERE! beschaam mij niet in de hoop, die ik daaruit put.

1) Ofschoon hij kleefde aan het stof van verdriet en dood, hield hij toch vast aan het Goddelijk Woord. Dit was zijn troost, en zijn geloof kleefde er aan, zijne liefde en zijne gehoorzaamheid hielden het vast, zijn hart en zijn geest bepeinsden het gedurig. Zijn keus was zo hartelijk en zo beslist, dat zij er aan vastkleefden voor het leven, en er niet van konden verwijderd worden door de snoodheden van hen, die den weg des Heren verachtten..

Vers 32

32. Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart van zijne benauwdheid verlost, uit de engte gevoerd, verwijd zult hebben1). 1) De angst perst het hart toe, de zoete troost van God maakt het wijd; de weg van leugen verontreinigt het hart, maar de weg der waarheid is recht en maakt het hart oprecht; het kwaad geweten stremt den loop, maar de begeerte tot den Heere geeft een vrij geweten en geeft den voeten vleugelen..

Die bedroefd van harte is, is in het natuurlijke niet zo bekwaam tot zijn werk, veel min tot lopen, maar wel iemand, die gezond en vrolijk is. Kinderen Gods! Hebt gij het niet ondervonden, als uw hart verwijd was, dat gij dan met volvaardigheid liep den weg van Gods geboden?.

33.

He.

Psalms 119:33-Psalms 119:40. Ter rechter- en ter linkerzijde zijn wegen, die buiten Uw Woord doen dalen, gierigheid en hebzucht aan de ene, weelde en ijdelheid aan de andere zijde. Toon Gij mij, o Heere! den weg Uwer inzettingen, en leid mij en houd mij staande op dien weg.

Vers 32

32. Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart van zijne benauwdheid verlost, uit de engte gevoerd, verwijd zult hebben1). 1) De angst perst het hart toe, de zoete troost van God maakt het wijd; de weg van leugen verontreinigt het hart, maar de weg der waarheid is recht en maakt het hart oprecht; het kwaad geweten stremt den loop, maar de begeerte tot den Heere geeft een vrij geweten en geeft den voeten vleugelen..

Die bedroefd van harte is, is in het natuurlijke niet zo bekwaam tot zijn werk, veel min tot lopen, maar wel iemand, die gezond en vrolijk is. Kinderen Gods! Hebt gij het niet ondervonden, als uw hart verwijd was, dat gij dan met volvaardigheid liep den weg van Gods geboden?.

33.

He.

Psalms 119:33-Psalms 119:40. Ter rechter- en ter linkerzijde zijn wegen, die buiten Uw Woord doen dalen, gierigheid en hebzucht aan de ene, weelde en ijdelheid aan de andere zijde. Toon Gij mij, o Heere! den weg Uwer inzettingen, en leid mij en houd mij staande op dien weg.

Vers 33

33. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen {1} duidelijk kennen en in al zijne lieflijkheid en zijnen zegen, en ik zal hem houden ten einde {2} toe.

{1} Weer herhaalt hij de bede, die hij reeds dikwijls gebruikt heeft in dezen Psalm, dewijl het van groot belang is, dit beginsel in ons leven vast te houden, dat ons God bestuurt. Wij zien nu, dat het grootste gedeelte alles liever bedekt, dan dit voor zich van God te verzoeken. Daarom prent de Heilige Geest deze bede in, welke Hij aanhoudend moet doen terugkeren, opdat niet slechts zij, die nieuwelingen zijn en nog pas beginnenden, maar ook zij, die reeds grote vorderingen hebben gemaakt, niet vertragen verder op te klimmen. En dewijl de Geest des verstands van den hemel gegeven wordt, eisen zij, door hoger aandrift, dat zij tot de ware kennis van de Wet worden geleid..

{2} Zo God door Zijnen Geest een recht en goed kennen schenkt, zal Hij dien ten einde toe bewaren. Het baat ook een reiziger niet, dat hij den weg voor ene poos houdt, indien hij dien niet houdt tot aan het einde van zijne reis..

Het is God, die in ons werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen, zowel als het verstaan van hetgeen goed is (Philippians 2:13). Wij moeten ons afhankelijk gevoelen van de genade van God, van welke nl. onze zegen is. Dat God Zijnen Geest in ons legt, is de oorzaak van het wandelen in Zijne inzettingen..

Ten einde toe, d.w.z. tot het einde des levens, tot de volkomenheid der gehoorzaamheid. De dichter verwacht het dus van de genade Gods, dat die hem zal doen volhouden tot den einde toe, en als middel het onderwezen worden en betrachten van de inzettingen van zijn Verbonds-God. 34. Geef mij het verstand, dat daartoe nodig is, en ik zal Uwe wet houden, ja ik zal ze onderhouden met gansen harte.

Vers 33

33. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen {1} duidelijk kennen en in al zijne lieflijkheid en zijnen zegen, en ik zal hem houden ten einde {2} toe.

{1} Weer herhaalt hij de bede, die hij reeds dikwijls gebruikt heeft in dezen Psalm, dewijl het van groot belang is, dit beginsel in ons leven vast te houden, dat ons God bestuurt. Wij zien nu, dat het grootste gedeelte alles liever bedekt, dan dit voor zich van God te verzoeken. Daarom prent de Heilige Geest deze bede in, welke Hij aanhoudend moet doen terugkeren, opdat niet slechts zij, die nieuwelingen zijn en nog pas beginnenden, maar ook zij, die reeds grote vorderingen hebben gemaakt, niet vertragen verder op te klimmen. En dewijl de Geest des verstands van den hemel gegeven wordt, eisen zij, door hoger aandrift, dat zij tot de ware kennis van de Wet worden geleid..

{2} Zo God door Zijnen Geest een recht en goed kennen schenkt, zal Hij dien ten einde toe bewaren. Het baat ook een reiziger niet, dat hij den weg voor ene poos houdt, indien hij dien niet houdt tot aan het einde van zijne reis..

Het is God, die in ons werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen, zowel als het verstaan van hetgeen goed is (Philippians 2:13). Wij moeten ons afhankelijk gevoelen van de genade van God, van welke nl. onze zegen is. Dat God Zijnen Geest in ons legt, is de oorzaak van het wandelen in Zijne inzettingen..

Ten einde toe, d.w.z. tot het einde des levens, tot de volkomenheid der gehoorzaamheid. De dichter verwacht het dus van de genade Gods, dat die hem zal doen volhouden tot den einde toe, en als middel het onderwezen worden en betrachten van de inzettingen van zijn Verbonds-God. 34. Geef mij het verstand, dat daartoe nodig is, en ik zal Uwe wet houden, ja ik zal ze onderhouden met gansen harte.

Vers 35

35. Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.

Vers 35

35. Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.

Vers 36

36. Neig mijn hart, dat zo dikwijls van U wordt afgeleid en zo ligt door het schijnschoon der wereld wordt bekoord, tot Uwe getuigenissen, en laat het niet geneigd zijn tot gierigheid of tot hebzucht.

Wiens hart door den Mammon vervuld is, die kan niet geneigd zijn tot het woord van God, noch vreugde hebben in Zijne getuigenissen. (Matthew 6:24. 1 Timothy 6:8).

Vers 36

36. Neig mijn hart, dat zo dikwijls van U wordt afgeleid en zo ligt door het schijnschoon der wereld wordt bekoord, tot Uwe getuigenissen, en laat het niet geneigd zijn tot gierigheid of tot hebzucht.

Wiens hart door den Mammon vervuld is, die kan niet geneigd zijn tot het woord van God, noch vreugde hebben in Zijne getuigenissen. (Matthew 6:24. 1 Timothy 6:8).

Vers 37

37. Wend mijne ogen af, dat zij geen ijdelheid met welbehagen zien, niet met vreugde rusten op hetgeen bedrieglijk is en mij van mijn waarachtig heil afvoert; maak mij levend door Uwe wegen 1), op welke alleen heil en leven te vinden is.

1) Wij kunnen deze bede opvatten: "Maak mij levend in Uwe wegen," d.i.: Geef, dat ik met een verruimd, vrolijk en levendig hart in Uwe wegen wandel, in de vreze des Heren en in ene werkzame heiligmaking en in de vertroostingen des Heiligen Geestes. Wanneer de ziel dit door de genade Gods ervaart, dan is zij niet alleen bestand tegen de verleidingen der ijdelheid, maar zij doodt ook door den Geest de werken des vlezes, en doet alzo in de ware mortificatie (doding) vorderen. Want naar evenredigheid dat de ziel levendig is, sterft zij aan de zonde der wereld en het vlees. Of: maak mij levend door Uwe wegen, dat is: "heilig en vertroost mij door de kennis, overdenking en betrachting van de wegen, die Gij houdt en die Gij mij voorschrijft dat ik ze houden zal." Immers het Woord Gods is het Woord des levens en het rechte middel, om de ziel levend te maken (Psalms 119:50)..

Gelijk ik wens dof en ongevoelig te zijn voor de aandoeningen der aardse ijdelheden, zo maak mij integendeel, o Heere! levendig, krachtig en vurig in Uw werk en in Uwen dienst..

Gij moet uwe ziel los maken van het aardse goed en van vleselijke begeerlijkheden, anders kan zij niet naar boven, anders blijft zij gebonden en verleert eindelijk het vliegen.

Waarom klaag ik over de verzoekingen van buiten? In mij zelven is het grootste gevaar. In mijn verstand vind ik duisternis, in mijnen wil grote traagheid, in mijne neigingen al te grote zorg en liefde voor het aardse, in mijne zintuigen ene neiging tot het ijdele dezer wereld.

Vers 37

37. Wend mijne ogen af, dat zij geen ijdelheid met welbehagen zien, niet met vreugde rusten op hetgeen bedrieglijk is en mij van mijn waarachtig heil afvoert; maak mij levend door Uwe wegen 1), op welke alleen heil en leven te vinden is.

1) Wij kunnen deze bede opvatten: "Maak mij levend in Uwe wegen," d.i.: Geef, dat ik met een verruimd, vrolijk en levendig hart in Uwe wegen wandel, in de vreze des Heren en in ene werkzame heiligmaking en in de vertroostingen des Heiligen Geestes. Wanneer de ziel dit door de genade Gods ervaart, dan is zij niet alleen bestand tegen de verleidingen der ijdelheid, maar zij doodt ook door den Geest de werken des vlezes, en doet alzo in de ware mortificatie (doding) vorderen. Want naar evenredigheid dat de ziel levendig is, sterft zij aan de zonde der wereld en het vlees. Of: maak mij levend door Uwe wegen, dat is: "heilig en vertroost mij door de kennis, overdenking en betrachting van de wegen, die Gij houdt en die Gij mij voorschrijft dat ik ze houden zal." Immers het Woord Gods is het Woord des levens en het rechte middel, om de ziel levend te maken (Psalms 119:50)..

Gelijk ik wens dof en ongevoelig te zijn voor de aandoeningen der aardse ijdelheden, zo maak mij integendeel, o Heere! levendig, krachtig en vurig in Uw werk en in Uwen dienst..

Gij moet uwe ziel los maken van het aardse goed en van vleselijke begeerlijkheden, anders kan zij niet naar boven, anders blijft zij gebonden en verleert eindelijk het vliegen.

Waarom klaag ik over de verzoekingen van buiten? In mij zelven is het grootste gevaar. In mijn verstand vind ik duisternis, in mijnen wil grote traagheid, in mijne neigingen al te grote zorg en liefde voor het aardse, in mijne zintuigen ene neiging tot het ijdele dezer wereld.

Vers 38

38. Bevestig Uwe toezegging aan Uwen knecht 1), die Uwe vreze toegedaan is, breng Gij Uwe beloften aan het hart van Uwen dienaar, opdat zij hem recht duidelijk en levendig zijn.

1) Wij moeten bidden om hetgeen God heeft toegezegd; wij moeten niet meer vragen, en wij mogen niet minder vragen..

Vers 38

38. Bevestig Uwe toezegging aan Uwen knecht 1), die Uwe vreze toegedaan is, breng Gij Uwe beloften aan het hart van Uwen dienaar, opdat zij hem recht duidelijk en levendig zijn.

1) Wij moeten bidden om hetgeen God heeft toegezegd; wij moeten niet meer vragen, en wij mogen niet minder vragen..

Vers 39

39. Wend mijne smaadheid af, die ik vreze 1); want Uwe rechten zijn goed; dien, die ze houdt, schenken ze een rijken zegen. 1) De smaadheid kan voortkomen uit verijdeling van een roemend vertrouwen aangaande de waarheid en zekerheid van Gods beloften, of uit de veelheid mijner overtredingen, of uit mijne onstandvastigheid op Uwe wegen en mijne afwijking daarvan, waarvoor ik van wege mijne zwakheid en onkunde met grote reden heb te vrezen..

De smaad der wereld is ons ene ere, zij wordt ons eerst ene smaadheid, wanneer wij ons door haar van den Heere laten aftrekken.

Wanneer Satan een kind van God er toe gebracht heeft om aan de wereld toe te geven, of zijn vertrouwen heeft verzwakt, door hem te verzoeken, op zich zelven te zien of er enige reden is, waarom men zou aangenomen worden, dan wil hij hem doen terugkeren en verwijt hem diezelfde zaken, waarin hij hem geleid heeft. Christenen, zijt gij daarvoor vrezende? Herinnert u de enige besturing, die op uw geval past: "Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen" (Ephesians 6:16). De overwinning moet komen van het kruis van Christus.

Vers 39

39. Wend mijne smaadheid af, die ik vreze 1); want Uwe rechten zijn goed; dien, die ze houdt, schenken ze een rijken zegen. 1) De smaadheid kan voortkomen uit verijdeling van een roemend vertrouwen aangaande de waarheid en zekerheid van Gods beloften, of uit de veelheid mijner overtredingen, of uit mijne onstandvastigheid op Uwe wegen en mijne afwijking daarvan, waarvoor ik van wege mijne zwakheid en onkunde met grote reden heb te vrezen..

De smaad der wereld is ons ene ere, zij wordt ons eerst ene smaadheid, wanneer wij ons door haar van den Heere laten aftrekken.

Wanneer Satan een kind van God er toe gebracht heeft om aan de wereld toe te geven, of zijn vertrouwen heeft verzwakt, door hem te verzoeken, op zich zelven te zien of er enige reden is, waarom men zou aangenomen worden, dan wil hij hem doen terugkeren en verwijt hem diezelfde zaken, waarin hij hem geleid heeft. Christenen, zijt gij daarvoor vrezende? Herinnert u de enige besturing, die op uw geval past: "Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen" (Ephesians 6:16). De overwinning moet komen van het kruis van Christus.

Vers 40

40. Zie, ik heb ene begeerte tot Uwe bevelen 1), om die tot in hun diepte en waarheid te kennen en hun goddelijke kracht te ondervinden; maak mij, den zo diep nedergeslagene (Psalms 119:25, Psalms 119:28),levend door Uwe gerechtigheid, volgens Uwe rechtvaardigheid en getrouwheid, die U tot het volbrengen Uwer beloften verbindt.

1) Hij is diep neergebogen door een gevoel van zijne zwakheid en behoefte aan genade; maar hij begeert in alle zaken te handelen overeenkomstig den Goddelijken wil. Waarheen onze begeerten zich uitstrekken, daar zijn wij in het oog van God. Als wij de volmaaktheid niet hebben verkregen, dan zegt het toch iets, er naar gehongerd te hebben. Hij, die ons de begeerte geschonken heeft, zal ze ons ook doen verkrijgen..

41.

Van.

Psalms 119:41-Psalms 119:48. Ik ben omgeven door lasteraars en kan gemakkelijk in verzoeking komen, om mij voor Uw Woord te schamen; laat Gij dan Uwe genade ondervinden, dat ik vast sta en ene goede belijdenis doe met woord en wandel.

Vers 40

40. Zie, ik heb ene begeerte tot Uwe bevelen 1), om die tot in hun diepte en waarheid te kennen en hun goddelijke kracht te ondervinden; maak mij, den zo diep nedergeslagene (Psalms 119:25, Psalms 119:28),levend door Uwe gerechtigheid, volgens Uwe rechtvaardigheid en getrouwheid, die U tot het volbrengen Uwer beloften verbindt.

1) Hij is diep neergebogen door een gevoel van zijne zwakheid en behoefte aan genade; maar hij begeert in alle zaken te handelen overeenkomstig den Goddelijken wil. Waarheen onze begeerten zich uitstrekken, daar zijn wij in het oog van God. Als wij de volmaaktheid niet hebben verkregen, dan zegt het toch iets, er naar gehongerd te hebben. Hij, die ons de begeerte geschonken heeft, zal ze ons ook doen verkrijgen..

41.

Van.

Psalms 119:41-Psalms 119:48. Ik ben omgeven door lasteraars en kan gemakkelijk in verzoeking komen, om mij voor Uw Woord te schamen; laat Gij dan Uwe genade ondervinden, dat ik vast sta en ene goede belijdenis doe met woord en wandel.

Vers 41

41. En dat mij Uwe goedertierenheden overkomen, dat Uwe genade mijn deel zij; o HEERE! Uw heil, naar Uwe toezegging 1), volgens welke Gij de Uwen uit elke benauwdheid zult uithelpen.

1) De dichter spreekt zijn behoefte uit aan de bewijzen van Gods goedertierenheid. Dat die hem overkomen, zo smeekt hij, en hij grondt de verhoring zijner bede op de beloften Gods. Zijn bidden is derhalve een gelovig bidden en gaat gepaard met een gegronde hope op hetgeen God zelf heeft toegezegd. Bij hem is het leven des geloofs op de belofte aanwezig. 42. Ik bid dit van U, opdat ik manen smader wat heb te antwoorden, wanneer hij honend tot mij spreekt: waar is uw God? (Psalms 42:4, Psalms 42:11) want ik vertrouw op Uw woord, en alzo moet het ook in mij blijken, dat de Uwen niet voor altijd in ellende zijn, alsof zij door U waren verlaten.

Gods woord is de grond van onzen levensloop, het licht in den nacht van droefheid, het lied op onze pelgrimsreis. Standvastig, geduldig en getroost bij het woord van God te blijven, dat is volgens de getuigenis der geschiedenis en volgens de ervaring van alle gelovigen de eeuwigvloeiende bron van zegen in de ellende van deze wereld. God laat Zich door onzen mond aan Zijn woord herinneren. Maar wie dat onderneemt, die moet niet alleen Gods Woord kennen, maar het ook oprecht liefhebben, van harte daaraan geloven en er zich ernstig op toeleggen om het te houden..

Indien wij begeren onverwonnen staande te blijven tegen de aanvallen der wereld, wordt ons hier de weg getoond, nl. te hopen op het Woord Gods. Ja, hoe bedroefd wij ook zijn, toch beveelt ons de Geest Gods de wrede bespottingen der goddelozen moedig te verachten, maar opdat wij ze mogen afwijzen, verbindt Hij het woord hoop met rechten..

Vers 41

41. En dat mij Uwe goedertierenheden overkomen, dat Uwe genade mijn deel zij; o HEERE! Uw heil, naar Uwe toezegging 1), volgens welke Gij de Uwen uit elke benauwdheid zult uithelpen.

1) De dichter spreekt zijn behoefte uit aan de bewijzen van Gods goedertierenheid. Dat die hem overkomen, zo smeekt hij, en hij grondt de verhoring zijner bede op de beloften Gods. Zijn bidden is derhalve een gelovig bidden en gaat gepaard met een gegronde hope op hetgeen God zelf heeft toegezegd. Bij hem is het leven des geloofs op de belofte aanwezig. 42. Ik bid dit van U, opdat ik manen smader wat heb te antwoorden, wanneer hij honend tot mij spreekt: waar is uw God? (Psalms 42:4, Psalms 42:11) want ik vertrouw op Uw woord, en alzo moet het ook in mij blijken, dat de Uwen niet voor altijd in ellende zijn, alsof zij door U waren verlaten.

Gods woord is de grond van onzen levensloop, het licht in den nacht van droefheid, het lied op onze pelgrimsreis. Standvastig, geduldig en getroost bij het woord van God te blijven, dat is volgens de getuigenis der geschiedenis en volgens de ervaring van alle gelovigen de eeuwigvloeiende bron van zegen in de ellende van deze wereld. God laat Zich door onzen mond aan Zijn woord herinneren. Maar wie dat onderneemt, die moet niet alleen Gods Woord kennen, maar het ook oprecht liefhebben, van harte daaraan geloven en er zich ernstig op toeleggen om het te houden..

Indien wij begeren onverwonnen staande te blijven tegen de aanvallen der wereld, wordt ons hier de weg getoond, nl. te hopen op het Woord Gods. Ja, hoe bedroefd wij ook zijn, toch beveelt ons de Geest Gods de wrede bespottingen der goddelozen moedig te verachten, maar opdat wij ze mogen afwijzen, verbindt Hij het woord hoop met rechten..

Vers 43

43. En ruk het woord der waarheid van mijnen mond niet al te zeer; laat de nood niet zo hoog gaan, dat ik geheel en al verlegen, gene getuigenis en belijdenis van U meer zou kunnen afleggen, of zo dodig in mijn hart zou zijn, dat ik van Uwe liefde niet zou getuigen; want ik hoop op Uwe rechten 1), en kan dan toch niet te schande worden voor mijne lasteraars.

1) Dit is het woord van een sterk gelovige, die niet alleen geoefend heeft de toevluchtnemende daad des geloofs tot het woord, maar die daar ook op steunt en leunt en zich met ene volkomene gerustheid daarop verlaat..

Vers 43

43. En ruk het woord der waarheid van mijnen mond niet al te zeer; laat de nood niet zo hoog gaan, dat ik geheel en al verlegen, gene getuigenis en belijdenis van U meer zou kunnen afleggen, of zo dodig in mijn hart zou zijn, dat ik van Uwe liefde niet zou getuigen; want ik hoop op Uwe rechten 1), en kan dan toch niet te schande worden voor mijne lasteraars.

1) Dit is het woord van een sterk gelovige, die niet alleen geoefend heeft de toevluchtnemende daad des geloofs tot het woord, maar die daar ook op steunt en leunt en zich met ene volkomene gerustheid daarop verlaat..

Vers 44

44. Zo zal ik Uwe wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos1).

1) Niets bindt iemand krachtiger aan den weg des Heeren, dan ene ervaring der waarheid van zijn woord, belichaamd in den vorm van goedertierenheid en bevrijding. Niet alleen opent des Heeren trouw onzen mond tegen onze wederpartijders, maar zij neigt ook ons hart, tot Zijne vreze en maakt onze eenheid met Hem meer en meer innig..

Vers 44

44. Zo zal ik Uwe wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos1).

1) Niets bindt iemand krachtiger aan den weg des Heeren, dan ene ervaring der waarheid van zijn woord, belichaamd in den vorm van goedertierenheid en bevrijding. Niet alleen opent des Heeren trouw onzen mond tegen onze wederpartijders, maar zij neigt ook ons hart, tot Zijne vreze en maakt onze eenheid met Hem meer en meer innig..

Vers 45

45. En ik zal wandelen in de ruimte, verlost naar den uit- en inwendigen mens uit al mijne benauwdheden zal ik grote vrijheid en vertroosting genieten op alle mijne wegen, omdat ik Uwe bevelen gezocht heb, die heb nagespeurd, die bemin en met alle vlijt betracht.

Dezulken, die op God wachten, kan Hij niet verlaten; Hij kan zulk een geloof, dat Hij zelf gewerkt heeft, niet ongerechtvaardigd laten..

Vers 45

45. En ik zal wandelen in de ruimte, verlost naar den uit- en inwendigen mens uit al mijne benauwdheden zal ik grote vrijheid en vertroosting genieten op alle mijne wegen, omdat ik Uwe bevelen gezocht heb, die heb nagespeurd, die bemin en met alle vlijt betracht.

Dezulken, die op God wachten, kan Hij niet verlaten; Hij kan zulk een geloof, dat Hij zelf gewerkt heeft, niet ongerechtvaardigd laten..

Vers 46

46. Ook zal ik voor koningen (Matthew 10:18) vrijmoedig spreken van Uwe getuigenissen, en mij niet schamen 1) (Romans 1:16). 1) Schaamte is ene verlegenheid en droefheid over de bewustheid van iets, dat ons onbetamelijk is of ontsiert. Maar de getuigenissen Gods zijn iets, waarover een gelovige, een dienaar Gods zich niet behoeft te schamen. Zij behelzen niet dan Gode betamelijke waarheden, die Hem tot ere en den mens tot veiligheid strekken. Daarin is ene wijsheid, die alle verstand te boven gast, ene wijsheid, waarbij al de wijsheid der wereld dwaasheid is; het woord is de grootste schat en de kostelijkste rijkdom, dien men kan bezitten..

De Augsburgse confessie heeft deze spreuk uit de Latijnse overzetting, de Vulgata, tot haar motto genomen: Et loquebar de testimoniis in conspectu regum, et non confundebar.

Vers 46

46. Ook zal ik voor koningen (Matthew 10:18) vrijmoedig spreken van Uwe getuigenissen, en mij niet schamen 1) (Romans 1:16). 1) Schaamte is ene verlegenheid en droefheid over de bewustheid van iets, dat ons onbetamelijk is of ontsiert. Maar de getuigenissen Gods zijn iets, waarover een gelovige, een dienaar Gods zich niet behoeft te schamen. Zij behelzen niet dan Gode betamelijke waarheden, die Hem tot ere en den mens tot veiligheid strekken. Daarin is ene wijsheid, die alle verstand te boven gast, ene wijsheid, waarbij al de wijsheid der wereld dwaasheid is; het woord is de grootste schat en de kostelijkste rijkdom, dien men kan bezitten..

De Augsburgse confessie heeft deze spreuk uit de Latijnse overzetting, de Vulgata, tot haar motto genomen: Et loquebar de testimoniis in conspectu regum, et non confundebar.

Vers 47

47. En ik zal mij vermaken in Uwe geboden, die ik liefheb.

Met Gods Woord om te gaan, is den kinderen der wereld een last, maar den kinderen Gods een lust, omdat dit hun het moeitevolle leven verlicht en veraangenaamt.

Vers 47

47. En ik zal mij vermaken in Uwe geboden, die ik liefheb.

Met Gods Woord om te gaan, is den kinderen der wereld een last, maar den kinderen Gods een lust, omdat dit hun het moeitevolle leven verlicht en veraangenaamt.

Vers 48

48. En ik zal met hartelijk, vurig verlangen, gelijk men bij het gebed doet (Psalms 28:2; Psalms 63:5; Psalms 134:2; Psalms 141:2 handen opheffen naar Uwe geboden, die ik liefheb, en ik zal Uwe inzettingen betrachten, die bepeinzen en zoeken te volbrengen.

De "handen op te heffen naar Gods geboden" kan te kennen geven: ik zal als het ware met beide handen naar Uwe geboden grijpen, uit hoofde van de begeerte, die ik tot deze heb; " of: "ik zal mijne handen ijverig aan het werk slaan, om Uwe geboden te gehoorzamen; " of: "ik zal ze met beide handen aangrijpen gelijk een hongerige de handen uitsteekt.".

49.

Zain.

Psalms 119:49-Psalms 119:56. Ik heb te doen met spotters en ongelovigen; over afvalligen van Uwe wet moet ik in ijver ontsteken; gedenk dan mijner naar Uw Woord, waarop Gij mij deedt hopen; Uwe rechten zijn mijn lied in `t land mijner vreemdelingschap.

Vers 48

48. En ik zal met hartelijk, vurig verlangen, gelijk men bij het gebed doet (Psalms 28:2; Psalms 63:5; Psalms 134:2; Psalms 141:2 handen opheffen naar Uwe geboden, die ik liefheb, en ik zal Uwe inzettingen betrachten, die bepeinzen en zoeken te volbrengen.

De "handen op te heffen naar Gods geboden" kan te kennen geven: ik zal als het ware met beide handen naar Uwe geboden grijpen, uit hoofde van de begeerte, die ik tot deze heb; " of: "ik zal mijne handen ijverig aan het werk slaan, om Uwe geboden te gehoorzamen; " of: "ik zal ze met beide handen aangrijpen gelijk een hongerige de handen uitsteekt.".

49.

Zain.

Psalms 119:49-Psalms 119:56. Ik heb te doen met spotters en ongelovigen; over afvalligen van Uwe wet moet ik in ijver ontsteken; gedenk dan mijner naar Uw Woord, waarop Gij mij deedt hopen; Uwe rechten zijn mijn lied in `t land mijner vreemdelingschap.

Vers 49

49. Gedenk des woords, tot Uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen, en aan welke belofte ik mij nog vasthoud.

Hoedanig uwe bijzondere behoefte ook zijn moge, gij zult aanstonds de ene of andere belofte in den Bijbel vinden, welke daaraan voldoet. Zijt gij uitgeput en zwak, omdat uw weg moeilijk is en gij vermoeid zijt? Ziedaar de belofte: "Hij geeft den moeden kracht." Wanneer gij zulk ene belofte leest, ga er dan mede naar den groten Belover, en vraag Hem om Zijn eigen woord te willen vervullen. Zoekt gij Christus en dorst gij naar ene inniger gemeenschap met Hem? Deze belofte: "Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden," schijnt als ene ster op uw pad. Ga met deze belofte gedurig tot den troon der genade, pleit op niets anders, maar wend u telkens weer tot God met het: "Heere! Gij hebt het gezegd; doe gelijk als Gij gesproken hebt." Zijt gij bedroefd over uwe zonden en gaat gij gebukt onder den zwaren last uwer ongerechtigheden? Luister naar deze woorden: "Ik, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg en Ik gedenk uwer zonden niet meer." Gij zelf hebt gene verdiensten, waarop gij zoudt kunnen pleiten tot vergeving, maar pleit op Zijne geschrevene verbintenissen en Hij zal die nakomen. Zijt gij bevreesd, dat gij niet zult kunnen volharden tot den einde, dat, na u zelven een kind Gods gedacht te hebben, het zou blijken, dat gij een verworpene zijt? Mocht dat uw toestand wezen, ga met dit woord van genade tot den troon en zeg: "Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar het verbond Mijns vredes zal van u niet wijken." Hebt gij het zoete gevoel van `s Heilands gemeenschap verloren, en zoekt gij Hem met een bedroefd hart, gedenk aan de belofte: "Keer weer tot Mij en Ik zal tot u wederkeren; voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen." Grond uw geloof op Gods eigen woord, en welke uwe vrees of uwe behoefte zijn moge, ga gedurig tot de Bank des geloofs met de eigenhandig getekende banknoot uws Vaders, zeggende: "Gedenk des woords tot Uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.".

Vers 49

49. Gedenk des woords, tot Uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen, en aan welke belofte ik mij nog vasthoud.

Hoedanig uwe bijzondere behoefte ook zijn moge, gij zult aanstonds de ene of andere belofte in den Bijbel vinden, welke daaraan voldoet. Zijt gij uitgeput en zwak, omdat uw weg moeilijk is en gij vermoeid zijt? Ziedaar de belofte: "Hij geeft den moeden kracht." Wanneer gij zulk ene belofte leest, ga er dan mede naar den groten Belover, en vraag Hem om Zijn eigen woord te willen vervullen. Zoekt gij Christus en dorst gij naar ene inniger gemeenschap met Hem? Deze belofte: "Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden," schijnt als ene ster op uw pad. Ga met deze belofte gedurig tot den troon der genade, pleit op niets anders, maar wend u telkens weer tot God met het: "Heere! Gij hebt het gezegd; doe gelijk als Gij gesproken hebt." Zijt gij bedroefd over uwe zonden en gaat gij gebukt onder den zwaren last uwer ongerechtigheden? Luister naar deze woorden: "Ik, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg en Ik gedenk uwer zonden niet meer." Gij zelf hebt gene verdiensten, waarop gij zoudt kunnen pleiten tot vergeving, maar pleit op Zijne geschrevene verbintenissen en Hij zal die nakomen. Zijt gij bevreesd, dat gij niet zult kunnen volharden tot den einde, dat, na u zelven een kind Gods gedacht te hebben, het zou blijken, dat gij een verworpene zijt? Mocht dat uw toestand wezen, ga met dit woord van genade tot den troon en zeg: "Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar het verbond Mijns vredes zal van u niet wijken." Hebt gij het zoete gevoel van `s Heilands gemeenschap verloren, en zoekt gij Hem met een bedroefd hart, gedenk aan de belofte: "Keer weer tot Mij en Ik zal tot u wederkeren; voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen." Grond uw geloof op Gods eigen woord, en welke uwe vrees of uwe behoefte zijn moge, ga gedurig tot de Bank des geloofs met de eigenhandig getekende banknoot uws Vaders, zeggende: "Gedenk des woords tot Uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.".

Vers 50

50. Dit, dat ik op Uw woord en de heerlijke vervulling daarvan mag hopen, is mijn troost in mijne ellende, want (dat) Uwe toezegging heeft mij levend gemaakt, mijn moedeloos hart wederopgebeurd (Psalms 119:26. Psalms 19:8).

1) Het woord in den grondtekst kan wel want betekenen, maar ook dat. En hier moeten we die laatste betekenis hebben. Calvijn tekent dan ook hierbij aan: "Alzo niet zonder bedoeling zegt hier de Profeet, dat de gelovigen hierdoor alleen leren en in stand blijven in hun ellende, dewijl het Woord Gods hun leven inblaast. Waarom, indien wij het Woord des Heeren goed overdenken, wij ook midden in den dood zullen leven en het zal niet zulk een zware druk zijn, welke niet weggenomen wordt door dit middel."

Vers 50

50. Dit, dat ik op Uw woord en de heerlijke vervulling daarvan mag hopen, is mijn troost in mijne ellende, want (dat) Uwe toezegging heeft mij levend gemaakt, mijn moedeloos hart wederopgebeurd (Psalms 119:26. Psalms 19:8).

1) Het woord in den grondtekst kan wel want betekenen, maar ook dat. En hier moeten we die laatste betekenis hebben. Calvijn tekent dan ook hierbij aan: "Alzo niet zonder bedoeling zegt hier de Profeet, dat de gelovigen hierdoor alleen leren en in stand blijven in hun ellende, dewijl het Woord Gods hun leven inblaast. Waarom, indien wij het Woord des Heeren goed overdenken, wij ook midden in den dood zullen leven en het zal niet zulk een zware druk zijn, welke niet weggenomen wordt door dit middel."

Vers 51

51. De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot over mijn vertrouwen op U en mijne liefde tot U; nochtans ben ik van Uwe wet niet geweken, hoe scherp ook het wapen van den spot is, waarmee de duivel Uwe uitverkorenen zoekt te verleiden.

Vers 51

51. De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot over mijn vertrouwen op U en mijne liefde tot U; nochtans ben ik van Uwe wet niet geweken, hoe scherp ook het wapen van den spot is, waarmee de duivel Uwe uitverkorenen zoekt te verleiden.

Vers 52

52. Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen, welke Gij van ouds aan hebt volvoerd, en heb mij getroost met Uwe toezeggingen.

Vers 52

52. Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen, welke Gij van ouds aan hebt volvoerd, en heb mij getroost met Uwe toezeggingen.

Vers 53

53. Grote beroering, ontzetting, heeft mij bevangen, heeft mij aangegrepen van wege de goddelozen, die Uwe wet verlaten.

Of "stikkende beklemdheid grijpt mij aan om der bozen wil, der verlaters Uwer wet." Het Hebreeuwse woord betekent de uitwerking van den gloeienden wind, die in een ogenblik verstikt..

Vers 53

53. Grote beroering, ontzetting, heeft mij bevangen, heeft mij aangegrepen van wege de goddelozen, die Uwe wet verlaten.

Of "stikkende beklemdheid grijpt mij aan om der bozen wil, der verlaters Uwer wet." Het Hebreeuwse woord betekent de uitwerking van den gloeienden wind, die in een ogenblik verstikt..

Vers 54

54. Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest 1), de onderwerpen van mijne vrolijke lofliederen, gelijk in dezen Psalm, ter plaats mijner vreemdelingschappen, in deze tegenwoordige wereld, waar de mens slechts voor een ogenblik en als een doorreizende is. (Genesis 47:6. 1 Chronicles 29:15. Ecclesiastes 12:5. Hebrews 13:14). 1) Te midden van de grote beroeringen, waarvan hij in het vorige vers spreekt, zijn hem de inzettingen Gods gezegend geweest. Het is dan ook terecht gezegd, dat de dichter hier niet spreekt van zijn pelgrimszuchten, maar wel van zijn pelgrimszangen. Hij weet, dat hij een doortrekkend man is, dat hij in het land der vreemdelingschap verkeert. Maar hij ontvangt genade, om op zijn pelgrimsreis de liederen Zions te kennen en te zingen uit een Gode toegewijd harte.

Vers 54

54. Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest 1), de onderwerpen van mijne vrolijke lofliederen, gelijk in dezen Psalm, ter plaats mijner vreemdelingschappen, in deze tegenwoordige wereld, waar de mens slechts voor een ogenblik en als een doorreizende is. (Genesis 47:6. 1 Chronicles 29:15. Ecclesiastes 12:5. Hebrews 13:14). 1) Te midden van de grote beroeringen, waarvan hij in het vorige vers spreekt, zijn hem de inzettingen Gods gezegend geweest. Het is dan ook terecht gezegd, dat de dichter hier niet spreekt van zijn pelgrimszuchten, maar wel van zijn pelgrimszangen. Hij weet, dat hij een doortrekkend man is, dat hij in het land der vreemdelingschap verkeert. Maar hij ontvangt genade, om op zijn pelgrimsreis de liederen Zions te kennen en te zingen uit een Gode toegewijd harte.

Vers 55

55. a) HEERE! des nachts, wanneer de smart zich het meest laat gevoelen, ben ik Uws naams 1) gedachtig geweest, en heb Uwe wet bewaard2).

a) Psalms 16:7; Psalms 42:9.

1) Ook hij klemt zich vast aan den Naam. Dat is, als anderen sliepen en de slaap van zijne ogen week, dan dacht hij aan de heerlijke openbaring van Gods Wezen. De gedachte, hoe zijn God was de God des Verbonds, die zijn Naam had uitgeroepen als Barmhartige en Genadig en groot van Goedertierenheid. En die overdenking was hem zoet en heerlijk. Die overdenking drong hem om de inzettingen van zijn God te onderhouden.

2) Hij vond heiligmaking door overdenking; door de gedachten des nachts regelde hij de handelingen des daags. Gelijk de daden van den dag dikwijls de dromen van den nacht voortbrengen, zo ook leverde de gedachte van den nacht de daden des daags op. Als wij den Naam Gods niet in ons geheugen bewaren, dan willen wij de Wet Gods niet bewaren in ons gedrag..

Vers 55

55. a) HEERE! des nachts, wanneer de smart zich het meest laat gevoelen, ben ik Uws naams 1) gedachtig geweest, en heb Uwe wet bewaard2).

a) Psalms 16:7; Psalms 42:9.

1) Ook hij klemt zich vast aan den Naam. Dat is, als anderen sliepen en de slaap van zijne ogen week, dan dacht hij aan de heerlijke openbaring van Gods Wezen. De gedachte, hoe zijn God was de God des Verbonds, die zijn Naam had uitgeroepen als Barmhartige en Genadig en groot van Goedertierenheid. En die overdenking was hem zoet en heerlijk. Die overdenking drong hem om de inzettingen van zijn God te onderhouden.

2) Hij vond heiligmaking door overdenking; door de gedachten des nachts regelde hij de handelingen des daags. Gelijk de daden van den dag dikwijls de dromen van den nacht voortbrengen, zo ook leverde de gedachte van den nacht de daden des daags op. Als wij den Naam Gods niet in ons geheugen bewaren, dan willen wij de Wet Gods niet bewaren in ons gedrag..

Vers 56

56. Dat is mij geschied, die blijdschap, die opgeruimdheid, ook te midden van zovele vijanden, is mijn deel geweest, omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, want indien ik ze moedwillig en goddeloos verbroken had, zou het herdenken dezer dingen mij zo droevig en verschrikkelijk zijn geweest, als het mij nu troostvol is, omdat ik ze heb betracht (Psalms 4:8 Psalms 4:7)..

57.

Cheth.

Psalms 119:57-Psalms 119:64. Hebben anderen hun deel in deze wereld, mijn deel is Uw Woord steeds beter te verstaan en het steeds meer te volgen. Leer Gij dan mij Uwe rechten, gelijk ik reeds meermalen heb gebeden, opdat ik steeds vordere in de kennis van mij zelf en in de liefde tot Uwe getuigenissen.

Vers 56

56. Dat is mij geschied, die blijdschap, die opgeruimdheid, ook te midden van zovele vijanden, is mijn deel geweest, omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, want indien ik ze moedwillig en goddeloos verbroken had, zou het herdenken dezer dingen mij zo droevig en verschrikkelijk zijn geweest, als het mij nu troostvol is, omdat ik ze heb betracht (Psalms 4:8 Psalms 4:7)..

57.

Cheth.

Psalms 119:57-Psalms 119:64. Hebben anderen hun deel in deze wereld, mijn deel is Uw Woord steeds beter te verstaan en het steeds meer te volgen. Leer Gij dan mij Uwe rechten, gelijk ik reeds meermalen heb gebeden, opdat ik steeds vordere in de kennis van mij zelf en in de liefde tot Uwe getuigenissen.

Vers 57

57. De HEERE is mijn deel 1), mijn hoogste goed (Psalms 16:5; Psalms 73:26); ik heb gezegd, mij voorgenomen, dat ik Uwe woorden zal bewaren, terwijl de mensen dezer wereld in iets geheel anders hun deel zoeken (Psalms 17:14).

1) Ongetwijfeld drukt de dichter hiermede de blijde stemming des harten uit, dewijl hij op dit ogenblik er zich geheel van bewust is, dat Jehova zijn deel, zijn eigendom is. Mogen anderen zich aan de wereld, of aan de wereldse goederen vastklemmen, hij ervaart het, hij is door het geloof er van verzekerd, dat de trouwe Verbonds-God zijn Een en Alles is. In het tweede lid spreekt hij het uit, dat het de innerlijke keuze zijns harten is, om met dien Heere in gemeenschap te blijven door het onderhouden van Zijne inzettingen, dewijl hij weet, dat elke afwijking van de geboden, het zalige van Gods gemeenschap afbreuk doet.

Vers 57

57. De HEERE is mijn deel 1), mijn hoogste goed (Psalms 16:5; Psalms 73:26); ik heb gezegd, mij voorgenomen, dat ik Uwe woorden zal bewaren, terwijl de mensen dezer wereld in iets geheel anders hun deel zoeken (Psalms 17:14).

1) Ongetwijfeld drukt de dichter hiermede de blijde stemming des harten uit, dewijl hij op dit ogenblik er zich geheel van bewust is, dat Jehova zijn deel, zijn eigendom is. Mogen anderen zich aan de wereld, of aan de wereldse goederen vastklemmen, hij ervaart het, hij is door het geloof er van verzekerd, dat de trouwe Verbonds-God zijn Een en Alles is. In het tweede lid spreekt hij het uit, dat het de innerlijke keuze zijns harten is, om met dien Heere in gemeenschap te blijven door het onderhouden van Zijne inzettingen, dewijl hij weet, dat elke afwijking van de geboden, het zalige van Gods gemeenschap afbreuk doet.

Vers 58

58. Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, zeggende: wees mij genadig (Psalms 123:3) naar Uwe toezegging (Psalms 119:49), opdat ik mijne belofte (in Psalms 119:57) kan houden, gelijk Gij de Uwe houdt.

Vers 58

58. Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, zeggende: wees mij genadig (Psalms 123:3) naar Uwe toezegging (Psalms 119:49), opdat ik mijne belofte (in Psalms 119:57) kan houden, gelijk Gij de Uwe houdt.

Vers 59

59. Ik heb mijne wegen bedacht 1) en mijnen wandel zorgvuldig beproefd, en heb mijne voeten gekeerd tot Uwe getuigenissen, ten gevolge van hetgeen ik in mijn vorig leven opmerkte en vond.

1) Dit kan men op tweeërlei wijzen opvatten: 1) van zijne voorgaande wegen-deze had hij zich te binnen gebracht en zichzelven rekenschap afgevraagd over al zijne gedachten, woorden en daden, wat daarin goed en heilig, en wat er kwaad en zondigs in geweest was. 2) Van zijne wegen in de toekomst; deze had hij bedacht, dat is, met bedachtzaamheid overwogen, hoe zijne gedachten, woorden en daden in te richten, om Gode te behagen, voor zich zelven ene goede consciëntie te behouden, en zijne zaligheid uit te werken (Proverbs 4:26). Hij toont hier, dat de wijsheid in zijn hart was gekomen, en dat de bedachtzaamheid over hem de wacht hield, om niet los daarheen zijn doen en laten in te richten, maar na goed overleg zodanige wegen te verkiezen, die goed en prijselijk waren en waarvan het einde vrede zou zijn..

Vers 59

59. Ik heb mijne wegen bedacht 1) en mijnen wandel zorgvuldig beproefd, en heb mijne voeten gekeerd tot Uwe getuigenissen, ten gevolge van hetgeen ik in mijn vorig leven opmerkte en vond.

1) Dit kan men op tweeërlei wijzen opvatten: 1) van zijne voorgaande wegen-deze had hij zich te binnen gebracht en zichzelven rekenschap afgevraagd over al zijne gedachten, woorden en daden, wat daarin goed en heilig, en wat er kwaad en zondigs in geweest was. 2) Van zijne wegen in de toekomst; deze had hij bedacht, dat is, met bedachtzaamheid overwogen, hoe zijne gedachten, woorden en daden in te richten, om Gode te behagen, voor zich zelven ene goede consciëntie te behouden, en zijne zaligheid uit te werken (Proverbs 4:26). Hij toont hier, dat de wijsheid in zijn hart was gekomen, en dat de bedachtzaamheid over hem de wacht hield, om niet los daarheen zijn doen en laten in te richten, maar na goed overleg zodanige wegen te verkiezen, die goed en prijselijk waren en waarvan het einde vrede zou zijn..

Vers 60

60. Ik heb gehaast, en niet vertraagd, niet eerst lang met vlees en bloed geraadpleegd Uwe geboden te onderhouden.

Het terugzien op de wegen, die achter ons liggen, is rijk in lering omtrent ons zelven, en alle ware zelfkennis wordt tot erkentenis van zonde in het onbedrieglijk licht van God en van Zijn woord; ook hier is het "zoekt en gij zult vinden," en wat men vindt van veelvuldige dwalingen en zijwegen, dat drijft met de smart des berouws tot het terugkeren naar Zijne getuigenissen (Psalms 119:59), en wel zonder enig uitstel (Psalms 119:60); aan dit haasten tot redding der ziel wordt een rechtschapen hart erkend-de eerste ure de beste ure..

Vers 60

60. Ik heb gehaast, en niet vertraagd, niet eerst lang met vlees en bloed geraadpleegd Uwe geboden te onderhouden.

Het terugzien op de wegen, die achter ons liggen, is rijk in lering omtrent ons zelven, en alle ware zelfkennis wordt tot erkentenis van zonde in het onbedrieglijk licht van God en van Zijn woord; ook hier is het "zoekt en gij zult vinden," en wat men vindt van veelvuldige dwalingen en zijwegen, dat drijft met de smart des berouws tot het terugkeren naar Zijne getuigenissen (Psalms 119:59), en wel zonder enig uitstel (Psalms 119:60); aan dit haasten tot redding der ziel wordt een rechtschapen hart erkend-de eerste ure de beste ure..

Vers 61

61. De goddeloze hopen hebben mij beroofd 1), nochtans heb ik Uwe wet niet vergeten.

1) In het Hebreeën yndwe Myesr ylbx (Chebli reschaim iwduni). Letterlijk en beter: Strikken der goddelozen hebben mij omgeven. Het was zijne vijanden te doen, om hem te doen vallen of te doen struikelen; maar tegenover de lagen en listen der vijanden plaats hij de Wet. Het houden der Wet, het zich houden aan de ordinantiën Gods had hem voor vallen en struikelen behoed.

Vers 61

61. De goddeloze hopen hebben mij beroofd 1), nochtans heb ik Uwe wet niet vergeten.

1) In het Hebreeën yndwe Myesr ylbx (Chebli reschaim iwduni). Letterlijk en beter: Strikken der goddelozen hebben mij omgeven. Het was zijne vijanden te doen, om hem te doen vallen of te doen struikelen; maar tegenover de lagen en listen der vijanden plaats hij de Wet. Het houden der Wet, het zich houden aan de ordinantiën Gods had hem voor vallen en struikelen behoed.

Vers 62

62. Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid, daar de liefde tot deze en de dankbaarheid daarvoor mij den slaap ontnemen (Psalms 42:9). Een Christen moet weten, dat hij juist niet den gehelen nacht moet doorslapen, maar dat het billijk is, ook in den nacht God te eren en te aanbidden..

Het was Melanchtons gewoonte, om kort na middernacht op te staan, eerst te bidden en dan over Gods woord na te denken..

Vers 62

62. Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid, daar de liefde tot deze en de dankbaarheid daarvoor mij den slaap ontnemen (Psalms 42:9). Een Christen moet weten, dat hij juist niet den gehelen nacht moet doorslapen, maar dat het billijk is, ook in den nacht God te eren en te aanbidden..

Het was Melanchtons gewoonte, om kort na middernacht op te staan, eerst te bidden en dan over Gods woord na te denken..

Vers 63

63. Ik ben een gezel van allen, die U vrezen 1), de vromen zijn mijn volk, dat ik liefheb; met de goddelozen verkeer ik niet, en ik ben een vriend van hen, die Uwe bevelen onderhouden.

1) Hoe gering zij ook moeden wezen naar de wereld, hoe eenvoudig ten opzichte van kennis en wijsheid, als ze maar God vreesden en dezen stempel hadden, zo waren zij dierbaar in Zijne ogen en hij schaamde zich hun gemeenschap niet..

Niet slechts over het broederlijk medegevoel en de broederlijke liefde wordt gesproken, welke de gelovigen ouder elkaar beoefenen, maar hij verstaat er onder, dat zo dikwijls hij iemand ontmoet, die God vreest, hij hem de hand toesteekt als teken van gemeenschap, niet alleen, dan hij een was uit het getal en de orde der dienaren Gods, maar ook zijn medegenoot. En zeker, dit gevoelen wordt bij alle vromen gevonden, opdat de een den ander voorga in de vreze Gods. En er schijnt een stilzwijgende vergelijking achter te steken tussen die heilige harmonie, waardoor de gelovigen den dienst Gods en de vroomheid bij zich zelven opkweken en die goddelozen vermengingen, die wijd en zijd heersen in de wereld. Wij zien nu, dat de goddeloze mensen hun slagorden tegen God opstellen en op alle mogelijke wijze, zich beijveren, om den dienst Gods uit te roeien, waarom het te meer past, dat de kinderen Gods opgewekt worden, om de heilige eenheid te beoefenen..

Vers 63

63. Ik ben een gezel van allen, die U vrezen 1), de vromen zijn mijn volk, dat ik liefheb; met de goddelozen verkeer ik niet, en ik ben een vriend van hen, die Uwe bevelen onderhouden.

1) Hoe gering zij ook moeden wezen naar de wereld, hoe eenvoudig ten opzichte van kennis en wijsheid, als ze maar God vreesden en dezen stempel hadden, zo waren zij dierbaar in Zijne ogen en hij schaamde zich hun gemeenschap niet..

Niet slechts over het broederlijk medegevoel en de broederlijke liefde wordt gesproken, welke de gelovigen ouder elkaar beoefenen, maar hij verstaat er onder, dat zo dikwijls hij iemand ontmoet, die God vreest, hij hem de hand toesteekt als teken van gemeenschap, niet alleen, dan hij een was uit het getal en de orde der dienaren Gods, maar ook zijn medegenoot. En zeker, dit gevoelen wordt bij alle vromen gevonden, opdat de een den ander voorga in de vreze Gods. En er schijnt een stilzwijgende vergelijking achter te steken tussen die heilige harmonie, waardoor de gelovigen den dienst Gods en de vroomheid bij zich zelven opkweken en die goddelozen vermengingen, die wijd en zijd heersen in de wereld. Wij zien nu, dat de goddeloze mensen hun slagorden tegen God opstellen en op alle mogelijke wijze, zich beijveren, om den dienst Gods uit te roeien, waarom het te meer past, dat de kinderen Gods opgewekt worden, om de heilige eenheid te beoefenen..

Vers 64

64. HEERE! de aards is vol van Uwe goedertierenheid (Psalms 33:5); leer mij Uwe inzettingen (Psalms 119:12).

De beide leden van dit vers schijnen niet zamen te hangen; maar juist uit de beschouwing van de schepping en de onderhouding, van de gehele regering der wereld moet voor den waarheidlievenden geest het verlangen ontstaan, om meer nauwkeurige kennis van God te verkrijgen, door welke de genade Gods in de wereld verklaard wordt en de raadsels worden opgelost..

65.

Teth.

Psalms 119:65-Psalms 119:72. Op den weg van verootmoediging hebt Gij mij veel goeds gedaan, daar ik in deze school Uwe rechten geleerd heb, en Uw Woord boven alle schatten heb lief gekregen, dat spreek ik voor U uit en tegenover al mijn lasteraars sta ik als een, die Uwe geboden gelooft en zich in het houden van Uwe bevelen oefent.

Vers 64

64. HEERE! de aards is vol van Uwe goedertierenheid (Psalms 33:5); leer mij Uwe inzettingen (Psalms 119:12).

De beide leden van dit vers schijnen niet zamen te hangen; maar juist uit de beschouwing van de schepping en de onderhouding, van de gehele regering der wereld moet voor den waarheidlievenden geest het verlangen ontstaan, om meer nauwkeurige kennis van God te verkrijgen, door welke de genade Gods in de wereld verklaard wordt en de raadsels worden opgelost..

65.

Teth.

Psalms 119:65-Psalms 119:72. Op den weg van verootmoediging hebt Gij mij veel goeds gedaan, daar ik in deze school Uwe rechten geleerd heb, en Uw Woord boven alle schatten heb lief gekregen, dat spreek ik voor U uit en tegenover al mijn lasteraars sta ik als een, die Uwe geboden gelooft en zich in het houden van Uwe bevelen oefent.

Vers 65

65. Gij hebt, dit is de slotsom van al mijne levenservaringen, bij Uwen knecht goed gedaan, HEERE! naar Uw woord 1), volgens de gegevene beloften. 1) Onze Psalmist is door de kastijding van zijne vreemelingschappen geoefend geworden, en smaakt de zoete vrucht der gerechtigheid, die de bittere verdrukking hem bereid heeft. Derhalve betuigd hij; van den Heere: Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, naar Uw Woord. Hij heeft onder de verdrukking en beproeving den Heere nader leren kennen, in Zijne liefde en genade, en wat hem kwaad toescheen, dat belijdt hij nu goedheid des Heeren jegens hem te zijn geweest..

Vers 65

65. Gij hebt, dit is de slotsom van al mijne levenservaringen, bij Uwen knecht goed gedaan, HEERE! naar Uw woord 1), volgens de gegevene beloften. 1) Onze Psalmist is door de kastijding van zijne vreemelingschappen geoefend geworden, en smaakt de zoete vrucht der gerechtigheid, die de bittere verdrukking hem bereid heeft. Derhalve betuigd hij; van den Heere: Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, naar Uw Woord. Hij heeft onder de verdrukking en beproeving den Heere nader leren kennen, in Zijne liefde en genade, en wat hem kwaad toescheen, dat belijdt hij nu goedheid des Heeren jegens hem te zijn geweest..

Vers 66

66. Leer mij enen goeden zin en wetenschap, geef mij een juist oordeel ter onderscheiding van goed en kwaad; want ik heb aan Uwe geboden geloofd.

Vers 66

66. Leer mij enen goeden zin en wetenschap, geef mij een juist oordeel ter onderscheiding van goed en kwaad; want ik heb aan Uwe geboden geloofd.

Vers 67

67. Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.

Het kruis is ene heilige en nuttige beschikking Gods, ene school der wijsheid, waarin geleerd wordt, wie God en wie de mens. Menselijke erkenning en wetenschap van Goddelijke waarheden maakt nog tot geen rechtschapen godgeleerden; geloof, gebed en beproeving behoren ook daartoe. De mens kan niets slechter verdragen dan goede dagen; gewoonlijk vervalt hij daardoor op dwaalwegen en in zonden.

Door verootmoedigingen brengt God den mens van zijne eigene wijsheid af en gewoonlijk door nog sterkere verootmoedigingen van zijne eigene gerechtigheid..

De voorspoed in vorige jaren had hem van het spoor der godsvrucht doen afdwalen. Hij had zijn vlees gevoed tot begeerlijkheid, zijn hart was verheven, afgeweken van den Heere en, evenals de dwaze maagden, lag hij in een gevaarlijken slaap. Dat belijdt hij nu met smart en schaamte, nu, nadat de Heere hem met de roede van bittere tegenheden gevoelig heeft opgewekt, vernederd en tot zich getrokken had, en hij weer in de inzettingen des Heeren mocht wandelen..

Vers 67

67. Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.

Het kruis is ene heilige en nuttige beschikking Gods, ene school der wijsheid, waarin geleerd wordt, wie God en wie de mens. Menselijke erkenning en wetenschap van Goddelijke waarheden maakt nog tot geen rechtschapen godgeleerden; geloof, gebed en beproeving behoren ook daartoe. De mens kan niets slechter verdragen dan goede dagen; gewoonlijk vervalt hij daardoor op dwaalwegen en in zonden.

Door verootmoedigingen brengt God den mens van zijne eigene wijsheid af en gewoonlijk door nog sterkere verootmoedigingen van zijne eigene gerechtigheid..

De voorspoed in vorige jaren had hem van het spoor der godsvrucht doen afdwalen. Hij had zijn vlees gevoed tot begeerlijkheid, zijn hart was verheven, afgeweken van den Heere en, evenals de dwaze maagden, lag hij in een gevaarlijken slaap. Dat belijdt hij nu met smart en schaamte, nu, nadat de Heere hem met de roede van bittere tegenheden gevoelig heeft opgewekt, vernederd en tot zich getrokken had, en hij weer in de inzettingen des Heeren mocht wandelen..

Vers 68

68. Gij zijt goed en goed doende 1); Gij weet ook Uwe goedertierenheid, die bij U jegens ons mensen is, door daden te bevestigen; leer mij Uwe inzettingen, doordat Gij ze naar hare betekenis mij verklaart en de woorden in mijn hart schrijft (Psalms 119:12, Psalms 119:64).

1) Ziedaar een kussen van de roede en van Hem, die ze besteld heeft. Hij is diep vervuld van de goedheid des Heeren, die hem ook tegenschitterde in den weg der verdrukkingen, en weer gebracht heeft op het pad van Zijne geboden en inzettingen. Zo heeft de beproeving ook bij hem een vreedzame vrucht der gerechtigheid achtergelaten.

Vers 68

68. Gij zijt goed en goed doende 1); Gij weet ook Uwe goedertierenheid, die bij U jegens ons mensen is, door daden te bevestigen; leer mij Uwe inzettingen, doordat Gij ze naar hare betekenis mij verklaart en de woorden in mijn hart schrijft (Psalms 119:12, Psalms 119:64).

1) Ziedaar een kussen van de roede en van Hem, die ze besteld heeft. Hij is diep vervuld van de goedheid des Heeren, die hem ook tegenschitterde in den weg der verdrukkingen, en weer gebracht heeft op het pad van Zijne geboden en inzettingen. Zo heeft de beproeving ook bij hem een vreedzame vrucht der gerechtigheid achtergelaten.

Vers 69

69. De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd, verdicht en verbreid, mij op alle mogelijke wijze verdacht zoeken te maken; doch ik bewaar Uwe bevelen van ganser harte, ik ben geheel onschuldig aan `t geen zij mij ten laste leggen.

Vers 69

69. De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd, verdicht en verbreid, mij op alle mogelijke wijze verdacht zoeken te maken; doch ik bewaar Uwe bevelen van ganser harte, ik ben geheel onschuldig aan `t geen zij mij ten laste leggen.

Vers 70

70. Hun hart is tegenover alle indrukken van Uw woord, vet als smeer 1) (Psalms 17:10; Psalms 73:7. Isaiah 6:10), het is door den voorspoed ongevoelig geworden; maar ik heb vermaak in Uwe wet (Psalms 119:16, Psalms 119:47). 1) Ook in andere talen is het gebruikelijk, dat "vetheid" voor "onverstand" wordt genomen. Vandaar de spreekwoorden: Homo naris obesae voor een dom en onverstandig mens, zo ook pinguis et crassa Minerva; Botica, enz..

Vers 70

70. Hun hart is tegenover alle indrukken van Uw woord, vet als smeer 1) (Psalms 17:10; Psalms 73:7. Isaiah 6:10), het is door den voorspoed ongevoelig geworden; maar ik heb vermaak in Uwe wet (Psalms 119:16, Psalms 119:47). 1) Ook in andere talen is het gebruikelijk, dat "vetheid" voor "onverstand" wordt genomen. Vandaar de spreekwoorden: Homo naris obesae voor een dom en onverstandig mens, zo ook pinguis et crassa Minerva; Botica, enz..

Vers 71

71. Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, dat ik was in de school des lijdens, opdat ik Uwe inzettingen leerde, opdat ik te meer aan Uwen dienst verknocht zou worden (Psalms 119:67).

Vers 71

71. Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, dat ik was in de school des lijdens, opdat ik Uwe inzettingen leerde, opdat ik te meer aan Uwen dienst verknocht zou worden (Psalms 119:67).

Vers 72

72. De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver (Psalms 19:11).

De innige betrekking, waarin het bestuur van God tot Zijn woord geplaatst wordt, laat ons een diepen blik in de onmetelijke betekenis van het Goddelijk woord der openbaring slaan. Wat zijn wij zonder het woord des Heeren? Wij staan met geslotene ogen voor het rijke beelden- en tekenschrift van Zijne wonderwerken; wij weten niet, wat wij moeten doen; wij weten niet, wat Hij doet, en niet alleen dit, maar daar tussen Zijne gedachten en onze gedachten, Zijne wegen en onze wegen een hemelsbreed onderscheid is, zo is het ons steeds tot aanstoot en ergernis, dat het niet naar onzen zin gaat, en wij menen eerder onder enen cipier of tiran, dan onder het zachte bestuur van een vaderlijk hart te staan. Eerst het Woord maakt het zegel van Gods hart en daarmee ook van Gods wegen en werken voor ons open; men erkent God als den Heiland, den volkomen goeden, wiens genade, die het midden van alles is, in ieder opzicht het eeuwig heil van zondaars bedoelt, wiens handelen zich alzo onverbrekelijk aan de orde des heils verbonden heeft..

De vrucht nu, die uit de kastijdingen Gods ons toekomt, is de moeite waard, gedurig te proeven, opdat zij ons aangenaam zij. En laten wij alzo dulden tot de orde geroepen te worden, ons die zo lastig en moeilijk te voldoen zijn..

73.

Jod.

Psalms 119:73-Psalms 119:80. Aan de andere zijde sta ik tegenover degenen, die U vrezen en Uwe getuigenissen kennen; zij zien op mij, en lezen in hetgeen aan mij geschiedt hun eigene geschiedenis. Laat mij dan voor hen een troostvol voorbeeld worden, dit hun tot vreugde en versterking is.

Vers 72

72. De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver (Psalms 19:11).

De innige betrekking, waarin het bestuur van God tot Zijn woord geplaatst wordt, laat ons een diepen blik in de onmetelijke betekenis van het Goddelijk woord der openbaring slaan. Wat zijn wij zonder het woord des Heeren? Wij staan met geslotene ogen voor het rijke beelden- en tekenschrift van Zijne wonderwerken; wij weten niet, wat wij moeten doen; wij weten niet, wat Hij doet, en niet alleen dit, maar daar tussen Zijne gedachten en onze gedachten, Zijne wegen en onze wegen een hemelsbreed onderscheid is, zo is het ons steeds tot aanstoot en ergernis, dat het niet naar onzen zin gaat, en wij menen eerder onder enen cipier of tiran, dan onder het zachte bestuur van een vaderlijk hart te staan. Eerst het Woord maakt het zegel van Gods hart en daarmee ook van Gods wegen en werken voor ons open; men erkent God als den Heiland, den volkomen goeden, wiens genade, die het midden van alles is, in ieder opzicht het eeuwig heil van zondaars bedoelt, wiens handelen zich alzo onverbrekelijk aan de orde des heils verbonden heeft..

De vrucht nu, die uit de kastijdingen Gods ons toekomt, is de moeite waard, gedurig te proeven, opdat zij ons aangenaam zij. En laten wij alzo dulden tot de orde geroepen te worden, ons die zo lastig en moeilijk te voldoen zijn..

73.

Jod.

Psalms 119:73-Psalms 119:80. Aan de andere zijde sta ik tegenover degenen, die U vrezen en Uwe getuigenissen kennen; zij zien op mij, en lezen in hetgeen aan mij geschiedt hun eigene geschiedenis. Laat mij dan voor hen een troostvol voorbeeld worden, dit hun tot vreugde en versterking is.

Vers 73

73. a) Uwe handen hebben mij gemaakt en bereid; Gij zijt mijn Schepper, en door Uwe verkiezing ben ik die ik ben (Deuteronomy 32:6. Job 10:8); maak mij verstandig, want Gij kunt toch onmogelijk Uw schepsel verlaten en het ontzeggen, wat tot zijn waar geluk onvoorwaardelijk nodig is; onderwijs Gij mij, opdat ik Uwe geboden lere.

a) Psalms 139:13.

Wij danken aan God als onzen Schepper het natuurlijke leven en de onderhouding daarvan; zou het met het geestelijke leven anders zijn?. De schepping van een nieuw hart brengt noodzakelijk mede, dat wij streven in de levende kennis van God toe te nemen, en Hem voor Zijne weldaden te loven.

Het woord maken, bereiden of bevestigen wordt niet alleen verstaan van het natuurlijke, maar inzonderheid van het geestelijke, en van den inwendigen mens des harten, welken hij erkent, dat God in hem geformeerd had, en dat Hij hem gemaakt had tot een nieuw schepsel, geschapen tot goede werken. Zo wordt het woord maken genomen Psalms 100:3; Psalms 149:2. Isaiah 43:7. Ephesians 2:10 en het woord formeren Isaiah 43:18. Het woord maken zou dan hier betekenen de eerste verandering of vernieuwing van den mens, en het woord bevestigen, de bewaring, vasthouding en vaststelling in den genadestaat. Alzo wordt te zamen verenigd de wedergeboorte tot ene levende hoop (1 Peter 1:3-1 Peter 1:4) en de krachtdadige bekering (Psalms 119:5, vgl. 2 Corinthians 1:21-2 Corinthians 1:22)..

De dichter heeft hier op het oog het werk Gods, waardoor Hij den mens alzo schiep, dat deze aan zijn doel en hoge bestemming kon beantwoorden, nl. zijn God en Schepper eren en verheerlijken. Maar ook denkt hij aan de wedergeboorte, waardoor hij van een kind der helle veranderd werd in een erfgenaam des eeuwigen levens. En het is daarom, dat hij smeekt om verstand en om het leren van de geboden Gods, opdat hij in waarheid zijn Verbonds God door en in zijn leven moge verheerlijken.

Vers 73

73. a) Uwe handen hebben mij gemaakt en bereid; Gij zijt mijn Schepper, en door Uwe verkiezing ben ik die ik ben (Deuteronomy 32:6. Job 10:8); maak mij verstandig, want Gij kunt toch onmogelijk Uw schepsel verlaten en het ontzeggen, wat tot zijn waar geluk onvoorwaardelijk nodig is; onderwijs Gij mij, opdat ik Uwe geboden lere.

a) Psalms 139:13.

Wij danken aan God als onzen Schepper het natuurlijke leven en de onderhouding daarvan; zou het met het geestelijke leven anders zijn?. De schepping van een nieuw hart brengt noodzakelijk mede, dat wij streven in de levende kennis van God toe te nemen, en Hem voor Zijne weldaden te loven.

Het woord maken, bereiden of bevestigen wordt niet alleen verstaan van het natuurlijke, maar inzonderheid van het geestelijke, en van den inwendigen mens des harten, welken hij erkent, dat God in hem geformeerd had, en dat Hij hem gemaakt had tot een nieuw schepsel, geschapen tot goede werken. Zo wordt het woord maken genomen Psalms 100:3; Psalms 149:2. Isaiah 43:7. Ephesians 2:10 en het woord formeren Isaiah 43:18. Het woord maken zou dan hier betekenen de eerste verandering of vernieuwing van den mens, en het woord bevestigen, de bewaring, vasthouding en vaststelling in den genadestaat. Alzo wordt te zamen verenigd de wedergeboorte tot ene levende hoop (1 Peter 1:3-1 Peter 1:4) en de krachtdadige bekering (Psalms 119:5, vgl. 2 Corinthians 1:21-2 Corinthians 1:22)..

De dichter heeft hier op het oog het werk Gods, waardoor Hij den mens alzo schiep, dat deze aan zijn doel en hoge bestemming kon beantwoorden, nl. zijn God en Schepper eren en verheerlijken. Maar ook denkt hij aan de wedergeboorte, waardoor hij van een kind der helle veranderd werd in een erfgenaam des eeuwigen levens. En het is daarom, dat hij smeekt om verstand en om het leren van de geboden Gods, opdat hij in waarheid zijn Verbonds God door en in zijn leven moge verheerlijken.

Vers 74

74. Die U vrezen zullen mij aanzien, en zich verblijden, wanneer zij in mij een voorbeeld zien, hoe het vertrouwen op U beloond wordt, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.

Ook voor anderen, die God vrezen maar die, daar zij nog onder den drek van den dienst der ijdelheid zijn, niet tot doorbreking kunnen komen. is het zeer tot bevordering, wanneer zij iemand zien, die zich in geloof, belijden, beoefenen en hopen, zo vast aan God houdt en zich door gene hindernis laat ter neer drukken..

Vers 74

74. Die U vrezen zullen mij aanzien, en zich verblijden, wanneer zij in mij een voorbeeld zien, hoe het vertrouwen op U beloond wordt, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.

Ook voor anderen, die God vrezen maar die, daar zij nog onder den drek van den dienst der ijdelheid zijn, niet tot doorbreking kunnen komen. is het zeer tot bevordering, wanneer zij iemand zien, die zich in geloof, belijden, beoefenen en hopen, zo vast aan God houdt en zich door gene hindernis laat ter neer drukken..

Vers 75

75. Ik weet, HEERE! dat Uwe gerichten 1) de gerechtigheid zijn; ik had die verdrukkingen meer dan verdiend, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt 2); maar daarom blijft toch altijd de droefheid zwaar om te dragen, en het kruis is bitter.

1) Ofschoon onder gerichten in dezen Psalm de voorschriften der Wet verstaan worden, dewijl echter de Profeet er terstond bevoegt, dat hij rechtvaardig is gekastijd, schijnt dit woord hier opgevat te moeten worden in den zin van, straffen, waarmee God den mens bezoekt, om ze tot berouw te brengen..

2) Het is gemakkelijker in het algemeen te erkennen, dat Gods gerichten recht zijn, dan wanneer wij zelf in deze gekomen zijn..

Vers 75

75. Ik weet, HEERE! dat Uwe gerichten 1) de gerechtigheid zijn; ik had die verdrukkingen meer dan verdiend, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt 2); maar daarom blijft toch altijd de droefheid zwaar om te dragen, en het kruis is bitter.

1) Ofschoon onder gerichten in dezen Psalm de voorschriften der Wet verstaan worden, dewijl echter de Profeet er terstond bevoegt, dat hij rechtvaardig is gekastijd, schijnt dit woord hier opgevat te moeten worden in den zin van, straffen, waarmee God den mens bezoekt, om ze tot berouw te brengen..

2) Het is gemakkelijker in het algemeen te erkennen, dat Gods gerichten recht zijn, dan wanneer wij zelf in deze gekomen zijn..

Vers 76

76. Laat toch Uwe goedertierenheid, die alleen den last draaglijk kan maken en den lijdenskelk kan verzoeten, zijn om mij te troosten, naar Uwe toezegging aan Uwen knecht.

De ware knecht van God ziet spoedig in, dat hij geen anderen troost heeft dan de genade des Heren.. 77. Laat mij Uwe barmhartigheden overkomen opdat ik leve, want Uwe wet is al mijne vermaking (Psalms 119:16, Psalms 119:24, Psalms 119:35).

Er is ene valse vroomheid, die aan het lijden ene hogere waarde geeft, dan dat het slechts middel tot het doel is, en het ten doel van het aardse leven zelf maakt, de wereldorde Gods moet zich ook hier beneden rechtvaardigen..

De barmhartigheden Gods zijn tedere barmhartigheden, de barmhartigheden van een vader voor zijne kinderen, het medelijden van ene meerdere met haren zoon. Zij komen tot ons, wanneer wij niet bekwaam zijn tot hen te gaan. Door Hem alleen leren wij het leven van geloof, liefde, vreugde en zaligheid..

Dit wijzen op het lust en vermaking hebben in de Wet Gods, is het getuigenis van zijn geheiligd geweten, waarmee hij belijdt, dat de kastijdingen Gods in hem haar doel hebben bereikt.

Vers 76

76. Laat toch Uwe goedertierenheid, die alleen den last draaglijk kan maken en den lijdenskelk kan verzoeten, zijn om mij te troosten, naar Uwe toezegging aan Uwen knecht.

De ware knecht van God ziet spoedig in, dat hij geen anderen troost heeft dan de genade des Heren.. 77. Laat mij Uwe barmhartigheden overkomen opdat ik leve, want Uwe wet is al mijne vermaking (Psalms 119:16, Psalms 119:24, Psalms 119:35).

Er is ene valse vroomheid, die aan het lijden ene hogere waarde geeft, dan dat het slechts middel tot het doel is, en het ten doel van het aardse leven zelf maakt, de wereldorde Gods moet zich ook hier beneden rechtvaardigen..

De barmhartigheden Gods zijn tedere barmhartigheden, de barmhartigheden van een vader voor zijne kinderen, het medelijden van ene meerdere met haren zoon. Zij komen tot ons, wanneer wij niet bekwaam zijn tot hen te gaan. Door Hem alleen leren wij het leven van geloof, liefde, vreugde en zaligheid..

Dit wijzen op het lust en vermaking hebben in de Wet Gods, is het getuigenis van zijn geheiligd geweten, waarmee hij belijdt, dat de kastijdingen Gods in hem haar doel hebben bereikt.

Vers 78

78. Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen neergestoten hebben, mij boosaardig door hun lasteringen kwaad berokkend hebben; doch ik betracht Uwe geboden.

De hovaardij, lastering en onrecht van den vijanden van God zijn voorboden van hun verwarring en van hunnen ondergang. De onbillijke verwijten, even als de vervloeking, die zonder oorzaak is, kan men gemakkelijk gering achten; zij benadelen ons niet en daarom ontroeren zij ons niet. David kon toch in den weg van zijnen plicht gaan, en daarin vertroosting vinden..

Vers 78

78. Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen neergestoten hebben, mij boosaardig door hun lasteringen kwaad berokkend hebben; doch ik betracht Uwe geboden.

De hovaardij, lastering en onrecht van den vijanden van God zijn voorboden van hun verwarring en van hunnen ondergang. De onbillijke verwijten, even als de vervloeking, die zonder oorzaak is, kan men gemakkelijk gering achten; zij benadelen ons niet en daarom ontroeren zij ons niet. David kon toch in den weg van zijnen plicht gaan, en daarin vertroosting vinden..

Vers 79

79. Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uwe getuigenissen kennen 1).

1) Hij is hun vriend en metgezel, zij verstaan elkaar. Zijne ervaringen kunnen hen tot lering zijn en hun gesprekken wederkerig tot zijne vertroosting en bemoediging strekken. De behoefte aan gemeenschap is een karaktertrek van alle kinderen Gods, zij zoeken elkanders gezelschap en zitten liever bij een arm en eenvoudig kind van God in zijne nederige woning, dan hij de rijke en aanzienlijke lieden dezer wereld..

Vers 79

79. Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uwe getuigenissen kennen 1).

1) Hij is hun vriend en metgezel, zij verstaan elkaar. Zijne ervaringen kunnen hen tot lering zijn en hun gesprekken wederkerig tot zijne vertroosting en bemoediging strekken. De behoefte aan gemeenschap is een karaktertrek van alle kinderen Gods, zij zoeken elkanders gezelschap en zitten liever bij een arm en eenvoudig kind van God in zijne nederige woning, dan hij de rijke en aanzienlijke lieden dezer wereld..

Vers 80

80. Laat mijn hart oprecht zijn tot Uwe inzettingen 1), opdat ik niet beschaamd worde, doordat ik in openbare zonden vervalle, of teleurgesteld in mijne verwachtingen, daar Uwe beloften toch slechts voor diegenen zijn, die U in oprechtheid willen dienen.

1) De gelovige erkent God lief te hebben en vreest nochtans dikwijls, dat het niet zo is; hij legt daarom zijn hart aan God ter onderzoeking voor en bidt Hem om liefde. Het is de aard van het geloof des zondaars in den God der genade, dat hij gevoelt en weet Gode toe te behoren, en er nochtans om bidt. Zo heeft David ook meermalen verzekerd dat hij van ganser harte Gods bevelen bewaart, en toch bidt hij weer om een oprecht hart. Dat is de tegenspraak den gelovigen bekend, der wereld een geheim,. 81.

Caph.

Vers Psalms 119:81-Psalms 119:88. Wel is het hoog tijd, dat Gij mij mijn heil laat aanschouwen, daar er slechts weinig aan ontbreekt, of de vijanden hebben mij te gronde gericht; verkwik mij dan door Uwe genade, en houd spoedig gericht over mijne vervolgers.

Vers 80

80. Laat mijn hart oprecht zijn tot Uwe inzettingen 1), opdat ik niet beschaamd worde, doordat ik in openbare zonden vervalle, of teleurgesteld in mijne verwachtingen, daar Uwe beloften toch slechts voor diegenen zijn, die U in oprechtheid willen dienen.

1) De gelovige erkent God lief te hebben en vreest nochtans dikwijls, dat het niet zo is; hij legt daarom zijn hart aan God ter onderzoeking voor en bidt Hem om liefde. Het is de aard van het geloof des zondaars in den God der genade, dat hij gevoelt en weet Gode toe te behoren, en er nochtans om bidt. Zo heeft David ook meermalen verzekerd dat hij van ganser harte Gods bevelen bewaart, en toch bidt hij weer om een oprecht hart. Dat is de tegenspraak den gelovigen bekend, der wereld een geheim,. 81.

Caph.

Vers Psalms 119:81-Psalms 119:88. Wel is het hoog tijd, dat Gij mij mijn heil laat aanschouwen, daar er slechts weinig aan ontbreekt, of de vijanden hebben mij te gronde gericht; verkwik mij dan door Uwe genade, en houd spoedig gericht over mijne vervolgers.

Vers 81

81. Mijne ziel is bezweken (smacht) van verlangen naar Uw heil 1) (Genesis 49:18); op Uw woord heb ik gehoopt 2).

1) De Psalmist kan hier gesproken hebben de taal der oude Kerk, als wachtende de komst van den beloofden Messias, de redding van God en de vertroosting van Israël. Hij schijnt mij echter meer toe den toestand van zijn gemoed uit te drukken, als hij bevrijding zocht van zijne zonden, zijne vijanden en zijne angsten..

Hij werd moede van het wachten, zwak van het waken en ziek door den dringenden nood. Zo worden de oprechtheid en innigheid zijner begeerte bewezen. Niets anders kon hem voldoening geven, dan bevrijding, door de hand van God bewerkt. Zijn gehele natuur smacht naar het heil van den God aller genade, dat moest hij hebben, of anders zou hij ten slotte bezwijken..

2) De hoop op de belofte in het Woord vervat, bewaart de ziel voor bezwijken, dewijl alsdan de gelovige door die belofte bemoedigt wordt. Maar tegelijk wekt de hoop ook het verlangen op dat de Heere zich spoedig openbare in de volheid Zijner ontferming en genade.

Vers 81

81. Mijne ziel is bezweken (smacht) van verlangen naar Uw heil 1) (Genesis 49:18); op Uw woord heb ik gehoopt 2).

1) De Psalmist kan hier gesproken hebben de taal der oude Kerk, als wachtende de komst van den beloofden Messias, de redding van God en de vertroosting van Israël. Hij schijnt mij echter meer toe den toestand van zijn gemoed uit te drukken, als hij bevrijding zocht van zijne zonden, zijne vijanden en zijne angsten..

Hij werd moede van het wachten, zwak van het waken en ziek door den dringenden nood. Zo worden de oprechtheid en innigheid zijner begeerte bewezen. Niets anders kon hem voldoening geven, dan bevrijding, door de hand van God bewerkt. Zijn gehele natuur smacht naar het heil van den God aller genade, dat moest hij hebben, of anders zou hij ten slotte bezwijken..

2) De hoop op de belofte in het Woord vervat, bewaart de ziel voor bezwijken, dewijl alsdan de gelovige door die belofte bemoedigt wordt. Maar tegelijk wekt de hoop ook het verlangen op dat de Heere zich spoedig openbare in de volheid Zijner ontferming en genade.

Vers 82

82. Mijne ogen zijn bezweken, zij staren zich als het ware blind van verlangen naar Uwe toezegging, dat die aan mij worde vervuld, terwijl ik zei: Wanneer zult Gij mij vertroosten?

Het oog moge bezweken zijn, het geloof nog niet.

Vers 82

82. Mijne ogen zijn bezweken, zij staren zich als het ware blind van verlangen naar Uwe toezegging, dat die aan mij worde vervuld, terwijl ik zei: Wanneer zult Gij mij vertroosten?

Het oog moge bezweken zijn, het geloof nog niet.

Vers 83

83. Want, zover is het met mij gekomen ik ben geworden als een lederen zak in den rook, verdroogd, uitgeteerd van verdriet; doch Uwe inzettingen heb ik ondanks alle wederwaardigheid niet vergeten.

Men hing de wijnzakken, waarin de wijn bij de ouden werd bepaald (MATTHEUS 9:17), ook bij de Grieken en Romeinen, in de vrije, voor den rook toegankelijke bovenste ruimten des huizes op, opdat de wijn des te eer oud zou worden. Het uitwendige van zulke lederen zakken was onaanzienlijk, hoe kostbaar ook het inwendige was. Zelfs in dezen uiterlijk zo onaanzienlijken gedrukten toestand hield de dichter zich aan Gods woord en Zijne beloften..

Vers 83

83. Want, zover is het met mij gekomen ik ben geworden als een lederen zak in den rook, verdroogd, uitgeteerd van verdriet; doch Uwe inzettingen heb ik ondanks alle wederwaardigheid niet vergeten.

Men hing de wijnzakken, waarin de wijn bij de ouden werd bepaald (MATTHEUS 9:17), ook bij de Grieken en Romeinen, in de vrije, voor den rook toegankelijke bovenste ruimten des huizes op, opdat de wijn des te eer oud zou worden. Het uitwendige van zulke lederen zakken was onaanzienlijk, hoe kostbaar ook het inwendige was. Zelfs in dezen uiterlijk zo onaanzienlijken gedrukten toestand hield de dichter zich aan Gods woord en Zijne beloften..

Vers 84

84. Hoe vele zullen de onheilsdagen Uws knechts zijn1), hoe lang zal hij nog moeten wachten op de openbaring van Uw gericht aan Uwe tegenstanders (Openbaring :10)? Wanneer zult Gij recht doen over mijne vervolgers, daar mijn leven toch slechts ene handbreedte tijd is, en U dus niet veel tijdruimte overblijft, om mij nog hier Uw heil te laten? 1) Alsof hij wil zeggen: Hoe lang hebt Gij besloten Uwen knecht over te geven aan de willekeur der goddelozen, en wanneer zult Gij paal en perk stellen aan hunnen wreedheid en woede? De Schrift gebruikt in dezen zin dikwijls het woord dagen, zoals dagen van Egypte (Ezekiel 30:9) en dagen van Babylon en dagen van Jeruzalem (Psalms 137:7), wat elders genoemd wordt, de tijd der bezoeking (Isaiah 10:3)..

Vers 84

84. Hoe vele zullen de onheilsdagen Uws knechts zijn1), hoe lang zal hij nog moeten wachten op de openbaring van Uw gericht aan Uwe tegenstanders (Openbaring :10)? Wanneer zult Gij recht doen over mijne vervolgers, daar mijn leven toch slechts ene handbreedte tijd is, en U dus niet veel tijdruimte overblijft, om mij nog hier Uw heil te laten? 1) Alsof hij wil zeggen: Hoe lang hebt Gij besloten Uwen knecht over te geven aan de willekeur der goddelozen, en wanneer zult Gij paal en perk stellen aan hunnen wreedheid en woede? De Schrift gebruikt in dezen zin dikwijls het woord dagen, zoals dagen van Egypte (Ezekiel 30:9) en dagen van Babylon en dagen van Jeruzalem (Psalms 137:7), wat elders genoemd wordt, de tijd der bezoeking (Isaiah 10:3)..

Vers 85

85. De hovaardigen hebben mij putten gegraven 1), hetwelk niet is naar Uwe wet 2).

1) In het Oosten worden zeer dikwijls de wilde dieren gevangen in kuilen die gegraven zijn in hun schuilplaatsen en een weinig bedekt, gelijk met den gewonen grond, welke betrekking inzakt, wanneer er op getrapt wordt.

2) In het Hebreeën Ascher lo kethorattka. Beter: Zij, die niet zijn naar Uwe Wet, d.i., zij, die Uwe wet verachten, zich om Uwe wet niet bekommeren.

Vers 85

85. De hovaardigen hebben mij putten gegraven 1), hetwelk niet is naar Uwe wet 2).

1) In het Oosten worden zeer dikwijls de wilde dieren gevangen in kuilen die gegraven zijn in hun schuilplaatsen en een weinig bedekt, gelijk met den gewonen grond, welke betrekking inzakt, wanneer er op getrapt wordt.

2) In het Hebreeën Ascher lo kethorattka. Beter: Zij, die niet zijn naar Uwe Wet, d.i., zij, die Uwe wet verachten, zich om Uwe wet niet bekommeren.

Vers 86

86. Al Uwe geboden zijn waarheid; zij, de hovaardigen (Psalms 119:85), vervolgen mij met leugen; help mij!

Vers 86

86. Al Uwe geboden zijn waarheid; zij, de hovaardigen (Psalms 119:85), vervolgen mij met leugen; help mij!

Vers 87

87. Zij hebben mij bijna (Jer 20:9)vernietigd, mij neergeworpen het hen zij op de aarde, maar ik heb Uwe bevelen niet verlaten.

Vers 87

87. Zij hebben mij bijna (Jer 20:9)vernietigd, mij neergeworpen het hen zij op de aarde, maar ik heb Uwe bevelen niet verlaten.

Vers 88

88. Maak mij levend naar Uwe goedertierenheid, maak mij naar Uwe genade weer vrij en vrolijk in U, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.

Zulke verdrukten zijn geen hopeloze klagers, en hoe onaanzienlijk en verdorven hun aanzien zij, wij zeggen er van: de wijn van hun verborgen leven Gods wordt er edeler, geuriger en kostbaarder door..

Mij zien op de goedertierenheid Gods, als op de bron der geestelijke verlevendiging, en wij smeken den Heere, dat Hij ons levend make, niet naar onze verdiensten, maar naar de oneindige kracht der genade..

89.

Lamed.

Psalms 119:89-Psalms 119:96. Gelijk God, de Heere, eeuwig is en gelijk hemel en aarde zo wijd en onwankelbaar zijn, zo is ook Gods Woord eeuwig, alles omvattende en nooit wankelende; aan dit Woord wil ik mij dan ook vasthouden, het in mijn leven volgen en mij met vrolijk vertrouwen daarop verlaten.

Vers 88

88. Maak mij levend naar Uwe goedertierenheid, maak mij naar Uwe genade weer vrij en vrolijk in U, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.

Zulke verdrukten zijn geen hopeloze klagers, en hoe onaanzienlijk en verdorven hun aanzien zij, wij zeggen er van: de wijn van hun verborgen leven Gods wordt er edeler, geuriger en kostbaarder door..

Mij zien op de goedertierenheid Gods, als op de bron der geestelijke verlevendiging, en wij smeken den Heere, dat Hij ons levend make, niet naar onze verdiensten, maar naar de oneindige kracht der genade..

89.

Lamed.

Psalms 119:89-Psalms 119:96. Gelijk God, de Heere, eeuwig is en gelijk hemel en aarde zo wijd en onwankelbaar zijn, zo is ook Gods Woord eeuwig, alles omvattende en nooit wankelende; aan dit Woord wil ik mij dan ook vasthouden, het in mijn leven volgen en mij met vrolijk vertrouwen daarop verlaten.

Vers 89

89. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen1), zodat gene macht der aarde het kan bereiken, om het te doen vallen; Uwe beloften zijn zo vast als de hemelen. 1) Eeuwig en onvergankelijk, steeds zich gelijkblijvend is Gods Woord, vol levenskracht en vertroosting waaraan de dichter zich eeuwig houden wil. Het heeft den hemel tot standplaats, en daarom ook de eigenschappen des hemels, voor alles hemelse bestendigheid..

Vers 89

89. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen1), zodat gene macht der aarde het kan bereiken, om het te doen vallen; Uwe beloften zijn zo vast als de hemelen. 1) Eeuwig en onvergankelijk, steeds zich gelijkblijvend is Gods Woord, vol levenskracht en vertroosting waaraan de dichter zich eeuwig houden wil. Het heeft den hemel tot standplaats, en daarom ook de eigenschappen des hemels, voor alles hemelse bestendigheid..

Vers 90

90. a) Uwe getrouwheid aan hetgeen Gij in Uw woord geopenbaard hebt, is van geslacht tot geslacht. Gij hebt de aarde vastgemaakt en zij blijft staan, zonder dat zij uit hare plaats gaat; zo is het ook met Uwe waarheid en trouw.

a) Ecclesiastes 1:4.

Vers 90

90. a) Uwe getrouwheid aan hetgeen Gij in Uw woord geopenbaard hebt, is van geslacht tot geslacht. Gij hebt de aarde vastgemaakt en zij blijft staan, zonder dat zij uit hare plaats gaat; zo is het ook met Uwe waarheid en trouw.

a) Ecclesiastes 1:4.

Vers 91

91. Naar Uwe verordeningen blijven zij nog heden staan; want zij allen zijn Uwe knechten, alles, wat Gij geschapen hebt, moet Uw eenmaal genomen raadsbesluit volvoeren.

Alle schepselen op hun plaats en overeenkomstig hun talenten beantwoorden aan de bedoelingen van hun schepping; zal de mens, die alleen met rede is aangedaan en voor de onsterfelijkheid is geschapen alleen opstandeling zijn, de enige onnutte last der aarde?.

Het is duidelijk, dat de kracht der vergelijking zit in het nog heden in standblijven van hemel en aarde, niet in den hemel en aarde zelf. Want deze zullen eenmaal voorbijgaan. De dichter wil hier zeggen, dat schepping en onderhouding van wat God eenmaal heeft voortgebracht, Zijne goedertierenheid en getrouwheid bewijzen. Want liet God, wat Hij geschapen had, aan zichzelve over, dan zou alles in het niet terugzinken-

Vers 91

91. Naar Uwe verordeningen blijven zij nog heden staan; want zij allen zijn Uwe knechten, alles, wat Gij geschapen hebt, moet Uw eenmaal genomen raadsbesluit volvoeren.

Alle schepselen op hun plaats en overeenkomstig hun talenten beantwoorden aan de bedoelingen van hun schepping; zal de mens, die alleen met rede is aangedaan en voor de onsterfelijkheid is geschapen alleen opstandeling zijn, de enige onnutte last der aarde?.

Het is duidelijk, dat de kracht der vergelijking zit in het nog heden in standblijven van hemel en aarde, niet in den hemel en aarde zelf. Want deze zullen eenmaal voorbijgaan. De dichter wil hier zeggen, dat schepping en onderhouding van wat God eenmaal heeft voortgebracht, Zijne goedertierenheid en getrouwheid bewijzen. Want liet God, wat Hij geschapen had, aan zichzelve over, dan zou alles in het niet terugzinken-

Vers 92

92. Indien Uwe wet met al de beloften, die aan de getrouwe vervulling daarvan verbonden zijn, niet ware geweest al mijne vermaking, ik ware in mijnen druk al lang vergaan (Jeremiah 15:16).

Vers 92

92. Indien Uwe wet met al de beloften, die aan de getrouwe vervulling daarvan verbonden zijn, niet ware geweest al mijne vermaking, ik ware in mijnen druk al lang vergaan (Jeremiah 15:16).

Vers 93

93. Ik zal Uwe bevelen in der eeuwigheid niet vergeten 1); want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt (Psalms 119:50) 2).

1) Gedenk ten alle tijde aan Gods woord en vergeet het nooit; wilt gij iets vergeten, zo vergeet de schepselen, die u verhinderen, dat gij niet alleen aan Gods woord denkt.

2) Zij spreken het best van de dingen Gods, die spreken bij ondervinding, die kunnen zeggen, dat door het woord het geestelijke leven in hen begonnen, onderhouden, versterkt en opgewekt is..

Vers 93

93. Ik zal Uwe bevelen in der eeuwigheid niet vergeten 1); want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt (Psalms 119:50) 2).

1) Gedenk ten alle tijde aan Gods woord en vergeet het nooit; wilt gij iets vergeten, zo vergeet de schepselen, die u verhinderen, dat gij niet alleen aan Gods woord denkt.

2) Zij spreken het best van de dingen Gods, die spreken bij ondervinding, die kunnen zeggen, dat door het woord het geestelijke leven in hen begonnen, onderhouden, versterkt en opgewekt is..

Vers 94

94. Ik ben Uwe 1), Uw eigendom, behoud mij, want ik heb Uwe bevelen gezocht (Psalms 119:25).

1) De vereniging des harten met God, dat God de onze en wij Godes worden, is het hoogste goed, dat men in dit leven zoeken kan.

Vers 94

94. Ik ben Uwe 1), Uw eigendom, behoud mij, want ik heb Uwe bevelen gezocht (Psalms 119:25).

1) De vereniging des harten met God, dat God de onze en wij Godes worden, is het hoogste goed, dat men in dit leven zoeken kan.

Vers 95

95. De goddelozen hebben op mij gewacht, op mij geloerd, om mij te doen vergaan (Psalms 37:32, Psalms 56:7); ik neem acht op Uwe getuigenissen, en weet, dat ik onder Uwe bescherming veilig ben. 96. In alle volmaaktheid, in alles, hoe heerlijk en kostbaar het ook ware, hoe volmaakt het ook scheen te zijn, heb ik een einde gezien, alles heeft zijne grenzen en perken, maar Uw gebod is zeer wijd1), hoe in ook nadenk, ik vind steeds nieuwe stof tot bewondering, altijd ontdek ik nieuwe wonderen Uwer wet.

1) Met andere woorden bevestigt hij, wat hij in het eerste vers van deze afdeling heeft geleerd, nl. dat het Woord van God niet aan verandering is blootgesteld, dewijl het boven de bouwvallige elementen der wereld verre verheven is. Hier zegt hij, dat er niets zo volmaakt onder den hemel is, niets zo vast, of van alle kanten wl bevestigd, dat het echter geen einde heeft, dat alleen het woord van God, door zijne volheid, alle grenzen en einden overtreft..

Onze dichter had veel gezien, veel doorzocht, wat op aarde tot het volmaakte en onovertroffene gerekend wordt; hij had het bewonderd, maar bevonden, dat alle volmaaktheid onder de zon, hoe rijk en schoon ook, ene eindige en begrensde was, niet te vergelijken met de oneindige volmaaktheid van het gebod Gods, dat zeer wijd is. Hoe hij ook trachtte door te dringen in het gebod, in het Woord des Heeren, zijn zielsoog kon de grenzen van dat wonderbare getuigenis niet bereiken. Altijd weer verwijdde zich de gezichtskring en verloor zich voor hem in het oneindige..

Tegenover al wat verandert en teleurstelt stelt de dichter hier het onbegrensde, wat duur en zekerheid betreft, van het Woord Gods. De diepte van dat Woord te peilen, de lengte en breedte te meten en de hoogte er van te berekenen is hem en ieder mensenkind onmogelijk. Ook de diepst ingeleiden onder Gods kinderen zullen altijd weer met den Psalmist moeten uitroepen: Uw Gebod, Uwe Openbaring s zeer wijd!

97.

Mem.

Psalms 119:97-Psalms 119:104. Gods dierbare wet, wanneer men haar werkelijk liefheeft en die bestendig overpeinst en getrouw naleeft, schenkt een overvloed van wijsheid, inzicht en oordeel, zowel boven de vijanden als boven leermeesters en anderen, wanneer deze inwendig in hun hart ten opzichte van het woord der waarheid ene lijn staan. Ik wil mij daarom aan Gods wet houden en elke valsen weg haten, van God wil ik leren en Zijn Woord zal mij de zoetste spijze zijn.

Vers 95

95. De goddelozen hebben op mij gewacht, op mij geloerd, om mij te doen vergaan (Psalms 37:32, Psalms 56:7); ik neem acht op Uwe getuigenissen, en weet, dat ik onder Uwe bescherming veilig ben. 96. In alle volmaaktheid, in alles, hoe heerlijk en kostbaar het ook ware, hoe volmaakt het ook scheen te zijn, heb ik een einde gezien, alles heeft zijne grenzen en perken, maar Uw gebod is zeer wijd1), hoe in ook nadenk, ik vind steeds nieuwe stof tot bewondering, altijd ontdek ik nieuwe wonderen Uwer wet.

1) Met andere woorden bevestigt hij, wat hij in het eerste vers van deze afdeling heeft geleerd, nl. dat het Woord van God niet aan verandering is blootgesteld, dewijl het boven de bouwvallige elementen der wereld verre verheven is. Hier zegt hij, dat er niets zo volmaakt onder den hemel is, niets zo vast, of van alle kanten wl bevestigd, dat het echter geen einde heeft, dat alleen het woord van God, door zijne volheid, alle grenzen en einden overtreft..

Onze dichter had veel gezien, veel doorzocht, wat op aarde tot het volmaakte en onovertroffene gerekend wordt; hij had het bewonderd, maar bevonden, dat alle volmaaktheid onder de zon, hoe rijk en schoon ook, ene eindige en begrensde was, niet te vergelijken met de oneindige volmaaktheid van het gebod Gods, dat zeer wijd is. Hoe hij ook trachtte door te dringen in het gebod, in het Woord des Heeren, zijn zielsoog kon de grenzen van dat wonderbare getuigenis niet bereiken. Altijd weer verwijdde zich de gezichtskring en verloor zich voor hem in het oneindige..

Tegenover al wat verandert en teleurstelt stelt de dichter hier het onbegrensde, wat duur en zekerheid betreft, van het Woord Gods. De diepte van dat Woord te peilen, de lengte en breedte te meten en de hoogte er van te berekenen is hem en ieder mensenkind onmogelijk. Ook de diepst ingeleiden onder Gods kinderen zullen altijd weer met den Psalmist moeten uitroepen: Uw Gebod, Uwe Openbaring s zeer wijd!

97.

Mem.

Psalms 119:97-Psalms 119:104. Gods dierbare wet, wanneer men haar werkelijk liefheeft en die bestendig overpeinst en getrouw naleeft, schenkt een overvloed van wijsheid, inzicht en oordeel, zowel boven de vijanden als boven leermeesters en anderen, wanneer deze inwendig in hun hart ten opzichte van het woord der waarheid ene lijn staan. Ik wil mij daarom aan Gods wet houden en elke valsen weg haten, van God wil ik leren en Zijn Woord zal mij de zoetste spijze zijn.

Vers 97

97. Hoe lief heb ik Uwe wet! Zij is mijne betrachting den gansen dag. (Psalms 119:15; Psalms 1:2)

Heere! daar er zo velen zijn, die Uwe wet niet lief hebben, hoe komt het, dat ik zijne ziel dus voel aangedaan en uitgaan in liefde? Ja, daar ik zelfs te voren, toen ik nog in mijn natuurlijken staat was, gans afkerig was van Uw woord en Uwe wet, hoe komt het, dat ik mijne ziel nu gans anders gesteld vind? Immers dit is gene vrucht op mijnen akker gewassen. Neen, door de genade Gods ben ik dat ik ben..

De dichter spreekt hier niet in ijdele zelfverheffing, maar in waren ootmoed des geloofs. Hij beroemt er zich niet op, dat hij de Wet Gods elken dag houdt. Ook in dezen Psalm komen klachten over afdwalingen, maar hij spreekt het hier eenvoudig en ootmoedig voor zijn God uit, dat het de last, de keuze van zijn hart is geworden, om Gods Wet en Zijn Getuigenis te betrachten.

Vers 97

97. Hoe lief heb ik Uwe wet! Zij is mijne betrachting den gansen dag. (Psalms 119:15; Psalms 1:2)

Heere! daar er zo velen zijn, die Uwe wet niet lief hebben, hoe komt het, dat ik zijne ziel dus voel aangedaan en uitgaan in liefde? Ja, daar ik zelfs te voren, toen ik nog in mijn natuurlijken staat was, gans afkerig was van Uw woord en Uwe wet, hoe komt het, dat ik mijne ziel nu gans anders gesteld vind? Immers dit is gene vrucht op mijnen akker gewassen. Neen, door de genade Gods ben ik dat ik ben..

De dichter spreekt hier niet in ijdele zelfverheffing, maar in waren ootmoed des geloofs. Hij beroemt er zich niet op, dat hij de Wet Gods elken dag houdt. Ook in dezen Psalm komen klachten over afdwalingen, maar hij spreekt het hier eenvoudig en ootmoedig voor zijn God uit, dat het de last, de keuze van zijn hart is geworden, om Gods Wet en Zijn Getuigenis te betrachten.

Vers 98

98. Zij maakt mij door Uwe geboden wijzer, dan mijne vijanden zijn met al hun vleselijke wijsheid en doortraptheid, want zij is in eeuwigheid bij mij voor eeuwig mijn deel.

1) Of, meer dan mijne vijanden maken Uwe geboden mij wijs, want voor eeuwig zijn zij mijn deel. De dichter wil in elk geval zeggen, zoals ook blijkt uit het volgende vers, dat de Wet, de Openbaring ods, hem verheft boven zijne vijanden, die wel vroeger zijne leermeesters waren, maar nu van die Wet zijn afgevallen en hem, den ijveraar voor Gods geboden, vervolgen.

Vers 98

98. Zij maakt mij door Uwe geboden wijzer, dan mijne vijanden zijn met al hun vleselijke wijsheid en doortraptheid, want zij is in eeuwigheid bij mij voor eeuwig mijn deel.

1) Of, meer dan mijne vijanden maken Uwe geboden mij wijs, want voor eeuwig zijn zij mijn deel. De dichter wil in elk geval zeggen, zoals ook blijkt uit het volgende vers, dat de Wet, de Openbaring ods, hem verheft boven zijne vijanden, die wel vroeger zijne leermeesters waren, maar nu van die Wet zijn afgevallen en hem, den ijveraar voor Gods geboden, vervolgen.

Vers 99

99. Ik ben verstandiger dan al mijne leraars, met hun natuurlijke kennis en wetenschap, omdat Uwe getuigenissen mijne betrachting zijn.

De eenvoudigste Christen, die door geloof en gebed de kennis in toepassing brengt, welke hij in de Schriften der waarheid verkreeg, in nuttige kennis en beoefenende wijsheid, zal al de onderwijzers te boven gaan, die op hun eigene wetenschap staan te wankelen en de woorden Gods verwerpen, of er slechts oppervlakkig mede bekend zijn. Door overdenking van Gods getuigenissen prediken wij tot ons zelven, en zo verstaan wij meer dan onze leraars, wanneer wij onze eigene harten kennen..

Gelijk een soldaat in den strijd nooit zijn schild ter zijde moet leggen, zo ook moeten wij nooit het Woord Gods uit onze harten hebben, het moet altoos bij ons zijn..

Vers 99

99. Ik ben verstandiger dan al mijne leraars, met hun natuurlijke kennis en wetenschap, omdat Uwe getuigenissen mijne betrachting zijn.

De eenvoudigste Christen, die door geloof en gebed de kennis in toepassing brengt, welke hij in de Schriften der waarheid verkreeg, in nuttige kennis en beoefenende wijsheid, zal al de onderwijzers te boven gaan, die op hun eigene wetenschap staan te wankelen en de woorden Gods verwerpen, of er slechts oppervlakkig mede bekend zijn. Door overdenking van Gods getuigenissen prediken wij tot ons zelven, en zo verstaan wij meer dan onze leraars, wanneer wij onze eigene harten kennen..

Gelijk een soldaat in den strijd nooit zijn schild ter zijde moet leggen, zo ook moeten wij nooit het Woord Gods uit onze harten hebben, het moet altoos bij ons zijn..

Vers 100

100. Ik ben voorzichtiger dan de ouden, met hun bloot menselijke ervaring omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, omdat ik Uwe bevelen in acht genomen heb, en alzo ervaren ben in de wegen Gods.

Ouderdom behoedt niet voor dwaasheid, zo men niet in Gods geboden wandelt..

O hoe wijs, hoe zalig en gezegend is het door Gods woord verlicht, helderziende oog! Van hoe veel beter oordeel, gezonderen takt en meer vervuld met levenswijsheid is de godgeleerde in bedelaarsgewaad, of in ene fabriek dan de beschaafdsten der wereld, die hun wijsheid door eigen verstand of dat van anderen verkregen, het uit vele boeken en uit vele reizen hebben geput..

Gods woord doet beter verstaan dan de overlevering. Het geschreven Woord is een veiliger gids ten hemel, dan alle vaders, leraars en oude vromen, en de leringen der Heilige Schriften geven ons meer wijsheid dan alle andere schrijvers..

Vers 100

100. Ik ben voorzichtiger dan de ouden, met hun bloot menselijke ervaring omdat ik Uwe bevelen bewaard heb, omdat ik Uwe bevelen in acht genomen heb, en alzo ervaren ben in de wegen Gods.

Ouderdom behoedt niet voor dwaasheid, zo men niet in Gods geboden wandelt..

O hoe wijs, hoe zalig en gezegend is het door Gods woord verlicht, helderziende oog! Van hoe veel beter oordeel, gezonderen takt en meer vervuld met levenswijsheid is de godgeleerde in bedelaarsgewaad, of in ene fabriek dan de beschaafdsten der wereld, die hun wijsheid door eigen verstand of dat van anderen verkregen, het uit vele boeken en uit vele reizen hebben geput..

Gods woord doet beter verstaan dan de overlevering. Het geschreven Woord is een veiliger gids ten hemel, dan alle vaders, leraars en oude vromen, en de leringen der Heilige Schriften geven ons meer wijsheid dan alle andere schrijvers..

Vers 101

101. Ik heb mijne voeten geweerd van alle kwade paden, en van allen verkeerden omgang, opdat ik Uw woord zou onderhouden en mijn geweten zuiver mocht zijn. (Hebrews 13:18). De bozen laten `t kwade uit vrees voor straf, de gelovigen uit liefde tot de deugd..

Vers 101

101. Ik heb mijne voeten geweerd van alle kwade paden, en van allen verkeerden omgang, opdat ik Uw woord zou onderhouden en mijn geweten zuiver mocht zijn. (Hebrews 13:18). De bozen laten `t kwade uit vrees voor straf, de gelovigen uit liefde tot de deugd..

Vers 102

102. Ik ben niet geweken 1) van Uwe rechten, want Gij hebt mij geleerd; inwendig door Uwen Geest, en Gij dreeft mij door dezen aan, om ze te houden (Psalms 119:33).

1) Het woord in den grondtekst geeft eigenlijk aan, een afwijken uit minachting, dewijl men geen achting voor de rechten Gods had. De Psalmist wil dus zeggen, dat dit bij hem niet het geval is. Integendeel, hij heeft den grootsten eerbied voor de rechten Gods, en dit komt, omdat hij zelf van God geleerd is.

Vers 102

102. Ik ben niet geweken 1) van Uwe rechten, want Gij hebt mij geleerd; inwendig door Uwen Geest, en Gij dreeft mij door dezen aan, om ze te houden (Psalms 119:33).

1) Het woord in den grondtekst geeft eigenlijk aan, een afwijken uit minachting, dewijl men geen achting voor de rechten Gods had. De Psalmist wil dus zeggen, dat dit bij hem niet het geval is. Integendeel, hij heeft den grootsten eerbied voor de rechten Gods, en dit komt, omdat hij zelf van God geleerd is.

Vers 103

103. Hoe zoet zijn Uwe redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijnen mond. (Psalms 19:11. Proverbs 8:11).

Wat hij met andere woorden had gezegd, herhaalt hij wederom, dat hij door de zoetheid der wet Gods zo was vervoerd, dat hij geen ander genoegen begeerde. Want wel zou het kunnen geschieden, dat de een of ander door enig gevoel van eerbied werd aangegrepen, maar niemand zal de Wet van ganser harte volgen, dan wie deze lieflijkheid heeft ondervonden, doch God verlangt niet van ons een slaafse gehoorzaamheid, maar wil, dat wij verheugd tot hem komen..

Aan al het kostelijke, geurige en uitgelezene op aarde komt een einde, en vaak walgen wij er van, maar het zoete en zalige van `s Heeren redenen, doet ons hoe meer wij er van genieten te meer er van begeren, want de ware genieter proeft en smaakt in dat Woord, dat de Heere goedertieren is..

De ziel heeft haren smaak even zo goed als het lichaam; die smaak is in goede orde, wanneer die woorden zoet zijn voor de ziel als honing voor den mond. Indien dit niet altijd zo is, zo is het omdat onze smaak bedorven is door de wereld en het vlees. Onze smaak voor het woord van God zal het grootste zijn, wanneer die voor wereld en vlees het minst is, bij voorbeeld in tijden van droefheid, ziekte en sterven.

Vers 103

103. Hoe zoet zijn Uwe redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijnen mond. (Psalms 19:11. Proverbs 8:11).

Wat hij met andere woorden had gezegd, herhaalt hij wederom, dat hij door de zoetheid der wet Gods zo was vervoerd, dat hij geen ander genoegen begeerde. Want wel zou het kunnen geschieden, dat de een of ander door enig gevoel van eerbied werd aangegrepen, maar niemand zal de Wet van ganser harte volgen, dan wie deze lieflijkheid heeft ondervonden, doch God verlangt niet van ons een slaafse gehoorzaamheid, maar wil, dat wij verheugd tot hem komen..

Aan al het kostelijke, geurige en uitgelezene op aarde komt een einde, en vaak walgen wij er van, maar het zoete en zalige van `s Heeren redenen, doet ons hoe meer wij er van genieten te meer er van begeren, want de ware genieter proeft en smaakt in dat Woord, dat de Heere goedertieren is..

De ziel heeft haren smaak even zo goed als het lichaam; die smaak is in goede orde, wanneer die woorden zoet zijn voor de ziel als honing voor den mond. Indien dit niet altijd zo is, zo is het omdat onze smaak bedorven is door de wereld en het vlees. Onze smaak voor het woord van God zal het grootste zijn, wanneer die voor wereld en vlees het minst is, bij voorbeeld in tijden van droefheid, ziekte en sterven.

Vers 104

104. Uit Uwe bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden, alles wat tegen Uwe waarheid, Uw woord strijdt, valse leer zowel als zondige daden. (Psalms 119:29).

Wat hier een verstandig hart tot eigen lof schijnt te zeggen, loopt toch eigenlijk uit op enkel lof van God en van Zijn woord, als waardoor men alzo geleerd, geleid en voor een bozen en valsen weg is bewaard geworden.

Geen kostelijker schat op aarde dan Gods woord, want 1) deze blijft, wanneer alle andere verdwijnen; 2) vertroost en verkwikt in ellende en bij schuldgevoel; 3) en maakt allen verstandig tot de zalige overwinning.

De weg der zonde is een valse weg, en zal allen die daarop wandelen in `t verderf storten, het is "de weg, die iemand recht schijnt," Proverbs 13:12. Maar ieder gelovig mens haat den zonden-weg. Hij onthoudt zich niet alleen van dien, maar hij haat dien en vreest er voor. Zij, die de zonde als zonde haten zullen alle zonde haten, elken valsen weg, omdat elke valse weg tot verderf leidt. En hoe meer kennis wij verkrijgen door de leringen Gods, des te meer zal onze haat tegen de zonde geworteld worden om van den duivel te vlieden, dat is begrepen in Job 28:28. Hoe meer wij ingedrongen zijn in de Schriften, des te beter zullen wij toegerust zijn, om in de verzoeking te antwoorden. Maar laat ons ons zelven afvragen: Hebben wij de leugenpaden van onze eigene harten ontdekt? Er is weinig geschied in ons hart, zolang de zonden, die het vervullen, niet zijn ontdekt. Laat ons niet tevreden zijn met ene zekere uitwendige rechtvaardigheid. Elke gedachte aan zonde moet ons leed doen, daar zij den gezegenden Heiland bedroeft. Heere! keer onze ogen, onze harten, onze voeten, onze wegen meer en meer tot U, den Genadige, zelven.

105.

Nun.

Psalms 119:105-Psalms 119:112. De weg hier beneden is een weg door duisternis heen, die voorbij afgronden leidt, waarin men gemakkelijk kan neerstorten, maar Gods Woord is het licht in die duisternis en de bescherming tegen het gevaar. -Met ede heb ik mij verbonden op dit licht acht te geven, en den weg te gaan, dien het mij aanwijst. Ik heb daarom wel veel te lijden en moet doodsgevaren doorstaan, maar Gods Woord verkwikt mij ook en ik laat mij daarvan niets ontnemen.

Vers 104

104. Uit Uwe bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden, alles wat tegen Uwe waarheid, Uw woord strijdt, valse leer zowel als zondige daden. (Psalms 119:29).

Wat hier een verstandig hart tot eigen lof schijnt te zeggen, loopt toch eigenlijk uit op enkel lof van God en van Zijn woord, als waardoor men alzo geleerd, geleid en voor een bozen en valsen weg is bewaard geworden.

Geen kostelijker schat op aarde dan Gods woord, want 1) deze blijft, wanneer alle andere verdwijnen; 2) vertroost en verkwikt in ellende en bij schuldgevoel; 3) en maakt allen verstandig tot de zalige overwinning.

De weg der zonde is een valse weg, en zal allen die daarop wandelen in `t verderf storten, het is "de weg, die iemand recht schijnt," Proverbs 13:12. Maar ieder gelovig mens haat den zonden-weg. Hij onthoudt zich niet alleen van dien, maar hij haat dien en vreest er voor. Zij, die de zonde als zonde haten zullen alle zonde haten, elken valsen weg, omdat elke valse weg tot verderf leidt. En hoe meer kennis wij verkrijgen door de leringen Gods, des te meer zal onze haat tegen de zonde geworteld worden om van den duivel te vlieden, dat is begrepen in Job 28:28. Hoe meer wij ingedrongen zijn in de Schriften, des te beter zullen wij toegerust zijn, om in de verzoeking te antwoorden. Maar laat ons ons zelven afvragen: Hebben wij de leugenpaden van onze eigene harten ontdekt? Er is weinig geschied in ons hart, zolang de zonden, die het vervullen, niet zijn ontdekt. Laat ons niet tevreden zijn met ene zekere uitwendige rechtvaardigheid. Elke gedachte aan zonde moet ons leed doen, daar zij den gezegenden Heiland bedroeft. Heere! keer onze ogen, onze harten, onze voeten, onze wegen meer en meer tot U, den Genadige, zelven.

105.

Nun.

Psalms 119:105-Psalms 119:112. De weg hier beneden is een weg door duisternis heen, die voorbij afgronden leidt, waarin men gemakkelijk kan neerstorten, maar Gods Woord is het licht in die duisternis en de bescherming tegen het gevaar. -Met ede heb ik mij verbonden op dit licht acht te geven, en den weg te gaan, dien het mij aanwijst. Ik heb daarom wel veel te lijden en moet doodsgevaren doorstaan, maar Gods Woord verkwikt mij ook en ik laat mij daarvan niets ontnemen.

Vers 105

105. Uw woord is ene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad (Proverbs 6:23).

In het licht van Gods woord zien wij, waarheen wij in de duisternis dezer wereld onzen voet moeten zetten, om niet te struikelen en te vallen, en waarheen wij den weg van onzen wandel moeten richten tot onze zaligheid..

Iemands weg betekent in `t algemeen zijn ganse levensgedrag; maar door zijn pad schijnt de dichter meer bijzonder het oog te hebben op de bepaalde omstandigheden, in welke hij thans gesteld was, en over welke hij Psalms 119:107 moest klagen: "Ik ben gans zeer verdrukt." De voet derhalve, waarmee hij dit pad betreden moest, wijst ons naar zijne werkzaamheden onder al zijn lijden. Het ganse voorstel derhalve: "Uw Woord is ene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad," komt in den zakelijken zin hierop neer: "Door de verlichting van Uw woord word ik in staat gesteld, om mijnen voet op het pad mijner verdrukking betamelijk te zetten dat woord onderwijst mij, hoe ik in de duistere proefwegen, in welke het U behaagt mij in te leiden, mij gedragen moet en daaronder werkzaam wezen.".

De Bijbel is de schat van den arme, de troost van den zieke en de steun van den stervende. Terwijl andere boeken, ons vermaken en onderwijzen in een ledig uur, is dit de bijzondere triomf van dat Boek, dat het licht in het midden der duisternis schept, de zorgen, door geen ander middel te verlichten, wegneemt, ene riem onder dat hart steekt, dat door gene andere vertroosting te bereiken is, omdat schuld, wanhoop en dood den invloed ervan verijdelen. Er is iets in den aard en in de woorden van den Bijbel, dat bijzonder geschikt is, om de aandacht van de eenvoudigste en onbeschaafdste gemoederen te trekken. 106. a) Ik heb gezworen en mij alzo op het plechtigst verbonden, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid, en die bestendig als het licht des levens zal volgen.

a) Nehemiah 10:29.

Niet genoeg achtte het de dichter een eed af te leggen, de bevestiging daarvan moest er het zegel der oprechtheid aan hechten. Niet in eigen kracht sprak hij hier: neen, bij ervaring wist hij te zeer, hoe weinig ook zelfs een man naar Gods hart op goede voornemens en besluiten zich kan verlaten. Was hij voor den veelomvattenden eed teruggedeinsd, met het oog op zijne eigene zondige gesteldheid, de Heere die hem geroepen had, had Hem door Zijnen Heiligen Geest van zich zelven het oog op Hem doen vestigen, en, door dezen bekrachtigd, schroomde hij geen ogenblik. Nog met die hogere, die geestelijke kracht bezield, vatte hij dan ook, sterk in zijnen God, het vaste besluit op, in zijn leven, in het bestuur van land en volk, de bekrachtiging af te leggen van hetgeen hij gezworen had: te bevestigen, dat hij onderhouden zou de rechten van Jehova's gerechtigheid.

Vers 105

105. Uw woord is ene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad (Proverbs 6:23).

In het licht van Gods woord zien wij, waarheen wij in de duisternis dezer wereld onzen voet moeten zetten, om niet te struikelen en te vallen, en waarheen wij den weg van onzen wandel moeten richten tot onze zaligheid..

Iemands weg betekent in `t algemeen zijn ganse levensgedrag; maar door zijn pad schijnt de dichter meer bijzonder het oog te hebben op de bepaalde omstandigheden, in welke hij thans gesteld was, en over welke hij Psalms 119:107 moest klagen: "Ik ben gans zeer verdrukt." De voet derhalve, waarmee hij dit pad betreden moest, wijst ons naar zijne werkzaamheden onder al zijn lijden. Het ganse voorstel derhalve: "Uw Woord is ene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad," komt in den zakelijken zin hierop neer: "Door de verlichting van Uw woord word ik in staat gesteld, om mijnen voet op het pad mijner verdrukking betamelijk te zetten dat woord onderwijst mij, hoe ik in de duistere proefwegen, in welke het U behaagt mij in te leiden, mij gedragen moet en daaronder werkzaam wezen.".

De Bijbel is de schat van den arme, de troost van den zieke en de steun van den stervende. Terwijl andere boeken, ons vermaken en onderwijzen in een ledig uur, is dit de bijzondere triomf van dat Boek, dat het licht in het midden der duisternis schept, de zorgen, door geen ander middel te verlichten, wegneemt, ene riem onder dat hart steekt, dat door gene andere vertroosting te bereiken is, omdat schuld, wanhoop en dood den invloed ervan verijdelen. Er is iets in den aard en in de woorden van den Bijbel, dat bijzonder geschikt is, om de aandacht van de eenvoudigste en onbeschaafdste gemoederen te trekken. 106. a) Ik heb gezworen en mij alzo op het plechtigst verbonden, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid, en die bestendig als het licht des levens zal volgen.

a) Nehemiah 10:29.

Niet genoeg achtte het de dichter een eed af te leggen, de bevestiging daarvan moest er het zegel der oprechtheid aan hechten. Niet in eigen kracht sprak hij hier: neen, bij ervaring wist hij te zeer, hoe weinig ook zelfs een man naar Gods hart op goede voornemens en besluiten zich kan verlaten. Was hij voor den veelomvattenden eed teruggedeinsd, met het oog op zijne eigene zondige gesteldheid, de Heere die hem geroepen had, had Hem door Zijnen Heiligen Geest van zich zelven het oog op Hem doen vestigen, en, door dezen bekrachtigd, schroomde hij geen ogenblik. Nog met die hogere, die geestelijke kracht bezield, vatte hij dan ook, sterk in zijnen God, het vaste besluit op, in zijn leven, in het bestuur van land en volk, de bekrachtiging af te leggen van hetgeen hij gezworen had: te bevestigen, dat hij onderhouden zou de rechten van Jehova's gerechtigheid.

Vers 107

107. Ik ben gans zeer verdrukt (Psalms 119:67, Psalms 119:71, Psalms 119:75), HEERE! maak mij levend naar Uw woord, waarin Gij mij te zien geeft, dat Gij mijn licht, mijn heil, mijn troost zijt (Psalms 27:1 Psalms 27:1).

Hij is dikwijls bedroefd, maar voornamelijk smart het hem, dat hij niet kan doen wat hij wil. Zijne smachtende begeerte om heiliger te worden, bracht hem tot het dagelijks gebed om verkwikkende genade. Hij voert Gods belofte aan, leidt zijne begeerte daarnaar en vestigt er zijne hoop op, dat God hem levend make..

Vers 107

107. Ik ben gans zeer verdrukt (Psalms 119:67, Psalms 119:71, Psalms 119:75), HEERE! maak mij levend naar Uw woord, waarin Gij mij te zien geeft, dat Gij mijn licht, mijn heil, mijn troost zijt (Psalms 27:1 Psalms 27:1).

Hij is dikwijls bedroefd, maar voornamelijk smart het hem, dat hij niet kan doen wat hij wil. Zijne smachtende begeerte om heiliger te worden, bracht hem tot het dagelijks gebed om verkwikkende genade. Hij voert Gods belofte aan, leidt zijne begeerte daarnaar en vestigt er zijne hoop op, dat God hem levend make..

Vers 108

108. Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, die ik U in gebeden en lofliederen breng (Psalms 19:15), en leer mij, gelijk ik boven alles om deze genade U bid, Uwe rechten niet alleen verstaan, maar ook beminnen en betrachten.

Vers 108

108. Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, die ik U in gebeden en lofliederen breng (Psalms 19:15), en leer mij, gelijk ik boven alles om deze genade U bid, Uwe rechten niet alleen verstaan, maar ook beminnen en betrachten.

Vers 109

109. Mijne ziel is geduriglijk in mijne hand, ik ben bestendig in gevaar mijn leven te verliezen; nochtans vergeet ik Uwe wet niet; ook de vrees kan mij U niet ontroven, dringt mij integendeel te meer tot U en Uw woord.

"De ziel in de hand hebben," is zoveel als zich bewust te zijn van in levensgevaar te verkeren, even als "zijne ziel in zijne hand stellen" (Judges 12:3. 1 Samuel 19:5; 1 Samuel 28:21. Job 13:14) is: bereid te zijn, zijn leven te wagen. Het gebed van een mens, zegt ene Talmudische spreuk, wordt niet verhoord, wanneer men niet bereid is zijn leven op te offeren..

Paulus heeft ene uitdrukking, die veel overeenkomst met deze heeft in Acts 20:23.

Vers 109

109. Mijne ziel is geduriglijk in mijne hand, ik ben bestendig in gevaar mijn leven te verliezen; nochtans vergeet ik Uwe wet niet; ook de vrees kan mij U niet ontroven, dringt mij integendeel te meer tot U en Uw woord.

"De ziel in de hand hebben," is zoveel als zich bewust te zijn van in levensgevaar te verkeren, even als "zijne ziel in zijne hand stellen" (Judges 12:3. 1 Samuel 19:5; 1 Samuel 28:21. Job 13:14) is: bereid te zijn, zijn leven te wagen. Het gebed van een mens, zegt ene Talmudische spreuk, wordt niet verhoord, wanneer men niet bereid is zijn leven op te offeren..

Paulus heeft ene uitdrukking, die veel overeenkomst met deze heeft in Acts 20:23.

Vers 110

110. De goddelozen hebben mij op den weg, dien ik ga, enen strik gelegd om mij te vangen (Psalms 104:6; Psalms 142:4); nochtans ben ik niet afgedwaald van Uwe bevelen.

Wij menen, dat zij hem tot enig zondig bedrijf, strijdig met de belijdenis der waarheid of der godzaligheid trachtten te brengen, hetzij door verlokselen of door bedekselen van de dwalingen de schande, of door kwade voorbeelden, of ook door geweld. Gelijk men beesten of vogels in den strik krijgt, of door ze enig aanlokkelijk aas voor te leggen, of door den strik ergens onder te verbergen, of doordien enig ander dier of vogel in den strik of den knip geplaatst wordt, om ze tot zich te lokken, of ook door ze daarin te jagen..

Vers 110

110. De goddelozen hebben mij op den weg, dien ik ga, enen strik gelegd om mij te vangen (Psalms 104:6; Psalms 142:4); nochtans ben ik niet afgedwaald van Uwe bevelen.

Wij menen, dat zij hem tot enig zondig bedrijf, strijdig met de belijdenis der waarheid of der godzaligheid trachtten te brengen, hetzij door verlokselen of door bedekselen van de dwalingen de schande, of door kwade voorbeelden, of ook door geweld. Gelijk men beesten of vogels in den strik krijgt, of door ze enig aanlokkelijk aas voor te leggen, of door den strik ergens onder te verbergen, of doordien enig ander dier of vogel in den strik of den knip geplaatst wordt, om ze tot zich te lokken, of ook door ze daarin te jagen..

Vers 111

111. Ik heb Uwe getuigenissen genomen tot ene eeuwige erve 1), want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

1) De wereldlingen willen hun erve in klinkende munt of in vaste goederen, en moeten daarvoor kwellingen ondervinden..

Wat doet men niet, om ene aardse erve te verkrijgen! Zou het eeuwig erfdeel dan niet zoveel waard zijn, dat men gaarne alles verloochende en alleen daarnaar trachtte?

Vers 111

111. Ik heb Uwe getuigenissen genomen tot ene eeuwige erve 1), want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

1) De wereldlingen willen hun erve in klinkende munt of in vaste goederen, en moeten daarvoor kwellingen ondervinden..

Wat doet men niet, om ene aardse erve te verkrijgen! Zou het eeuwig erfdeel dan niet zoveel waard zijn, dat men gaarne alles verloochende en alleen daarnaar trachtte?

Vers 112

112. Ik heb mijn hart geneigd, om Uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.

"Ik heb door Gods genade mijn hart daartoe geneigd en den afkeer, dien ik had, overwonnen. Ben verstandig mens heeft zijn hart bij zijn werk en dan is alles goed gedaan..

De inzettingen Gods staan hier in tegenstelling van de rede en menselijke wetenschap. De dichter verwerpt de rede wel niet en veracht de wetenschap niet, maar toch hij weet, dat zij geen betrouwbare gidsen zijn op den weg naar de eeuwigheid. Rede en verstand zwijgen op de diepste levensvragen der ziele. Maar Gods Woord en Zijne inzettingen geven een antwoord en ontdekken den raad Gods in betrekking tot de zaligheid der ziele.

113.

Samech.

Psalms 119:113-Psalms 119:120. In tegenoverstelling van hen, die tussen God en de wereld het hart verdelen en den dienst van Jehova met het heidendom, geloof en naturatismus met elkaar denken te verenigen, moet het hart met zijne liefde zijne hoop zich geheel en al aan den God der openbaring verbinden. Weg dan van mij gij goddelozen! ik behoor uitsluitend mijnen God en het Woord Zijner waarheid toe, en beef terug voor de gerichten, die u wachten, dat ik daarin niet worde ingewikkeld.

Vers 112

112. Ik heb mijn hart geneigd, om Uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.

"Ik heb door Gods genade mijn hart daartoe geneigd en den afkeer, dien ik had, overwonnen. Ben verstandig mens heeft zijn hart bij zijn werk en dan is alles goed gedaan..

De inzettingen Gods staan hier in tegenstelling van de rede en menselijke wetenschap. De dichter verwerpt de rede wel niet en veracht de wetenschap niet, maar toch hij weet, dat zij geen betrouwbare gidsen zijn op den weg naar de eeuwigheid. Rede en verstand zwijgen op de diepste levensvragen der ziele. Maar Gods Woord en Zijne inzettingen geven een antwoord en ontdekken den raad Gods in betrekking tot de zaligheid der ziele.

113.

Samech.

Psalms 119:113-Psalms 119:120. In tegenoverstelling van hen, die tussen God en de wereld het hart verdelen en den dienst van Jehova met het heidendom, geloof en naturatismus met elkaar denken te verenigen, moet het hart met zijne liefde zijne hoop zich geheel en al aan den God der openbaring verbinden. Weg dan van mij gij goddelozen! ik behoor uitsluitend mijnen God en het Woord Zijner waarheid toe, en beef terug voor de gerichten, die u wachten, dat ik daarin niet worde ingewikkeld.

Vers 113

113. Ik haat de kwade ranken 1) takken, die afgesnoeid moeten worden, maar heb Uwe wet in oprechtheid lief. 2)

1) In het Hebreeën Seafim sanethi. LXX: paranomouv emishsa Het Hebreeën woord betekent: hinkende, inwendig gebroken. De dichter bedoelt met hen degenen, die den dienst Gods en den dienst der heidense afgoden willen verenigen, geloof en natuurdienst zoeken te verbinden. Beter vertaling is dan ook: Ik haat de dubbelzinnigen, of, ik haat die ter zijde afdwalen. Calvijn tekent aan, dat de Profeet hier getuigen wil, dat hij een vijand is van dubbelzinnige overleggingen, die den mens her- en derwaarts plegen te slingeren. 2) Met een half hart kan men noch God waarlijk beminnen, noch Zijn woord waarlijk noch het kwade ernstig haten en laten..

Vers 113

113. Ik haat de kwade ranken 1) takken, die afgesnoeid moeten worden, maar heb Uwe wet in oprechtheid lief. 2)

1) In het Hebreeën Seafim sanethi. LXX: paranomouv emishsa Het Hebreeën woord betekent: hinkende, inwendig gebroken. De dichter bedoelt met hen degenen, die den dienst Gods en den dienst der heidense afgoden willen verenigen, geloof en natuurdienst zoeken te verbinden. Beter vertaling is dan ook: Ik haat de dubbelzinnigen, of, ik haat die ter zijde afdwalen. Calvijn tekent aan, dat de Profeet hier getuigen wil, dat hij een vijand is van dubbelzinnige overleggingen, die den mens her- en derwaarts plegen te slingeren. 2) Met een half hart kan men noch God waarlijk beminnen, noch Zijn woord waarlijk noch het kwade ernstig haten en laten..

Vers 114

114. Gij zijt nu ook, omdat Gij u onverdeeld wendt tot degenen, die zich onverdeeld U overgeven, mijne Schuilplaats en mijn Schild; op Uw woord heb ik gehoopt, met even zo onvoorwaardelijk vertrouwen, als ik met onbegrensde liefde aan Uwe wet hang.

Het woord Gods als het woord der waarheid waarborgt ons de redding der vromen en het verderf der goddelozen..

Vers 114

114. Gij zijt nu ook, omdat Gij u onverdeeld wendt tot degenen, die zich onverdeeld U overgeven, mijne Schuilplaats en mijn Schild; op Uw woord heb ik gehoopt, met even zo onvoorwaardelijk vertrouwen, als ik met onbegrensde liefde aan Uwe wet hang.

Het woord Gods als het woord der waarheid waarborgt ons de redding der vromen en het verderf der goddelozen..

Vers 115

115. Wijkt van mij, gij boosdoeners! ik heb gene gemeenschap met u; wijkt van mij, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren1), en ik niet door u verleid en besmet worde met Uwe goddeloosheid en zonde.

1) De Psalmist zegt hier, dat hij geen gemeenschap wil met dezulken, die geloof en natuurdienst met elkaar willen verenigen, en opdat zij weten mogen waarom niet, noemt hij hier God zijn God, om daarmee te getuigen, dat hij in den dienst Gods aan het geloof alleen genoeg heeft om te genieten, wat zijne ziele behoeft. Maar hij gevoelt ook hoe hij toch, hoewel het de keuze van zijn hart was, om den Heere alleen te dienen, wat zijn vlees betreft, gevaar loopt om af te dwalen, en daarom vraagt hij in het volgende vers om ondersteuning des Heeren, om de kracht en de mogendheid des Heeren, opdat hij staande mocht blijven.

Vers 115

115. Wijkt van mij, gij boosdoeners! ik heb gene gemeenschap met u; wijkt van mij, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren1), en ik niet door u verleid en besmet worde met Uwe goddeloosheid en zonde.

1) De Psalmist zegt hier, dat hij geen gemeenschap wil met dezulken, die geloof en natuurdienst met elkaar willen verenigen, en opdat zij weten mogen waarom niet, noemt hij hier God zijn God, om daarmee te getuigen, dat hij in den dienst Gods aan het geloof alleen genoeg heeft om te genieten, wat zijne ziele behoeft. Maar hij gevoelt ook hoe hij toch, hoewel het de keuze van zijn hart was, om den Heere alleen te dienen, wat zijn vlees betreft, gevaar loopt om af te dwalen, en daarom vraagt hij in het volgende vers om ondersteuning des Heeren, om de kracht en de mogendheid des Heeren, opdat hij staande mocht blijven.

Vers 116

116. Ondersteun mij dan, o Heere! bij zulk een voornemen naar Uwe toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijne hope (Psalms 25:2).

Hij zou in zonden vallen, in dood en hel, indien God hem niet ondersteunde; maar gedragen door die Hand, zal zijn geestelijk leven worden gesteund en een handgeld zijn van `t eeuwige leven.

Vers 116

116. Ondersteun mij dan, o Heere! bij zulk een voornemen naar Uwe toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijne hope (Psalms 25:2).

Hij zou in zonden vallen, in dood en hel, indien God hem niet ondersteunde; maar gedragen door die Hand, zal zijn geestelijk leven worden gesteund en een handgeld zijn van `t eeuwige leven.

Vers 117

117. Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uwe inzettingen vermaken (Psalms 119:70,Psalms 119:143).

Dat zijn nuttige gedachten, wanneer men onderzoekt, of men nog in de eerste kracht van het Christendom staat, of terug is gegaan. Merkt men het laatste op, wat is dan noodzakelijker dan de bede; ondersteun mij.

Met woord hier door ondersteunen vertaald, wordt gebezigd voor: 1) het hart sterken door spijze (Psalms 104:27), dat een zinnebeeld is van het sterken van `t hart door de genade (Hebrews 13:9). 2) Voor iemand te ondersteunen en te sterken in den strijd, om niet alleen staande te blijven, maar ook de overtuiging weg te dragen. (Psalms 18:31; Psalms 20:3). 3) Voor het ondersteunen door moedgeving (Ezra 5:9). 4) Voor het ondersteunen door uitwendige vertroostingen (Psalms 41:4). 5) Voor het ondersteunen tegen alle wankelingen en struikelingen (Psalms 94:18. Proverbs 20:28. Isaiah 9:6).. 118. Gij vertreedt met den voet Uwer gerichten al degenen, die van Uwe inzettingen afdwalen, want hun bedrog, hun zelf misleidende en verleidelijke richting, is leugen, hoe zij er zich ook op verheffen.

Menigeen meent, dat er geen haan naar kraait, dat het er volstrekt niet op aankomt, en men geloven mag wat men wil; men zet dan Gods woord op zijde, gelooft iedere wargeest en laat zich door valse leer misleiden, en tot afval bewegen. Zou zulk een straffeloos blijven?

Vers 117

117. Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uwe inzettingen vermaken (Psalms 119:70,Psalms 119:143).

Dat zijn nuttige gedachten, wanneer men onderzoekt, of men nog in de eerste kracht van het Christendom staat, of terug is gegaan. Merkt men het laatste op, wat is dan noodzakelijker dan de bede; ondersteun mij.

Met woord hier door ondersteunen vertaald, wordt gebezigd voor: 1) het hart sterken door spijze (Psalms 104:27), dat een zinnebeeld is van het sterken van `t hart door de genade (Hebrews 13:9). 2) Voor iemand te ondersteunen en te sterken in den strijd, om niet alleen staande te blijven, maar ook de overtuiging weg te dragen. (Psalms 18:31; Psalms 20:3). 3) Voor het ondersteunen door moedgeving (Ezra 5:9). 4) Voor het ondersteunen door uitwendige vertroostingen (Psalms 41:4). 5) Voor het ondersteunen tegen alle wankelingen en struikelingen (Psalms 94:18. Proverbs 20:28. Isaiah 9:6).. 118. Gij vertreedt met den voet Uwer gerichten al degenen, die van Uwe inzettingen afdwalen, want hun bedrog, hun zelf misleidende en verleidelijke richting, is leugen, hoe zij er zich ook op verheffen.

Menigeen meent, dat er geen haan naar kraait, dat het er volstrekt niet op aankomt, en men geloven mag wat men wil; men zet dan Gods woord op zijde, gelooft iedere wargeest en laat zich door valse leer misleiden, en tot afval bewegen. Zou zulk een straffeloos blijven?

Vers 119

119. Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, dat in het vuur van de edele metalen wordt afgezonderd (John 6:28 v. Ezekiel 22:18 v. Malachi 3:2 v.), daarom heb ik Uwe getuigenissen lief, opdat het met mij niet eveneens ga.

Vers 119

119. Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, dat in het vuur van de edele metalen wordt afgezonderd (John 6:28 v. Ezekiel 22:18 v. Malachi 3:2 v.), daarom heb ik Uwe getuigenissen lief, opdat het met mij niet eveneens ga.

Vers 120

120. Het haar mijns vlezes is te berge gerezen van verschrikking voor U 1), en ik heb gevreesd voor Uwe oordelen, voor uwe rechten, naar welke gij gerichten oefent.

1) Bij den eersten indruk schijnt het, dat de Profeet met zich zelven in strijd komt; want waar hij onlangs heeft gezegd, dat hij door de gestrengheid Gods was genoopt, om Zijne getuigenis zoetelijk te beminnen, daar spreekt hij het nu uit, dat hij door schrik is bedorven geworden. Maar ofschoon deze twee aandoeningen zeer veel verschillen, toch, indien wij bedenken door welke leermiddelen God ons vormt tot eerbied voor Zijne Wet, zullen wij zien, dat ze zeer goed kunnen samen gaan. Opdat wij om de genade Gods smeken, behoort het, dat wij door vrees worden aangetast. Derhalve, dewijl de eerbied het begin is der liefde, getuigt de Profeet, dat hij ernstiglijk door de vreze Gods is gedrongen, om zich zorgvuldig in acht te nemen. Nu is het doden van het vlees een niet zo gemakkelijke zaak, dat ieder daartoe lust gevoelt dan gedwongen door sterke middelen. En daarom is het niet te verwonderen, dat God zijn knecht met schrik bezoekt, om hem tot eerbied voor Hem te bewegen. Verder, dit is niet een algemene wijsheid, om te beven voor Gods aangezicht, wanneer Hij Zijne oordelen oefent, wijl het grootste deel der wereld ze voorbijgaat met gesloten ogen..

Vrees en liefde in een en hetzelfde hart, over een en hetzelfde voorwerp, over Gods getuigenissen en rechten-hoe is dat op te lossen? Wij hebben hier een bewijs, dat de uitdrukking voor, "de wet des Heeren" met een bepaald doel gekozen is; eerst worden getuigenissen genoemd, vervolgens "rechten" of oordelen. De Psalmist heeft de getuigenissen lief, omdat zij dien God openbaren, die in al Zijne woorden waarachtig is, omdat alles geschiedt, wat Hij ooit met vollen nadruk Zijner majesteit heeft betuigd, zowel de beloften jegens de Zijnen, als de bedreigingen over de goddelozen. Een dienstknecht des Heeren moet deze liefhebben en bij elke vervulling steeds liever krijgen; want zij zijn de staf van zijn geloof en de ster zijner hope. Maar wanneer de oordelen Gods, of de rechten, volgens welke Hij richt, in al de centenaarszwaarte der vervulling, de fiolen van toorn over de goddelozen uitgieten, dan verstijft voor de verschijning van dezen vreselijken God elk schepsel, elke zondemacht, ook die in het kind van God..

De Psalmist is daarom zo bevende, omdat de Heere God, de Almachtige de woorden terstond tot daden kan maken en zo bevreesd is hij, dat de haren hem ten berge rezen en zijn hart verstijft was van schrik. 121.

Ain.

Psalms 119:121-Psalms 119:128. In een tijd, als de tegenwoordige, wanneer men de wet des Heeren zoekt te verscheuren, is er behoefte voor degenen, die daartegen strijden, aan de ene zijde aan Goddelijke bescherming tegen de wederpartijders, aan de andere zijde aan steeds dieper indringen in het Woord van God, opdat zij blijven staan en de overwinning behalen. Om beide roep ik U aan, o Heere! om Uwe hulpe tegenover de trotsen, die mij geweld willen aandoen, en om Uwe getuigenissen te erkennen en het ernstig op te nemen met de opvolging Uwer geboden.

Vers 120

120. Het haar mijns vlezes is te berge gerezen van verschrikking voor U 1), en ik heb gevreesd voor Uwe oordelen, voor uwe rechten, naar welke gij gerichten oefent.

1) Bij den eersten indruk schijnt het, dat de Profeet met zich zelven in strijd komt; want waar hij onlangs heeft gezegd, dat hij door de gestrengheid Gods was genoopt, om Zijne getuigenis zoetelijk te beminnen, daar spreekt hij het nu uit, dat hij door schrik is bedorven geworden. Maar ofschoon deze twee aandoeningen zeer veel verschillen, toch, indien wij bedenken door welke leermiddelen God ons vormt tot eerbied voor Zijne Wet, zullen wij zien, dat ze zeer goed kunnen samen gaan. Opdat wij om de genade Gods smeken, behoort het, dat wij door vrees worden aangetast. Derhalve, dewijl de eerbied het begin is der liefde, getuigt de Profeet, dat hij ernstiglijk door de vreze Gods is gedrongen, om zich zorgvuldig in acht te nemen. Nu is het doden van het vlees een niet zo gemakkelijke zaak, dat ieder daartoe lust gevoelt dan gedwongen door sterke middelen. En daarom is het niet te verwonderen, dat God zijn knecht met schrik bezoekt, om hem tot eerbied voor Hem te bewegen. Verder, dit is niet een algemene wijsheid, om te beven voor Gods aangezicht, wanneer Hij Zijne oordelen oefent, wijl het grootste deel der wereld ze voorbijgaat met gesloten ogen..

Vrees en liefde in een en hetzelfde hart, over een en hetzelfde voorwerp, over Gods getuigenissen en rechten-hoe is dat op te lossen? Wij hebben hier een bewijs, dat de uitdrukking voor, "de wet des Heeren" met een bepaald doel gekozen is; eerst worden getuigenissen genoemd, vervolgens "rechten" of oordelen. De Psalmist heeft de getuigenissen lief, omdat zij dien God openbaren, die in al Zijne woorden waarachtig is, omdat alles geschiedt, wat Hij ooit met vollen nadruk Zijner majesteit heeft betuigd, zowel de beloften jegens de Zijnen, als de bedreigingen over de goddelozen. Een dienstknecht des Heeren moet deze liefhebben en bij elke vervulling steeds liever krijgen; want zij zijn de staf van zijn geloof en de ster zijner hope. Maar wanneer de oordelen Gods, of de rechten, volgens welke Hij richt, in al de centenaarszwaarte der vervulling, de fiolen van toorn over de goddelozen uitgieten, dan verstijft voor de verschijning van dezen vreselijken God elk schepsel, elke zondemacht, ook die in het kind van God..

De Psalmist is daarom zo bevende, omdat de Heere God, de Almachtige de woorden terstond tot daden kan maken en zo bevreesd is hij, dat de haren hem ten berge rezen en zijn hart verstijft was van schrik. 121.

Ain.

Psalms 119:121-Psalms 119:128. In een tijd, als de tegenwoordige, wanneer men de wet des Heeren zoekt te verscheuren, is er behoefte voor degenen, die daartegen strijden, aan de ene zijde aan Goddelijke bescherming tegen de wederpartijders, aan de andere zijde aan steeds dieper indringen in het Woord van God, opdat zij blijven staan en de overwinning behalen. Om beide roep ik U aan, o Heere! om Uwe hulpe tegenover de trotsen, die mij geweld willen aandoen, en om Uwe getuigenissen te erkennen en het ernstig op te nemen met de opvolging Uwer geboden.

Vers 121

121. Ik heb niet slechts met de lippen Uwen naam beleden, maar ook met mijnen wandel; ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijne onderdrukkers, die tegen mij opstaan, omdat dit houden Uwer geboden hun een doorn in het oog is.

Vers 121

121. Ik heb niet slechts met de lippen Uwen naam beleden, maar ook met mijnen wandel; ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijne onderdrukkers, die tegen mij opstaan, omdat dit houden Uwer geboden hun een doorn in het oog is.

Vers 122

122. Wees borg, pleitbezorger, voor Uwen knecht ten goede, daar Gij hem voor zijne tegenpartijen is bescherming neemt; laat de hovaardigen uit de school der libertijnen Psalms 119:113 (Acts 6:9,. mij niet onderdrukken. 1)

1) Gelijk Juda zich bij Jakob tot borg stelde voor Benjamin, zo begeert de dichter, dat de Heere zijn borg, zijn pleitbezorger zij tegenover zijne onderdrukkers. Dat de Heere naar Zijne liefde en trouw de zaak zijns knechts voor de Zijne neemt, wetende, dat het dan een gewonnen zaak is, hem ten goede..

Vers 122

122. Wees borg, pleitbezorger, voor Uwen knecht ten goede, daar Gij hem voor zijne tegenpartijen is bescherming neemt; laat de hovaardigen uit de school der libertijnen Psalms 119:113 (Acts 6:9,. mij niet onderdrukken. 1)

1) Gelijk Juda zich bij Jakob tot borg stelde voor Benjamin, zo begeert de dichter, dat de Heere zijn borg, zijn pleitbezorger zij tegenover zijne onderdrukkers. Dat de Heere naar Zijne liefde en trouw de zaak zijns knechts voor de Zijne neemt, wetende, dat het dan een gewonnen zaak is, hem ten goede..

Vers 123

123. Mijne ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, van begeerte om des Heeren heil te aanschouwen, en om naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid 1) Uwe grote daden te zien. (Psalms 119:81 v).

1) De dichter spreekt hier van de toezegging Uwer rechtvaardigheid. Het is de toezegging, die van Gods rechtvaardigheid uitgaat en even zeker zal vervuld worden, als God de rechtvaardige is. De rechtvaardigheid Gods is derhalve voor den gelovigen Psalmist niet een eigenschap die afschrikt, maar die hem lieflijk is. Hij is daardoor hiervan overtuigd, dat zijn God hem het heil zal doen zien, en dat zijne vijanden, die ook de vijanden Gods zijn, hem niet ganselijk zullen vernietigen. Maar kan hij ten opzichte van het zien van het heil Gods, waardoor zijne vijanden zullen vergaan, zich beroepen op de rechtvaardigheid Gods, wat hem zelf betreft beroept hij zich op de genade (Psalms 119:124), dewijl hij weet, dat God met hem enkel uit genade moet handelen, ook dan, wanneer Hij de toezegging der rechtvaardigheid vervult.

Vers 123

123. Mijne ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, van begeerte om des Heeren heil te aanschouwen, en om naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid 1) Uwe grote daden te zien. (Psalms 119:81 v).

1) De dichter spreekt hier van de toezegging Uwer rechtvaardigheid. Het is de toezegging, die van Gods rechtvaardigheid uitgaat en even zeker zal vervuld worden, als God de rechtvaardige is. De rechtvaardigheid Gods is derhalve voor den gelovigen Psalmist niet een eigenschap die afschrikt, maar die hem lieflijk is. Hij is daardoor hiervan overtuigd, dat zijn God hem het heil zal doen zien, en dat zijne vijanden, die ook de vijanden Gods zijn, hem niet ganselijk zullen vernietigen. Maar kan hij ten opzichte van het zien van het heil Gods, waardoor zijne vijanden zullen vergaan, zich beroepen op de rechtvaardigheid Gods, wat hem zelf betreft beroept hij zich op de genade (Psalms 119:124), dewijl hij weet, dat God met hem enkel uit genade moet handelen, ook dan, wanneer Hij de toezegging der rechtvaardigheid vervult.

Vers 124

124. Doe bij Uwen knecht naar Uwe goedertierenheid, en niet naar zijne zonde, doordat Gij hem redt (Psalms 109:21), en leer mij Uwe inzettingen, geef mij van deze ene steeds diepere kennis.

Vers 124

124. Doe bij Uwen knecht naar Uwe goedertierenheid, en niet naar zijne zonde, doordat Gij hem redt (Psalms 109:21), en leer mij Uwe inzettingen, geef mij van deze ene steeds diepere kennis.

Vers 125

125. Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uwe getuigenissen kennen, en dan ook met vollen nadruk voor deze kunnen staan. De knecht heeft reden om te verwachten, dat, indien hij niet weet, hoe hij zijn werk moet verrichten, zijn meester hem onderwijze. Indien iemand besluit Gods wil te doen als Zijn knecht, zo zal hij maken, dat Hij make, dat hij Zijne getuigenissen kent (John 7:17. Psalms 25:14)..

Vers 125

125. Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uwe getuigenissen kennen, en dan ook met vollen nadruk voor deze kunnen staan. De knecht heeft reden om te verwachten, dat, indien hij niet weet, hoe hij zijn werk moet verrichten, zijn meester hem onderwijze. Indien iemand besluit Gods wil te doen als Zijn knecht, zo zal hij maken, dat Hij make, dat hij Zijne getuigenissen kent (John 7:17. Psalms 25:14)..

Vers 126

126. Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, om het aanzien en het gezag der wet weer te herstellen, want zij hebben Uwe wet verbroken, ten minste zij hebben die zoeken te verdraaien, en het gevaar daarvan voor zich niet erkend.

Zij hebben het gezag Uwer wet openlijk en duidelijk verworpen, hun eigene lusten en zinnelijkheden met voorbedachtzaamheid daarboven gesteld, Uwe ontwijfelbare geboden vertreden en uwe beloften en bedreigingen versmaad. Zij hebben niet slechts gezondigd door onkunde en zwakheid, maar ook vermetel en boosaardig..

De dichter toont, dat, als de goddelozen alles in verwarring en des Heeren woord in de uiterste verachting gebracht hebben, het dan voor God tijd is om te helpen en hulpmiddelen te gebruiken.

Het is tijd om den Messias te zenden, opdat Hij gerechtigheid werke, de wet vervulle en hare eer handhave, die door mensen verbroken was. Het was altijd ene mening bij de Joden, dat de Messias op aarde zou komen in een tijd van grote goddeloosheid. Dit komt overeen met Gods woord..

Bij hem gaat de eer van zijn Heere boven alles. Met diepe zielensmart is hij er getuige van, hoe zijne tijdgenoten niet enkel `s Heeren Wet vergeten, neen, trouweloos en stout verbreken de grondslagen van het recht, om hem te verwoesten, daarom roept hij de gerechtigheid Gods in tot wrake; het is tijd voor den Heere, dat Hij Zich wreke. Gelijk het in Noach's en Abraham's dagen tijd was voor den Heere, om de oude wereld en de steden der vlakten te verdelgen en om te keren, om hun zonden, evenzo was het in de dagen des dichters tijd, dat de Heere opstond ten gerichte, om alle goddelozen des lands te verderven..

Vers 126

126. Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, om het aanzien en het gezag der wet weer te herstellen, want zij hebben Uwe wet verbroken, ten minste zij hebben die zoeken te verdraaien, en het gevaar daarvan voor zich niet erkend.

Zij hebben het gezag Uwer wet openlijk en duidelijk verworpen, hun eigene lusten en zinnelijkheden met voorbedachtzaamheid daarboven gesteld, Uwe ontwijfelbare geboden vertreden en uwe beloften en bedreigingen versmaad. Zij hebben niet slechts gezondigd door onkunde en zwakheid, maar ook vermetel en boosaardig..

De dichter toont, dat, als de goddelozen alles in verwarring en des Heeren woord in de uiterste verachting gebracht hebben, het dan voor God tijd is om te helpen en hulpmiddelen te gebruiken.

Het is tijd om den Messias te zenden, opdat Hij gerechtigheid werke, de wet vervulle en hare eer handhave, die door mensen verbroken was. Het was altijd ene mening bij de Joden, dat de Messias op aarde zou komen in een tijd van grote goddeloosheid. Dit komt overeen met Gods woord..

Bij hem gaat de eer van zijn Heere boven alles. Met diepe zielensmart is hij er getuige van, hoe zijne tijdgenoten niet enkel `s Heeren Wet vergeten, neen, trouweloos en stout verbreken de grondslagen van het recht, om hem te verwoesten, daarom roept hij de gerechtigheid Gods in tot wrake; het is tijd voor den Heere, dat Hij Zich wreke. Gelijk het in Noach's en Abraham's dagen tijd was voor den Heere, om de oude wereld en de steden der vlakten te verdelgen en om te keren, om hun zonden, evenzo was het in de dagen des dichters tijd, dat de Heere opstond ten gerichte, om alle goddelozen des lands te verderven..

Vers 127

127. Daarom, om mij beslist van dit afvallig geslacht te ontslaan, heb ik Uwe geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud (Psalms 119:72).

Gij kent Gods wet niet vervullen; gij hebt haar toch lief. Liefde is de vervulling der wet. (Romans 13:10)

Vers 127

127. Daarom, om mij beslist van dit afvallig geslacht te ontslaan, heb ik Uwe geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud (Psalms 119:72).

Gij kent Gods wet niet vervullen; gij hebt haar toch lief. Liefde is de vervulling der wet. (Romans 13:10)

Vers 128

128. Daarom heb ik, mij voorwaarts strekkende zonder rechts of links te zien, al Uwe bevelen, van alles, voor recht gehouden; en mijnen wandel bestendig naar deze gericht: maar alle valse pad alle leugenpaden heb ik gehaat, alle pad van hen, die het niet oprecht met Uw woord menen.

God woord kan niet verdeeld worden. Wie het ene houdt, moet ook het andere houden. De ergste tijden zijn die, in welke de afvalligen niet alleen de wet overtreden, maar haar zoeken te verscheuren en te verbreken en het woord der Openbaring it de wereld zoeken te bannen.

In den tijd der afwezigheid van Nehemia van Jeruzalem (van 433-410) v.Chr.) zien wij later spoedig ene menigte van misbruiken bij de teruggekeerde ballingen insluipen, welke ook de profeet Maleachi te bestrijden heeft. (Nehemiah 13:6, ) Deze afval zou na de vroegere werkzaamheid van Ezra en Nehemia niet zo spoedig om zich heen hebben kunnen grijpen, zo niet de aanleiding daartoe reeds lang te voren aanwezig ware geweest, en ene libertijnse richting, als waarvan hier gesproken wordt, zich niet reeds in de ballingschap ontwikkeld had; het is daarom niet nodig het ontstaan van dezen Psalm in een veel lateren tijd dan onder de Griekse heerschappij te plaatsen, gelijk door vele uitleggers geschied..

Er kan geen twijfel aan zijn, of de uitwerkingen van Gods genade op het hart zullen ene algemene achting te weeg brengen voor alle Gods inzettingen, en alle zonden hatelijk maken voor de ziel. Hoe treurig is dan de toestand van hen, die zich meer vasthouden aan hun voorrechten dan aan hun deugden, die zich meer toeleggen op de hevigheid van menselijke aandoening, dan op het verkrijgen van die gemeenschap met God, die altijd de dood voor de zonde in het hart moet zijn! Gezegende Heere! leer ons Uwe bevelen in alles voor recht houden, en elken valsen weg te haten..

129.

Pe.

Psalms 119:129-Psalms 119:136. Hoe groter de verachting, verwerping en bespotting van Gods Woord in enigen tijd dreigt te worden, des te meer leren zij, die uit de waarheid zijn, het in zijne oneindige verhevenheid en zaligmakende kracht waarderen; zij hebben een sterk verlangen om het steeds in voller mate deelachtig te worden. Dit is dan ook mijne begeerte: maar over hen, die Uwe wet niet houden, Heere! bedroef ik mij in het diepste mijner ziel, zodat mijne ogen van water vloeien.

Vers 128

128. Daarom heb ik, mij voorwaarts strekkende zonder rechts of links te zien, al Uwe bevelen, van alles, voor recht gehouden; en mijnen wandel bestendig naar deze gericht: maar alle valse pad alle leugenpaden heb ik gehaat, alle pad van hen, die het niet oprecht met Uw woord menen.

God woord kan niet verdeeld worden. Wie het ene houdt, moet ook het andere houden. De ergste tijden zijn die, in welke de afvalligen niet alleen de wet overtreden, maar haar zoeken te verscheuren en te verbreken en het woord der Openbaring it de wereld zoeken te bannen.

In den tijd der afwezigheid van Nehemia van Jeruzalem (van 433-410) v.Chr.) zien wij later spoedig ene menigte van misbruiken bij de teruggekeerde ballingen insluipen, welke ook de profeet Maleachi te bestrijden heeft. (Nehemiah 13:6, ) Deze afval zou na de vroegere werkzaamheid van Ezra en Nehemia niet zo spoedig om zich heen hebben kunnen grijpen, zo niet de aanleiding daartoe reeds lang te voren aanwezig ware geweest, en ene libertijnse richting, als waarvan hier gesproken wordt, zich niet reeds in de ballingschap ontwikkeld had; het is daarom niet nodig het ontstaan van dezen Psalm in een veel lateren tijd dan onder de Griekse heerschappij te plaatsen, gelijk door vele uitleggers geschied..

Er kan geen twijfel aan zijn, of de uitwerkingen van Gods genade op het hart zullen ene algemene achting te weeg brengen voor alle Gods inzettingen, en alle zonden hatelijk maken voor de ziel. Hoe treurig is dan de toestand van hen, die zich meer vasthouden aan hun voorrechten dan aan hun deugden, die zich meer toeleggen op de hevigheid van menselijke aandoening, dan op het verkrijgen van die gemeenschap met God, die altijd de dood voor de zonde in het hart moet zijn! Gezegende Heere! leer ons Uwe bevelen in alles voor recht houden, en elken valsen weg te haten..

129.

Pe.

Psalms 119:129-Psalms 119:136. Hoe groter de verachting, verwerping en bespotting van Gods Woord in enigen tijd dreigt te worden, des te meer leren zij, die uit de waarheid zijn, het in zijne oneindige verhevenheid en zaligmakende kracht waarderen; zij hebben een sterk verlangen om het steeds in voller mate deelachtig te worden. Dit is dan ook mijne begeerte: maar over hen, die Uwe wet niet houden, Heere! bedroef ik mij in het diepste mijner ziel, zodat mijne ogen van water vloeien.

Vers 129

129. Uwe getuigenissen zijn wonderbaar, verheven boven het dagelijks leven en het gewone verstand, daarom bewaart ze mijne ziel, ze met opmerkzaamheid en met verlangen naar diepe kennis betrachtende.

Het is juist het wonderbare in de Schrift van God, dat de wereld terugstoot, omdat de hoogmoed van hun eigene wijsheid daar hare eigene grenzen vindt, en dat de eenvoudigen aantrekt, omdat zij in hunnen ootmoed dorsten naar het licht van God. Hen drijft de beledigde trots zo ver, dat zij verwerpen, wat zij niet verstaan; deze dringt de ootmoed juist tot het waarnemen van het Woord Gods en tot het gebed (Psalms 119:18): "Ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet.". 130. a) De opening Uwer woorden geeft licht, wanneer Gij door Uwen Heiligen Geest ons verstand ontsluit, zodat Uwe woorden ons bekend worden, dan gaat er een hemels licht voor ons op, de slechten 1) den onkundige verstandig makende.

a) Psalms 19:8 v.

1) Chaldeeuws = de eenvoudigen; LXX: nhpiouv; Vulgata: parvulis. Het is afkomstig van overreden, en betekent alzo een die zich licht laat overreden. Het wordt soms wel ten kwade genomen voor een, die zo slecht is, dat hij alle woord gelooft, of zich lichtelijk laat verleiden tot dwaling en zonde. Doch veeltijds wordt het ook genomen in een goeden zin voor eenvoudigen, oprechten, gezamelijken, die licht te overreden zijn tot het geloof der Goddelijke waarheid en tot het betrachten van alle plichten. Het betekent dan 1) dezulken, die niet wijs zijn bij zichzelven, wier hart niet hoog noch verheven is, die niet willen wandelen in dingen, hun te hoog en te wonderbaar, maar die in verloochening van eigen verstand, als gespeende kinderen; zich nederzetten, om door Gods Woord en Geest onderwezen te worden, bereid om als waarheid aan te nemen en toe te stemmen, al wat God getuigt, al ware het met gevangenleiding van hun verstand. Zulken, als er beschreven worden in Psalms 130:1 (zie ook Matthew 18:3. 2). Zulken, die slecht, gering en nederig zijn in hun ogen, die niet hooggevoelende zijn, maar vrezen. 3) Zulken, die slechts eenvoudig en oprecht zijn niet geslepen op bedrog en listigheid, maar in eenvoudigheid des harten voor God en in de wereld verkeren, die duiven zijn zonder gal (Matthew 10:16), die niet schrander en afgericht zijn op wereldse streken, maar oprechte Israëlieten zonder bedrog en geveinsdheid, en die eenvoudig van God en Zijn wil afhangen. De zodanigen maakt de opening van Gods woorden verstandig 1) in de kennis der waarheid, want zulken zijn het best bekwaam om zonder vooroordeel de waarheid te bevatten en aan te nemen, zie Psalms 25:14. Isaiah 29:14. Matthew 11:25. 1 Corinthians 1:27. 2). In de praktijk der godzaligheid; want Gods Woord maakt hen verstandig en voorzichtig in hunnen gansen wandel (Psalms 25:9, Psalms 25:12). Verstandig zeg ik, om te weten, wat zij doen moeten, en hoe zich in alle voorvallen en bij alle gelegenheden te gedragen. (Proverbs 1:4; Proverbs 9:4, Proverbs 9:6)..

De Schriften zijn de juiste middelen om het gemoed te verlichten door ware en reddende kennis. Zij tonen ook wat wij zijn en wat wij zullen zijn. Zij wijzen ons aan wat God voor ons gedaan heeft, en wat wij moeten doen voor Hem; zij tonen ons onze vijanden en hoe wij die met goeden uitslag kunnen tegemoet treden. Zij openbaren ons de genade en de rechtvaardigheid des Heeren, de vreugde des hemels en de smarten der hel. Zij geven dus den eenvoudigen in weinige dagen ene kennis van deze zaken, waarnaar de wijsbegeerte eeuwen lang te vergeefs heeft gezocht..

De dichter schaart zich hier onder de slechten, onder de eenvoudigen en onkundigen, maar die, en dit hebben wij wel in het oog te houden, begerig zijn geworden, om in Gods heilgeheimen ingeleid te worden. Vandaar dat hij ook in het volgende vers zegt, dat hij zijn mond wijd heeft opengedaan, als iemand, die begerig verlangt, smacht naar spijze en wel hier naar de spijze van Gods openbaring. 131. Ik heb als een die naar spijze verlangt, mijnen mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uwe geboden, als naar de spijze voor den inwendigen mens.

Te hongeren en te dorsten naar gerechtigheid moge hier onaangenaamheid veroorzaken, maar deze verlangens zullen ten volle vervuld worden, wanneer alle andere zijn teleurgesteld..

Vers 129

129. Uwe getuigenissen zijn wonderbaar, verheven boven het dagelijks leven en het gewone verstand, daarom bewaart ze mijne ziel, ze met opmerkzaamheid en met verlangen naar diepe kennis betrachtende.

Het is juist het wonderbare in de Schrift van God, dat de wereld terugstoot, omdat de hoogmoed van hun eigene wijsheid daar hare eigene grenzen vindt, en dat de eenvoudigen aantrekt, omdat zij in hunnen ootmoed dorsten naar het licht van God. Hen drijft de beledigde trots zo ver, dat zij verwerpen, wat zij niet verstaan; deze dringt de ootmoed juist tot het waarnemen van het Woord Gods en tot het gebed (Psalms 119:18): "Ontdek mijne ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet.". 130. a) De opening Uwer woorden geeft licht, wanneer Gij door Uwen Heiligen Geest ons verstand ontsluit, zodat Uwe woorden ons bekend worden, dan gaat er een hemels licht voor ons op, de slechten 1) den onkundige verstandig makende.

a) Psalms 19:8 v.

1) Chaldeeuws = de eenvoudigen; LXX: nhpiouv; Vulgata: parvulis. Het is afkomstig van overreden, en betekent alzo een die zich licht laat overreden. Het wordt soms wel ten kwade genomen voor een, die zo slecht is, dat hij alle woord gelooft, of zich lichtelijk laat verleiden tot dwaling en zonde. Doch veeltijds wordt het ook genomen in een goeden zin voor eenvoudigen, oprechten, gezamelijken, die licht te overreden zijn tot het geloof der Goddelijke waarheid en tot het betrachten van alle plichten. Het betekent dan 1) dezulken, die niet wijs zijn bij zichzelven, wier hart niet hoog noch verheven is, die niet willen wandelen in dingen, hun te hoog en te wonderbaar, maar die in verloochening van eigen verstand, als gespeende kinderen; zich nederzetten, om door Gods Woord en Geest onderwezen te worden, bereid om als waarheid aan te nemen en toe te stemmen, al wat God getuigt, al ware het met gevangenleiding van hun verstand. Zulken, als er beschreven worden in Psalms 130:1 (zie ook Matthew 18:3. 2). Zulken, die slecht, gering en nederig zijn in hun ogen, die niet hooggevoelende zijn, maar vrezen. 3) Zulken, die slechts eenvoudig en oprecht zijn niet geslepen op bedrog en listigheid, maar in eenvoudigheid des harten voor God en in de wereld verkeren, die duiven zijn zonder gal (Matthew 10:16), die niet schrander en afgericht zijn op wereldse streken, maar oprechte Israëlieten zonder bedrog en geveinsdheid, en die eenvoudig van God en Zijn wil afhangen. De zodanigen maakt de opening van Gods woorden verstandig 1) in de kennis der waarheid, want zulken zijn het best bekwaam om zonder vooroordeel de waarheid te bevatten en aan te nemen, zie Psalms 25:14. Isaiah 29:14. Matthew 11:25. 1 Corinthians 1:27. 2). In de praktijk der godzaligheid; want Gods Woord maakt hen verstandig en voorzichtig in hunnen gansen wandel (Psalms 25:9, Psalms 25:12). Verstandig zeg ik, om te weten, wat zij doen moeten, en hoe zich in alle voorvallen en bij alle gelegenheden te gedragen. (Proverbs 1:4; Proverbs 9:4, Proverbs 9:6)..

De Schriften zijn de juiste middelen om het gemoed te verlichten door ware en reddende kennis. Zij tonen ook wat wij zijn en wat wij zullen zijn. Zij wijzen ons aan wat God voor ons gedaan heeft, en wat wij moeten doen voor Hem; zij tonen ons onze vijanden en hoe wij die met goeden uitslag kunnen tegemoet treden. Zij openbaren ons de genade en de rechtvaardigheid des Heeren, de vreugde des hemels en de smarten der hel. Zij geven dus den eenvoudigen in weinige dagen ene kennis van deze zaken, waarnaar de wijsbegeerte eeuwen lang te vergeefs heeft gezocht..

De dichter schaart zich hier onder de slechten, onder de eenvoudigen en onkundigen, maar die, en dit hebben wij wel in het oog te houden, begerig zijn geworden, om in Gods heilgeheimen ingeleid te worden. Vandaar dat hij ook in het volgende vers zegt, dat hij zijn mond wijd heeft opengedaan, als iemand, die begerig verlangt, smacht naar spijze en wel hier naar de spijze van Gods openbaring. 131. Ik heb als een die naar spijze verlangt, mijnen mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uwe geboden, als naar de spijze voor den inwendigen mens.

Te hongeren en te dorsten naar gerechtigheid moge hier onaangenaamheid veroorzaken, maar deze verlangens zullen ten volle vervuld worden, wanneer alle andere zijn teleurgesteld..

Vers 132

132. Zie mij aan, wees mij genadig, opdat ik uit Uwe volheid genade voor genade ontvange, naar het recht door U zelven gegeven aan degenen, die Uwen naam beminnen.

Het is een recht, dat hun, die den God der openbaring liefhebben, toekomt, dat zij ervaren in genade toe te nemen; liefde voor liefde, zegen voor verlangen naar zegen is het hun tegenover anderen wettig toekomende deel..

Sommigen nemen het woord mischpat op voor ene wijze van doen, dat is zo als Gij pleegt te doen aan die Uwen naam beminnen. Zo wordt het woord genomen Genesis 40:13 en Ecclesiastes 8:5-Ecclesiastes 8:6. Wij kunnen het hier echter ook wel opvatten voor het recht, niet dat hij steunt op eigen waardigheid en recht, maar op de verdiensten van den Messias en op de bewustheid van de oprechtheid zijns geloofs (John 1:12. Revelation 2:14. 1 Peter 3:21. 1 John 3:21. 27:8-9)..

Wij moeten hier het woord recht beslist behouden. Niet dat de dichter hier spreekt van verdienste, maar hij doelt hier op een genaderecht, hetwelk de gelovige heeft. Op het terrein des geloofs is zowel van recht als van loon sprake maar uit vrije genade en ongehoudene goedertierenheid Gods. Op dat genaderecht pleit de gelovige dichter hier.

Vers 132

132. Zie mij aan, wees mij genadig, opdat ik uit Uwe volheid genade voor genade ontvange, naar het recht door U zelven gegeven aan degenen, die Uwen naam beminnen.

Het is een recht, dat hun, die den God der openbaring liefhebben, toekomt, dat zij ervaren in genade toe te nemen; liefde voor liefde, zegen voor verlangen naar zegen is het hun tegenover anderen wettig toekomende deel..

Sommigen nemen het woord mischpat op voor ene wijze van doen, dat is zo als Gij pleegt te doen aan die Uwen naam beminnen. Zo wordt het woord genomen Genesis 40:13 en Ecclesiastes 8:5-Ecclesiastes 8:6. Wij kunnen het hier echter ook wel opvatten voor het recht, niet dat hij steunt op eigen waardigheid en recht, maar op de verdiensten van den Messias en op de bewustheid van de oprechtheid zijns geloofs (John 1:12. Revelation 2:14. 1 Peter 3:21. 1 John 3:21. 27:8-9)..

Wij moeten hier het woord recht beslist behouden. Niet dat de dichter hier spreekt van verdienste, maar hij doelt hier op een genaderecht, hetwelk de gelovige heeft. Op het terrein des geloofs is zowel van recht als van loon sprake maar uit vrije genade en ongehoudene goedertierenheid Gods. Op dat genaderecht pleit de gelovige dichter hier.

Vers 133

133. Maak mijne voetstappen vast in Uw woord, en laat gene ongerechtigheid over mij heersen 1), zodat ik in enig opzicht van Uw woord zou afwijken en op een dwaalweg zou gaan.

1) Voor de heerschappij der zonde mag wel door ieder gevreesd worden en daartegen worden gebeden..

Naast de bede, dat de Heere zijne voeten vast make in zijn Woord, voegt hij die om heiligmaking. Want ja, zijne voeten zijn gezet op den weg ten leven, de zonde heeft hare overheersende kracht over hem verloren, maar toch zal hij staande blijven, zal de inwonende zonde en de verdorvenheden van het vlees hem niet weer meester worden, dan heeft hij nodig, dat God hem ten alle tijde omringe met Zijne genade en daarom smeekt hij, dat de Heere geen ongerechtigheid over hem laat heersen. Hij erkent en belijdt dus, dat God het alleen in Zijn macht heeft, om hem van de heerschappij onder de macht der zonde en ongerechtigheid te bevrijden.

Vers 133

133. Maak mijne voetstappen vast in Uw woord, en laat gene ongerechtigheid over mij heersen 1), zodat ik in enig opzicht van Uw woord zou afwijken en op een dwaalweg zou gaan.

1) Voor de heerschappij der zonde mag wel door ieder gevreesd worden en daartegen worden gebeden..

Naast de bede, dat de Heere zijne voeten vast make in zijn Woord, voegt hij die om heiligmaking. Want ja, zijne voeten zijn gezet op den weg ten leven, de zonde heeft hare overheersende kracht over hem verloren, maar toch zal hij staande blijven, zal de inwonende zonde en de verdorvenheden van het vlees hem niet weer meester worden, dan heeft hij nodig, dat God hem ten alle tijde omringe met Zijne genade en daarom smeekt hij, dat de Heere geen ongerechtigheid over hem laat heersen. Hij erkent en belijdt dus, dat God het alleen in Zijn macht heeft, om hem van de heerschappij onder de macht der zonde en ongerechtigheid te bevrijden.

Vers 134

134. Verlos mij van des mensen overlast, onder welken ik gebukt ga, en ik zal Uwe bevelen onderhouden.

Waar het geloof in voortdurende beoefening is en toch hinderpalen voor de gehoorzaamheid blijven bestaan, daar mag de ziel bidden, dat de genadige voorzienigheid Gods enig meer effen en meer moedgevend pad opene tot waarneming van Zijne inzettingen. Alhoewel de weldaad van vervolging moge gevoeld zijn, is toch het dragen van langdurige verdrukking door mensen dikwijls meer dan vlees en bloed kan dragen, en Hij, die ons binnenste kent, zal niet weigeren op ons neer te zien en het weg te nemen als een antwoord op de gebeden van Zijn volk.

Vers 134

134. Verlos mij van des mensen overlast, onder welken ik gebukt ga, en ik zal Uwe bevelen onderhouden.

Waar het geloof in voortdurende beoefening is en toch hinderpalen voor de gehoorzaamheid blijven bestaan, daar mag de ziel bidden, dat de genadige voorzienigheid Gods enig meer effen en meer moedgevend pad opene tot waarneming van Zijne inzettingen. Alhoewel de weldaad van vervolging moge gevoeld zijn, is toch het dragen van langdurige verdrukking door mensen dikwijls meer dan vlees en bloed kan dragen, en Hij, die ons binnenste kent, zal niet weigeren op ons neer te zien en het weg te nemen als een antwoord op de gebeden van Zijn volk.

Vers 135

135. a) Doe Uw aangezicht lichten over Uwen knecht, gelijk Gij in den zegen van Aron over de gemeente (Numbers 6:25) ook aan hem beloofd hebt, en leer mij Uwe inzettingen 1), want dat is altijd weer de bede, waarop ik terugkom, mijne hoofdbede (Psalms 119:4, Psalms 119:12, Psalms 119:26, Psalms 119:64, Psalms 119:68, Psalms 119:108, Psalms 119:124, Psalms 119:171).

a) Psalms 4:7.

1) De Profeet toont, dat niets hem dierbaarder is, dan de Wet Gods wl te verstaan. Want terwijl hij smeekt, dat God zijn aangezicht over Zijn knecht doe lichten, bezorgt hij zich wel eerst de Vaderlijke gunst Gods, dewijl men geen genade anders dan van Hem te hopen heeft, maar tegelijk toont hij de grootheid der weldaad, alsof hij wil zeggen, dat hij geen groter bewijs van Gods liefde vraagt, dan dat hij in Gods Wet zuiver worde onderwezen. Waaruit wij mogen opmaken, dat de Goddelijke kennis door hem boven alle goederen wordt gesteld..

Vers 135

135. a) Doe Uw aangezicht lichten over Uwen knecht, gelijk Gij in den zegen van Aron over de gemeente (Numbers 6:25) ook aan hem beloofd hebt, en leer mij Uwe inzettingen 1), want dat is altijd weer de bede, waarop ik terugkom, mijne hoofdbede (Psalms 119:4, Psalms 119:12, Psalms 119:26, Psalms 119:64, Psalms 119:68, Psalms 119:108, Psalms 119:124, Psalms 119:171).

a) Psalms 4:7.

1) De Profeet toont, dat niets hem dierbaarder is, dan de Wet Gods wl te verstaan. Want terwijl hij smeekt, dat God zijn aangezicht over Zijn knecht doe lichten, bezorgt hij zich wel eerst de Vaderlijke gunst Gods, dewijl men geen genade anders dan van Hem te hopen heeft, maar tegelijk toont hij de grootheid der weldaad, alsof hij wil zeggen, dat hij geen groter bewijs van Gods liefde vraagt, dan dat hij in Gods Wet zuiver worde onderwezen. Waaruit wij mogen opmaken, dat de Goddelijke kennis door hem boven alle goederen wordt gesteld..

Vers 136

136. Waterbeken vlieten af uit mijne ogen, omdat zij, mijne vijanden, Uwe wet niet onderhouden.

In de diepte der smart over de gevallenen en verblinden (Jeremiah 1:9. Luke 19:41. Philippians 3:18 vv.) openbaart zich de grootheid der liefde bij de getrouwen..

Waar een hart is dat genade kent, daar is gewoonlijk een wenend oog. Christus was een man van smarten en bekend met leed. Wij moeten treuren over hetgeen wij niet kunnen verbeteren..

Zie, Heere! de tranen aan door onzen gezegenden Verlosser, gestort in de dagen Zijns vleses, voor ons, die moeten wenen over onze naasten of over ons zelven; en geef ons de genade van goddelijk medelijden..

137.

Tsade.

Psalms 119:137-Psalms 119:144. Gods Woord draagt in zich de eeuwige gerechtigheid, onbedriegelijke waarheid en vlekkeloze reinheid Gods en houdt ons deze voor, opdat wij die aangrijpen. Wie dat Woord niet acht en zich daarover heenzet, doet het tot eigen gevaar, maar wie zich daaraan houdt kan het rijkelijk genieten. Moge ik steeds bij de verachters daaraan gering geacht worden, ik heb Gods Woord lief en vergeet Zijne bevelen niet. 137. HEERE! Gij zijt in Uw eigen Wezen rechtvaardig, en elk een Uwer oordelen is, als een spiegel van Uw wezen, recht (Deuteronomy 32:4); die gerichten zullen mijne vijanden ondervinden.

Het betaamt ons, dat wij ons aan Gods rechtvaardigheid onderwerpen. Dit zal den storm der ziel bedaren. Hij deed nooit en zal nooit iets doen, dat kwaad is, aan iemand. Elk woord van God is rein en Hij zal het bevestigen..

Vers 136

136. Waterbeken vlieten af uit mijne ogen, omdat zij, mijne vijanden, Uwe wet niet onderhouden.

In de diepte der smart over de gevallenen en verblinden (Jeremiah 1:9. Luke 19:41. Philippians 3:18 vv.) openbaart zich de grootheid der liefde bij de getrouwen..

Waar een hart is dat genade kent, daar is gewoonlijk een wenend oog. Christus was een man van smarten en bekend met leed. Wij moeten treuren over hetgeen wij niet kunnen verbeteren..

Zie, Heere! de tranen aan door onzen gezegenden Verlosser, gestort in de dagen Zijns vleses, voor ons, die moeten wenen over onze naasten of over ons zelven; en geef ons de genade van goddelijk medelijden..

137.

Tsade.

Psalms 119:137-Psalms 119:144. Gods Woord draagt in zich de eeuwige gerechtigheid, onbedriegelijke waarheid en vlekkeloze reinheid Gods en houdt ons deze voor, opdat wij die aangrijpen. Wie dat Woord niet acht en zich daarover heenzet, doet het tot eigen gevaar, maar wie zich daaraan houdt kan het rijkelijk genieten. Moge ik steeds bij de verachters daaraan gering geacht worden, ik heb Gods Woord lief en vergeet Zijne bevelen niet. 137. HEERE! Gij zijt in Uw eigen Wezen rechtvaardig, en elk een Uwer oordelen is, als een spiegel van Uw wezen, recht (Deuteronomy 32:4); die gerichten zullen mijne vijanden ondervinden.

Het betaamt ons, dat wij ons aan Gods rechtvaardigheid onderwerpen. Dit zal den storm der ziel bedaren. Hij deed nooit en zal nooit iets doen, dat kwaad is, aan iemand. Elk woord van God is rein en Hij zal het bevestigen..

Vers 138

138. Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk, met nadruk en ernst, geboden; wie daarom U wil dienen, dien moet het ernst zijn naar Uwe wet te leven.

De Schrift is heilig, rechtvaardig en goed, en tot onderwijzing in de rechtvaardigheid. Alles daarin is geloofwaardig en waar. De beloften daarin zijn getrouw volbracht door Hem, die ze gaf; zij zijn alle in Christus Ja en Amen. In Zijn Evangelie heeft God de volmaakte gerechtigheid van Zijnen Zoon geopenbaard..

Vers 138

138. Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk, met nadruk en ernst, geboden; wie daarom U wil dienen, dien moet het ernst zijn naar Uwe wet te leven.

De Schrift is heilig, rechtvaardig en goed, en tot onderwijzing in de rechtvaardigheid. Alles daarin is geloofwaardig en waar. De beloften daarin zijn getrouw volbracht door Hem, die ze gaf; zij zijn alle in Christus Ja en Amen. In Zijn Evangelie heeft God de volmaakte gerechtigheid van Zijnen Zoon geopenbaard..

Vers 139

139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan 1) (Psalms 69:10), omdat mijne wederpartijders Uwe woorden vergeten hebben, ze niet alleen niet houden, maar ze ganselijk niet achten, alsof er nooit een God geweest ware..

Gelijk het woord hmu, waarvan dit woord ynxxmu afkomt, vergaan betekent, in welken zin de Syriër en de LXX het vertaald hebben, zo betekent het ook binden, persen, dringen, in dien zin als Paulus (Acts 18:5) gezegd wordt door den Geest verdrongen te zijn. Zo vertaalt de Chaldeër het hier: "de ijver heeft mij gedrongen," en inderdaad deze is waarschijnlijk de rechte mening. want de uitdrukkingen van droefheid, verontwaardiging of dergelijke dingen naar omstandigheid van zaken afgeperst.

Wilt gij een bewijs geven dat God in u is, zo ijver met goddelijken ijver voor God en Zijn Woord tegen valse leer en goddeloos leven.

Vers 139

139. Mijn ijver heeft mij doen vergaan 1) (Psalms 69:10), omdat mijne wederpartijders Uwe woorden vergeten hebben, ze niet alleen niet houden, maar ze ganselijk niet achten, alsof er nooit een God geweest ware..

Gelijk het woord hmu, waarvan dit woord ynxxmu afkomt, vergaan betekent, in welken zin de Syriër en de LXX het vertaald hebben, zo betekent het ook binden, persen, dringen, in dien zin als Paulus (Acts 18:5) gezegd wordt door den Geest verdrongen te zijn. Zo vertaalt de Chaldeër het hier: "de ijver heeft mij gedrongen," en inderdaad deze is waarschijnlijk de rechte mening. want de uitdrukkingen van droefheid, verontwaardiging of dergelijke dingen naar omstandigheid van zaken afgeperst.

Wilt gij een bewijs geven dat God in u is, zo ijver met goddelijken ijver voor God en Zijn Woord tegen valse leer en goddeloos leven.

Vers 140

140. a) Uw woord, zowel wat gebod als belofte aangaat, is zeer gelouterd, het is als metaal, dat de vuurproef heeft doorstaan (Psalms 12:7; Psalms 18:31), en Uw knecht heeft het lief, opdat ook hij daardoor gelouterd worde (Psalms 119:47).

a) 2 Samuel 22:31. Proverbs 30:5.

Vers 140

140. a) Uw woord, zowel wat gebod als belofte aangaat, is zeer gelouterd, het is als metaal, dat de vuurproef heeft doorstaan (Psalms 12:7; Psalms 18:31), en Uw knecht heeft het lief, opdat ook hij daardoor gelouterd worde (Psalms 119:47).

a) 2 Samuel 22:31. Proverbs 30:5.

Vers 141

141. Ik ben klein, jong en veracht, een man zonder aanzien, doch Uwe bevelen vergeet ik niet, gelijk zij, die mij minachten (Psalms 119:139).

Iemands waarachtige verhevenheid maakt hem altijd klein in eigen ogen. Het is steeds het lot van Gods kinderen geweest een veracht volk te zijn. Wanneer wij klein en veracht zijn, hebben wij te meer nodig ons Gods bevelen te herinneren, opdat Hij ons ondersteune onder den druk van enen verachten toestand.. 142. Uwe gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, want Gij zijt de onveranderlijke, en Uwe wet is de waarheid, onwedersprekelijk en waarachtig.

Vers 141

141. Ik ben klein, jong en veracht, een man zonder aanzien, doch Uwe bevelen vergeet ik niet, gelijk zij, die mij minachten (Psalms 119:139).

Iemands waarachtige verhevenheid maakt hem altijd klein in eigen ogen. Het is steeds het lot van Gods kinderen geweest een veracht volk te zijn. Wanneer wij klein en veracht zijn, hebben wij te meer nodig ons Gods bevelen te herinneren, opdat Hij ons ondersteune onder den druk van enen verachten toestand.. 142. Uwe gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, want Gij zijt de onveranderlijke, en Uwe wet is de waarheid, onwedersprekelijk en waarachtig.

Vers 143

143. Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uwe geboden zijn mijne vermakingen.

Wij kunnen Gods Woord niet zo hoog waarderen als het waard is, en niet zoveel prijzen, als het dit van ons verdient..

Gods Woord en Wet houdt een wonderbare kracht in voor bedrukten en verslagenen van geest. Als de wereld in tijden van nood en bij verliezen zich met niets kan vermaken, en zich van al het begeerlijke afwendt, dan vindt het kind van God onder gelijke omstandigheden zijn troost, genot en vermaak in zijn ouden Bijbel, waarin de Heere tot zijne ziele spreekt.,

Vers 143

143. Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uwe geboden zijn mijne vermakingen.

Wij kunnen Gods Woord niet zo hoog waarderen als het waard is, en niet zoveel prijzen, als het dit van ons verdient..

Gods Woord en Wet houdt een wonderbare kracht in voor bedrukten en verslagenen van geest. Als de wereld in tijden van nood en bij verliezen zich met niets kan vermaken, en zich van al het begeerlijke afwendt, dan vindt het kind van God onder gelijke omstandigheden zijn troost, genot en vermaak in zijn ouden Bijbel, waarin de Heere tot zijne ziele spreekt.,

Vers 144

144. De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid 1), doe ze mij verstaan, zo zal ik leven 2), in geestelijk leven opwassen.

1) De zonde van vergeten wordt in `t algemeen veel te gering gesteld, men houdt die voor ene zwakheid van het hoofd, zij is echter op dit heilig gebied ene uiting van het Gode vijandige hart en bevat in zich tegenover de goddelijke instellingen de zonde van ongehoorzaamheid, tegenover de grote liefde van God de zonde van snoden ondank, tegenover de ontzaglijke majesteit Gods de zonde van lichtvaardige minachting en verachting..

Hij herhaalt, wat hij onlangs had gezegd, dat de gerechtigheid Gods zeer veel verschilt van de menselijke vorderingen, wier glans verbleekt, terwijl deze eeuwig vast staat. Doch hij scherpt dit tot tweemaal toe in, dewijl, ofschoon de wereld gedwongen wordt, de lof der gerechtigheid aan de Wet Gods toe te kennen, echter het grootste gedeelte enkel wordt meegesleept tot bespiegelingen, zodat niets moeilijker is, dan dat wij vast bepaald blijven bij de gehoorzaamheid aan God zelven..

2) De Psalmist spreekt het hier uit, dat een leven zonder het kennen van de Wet, en het ingeleid zijn in de openbaring Gods, op leven geen aanspraak kan maken, maar dat dit het ware, het eigenlijke leven is, indien men is ingeleid in Gods heilgeheimen, men hart en leven gericht heeft, in overeenstemming met Gods eeuwig en onbedrieglijk getuigenis.

145.

Koph.

Psalms 119:145-Psalms 119:152. "Wanneer het gevaar toeneemt, moet niet de angst toenemen, maar het geloof en het gebed," daarom houd ik niet op tot den Heere te roepen; ik ontwaak vroeg, op zijn Woord hopende, en ben bezig Zijn Woord te bepeinzen. Zo mogen nu steeds mijne tegenpartijders mij nader komen, hun werk ook aan mij beproeven, want ook God treedt mij nader, om Zijne waarheid aan mij te bevestigen. 145. Ik heb van ganser harte geroepen 1), tot U, mijn God: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uwe inzettingen bewaren, en daardoor mijne dankbaarheid betonen.

1) Ernstig bidden bestaat niet in luidruchtig schreeuwen en roepen, maar in de sterke begeerte der ziel. Men kan door deze wel roepen, zelfs zonder taal of woorden van zich te geven. Zo zei God tot Mozes: "Wat roept gij tot Mij; " (Exodus 14:15), zonder dat Mozes enig woord sprak (vgl. 1 Samuel 1:13). Evenwel als de begeerten sterk zijn en bijzonder, als er zware benauwdheid in de ziel is, zo kan de mens zich wel niet onthouden van luidkeels te roepen in zijne gebeden. Het gaat hem dan als met Elihu (Job 32:18) en met den profeet (Jeremiah 4:19)..

Trouw aan Gods Woord en redding volgens de belofte, daar is het antwoord op zijn onafgebroke gebed..

Vers 144

144. De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid 1), doe ze mij verstaan, zo zal ik leven 2), in geestelijk leven opwassen.

1) De zonde van vergeten wordt in `t algemeen veel te gering gesteld, men houdt die voor ene zwakheid van het hoofd, zij is echter op dit heilig gebied ene uiting van het Gode vijandige hart en bevat in zich tegenover de goddelijke instellingen de zonde van ongehoorzaamheid, tegenover de grote liefde van God de zonde van snoden ondank, tegenover de ontzaglijke majesteit Gods de zonde van lichtvaardige minachting en verachting..

Hij herhaalt, wat hij onlangs had gezegd, dat de gerechtigheid Gods zeer veel verschilt van de menselijke vorderingen, wier glans verbleekt, terwijl deze eeuwig vast staat. Doch hij scherpt dit tot tweemaal toe in, dewijl, ofschoon de wereld gedwongen wordt, de lof der gerechtigheid aan de Wet Gods toe te kennen, echter het grootste gedeelte enkel wordt meegesleept tot bespiegelingen, zodat niets moeilijker is, dan dat wij vast bepaald blijven bij de gehoorzaamheid aan God zelven..

2) De Psalmist spreekt het hier uit, dat een leven zonder het kennen van de Wet, en het ingeleid zijn in de openbaring Gods, op leven geen aanspraak kan maken, maar dat dit het ware, het eigenlijke leven is, indien men is ingeleid in Gods heilgeheimen, men hart en leven gericht heeft, in overeenstemming met Gods eeuwig en onbedrieglijk getuigenis.

145.

Koph.

Psalms 119:145-Psalms 119:152. "Wanneer het gevaar toeneemt, moet niet de angst toenemen, maar het geloof en het gebed," daarom houd ik niet op tot den Heere te roepen; ik ontwaak vroeg, op zijn Woord hopende, en ben bezig Zijn Woord te bepeinzen. Zo mogen nu steeds mijne tegenpartijders mij nader komen, hun werk ook aan mij beproeven, want ook God treedt mij nader, om Zijne waarheid aan mij te bevestigen. 145. Ik heb van ganser harte geroepen 1), tot U, mijn God: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uwe inzettingen bewaren, en daardoor mijne dankbaarheid betonen.

1) Ernstig bidden bestaat niet in luidruchtig schreeuwen en roepen, maar in de sterke begeerte der ziel. Men kan door deze wel roepen, zelfs zonder taal of woorden van zich te geven. Zo zei God tot Mozes: "Wat roept gij tot Mij; " (Exodus 14:15), zonder dat Mozes enig woord sprak (vgl. 1 Samuel 1:13). Evenwel als de begeerten sterk zijn en bijzonder, als er zware benauwdheid in de ziel is, zo kan de mens zich wel niet onthouden van luidkeels te roepen in zijne gebeden. Het gaat hem dan als met Elihu (Job 32:18) en met den profeet (Jeremiah 4:19)..

Trouw aan Gods Woord en redding volgens de belofte, daar is het antwoord op zijn onafgebroke gebed..

Vers 146

146. Ik heb U aangeroepen, wetende dat men in het bidden niet mag vertragen (Luke 18:1), en waarheen zal een kind beter gaan dan naar zijn vader? verlos mij, Heere! naar Uwe beloften den biddenden gegeven, en ik zal Uwe getuigenissen onderhouden.

God geeft Zich en Zijne gaven slechts aanbiddende zielen; stelt gij nu op deze gaven enigen prijs, zo wees nooit zonder gebed.

Vers 146

146. Ik heb U aangeroepen, wetende dat men in het bidden niet mag vertragen (Luke 18:1), en waarheen zal een kind beter gaan dan naar zijn vader? verlos mij, Heere! naar Uwe beloften den biddenden gegeven, en ik zal Uwe getuigenissen onderhouden.

God geeft Zich en Zijne gaven slechts aanbiddende zielen; stelt gij nu op deze gaven enigen prijs, zo wees nooit zonder gebed.

Vers 147

147. a) Ik ben de morgenschemering voorgekomen 1), en heb geschrei gemaakt; bij het aanbreken van den morgen (Psalms 88:14), ben ik in `t gebed tot U; op Uw woord heb ik gehoopt 2), dat ik de beloften daarin vervat zal deelachtig worden (Psalms 119:114).

a) Psalms 5:4; Psalms 88:14; Psalms 130:6.

1) In het Hebr hewvaw Pvnb ytmdq (Kiddamthi banneschef waschaweah). Beter: Des morgens vroeg, in de morgenschemering, stond ik reeds op om te roepen. De Psalmist wil hier zeggen, dat v r de zon nog was opgegaan, hij zich reeds had opgemaakt, om te bidden tot zijn God. De vertaling, de morgenschemering voorgekomen, is minder juist, en is grammatisch niet te verdedigen.

2) Het is een vast bewijs, dat onze harten op enig werk gezet zijn, wanneer de gedachten daaraan den slaap van ons verdrijven en wij standvastig en ijverig zijn tot volbrengen daarvan. Christenen, die zich in gezondheid verheugen, mogen de zon niet te vergeefs laten schijnen, noch toelaten, dat de gouden uren van den morgen nutteloos voorbijgaan..

Vers 147

147. a) Ik ben de morgenschemering voorgekomen 1), en heb geschrei gemaakt; bij het aanbreken van den morgen (Psalms 88:14), ben ik in `t gebed tot U; op Uw woord heb ik gehoopt 2), dat ik de beloften daarin vervat zal deelachtig worden (Psalms 119:114).

a) Psalms 5:4; Psalms 88:14; Psalms 130:6.

1) In het Hebr hewvaw Pvnb ytmdq (Kiddamthi banneschef waschaweah). Beter: Des morgens vroeg, in de morgenschemering, stond ik reeds op om te roepen. De Psalmist wil hier zeggen, dat v r de zon nog was opgegaan, hij zich reeds had opgemaakt, om te bidden tot zijn God. De vertaling, de morgenschemering voorgekomen, is minder juist, en is grammatisch niet te verdedigen.

2) Het is een vast bewijs, dat onze harten op enig werk gezet zijn, wanneer de gedachten daaraan den slaap van ons verdrijven en wij standvastig en ijverig zijn tot volbrengen daarvan. Christenen, die zich in gezondheid verheugen, mogen de zon niet te vergeefs laten schijnen, noch toelaten, dat de gouden uren van den morgen nutteloos voorbijgaan..

Vers 148

148. Mijne ogen komen de nachtwaken 1) voor (ps. 63:7. Lamentations 2:19), om Uwe rede te betrachten. Voordat ene nachtwake begint ben ik reeds wakende en denk ik aan U.

Israëlieten, Grieken en Romeinen verdeelden den nacht ten behoeve dergenen, die op de wacht stonden, in gedeelten van enkele uren, na welker verloop telkens ene afwisseling van posten plaats vond. De oude Hebreeën kenden v r de ballingschap slechts drie van zulke afdelingen (Kimchi over Psalms 63:7 en Judges 7:19), de eerste: Lamentations 2:19, de tweede: Exodus 14:24, 1 Samuel 11:11. Onder de heerschappij der Romeinen schijnen de Joden 4 nachtwaken aangenomen te hebben. Heden is men gewoon in het Oosten de uren van den nacht naar het hanegekraai te bepalen. Nachtwachten in de steden, die de straten doortrekken, worden reeds Song of Solomon 3:3; Song of Solomon 5:7 vgl. Psalms 127:1 vermeld..

Vers 148

148. Mijne ogen komen de nachtwaken 1) voor (ps. 63:7. Lamentations 2:19), om Uwe rede te betrachten. Voordat ene nachtwake begint ben ik reeds wakende en denk ik aan U.

Israëlieten, Grieken en Romeinen verdeelden den nacht ten behoeve dergenen, die op de wacht stonden, in gedeelten van enkele uren, na welker verloop telkens ene afwisseling van posten plaats vond. De oude Hebreeën kenden v r de ballingschap slechts drie van zulke afdelingen (Kimchi over Psalms 63:7 en Judges 7:19), de eerste: Lamentations 2:19, de tweede: Exodus 14:24, 1 Samuel 11:11. Onder de heerschappij der Romeinen schijnen de Joden 4 nachtwaken aangenomen te hebben. Heden is men gewoon in het Oosten de uren van den nacht naar het hanegekraai te bepalen. Nachtwachten in de steden, die de straten doortrekken, worden reeds Song of Solomon 3:3; Song of Solomon 5:7 vgl. Psalms 127:1 vermeld..

Vers 149

149. Hoor mijne stem naar Uwe goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht 1) want dit is toch (Psalms 119:25, Psalms 119:37, Psalms 119:40, Psalms 119:88, Psalms 119:107, Psalms 119:154, Psalms 119:156, Psalms 119:159), ene mijner voornaamste beden (Psalms 119:135).

1) Zo ernstig en aanhoudend hoorden wij onzen dichter nog niet bidden en roepen tot den Heere, als een, die door den nood gedreven wordt. Maar het zijn geloofsbeden, hij hoopt op `s Heeren Woord en pleit op Diens goedertierenheid. En hij verbindt zich heiliglijk, hoe zijne vijanden hem ook van Gods inzettingen en getuigenis willen aftrekken, die te bewaren en te onderhouden..

Vers 149

149. Hoor mijne stem naar Uwe goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht 1) want dit is toch (Psalms 119:25, Psalms 119:37, Psalms 119:40, Psalms 119:88, Psalms 119:107, Psalms 119:154, Psalms 119:156, Psalms 119:159), ene mijner voornaamste beden (Psalms 119:135).

1) Zo ernstig en aanhoudend hoorden wij onzen dichter nog niet bidden en roepen tot den Heere, als een, die door den nood gedreven wordt. Maar het zijn geloofsbeden, hij hoopt op `s Heeren Woord en pleit op Diens goedertierenheid. En hij verbindt zich heiliglijk, hoe zijne vijanden hem ook van Gods inzettingen en getuigenis willen aftrekken, die te bewaren en te onderhouden..

Vers 150

150. Die kwade praktijken najagen, die er hun lust in hebben om kwaad te doen, genaken mij, om hun schandelijke bedoelingen aan mij te volbrengen; zij wijken verre van Uwe wet (Isaiah 58:2), zij houden zich zo ver zij kunnen van hare hevelen en van de overtuigingen des gewetens verwijderd.

Vers 150

150. Die kwade praktijken najagen, die er hun lust in hebben om kwaad te doen, genaken mij, om hun schandelijke bedoelingen aan mij te volbrengen; zij wijken verre van Uwe wet (Isaiah 58:2), zij houden zich zo ver zij kunnen van hare hevelen en van de overtuigingen des gewetens verwijderd.

Vers 151

151. Maar Gij, HEEREN! zijt nabij 1) mij met Uwen machtigen bijstand (Psalms 68:10), en al Uwe geboden zijn waarheid 2), ik zal mij van deze niet laten afbrengen.

1) Dat is de zegen der heiligen, dat wanneer tegenstand nabij is, God ook nabij is, en niets scheiding kan maken tussen God en ons..

2) Onder de geboden hebben wij te verstaan n de beloften Zijner genade n de bedreigingen Zijner gerechtigheid. Alle de beloften Gods aan zijn volk zal Hij volbrengen, dat weet de dichter. Maar ook al waarmee Hij Zijne vijanden dreigt, zal Hij vervullen, hiervan is de Psalmist overtuigd.

Vers 151

151. Maar Gij, HEEREN! zijt nabij 1) mij met Uwen machtigen bijstand (Psalms 68:10), en al Uwe geboden zijn waarheid 2), ik zal mij van deze niet laten afbrengen.

1) Dat is de zegen der heiligen, dat wanneer tegenstand nabij is, God ook nabij is, en niets scheiding kan maken tussen God en ons..

2) Onder de geboden hebben wij te verstaan n de beloften Zijner genade n de bedreigingen Zijner gerechtigheid. Alle de beloften Gods aan zijn volk zal Hij volbrengen, dat weet de dichter. Maar ook al waarmee Hij Zijne vijanden dreigt, zal Hij vervullen, hiervan is de Psalmist overtuigd.

Vers 152

152. Van ouds, van mijne jeugd af, heb ik geweten van Uwe getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.

Wanneer ons vervolgers nabij komen, naderen wij dan den alomtegenwoordigen God, en werpen wij onze zorgen op Hem?.

Noch zichtbare, noch onzichtbare vijanden kunnen den vromen zo nabij zijn, dat God hen met Zijne hulp niet nog nader zou zijn.

153.

Resch.

Psalms 119:153-Psalms 119:160. Gods bestuur richt zich naar de rechten van Zijne gerechtigheid; van de verachters laat Hij Zijn heil verre blijven, maar Zijne genade is bij degenen, die er begerig naar zijn. Zie dan, Heere! op mijne ellende en red mij, drijf de vervolgers en tegenstanders terug.

Vers 152

152. Van ouds, van mijne jeugd af, heb ik geweten van Uwe getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.

Wanneer ons vervolgers nabij komen, naderen wij dan den alomtegenwoordigen God, en werpen wij onze zorgen op Hem?.

Noch zichtbare, noch onzichtbare vijanden kunnen den vromen zo nabij zijn, dat God hen met Zijne hulp niet nog nader zou zijn.

153.

Resch.

Psalms 119:153-Psalms 119:160. Gods bestuur richt zich naar de rechten van Zijne gerechtigheid; van de verachters laat Hij Zijn heil verre blijven, maar Zijne genade is bij degenen, die er begerig naar zijn. Zie dan, Heere! op mijne ellende en red mij, drijf de vervolgers en tegenstanders terug.

Vers 153

153. Zie mijne ellende aan 1), o Heere! met een oog van ontferming, en help mij uit, want Uwe wet heb ik niet vergeten, en is dit ook niet ene verdienende oorzaak, het is toch de grond mijner vrijmoedigheid.

1) De dichter verkeert in zeer moeilijke omstandigheden, waarin hij dreigt weg te zinken, zo de Heere hem niet helpt en redt. In het volgende vers spreekt hij van een twistzaak. Hieronder is te verstaan, dat zijne vijanden hem niet alleen beschuldigd hebben van een strafbaar feit, maar hem ook hebben veroordeeld. En waar hij nu op aarde zich niet op een hogere rechtbank kan beroepen, daar neemt hij de toevlucht tot den Heere God, tot God in den Hemel, den hoogsten Rechter, opdat deze zijn rechtzaak beslisse en Hem vrijspreke tegenover zijne vijanden, hem verlosse uit de macht zijner haters.

Vers 153

153. Zie mijne ellende aan 1), o Heere! met een oog van ontferming, en help mij uit, want Uwe wet heb ik niet vergeten, en is dit ook niet ene verdienende oorzaak, het is toch de grond mijner vrijmoedigheid.

1) De dichter verkeert in zeer moeilijke omstandigheden, waarin hij dreigt weg te zinken, zo de Heere hem niet helpt en redt. In het volgende vers spreekt hij van een twistzaak. Hieronder is te verstaan, dat zijne vijanden hem niet alleen beschuldigd hebben van een strafbaar feit, maar hem ook hebben veroordeeld. En waar hij nu op aarde zich niet op een hogere rechtbank kan beroepen, daar neemt hij de toevlucht tot den Heere God, tot God in den Hemel, den hoogsten Rechter, opdat deze zijn rechtzaak beslisse en Hem vrijspreke tegenover zijne vijanden, hem verlosse uit de macht zijner haters.

Vers 154

154. Twist mijne twistzaak 1) wees mijn Raadsman voor het gericht (Psalms 43:1), en verlos mij (Psalms 69:19); maak mij levend, naar Uwe toezegging (vs 149).

1) Christus is de advocaat van Zijn volk, hun Verlosser; Hij is machtig, en op volmaakte wijze bepleit Hij hun zaak tegen de beschuldigingen van Satan, de aanklachten der Goddelijke rechtvaardigheid en de veroordeling van hun eigene harten; Hij bevrijdt hen van de boze lieden. Zij, die door Zijnen Geest en Zijne genade levend gemaakt zijn, toen zij dood waren door misdaden en zonden, hebben dikwijls nodig weer opgewekt te worden, opdat het woord van genade in hen levendig zij overeenkomstig het woord van belofte..

Er wordt in de Heilige Schrift gewaagd van een twist Gods met den mens, waarin het recht altoos aan Gods zijde is, en de zondaar nooit vrijgepleit kan worden. (Micah 6:2. Job 9:35. Hij is altoos rein in Zijn richten en rechtvaardig in Zijne oordelen. Maar er is ene twistzaak van Gods kerk en kinderen met hun vijanden, waarin het gelijk en de rechtvaardigheid is aan de zijde van Gods volk. De twist nu, welken Gods volk en kinderen hebben met hun wederpartijders is. 1) Of over hun oprechtheid en aangenaamheid bij God, willende de vijanden hun betwisten, dat zij geen heil bij God hebben, noch Zijn volk en zijne kinderen zijn; 2) of over den godsdienst van Gods volk, welken de vijanden betwisten, de rechte niet te zijn en daarom hen vervolgens bestrijden enz; 3) of over de verwachting, die Gods kinderen hebben, welke de vijanden beweren ijdel en ongegrond te zijn. De gelovigen daarentegen houden staande, dat hun hoop wel gegrond en bevestigd is. God dan wordt gezegd de twistzaak Zijns volks te twisten: 1) Wanneer Hij door woorden of door daden de oprechtheid van Zijn volk en van Zijne kinderen verdedigt en last doorstralen (Isaiah 62:1. Micah 7:9); 2) wanneer Hij mensen verwekt en door Zijn Geest bekwaam maakt om den waren godsdienst voor te staan en te verdedigen tegen al de beschuldigingen en verdachtmakingen der tegenpartijen; 3) wanneer Hij waarlijk beantwoordt aan de hoop en de verwachting van Zijn volk, zodat hun hoop door de uitkomst gerechtvaardigd wordt, en de vijanden beschaamd gemaakt en in het ongelijk gesteld worden (Psalms 35:22-Psalms 35:28); 4) wanneer Hij met der daad Zijn volk verlost uit de mishandelingen hunner vijanden, door hen krachtdadig te redden en uit te helpen. Daarom wordt hier samengevoegd: "Twist mijne twistzaak" en "verlos mij," d.i. wees mijn Goël. die mijne zaak op- en aanneemt (Psalms 43:1. Isaiah 49:25); 5) wanneer Hij verdrukking vergeldt aan de onderdrukkers (Proverbs 22:23; Proverbs 23:10-Proverbs 23:11. Isaiah 41:11; Isaiah 51:22-Isaiah 51:23)..

Vers 154

154. Twist mijne twistzaak 1) wees mijn Raadsman voor het gericht (Psalms 43:1), en verlos mij (Psalms 69:19); maak mij levend, naar Uwe toezegging (vs 149).

1) Christus is de advocaat van Zijn volk, hun Verlosser; Hij is machtig, en op volmaakte wijze bepleit Hij hun zaak tegen de beschuldigingen van Satan, de aanklachten der Goddelijke rechtvaardigheid en de veroordeling van hun eigene harten; Hij bevrijdt hen van de boze lieden. Zij, die door Zijnen Geest en Zijne genade levend gemaakt zijn, toen zij dood waren door misdaden en zonden, hebben dikwijls nodig weer opgewekt te worden, opdat het woord van genade in hen levendig zij overeenkomstig het woord van belofte..

Er wordt in de Heilige Schrift gewaagd van een twist Gods met den mens, waarin het recht altoos aan Gods zijde is, en de zondaar nooit vrijgepleit kan worden. (Micah 6:2. Job 9:35. Hij is altoos rein in Zijn richten en rechtvaardig in Zijne oordelen. Maar er is ene twistzaak van Gods kerk en kinderen met hun vijanden, waarin het gelijk en de rechtvaardigheid is aan de zijde van Gods volk. De twist nu, welken Gods volk en kinderen hebben met hun wederpartijders is. 1) Of over hun oprechtheid en aangenaamheid bij God, willende de vijanden hun betwisten, dat zij geen heil bij God hebben, noch Zijn volk en zijne kinderen zijn; 2) of over den godsdienst van Gods volk, welken de vijanden betwisten, de rechte niet te zijn en daarom hen vervolgens bestrijden enz; 3) of over de verwachting, die Gods kinderen hebben, welke de vijanden beweren ijdel en ongegrond te zijn. De gelovigen daarentegen houden staande, dat hun hoop wel gegrond en bevestigd is. God dan wordt gezegd de twistzaak Zijns volks te twisten: 1) Wanneer Hij door woorden of door daden de oprechtheid van Zijn volk en van Zijne kinderen verdedigt en last doorstralen (Isaiah 62:1. Micah 7:9); 2) wanneer Hij mensen verwekt en door Zijn Geest bekwaam maakt om den waren godsdienst voor te staan en te verdedigen tegen al de beschuldigingen en verdachtmakingen der tegenpartijen; 3) wanneer Hij waarlijk beantwoordt aan de hoop en de verwachting van Zijn volk, zodat hun hoop door de uitkomst gerechtvaardigd wordt, en de vijanden beschaamd gemaakt en in het ongelijk gesteld worden (Psalms 35:22-Psalms 35:28); 4) wanneer Hij met der daad Zijn volk verlost uit de mishandelingen hunner vijanden, door hen krachtdadig te redden en uit te helpen. Daarom wordt hier samengevoegd: "Twist mijne twistzaak" en "verlos mij," d.i. wees mijn Goël. die mijne zaak op- en aanneemt (Psalms 43:1. Isaiah 49:25); 5) wanneer Hij verdrukking vergeldt aan de onderdrukkers (Proverbs 22:23; Proverbs 23:10-Proverbs 23:11. Isaiah 41:11; Isaiah 51:22-Isaiah 51:23)..

Vers 155

155. Het heil is verre van de goddelozen, al schijnen zij ook een tijd lang gelukkig te zijn, want zij zoeken Uwe inzettingen niet.

Gods heil dringt zich aan niemand op, noch in het lichamelijke, noch in het geestelijke, wanneer de mens het niet verkrijgt zo is hij zelf de schuld daarvan..

156. HEERE! Uwe barmhartigheden zijn voor degenen, die U liefhebben en U vertrouwen, vele 1); maak mij levend naar Uwe rechten.

1) Hier pleit de Psalmist op de grootheid van Gods ontferming, de onmetelijkheid Zijner tedere liefde ja, hij spreekt van barmhartigheden, vele barmhartigheden, tedere barmhartigheden, grote barmhartigheden; en bij den volheiligen Jehova bezigt hij ze als een pleitgrond van zijn gebed, het gebed om levendmaking. De levendmaking is een grote barmhartigheid, zij besluit vele barmhartigheden in zich. Zal God, oneindig in goedheid. toelaten, dat Zijne knecht sterft? Zal de Heere, die zo teder is, hem geen nieuw leven schenken?.

Vers 155

155. Het heil is verre van de goddelozen, al schijnen zij ook een tijd lang gelukkig te zijn, want zij zoeken Uwe inzettingen niet.

Gods heil dringt zich aan niemand op, noch in het lichamelijke, noch in het geestelijke, wanneer de mens het niet verkrijgt zo is hij zelf de schuld daarvan..

156. HEERE! Uwe barmhartigheden zijn voor degenen, die U liefhebben en U vertrouwen, vele 1); maak mij levend naar Uwe rechten.

1) Hier pleit de Psalmist op de grootheid van Gods ontferming, de onmetelijkheid Zijner tedere liefde ja, hij spreekt van barmhartigheden, vele barmhartigheden, tedere barmhartigheden, grote barmhartigheden; en bij den volheiligen Jehova bezigt hij ze als een pleitgrond van zijn gebed, het gebed om levendmaking. De levendmaking is een grote barmhartigheid, zij besluit vele barmhartigheden in zich. Zal God, oneindig in goedheid. toelaten, dat Zijne knecht sterft? Zal de Heere, die zo teder is, hem geen nieuw leven schenken?.

Vers 156

156. HEERE! Uwe barmhartigheden zijn voor degenen, die U liefhebben en U vertrouwen, vele 1); maak mij levend naar Uwe rechten.

1) Hier pleit de Psalmist op de grootheid van Gods ontferming, de onmetelijkheid Zijner tedere liefde ja, hij spreekt van barmhartigheden, vele barmhartigheden, tedere barmhartigheden, grote barmhartigheden; en bij den volheiligen Jehova bezigt hij ze als een pleitgrond van zijn gebed, het gebed om levendmaking. De levendmaking is een grote barmhartigheid, zij besluit vele barmhartigheden in zich. Zal God, oneindig in goedheid. toelaten, dat Zijne knecht sterft? Zal de Heere, die zo teder is, hem geen nieuw leven schenken?.

Vers 156

156. HEERE! Uwe barmhartigheden zijn voor degenen, die U liefhebben en U vertrouwen, vele 1); maak mij levend naar Uwe rechten.

1) Hier pleit de Psalmist op de grootheid van Gods ontferming, de onmetelijkheid Zijner tedere liefde ja, hij spreekt van barmhartigheden, vele barmhartigheden, tedere barmhartigheden, grote barmhartigheden; en bij den volheiligen Jehova bezigt hij ze als een pleitgrond van zijn gebed, het gebed om levendmaking. De levendmaking is een grote barmhartigheid, zij besluit vele barmhartigheden in zich. Zal God, oneindig in goedheid. toelaten, dat Zijne knecht sterft? Zal de Heere, die zo teder is, hem geen nieuw leven schenken?.

Vers 157

157. Mijne vervolgers en mijne wederpartijders zijn vele (Psalms 3:2), maar van Uwe getuigenissen wijk ik niet.

Bedenk wel, onder welk soort van mensen gij hier moet leven, ten opzichte van God zult gij de meesten verachters bevinden, wat hen zelven betreft: verloren en verre van heil; ten opzichte van uzelven: vervolgers en vijanden.

Vers 157

157. Mijne vervolgers en mijne wederpartijders zijn vele (Psalms 3:2), maar van Uwe getuigenissen wijk ik niet.

Bedenk wel, onder welk soort van mensen gij hier moet leven, ten opzichte van God zult gij de meesten verachters bevinden, wat hen zelven betreft: verloren en verre van heil; ten opzichte van uzelven: vervolgers en vijanden.

Vers 158

158. Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, ik heb hun leven met verontwaardiging gadegeslagen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.

Het smartte hem mensen te zien, die God onteerden, satan dienden en hun eigene zielen verwoestten; te zien, dat de overtreders zo talloos waren en zo ijverig om onstandvastige zielen in hun strikken te trekken. Dat alles kan niet anders dan ene smart zijn voor hen, die Gods eer en het welzijn van den mens bedoelen. Zij, die de zonde waarlijk haten, haten haar als zonde, als overtreding der wet van God en als schending van Zijn Woord..

Vers 158

158. Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, ik heb hun leven met verontwaardiging gadegeslagen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.

Het smartte hem mensen te zien, die God onteerden, satan dienden en hun eigene zielen verwoestten; te zien, dat de overtreders zo talloos waren en zo ijverig om onstandvastige zielen in hun strikken te trekken. Dat alles kan niet anders dan ene smart zijn voor hen, die Gods eer en het welzijn van den mens bedoelen. Zij, die de zonde waarlijk haten, haten haar als zonde, als overtreding der wet van God en als schending van Zijn Woord..

Vers 159

159. Zie aan, dat ik Uwe bevelen liefheb, dat toch is de reden waarom het mij verdroot, o HEERE! doe mij dan ondervinden dat die liefde U welbehagelijk is; maak mij levend naar Uwe goedertierenheid; schenk mij nieuw geestelijke leven, blijde gemeenschap, lieflijken omgang met U, naar Uwe vrije en onverdiende genade.

Drie malen wordt in deze afdeling herhaald het: "maak mij levend." Hoe nader wij aan het einde van den Psalm komen, des te dringen der wordt hij..

Vers 159

159. Zie aan, dat ik Uwe bevelen liefheb, dat toch is de reden waarom het mij verdroot, o HEERE! doe mij dan ondervinden dat die liefde U welbehagelijk is; maak mij levend naar Uwe goedertierenheid; schenk mij nieuw geestelijke leven, blijde gemeenschap, lieflijken omgang met U, naar Uwe vrije en onverdiende genade.

Drie malen wordt in deze afdeling herhaald het: "maak mij levend." Hoe nader wij aan het einde van den Psalm komen, des te dringen der wordt hij..

Vers 160

160. Het begin 1), de oorsprong Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid, van het begin tot het einde is het volmaakt.

1) In het Hebreeën Roosch-debarka. Beter: de hoofdsom van Uw Woord. Zo wordt het woord in den grondtekst ook vertaald Leviticus 6:5. Numbers 4:25; Numbers 7:31; Numbers 31:26, Numbers 31:49. De Staten-Vertalers volgen de Septuaginta, maar tekenen ook aan: Hebreeën hoofd of hoofdstuk. De dichter wil zeggen dat de som van Gods Woord is waarheid. Waarheid van begin tot het einde toe en niets anders dan waarheid. Calvijn tekent hierbij aan: "Laten wij dezen zin vasthouden, dat sedert God begonnen is te spreken, Hij altijd getrouw geweest is in Zijne beloften, en nooit de hoop der Zijnen heeft teleurgesteld. En dat de loop der waarheid zo gelijk is geweest, dat Zijn Woord van het begin tot het einde toe waarachtig en getrouw is."

161.

Schin.

Psalms 119:161-Psalms 119:168. Gods Woord liefhebben, Gods vrede genieten, op Gods heil wachten, dat is de werkzaamheid des geloofs, zijn loon en zijne vreugde; het eerste wil ik dan doen, het tweede wil ik vasthouden, op het derde wil ik mij met alle heiligen toeleggen.

Vers 160

160. Het begin 1), de oorsprong Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid, van het begin tot het einde is het volmaakt.

1) In het Hebreeën Roosch-debarka. Beter: de hoofdsom van Uw Woord. Zo wordt het woord in den grondtekst ook vertaald Leviticus 6:5. Numbers 4:25; Numbers 7:31; Numbers 31:26, Numbers 31:49. De Staten-Vertalers volgen de Septuaginta, maar tekenen ook aan: Hebreeën hoofd of hoofdstuk. De dichter wil zeggen dat de som van Gods Woord is waarheid. Waarheid van begin tot het einde toe en niets anders dan waarheid. Calvijn tekent hierbij aan: "Laten wij dezen zin vasthouden, dat sedert God begonnen is te spreken, Hij altijd getrouw geweest is in Zijne beloften, en nooit de hoop der Zijnen heeft teleurgesteld. En dat de loop der waarheid zo gelijk is geweest, dat Zijn Woord van het begin tot het einde toe waarachtig en getrouw is."

161.

Schin.

Psalms 119:161-Psalms 119:168. Gods Woord liefhebben, Gods vrede genieten, op Gods heil wachten, dat is de werkzaamheid des geloofs, zijn loon en zijne vreugde; het eerste wil ik dan doen, het tweede wil ik vasthouden, op het derde wil ik mij met alle heiligen toeleggen.

Vers 161

161. De vorsten, de groten en machtigen dezer wereld, hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd, niet voor hen, of voor hetgeen zij mij zouden kunnen aandoen, maar voor Uw woord, dat ik dit zou verloochenen en daardoor Uwen toorn op mij laden. (Isaiah 66:2).

Wie vorstengunst boven Gods genade stelt en vorstenmacht meer vreest dan Gods hand, die zal zich weinig in Gods Woord kunnen vinden..

Vers 161

161. De vorsten, de groten en machtigen dezer wereld, hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd, niet voor hen, of voor hetgeen zij mij zouden kunnen aandoen, maar voor Uw woord, dat ik dit zou verloochenen en daardoor Uwen toorn op mij laden. (Isaiah 66:2).

Wie vorstengunst boven Gods genade stelt en vorstenmacht meer vreest dan Gods hand, die zal zich weinig in Gods Woord kunnen vinden..

Vers 162

162. Ik ben vrolijk over Uwe toezegging, in den strijd voor het geloof (Jude 1:1:3), als een, die enen groten buit vindt door ene verkregene overwinning.

Het woord buit betekent eigenlijk een door, die van overwonnen vijanden wordt geroofd, welke goederen het ook mogen zijn, doch wordt ook veel genomen voor allerlei goederen en rijkdommen in `t algemeen (vgl. Proverbs 31:11). Het vinden van een buit kan genomen worden of eigenlijk, dat iemand ergens onverwacht een schat vindt, dien hij wegneemt en waarmee hij zich verrijkt (Jeremiah 38:2; Jeremiah 39:18; Jeremiah 45:5), of men kan het woord "vinden", oneigenlijk nemen voor verkrijgen (Judges 5:30). Nu weten wij, hoe verblijd iemand pleegt te zijn, die ergens een schat vindt. (zie Luke 15:6. Matthew 13:44), en hoe uitgelaten vrolijk het krijgsvolk is, als het een groten en rijken buit mag plunderen en daaronder overvloed van spijs en drank om zich te verheugen. (zie 1 Samuel 14:30; 1 Samuel 30:16. 2 Chronicles 20:25-2 Chronicles 20:28. Doch noch vrolijker betuigt de spreker te zijn over Gods Woord, want 1) het goed, dat God in Zijn Woord belooft, en dat Hij naar Zijne toezegging schenkt aan de Zijnen, overtreft oneindig elke schat en elke buit. Het is ene onuitsprekelijke vreugde (1 Peter 1:8). 2) De vreugde over het vinden van een buit is dikwijls zeer zondig, onzinnig en goddeloos, en moet bijgevolg ene wroeging achterlaten; maar deze vrolijkheid is, ene heilige blijdschap door den Heiligen Geest en die niets dan een waar genoegen en vrede achterlaat in de ziel. 3) De vreugde over het delen van een buit is van korten duur; zij is dikwijls maar voor weinige dagen of ten hoogste voor dit leven; maar deze vreugde is ene bestendige blijdschap. In Gods Woord en beloften vindt de ziel gedurig nieuwe stof om vrolijk te zijn in God en Zijne genade. Zij zal met dit leven niet eindigen, maar volmaakt worden, wanneer de ziel naar Gods toezegging genieten zal verzadiging van vreugde (Psalms 16:11). Dit vers hangt nu zeer wel te zamen met het voorgaande, waar van lijden en verdrukkingen gesproken was; want, gelijk men na den strijd en de overwinning buit deelt, zo zegt hier de spreker, dat hij die vrucht had van het dragen en overwinnen van de verdrukkingen, dat hij vrolijker was over Gods toezeggingen dan iemand, die een groten buit vindt (2 Timothy 4:7-2 Timothy 4:8)..

Vers 162

162. Ik ben vrolijk over Uwe toezegging, in den strijd voor het geloof (Jude 1:1:3), als een, die enen groten buit vindt door ene verkregene overwinning.

Het woord buit betekent eigenlijk een door, die van overwonnen vijanden wordt geroofd, welke goederen het ook mogen zijn, doch wordt ook veel genomen voor allerlei goederen en rijkdommen in `t algemeen (vgl. Proverbs 31:11). Het vinden van een buit kan genomen worden of eigenlijk, dat iemand ergens onverwacht een schat vindt, dien hij wegneemt en waarmee hij zich verrijkt (Jeremiah 38:2; Jeremiah 39:18; Jeremiah 45:5), of men kan het woord "vinden", oneigenlijk nemen voor verkrijgen (Judges 5:30). Nu weten wij, hoe verblijd iemand pleegt te zijn, die ergens een schat vindt. (zie Luke 15:6. Matthew 13:44), en hoe uitgelaten vrolijk het krijgsvolk is, als het een groten en rijken buit mag plunderen en daaronder overvloed van spijs en drank om zich te verheugen. (zie 1 Samuel 14:30; 1 Samuel 30:16. 2 Chronicles 20:25-2 Chronicles 20:28. Doch noch vrolijker betuigt de spreker te zijn over Gods Woord, want 1) het goed, dat God in Zijn Woord belooft, en dat Hij naar Zijne toezegging schenkt aan de Zijnen, overtreft oneindig elke schat en elke buit. Het is ene onuitsprekelijke vreugde (1 Peter 1:8). 2) De vreugde over het vinden van een buit is dikwijls zeer zondig, onzinnig en goddeloos, en moet bijgevolg ene wroeging achterlaten; maar deze vrolijkheid is, ene heilige blijdschap door den Heiligen Geest en die niets dan een waar genoegen en vrede achterlaat in de ziel. 3) De vreugde over het delen van een buit is van korten duur; zij is dikwijls maar voor weinige dagen of ten hoogste voor dit leven; maar deze vreugde is ene bestendige blijdschap. In Gods Woord en beloften vindt de ziel gedurig nieuwe stof om vrolijk te zijn in God en Zijne genade. Zij zal met dit leven niet eindigen, maar volmaakt worden, wanneer de ziel naar Gods toezegging genieten zal verzadiging van vreugde (Psalms 16:11). Dit vers hangt nu zeer wel te zamen met het voorgaande, waar van lijden en verdrukkingen gesproken was; want, gelijk men na den strijd en de overwinning buit deelt, zo zegt hier de spreker, dat hij die vrucht had van het dragen en overwinnen van de verdrukkingen, dat hij vrolijker was over Gods toezeggingen dan iemand, die een groten buit vindt (2 Timothy 4:7-2 Timothy 4:8)..

Vers 164

164. Ik loof U niet slechts drie- (Psalms 55:18. Daniel 6:10), maar zevenmaal des daags, iedere dag over de rechten Uwer gerechtigheid, daar ik op elke dag steeds meer aanleiding tot zulk een loven verkrijg.

Volgens dit vers bevat het gebedenboek (brevier) in de Katholieke kerk 7 uren van gebed, daar men bij de drie: op het 3de 6de en 9de uur, (8, 12 uur voorm. en 3 nam.) nog het gebed bij het begin van den dag, dat bij het aanbreken van den nacht en dat te middernacht (Hand. 16:25) voegde..

Hier drukt zevenmaal de volmaaktheid uit. De Psalmist wil er mede aanduiden, het duurzame onafgebrokene van zijn blijdschap in God. Hij geniet ene vreugde, die hem noopt, om zijn in God verblijd harte voor dien God uit te storten, terwijl hij een voorsmaak geniet van het eeuwig loven en prijzen, hetwelk in den hemel zal plaats hebben.

Vers 164

164. Ik loof U niet slechts drie- (Psalms 55:18. Daniel 6:10), maar zevenmaal des daags, iedere dag over de rechten Uwer gerechtigheid, daar ik op elke dag steeds meer aanleiding tot zulk een loven verkrijg.

Volgens dit vers bevat het gebedenboek (brevier) in de Katholieke kerk 7 uren van gebed, daar men bij de drie: op het 3de 6de en 9de uur, (8, 12 uur voorm. en 3 nam.) nog het gebed bij het begin van den dag, dat bij het aanbreken van den nacht en dat te middernacht (Hand. 16:25) voegde..

Hier drukt zevenmaal de volmaaktheid uit. De Psalmist wil er mede aanduiden, het duurzame onafgebrokene van zijn blijdschap in God. Hij geniet ene vreugde, die hem noopt, om zijn in God verblijd harte voor dien God uit te storten, terwijl hij een voorsmaak geniet van het eeuwig loven en prijzen, hetwelk in den hemel zal plaats hebben.

Vers 165

165. Die Uwe wet beminnen, hebben groten vrede des gemoeds, die van meer waarde is dan al het goed der wereld, en zij hebben genen aanstoot 1), ten minste niet zo zullen zij struikelen, dat zij niet weer zouden opstaan.

1) De Hebreeën woorden hebben de LXX letterlijk vertaald ouk estin autoiv skandalon, "daar is hun gene ergernis." Door ergernis verstaande iets, dat hen kan kwetsen of beschadigen, of doen vallen op hunnen weg, volgens de drie betekenissen van het woord: een struikelblok, een strik en een voetangel. De mening dezer spreekwijze zal men het best begrijpen door ze te vergelijken met ene van dezelfde soort bijv. 1 John 2:10 "die zijnen broeder liefheeft, blijft in `t licht, kai skandalon en autw ouk estin, en gene ergernis is in hem; het licht, waarin hij blijft zal hem zo behulpzaam wezen overal op zijnen weg, dat hij vrij zal zijn van gevaren, die gelijk staan met strikken, voetangels en struikelblokken, waaraan zij, die in het donker reizen, onderhevig zijn. Bij Johannes zijn de ergernissen de middelen om de ziel te verlokken tot zondigen; "in hem is gene ergernis" betekent: hij is vrij van die verzoekingen, welke anderen zo dikwijls overwinnen. Zo betekent dit hier, dat ze vrij zijn van verzoekingen en strikken, dat is van de zonden, waartoe de verzoeking de mensen brengt, en deze is de veiligheid, die de liefde tot Gods wet een ieder, die ze bezit, verschaft, terwijl niets anders dit kan doen..

Vers 165

165. Die Uwe wet beminnen, hebben groten vrede des gemoeds, die van meer waarde is dan al het goed der wereld, en zij hebben genen aanstoot 1), ten minste niet zo zullen zij struikelen, dat zij niet weer zouden opstaan.

1) De Hebreeën woorden hebben de LXX letterlijk vertaald ouk estin autoiv skandalon, "daar is hun gene ergernis." Door ergernis verstaande iets, dat hen kan kwetsen of beschadigen, of doen vallen op hunnen weg, volgens de drie betekenissen van het woord: een struikelblok, een strik en een voetangel. De mening dezer spreekwijze zal men het best begrijpen door ze te vergelijken met ene van dezelfde soort bijv. 1 John 2:10 "die zijnen broeder liefheeft, blijft in `t licht, kai skandalon en autw ouk estin, en gene ergernis is in hem; het licht, waarin hij blijft zal hem zo behulpzaam wezen overal op zijnen weg, dat hij vrij zal zijn van gevaren, die gelijk staan met strikken, voetangels en struikelblokken, waaraan zij, die in het donker reizen, onderhevig zijn. Bij Johannes zijn de ergernissen de middelen om de ziel te verlokken tot zondigen; "in hem is gene ergernis" betekent: hij is vrij van die verzoekingen, welke anderen zo dikwijls overwinnen. Zo betekent dit hier, dat ze vrij zijn van verzoekingen en strikken, dat is van de zonden, waartoe de verzoeking de mensen brengt, en deze is de veiligheid, die de liefde tot Gods wet een ieder, die ze bezit, verschaft, terwijl niets anders dit kan doen..

Vers 166

166. O HEERE! ik hoop op Uw heil, gelijk de aartsvader Jacob (Genesis 45:18), en doe Uwe geboden, opdat ik Uw heil mede deelachtig worde.

De gelovige hoopt op de vrije genade des Evangelies en gehoorzaamt nauwlettend de bevelen der wet. God heeft deze twee te zamen verbonden, dat niemand ze afzonderlijk stelle. Een goede hoop op "heil" zal het hart dringen en bekrachtigen om de geboden te doen. Hoe levendiger de hoop is, des te meer zal de gehoorzaamheid levendig zijn..

Deze uitspraak, welke in den mond van allen besloten ligt, spreekt de Profeet niet zonder reden meermalen uit, omdat als het ware niets gemakkelijker is, dan God den lof en het ambt toe te kennen van te bewaren, daar Hij bijna geen voorbeeld van een vaste hope in de wereld ontmoet, waar hij met beproevingen langdurig heeft te worstelen. Verder uit de orde der woorden maken wij op, dat wie zich houdt onder de vreze en den ijver van Gods Wet, noodzakelijk allereerst het heil in God zoekt. Want wanneer het geloof op het goede is prijsgegeven of het geduld is uitgestorven en wij her- en derwaarts worden geslingerd, zetten wij de godsvrucht uit de gedachte. Alzo is het een voorname deugd der gelovigen het kruis en den dood te verdragen, wanneer zij zich gewillig Gode onderwerpen, dewijl, indien de hypocrieten met geen tegenspoed hebben te werken, wij zien, dat ook zij recht gestemd zich gevoelen, om God te dienen..

Vers 166

166. O HEERE! ik hoop op Uw heil, gelijk de aartsvader Jacob (Genesis 45:18), en doe Uwe geboden, opdat ik Uw heil mede deelachtig worde.

De gelovige hoopt op de vrije genade des Evangelies en gehoorzaamt nauwlettend de bevelen der wet. God heeft deze twee te zamen verbonden, dat niemand ze afzonderlijk stelle. Een goede hoop op "heil" zal het hart dringen en bekrachtigen om de geboden te doen. Hoe levendiger de hoop is, des te meer zal de gehoorzaamheid levendig zijn..

Deze uitspraak, welke in den mond van allen besloten ligt, spreekt de Profeet niet zonder reden meermalen uit, omdat als het ware niets gemakkelijker is, dan God den lof en het ambt toe te kennen van te bewaren, daar Hij bijna geen voorbeeld van een vaste hope in de wereld ontmoet, waar hij met beproevingen langdurig heeft te worstelen. Verder uit de orde der woorden maken wij op, dat wie zich houdt onder de vreze en den ijver van Gods Wet, noodzakelijk allereerst het heil in God zoekt. Want wanneer het geloof op het goede is prijsgegeven of het geduld is uitgestorven en wij her- en derwaarts worden geslingerd, zetten wij de godsvrucht uit de gedachte. Alzo is het een voorname deugd der gelovigen het kruis en den dood te verdragen, wanneer zij zich gewillig Gode onderwerpen, dewijl, indien de hypocrieten met geen tegenspoed hebben te werken, wij zien, dat ook zij recht gestemd zich gevoelen, om God te dienen..

Vers 167

167. Mijne ziel onderhoudt Uwe getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.

Den kinderen der wereld is Gods woord hard, gestreng en zwaar, maar ons is het de hoogste lust; dit alleen is onze vrees, dat wij door onze ontrouw en traagheid onder de aanvechtingen van den vijand zullen bezwijken..

Tegenover de slaafse vrees der ongelovigen voor de Wet Gods en Zijne getuigenissen, stelt hier de dichter de kinderlijke vreze en liefde. Niet uit vrees voor straf of uit zucht naar loon, niet derhalve uit zelfzucht, maar uit waarachtige, door God zelf gewerkte liefde is het de begeerte zijner ziele, om de geboden Gods te volbrengen.

Vers 167

167. Mijne ziel onderhoudt Uwe getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.

Den kinderen der wereld is Gods woord hard, gestreng en zwaar, maar ons is het de hoogste lust; dit alleen is onze vrees, dat wij door onze ontrouw en traagheid onder de aanvechtingen van den vijand zullen bezwijken..

Tegenover de slaafse vrees der ongelovigen voor de Wet Gods en Zijne getuigenissen, stelt hier de dichter de kinderlijke vreze en liefde. Niet uit vrees voor straf of uit zucht naar loon, niet derhalve uit zelfzucht, maar uit waarachtige, door God zelf gewerkte liefde is het de begeerte zijner ziele, om de geboden Gods te volbrengen.

Vers 168

168. Ik onderhoud Uwe bevelen en Uwe getuigenissen, want al mijne wegen zijn voor U 1), en het zou U dus niet verborgen blijven, wanneer ik in enig opzicht goddeloos tegen U ware geweest (Psalms 18:29). 1) Dit kan zijn ene reden, waarom hij Gods geboden onderhield, omdat Gods oog op al Zijne wegen was. Dit drong hem, om zich in al zijne wegen Gode welbehaaglijk te gedragen, of als een bewijd, dat hij Gods getuigenissen onderhield; want de ganse eis van Gods woord komt uit op Genesis 17:1: Ik ben de Algenoegzame; wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht" (d'Outrein), of, daar deze betuiging zijner godsvrucht, en alle, die hij gedaan had, door zijne vijanden gelasterd werden als voortkomende uit huichelarij, zo beroept hij zich op God, die zijn hart en al zijne wegen kende, of niet alles bij hem waarachtig en oprecht was..

Calvijn zegt: "Hier wijst de Profeet aan, dat hij zich moeite geeft, om niet slechts vrij te zijn van alle schuld en overtreding bij de mensen, maar ook om zijn hart Gode aan te bieden, onbevlekt en zuiver." Het is dus hetzelfde, wat de heilige Apostel Paulus zegt, als hij verklaart, dat het immer zijn geheiligd streven was, om een onbevlekte consciëntie te hebben bij God en de mensen. Hij beroept zich hier op Gods alwetendheid.

169.

Thau.

Psalms 119:169-Psalms 119:176. Het slot van enen zo langen Psalm kan niet anders zijn dan ene korte Summarische verhaling van het geheel. Nogmaals leg ik mijne gezindheid en mijn streven voor Uw aangezicht. O God! ik bid U om onderwijzing in Uw woord en om redding van de vijanden, en beloof U een getrouw vasthouden aan Uw woord en een bestendig leven voor Uwen Naam. Maar daartoe moet Gij mij sterken en Uw schaap zoeken en behouden.

Vers 168

168. Ik onderhoud Uwe bevelen en Uwe getuigenissen, want al mijne wegen zijn voor U 1), en het zou U dus niet verborgen blijven, wanneer ik in enig opzicht goddeloos tegen U ware geweest (Psalms 18:29). 1) Dit kan zijn ene reden, waarom hij Gods geboden onderhield, omdat Gods oog op al Zijne wegen was. Dit drong hem, om zich in al zijne wegen Gode welbehaaglijk te gedragen, of als een bewijd, dat hij Gods getuigenissen onderhield; want de ganse eis van Gods woord komt uit op Genesis 17:1: Ik ben de Algenoegzame; wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht" (d'Outrein), of, daar deze betuiging zijner godsvrucht, en alle, die hij gedaan had, door zijne vijanden gelasterd werden als voortkomende uit huichelarij, zo beroept hij zich op God, die zijn hart en al zijne wegen kende, of niet alles bij hem waarachtig en oprecht was..

Calvijn zegt: "Hier wijst de Profeet aan, dat hij zich moeite geeft, om niet slechts vrij te zijn van alle schuld en overtreding bij de mensen, maar ook om zijn hart Gode aan te bieden, onbevlekt en zuiver." Het is dus hetzelfde, wat de heilige Apostel Paulus zegt, als hij verklaart, dat het immer zijn geheiligd streven was, om een onbevlekte consciëntie te hebben bij God en de mensen. Hij beroept zich hier op Gods alwetendheid.

169.

Thau.

Psalms 119:169-Psalms 119:176. Het slot van enen zo langen Psalm kan niet anders zijn dan ene korte Summarische verhaling van het geheel. Nogmaals leg ik mijne gezindheid en mijn streven voor Uw aangezicht. O God! ik bid U om onderwijzing in Uw woord en om redding van de vijanden, en beloof U een getrouw vasthouden aan Uw woord en een bestendig leven voor Uwen Naam. Maar daartoe moet Gij mij sterken en Uw schaap zoeken en behouden.

Vers 169

169. O HEERE! laat mijn geschrei om bevestiging in gehoorzaamheid aan Uw woord voor Uw aanschijn genaken, laat het tot Uwen genadetroon opklimmen en door U worden verhoord, maak mij verstandig naar Uw woord.

Hij was niet zonder geestelijk verstand, maar hij verlangde meer te weten van zichzelven, meer van zijne noden en zijne zwakheid. meer te weten van God en Christus, en van Christus, Zijn persoon, werk en genade, meer te weten van de onderwijzingen des Woords, en de plichten van den godsdienst..

Vers 169

169. O HEERE! laat mijn geschrei om bevestiging in gehoorzaamheid aan Uw woord voor Uw aanschijn genaken, laat het tot Uwen genadetroon opklimmen en door U worden verhoord, maak mij verstandig naar Uw woord.

Hij was niet zonder geestelijk verstand, maar hij verlangde meer te weten van zichzelven, meer van zijne noden en zijne zwakheid. meer te weten van God en Christus, en van Christus, Zijn persoon, werk en genade, meer te weten van de onderwijzingen des Woords, en de plichten van den godsdienst..

Vers 170

170. Laat mijn smeken, mijn innig en ernstig gebed om bevrijding van lichamelijke en geestelijke vijanden voor Uw aanschijn komen 1); red mij naar Uwe toezegging.

1) Zijne bede, dat deze smeking voor God mocht komen, heeft een diepen zin van onwaardigheid en van heilige vrees, dat zijn gebed ongeschikt zou zijn, om voor God te komen. Geen van onze gebeden zou dan ook tot God kunnen komen, indien Jezus Christus niet onze voorspraak ware..

Deze uitdrukking is ene zinspeling op de smeken verzoekschriften, die verlegene onderdanen opstellen om over te leveren aan een mededogend koning.. De beden behoren bij elkaar, omdat de dichter een vervolgde om des geloofs wille is, en evenzeer bevestiging in het geloof als bevrijding van den innerlijken dwang, die hem aangedaan wordt, nodig heeft..

Vers 170

170. Laat mijn smeken, mijn innig en ernstig gebed om bevrijding van lichamelijke en geestelijke vijanden voor Uw aanschijn komen 1); red mij naar Uwe toezegging.

1) Zijne bede, dat deze smeking voor God mocht komen, heeft een diepen zin van onwaardigheid en van heilige vrees, dat zijn gebed ongeschikt zou zijn, om voor God te komen. Geen van onze gebeden zou dan ook tot God kunnen komen, indien Jezus Christus niet onze voorspraak ware..

Deze uitdrukking is ene zinspeling op de smeken verzoekschriften, die verlegene onderdanen opstellen om over te leveren aan een mededogend koning.. De beden behoren bij elkaar, omdat de dichter een vervolgde om des geloofs wille is, en evenzeer bevestiging in het geloof als bevrijding van den innerlijken dwang, die hem aangedaan wordt, nodig heeft..

Vers 171

171. Mijne lippen zullen Uwen lof overvloedig uitstorten, moeten dauwen van lofprijzing, als Gij mij Uwe inzettingen zult geleerd hebben, gelijk ik U meermalen geleerd heb (Psalms 119:135).

Als de Heere Jezus ons het levend water gegeven heeft, zo wordt er in ons ene fontein van levend water, springende tot in het eeuwige leven.

Jezus' discipelen kunnen niet zwijgen van `t geen hun handen getast hebben van het woord des levens..

Vers 171

171. Mijne lippen zullen Uwen lof overvloedig uitstorten, moeten dauwen van lofprijzing, als Gij mij Uwe inzettingen zult geleerd hebben, gelijk ik U meermalen geleerd heb (Psalms 119:135).

Als de Heere Jezus ons het levend water gegeven heeft, zo wordt er in ons ene fontein van levend water, springende tot in het eeuwige leven.

Jezus' discipelen kunnen niet zwijgen van `t geen hun handen getast hebben van het woord des levens..

Vers 172

172. Mijne tong zal spraak houden van Uwe rede (Proverbs 6:22) 1), want al Uwe geboden zijn rechtvaardigheid.

Of, indien mijn mond zich opendoet, zo zal dat zijn, om Uwe rede te vermelden. De Psalmist zegt hier dus, dat hij uit ware dankbaarheid den lof des Heeren zal verkondigen. Maar dewijl hij weet, dat hij van zich zelven dit voornemen niet kan ten uitvoer brengen, smeekt hij in het volgende vers, om de hulpe van de macht Gods. Ook hij weet het, dat wat bij den mens onmogelijk is, mogelijk is bij God.

Vers 172

172. Mijne tong zal spraak houden van Uwe rede (Proverbs 6:22) 1), want al Uwe geboden zijn rechtvaardigheid.

Of, indien mijn mond zich opendoet, zo zal dat zijn, om Uwe rede te vermelden. De Psalmist zegt hier dus, dat hij uit ware dankbaarheid den lof des Heeren zal verkondigen. Maar dewijl hij weet, dat hij van zich zelven dit voornemen niet kan ten uitvoer brengen, smeekt hij in het volgende vers, om de hulpe van de macht Gods. Ook hij weet het, dat wat bij den mens onmogelijk is, mogelijk is bij God.

Vers 173

173. Laat Uwe hand 1), mij te hulp komen, want ik heb Uwe bevelen verkoren.

1) Hij bevindt zijne eigene hand niet voldoende en geen schepsel kan hem ene helpende hand tot enige zaak verlenen; daarom ziet hij op tot God in hope, dat de hand, die hem gemaakt heeft, hem zou helpen. Al onze hulpe moet van Gods hand verwacht worden, van Zijne macht en van Zijne goedheid..

Vers 173

173. Laat Uwe hand 1), mij te hulp komen, want ik heb Uwe bevelen verkoren.

1) Hij bevindt zijne eigene hand niet voldoende en geen schepsel kan hem ene helpende hand tot enige zaak verlenen; daarom ziet hij op tot God in hope, dat de hand, die hem gemaakt heeft, hem zou helpen. Al onze hulpe moet van Gods hand verwacht worden, van Zijne macht en van Zijne goedheid..

Vers 174

174. O HEERE! ik verlang naar Uw heil 1), en Uwe wet, die zulke heerlijke beloften bevat, is al mijne vermaking.

1) Ik verlang naar verlossing uit mijne tegenwoordige ellenden en verlegenheden, om U met meer vrijheid te kunnen dienen en Uwen naam openlijker en plechtiger te kunnen verheerlijken, of, naar ene volkemene bevrijding, niet alleen van uitwendige verdrukkingen, maar ook van al mijne zonden, van dofheid en dodigheid in Uwen dienst, dan alle neigingen en verlokkingen tot afval en goddeloosheid en van mijne andere verdorvenheden, waartegen de dichter op verscheidene plaatsen van dezen Psalm bidt, en dat Gij mij eindelijk wilt schenken de kroon der heerlijkheid in Uw koninkrijk..

Vers 174

174. O HEERE! ik verlang naar Uw heil 1), en Uwe wet, die zulke heerlijke beloften bevat, is al mijne vermaking.

1) Ik verlang naar verlossing uit mijne tegenwoordige ellenden en verlegenheden, om U met meer vrijheid te kunnen dienen en Uwen naam openlijker en plechtiger te kunnen verheerlijken, of, naar ene volkemene bevrijding, niet alleen van uitwendige verdrukkingen, maar ook van al mijne zonden, van dofheid en dodigheid in Uwen dienst, dan alle neigingen en verlokkingen tot afval en goddeloosheid en van mijne andere verdorvenheden, waartegen de dichter op verscheidene plaatsen van dezen Psalm bidt, en dat Gij mij eindelijk wilt schenken de kroon der heerlijkheid in Uw koninkrijk..

Vers 175

175. Laat mijne ziel leven, en zij zal U loven 1), en laat Uwe rechten mij helpen.

1) De dichter vraagt hier om nieuw leven, zucht naar verlossing uit deze boze wereld, waar het leven zijner ziele gevaar loopt. Hij vraagt nieuw leven, om God, zijn God, te verheerlijken. Hij weet het, dat hij niet alleen op tijdelijk, maar ook op geestelijk gebied geheel en al afhangt van zijn God, en dat alleen, waar Hij leven schenkt aan de ziele, er ook verheuging des harten en des aangezichts is.

Vers 175

175. Laat mijne ziel leven, en zij zal U loven 1), en laat Uwe rechten mij helpen.

1) De dichter vraagt hier om nieuw leven, zucht naar verlossing uit deze boze wereld, waar het leven zijner ziele gevaar loopt. Hij vraagt nieuw leven, om God, zijn God, te verheerlijken. Hij weet het, dat hij niet alleen op tijdelijk, maar ook op geestelijk gebied geheel en al afhangt van zijn God, en dat alleen, waar Hij leven schenkt aan de ziele, er ook verheuging des harten en des aangezichts is.

Vers 176

176. Ik heb gedwaald als een verloren schaap, 1) dat overal vervolgd, geen rust, en geen veilige wijkplaats kon verkrijgen; zoek Uwen knecht, want Uwe geboden heb ik niet vergeten 2).

1) Hij belijdt hier niet, dat hij zwaar gezondigd heeft, zoals sommigen vastelijk menen, alsof hij in de strikken van Satan was gebonden geweest, dewijl dit strijdt met het tweede lid, waar hij zegt, dat hij van de Wet Gods niets heeft vergeten. En bespottelijk is de oplossing, dat hij een dwalend schaap was geweest, v r den tijd zij er roeping en daarna aan ware godsvrucht was overgegeven, of van het dwalen was teruggehouden door enige vrome aandoeningen, om niet geheel de vreze Gods af te schudden dewijl het zeker is, dat in beide delen van het vers dezelfde tijd gebruikt wordt. Daarom is het beter het alzo op te vatten, dat de Profeet bij wijze van tegenstelling spreekt. Ofschoon hij gedwaald had als een verloren schaap, dat hij nochthans niet er toe was gebracht om de Wet te vergeten. gedwaald te hebben zegt hij, naar mijn oordeel, in den zin, dat hij door het geweld en de macht der vijanden besprongen, bevende her- en derwaarts zich had begeven, om een schuilhoek machtig te worden. Dat hij echter, wanneer hij vluchtte en nagejaagd werd, nooit echter van de Wet Gods was geweken Dat, waar de wolven hem overal najagen, hij van God smeekt gered te worden, om hem een veilige en stille rustplaats te schenken, opdat aan het zwerven eindelijk een einde moge komen..

Zoals Calvijn zeer juist opmerkt, bidt de dichter hier dat God hem moge zoeken, hem beveiligen, hem uitkomst geven, hem stellen in een hoog vertrek. Door onze Psalmberijmers is het denkbeeld in den tekst gebracht, dat de dichter hier spreekt van een dwalen op geestelijk gebied, maar dit staat hier niet. Integendeel, hij mag het belijdend uitspreken voor zijn God, dat hij Gods geboden niet heeft vergeten.

Onze Kanttekenaars zeggen dan ook: "Alsof hij zei: "ik heb een tijdlang niet geweten, waarheen ik mij keren of wenden zou, te weten, toen mij mijne vijanden zo zwaarlijk vervolgden." Van "wettenschenden" is hier in het geheel geen sprake.

2) Uit uwe verhouding tot Gods woord kunt gij verklaring verkrijgen omtrent de stemming van uw hart, de richting van uwen geest en den aard van uwen wandel..

Een Christen is in het worden, niet in het geworden zijn, het leven is niet ene vroomheid, maar een vroom worden, niet ene gezondheid, maar een gezond worden, niet ene rust, maar ene beoefening; wij zijn het nog niet, maar wij worden het; het is nog niet gedaan en geschied, maar het is in gang; het is niet het einde, maar de weg..

Zoek mij, dat is: vind mij, want God zoekt nooit te vergeefs. Bekeer mij en ik zal bekeerd zijn..

Mijne is het dwalen en het verloren zijn, Uwe is het zoeken en het vinden en het behouden.. Er is geen gedeelte der Heilige Schriften, waar de natuur en de openbaringen van ware en oprechte godsvrucht zo menigvuldig en ernstig aangedrongen en voorgesteld worden als in dezen Psalm. De Psalmist ontvouwt zijn doel in de eerste verzen van den Psalm, houdt dit steeds in het oog en vervolgt het tot het einde. Het uitstekende van heiligmaking is voorgesteld als het onmiddellijke voorwerp van geesteljken smaak en liefde. Gods wet, die grote uitdrukking en het uitvloeisel van de heiligheid van Gods natuur, en het voorschrift van heiligheid voor het schepsel is overal voorgesteld als het grote voorwerp van de liefde, de blijdschap en het vreugdebedrijf van hem, die Gods bevelen prijst boven goud, ja boven het fijnste goud en voor wien zij zoeter zij dan honing en dan honingzeem.

Laat deze Psalm een toetsteen zijn, om onze harten en ons leven te beproeven. Laat ons gedurig onderzoeken: worden deze liefelijke toestanden en heilige oefeningen van geloof, liefde, hoop, ootmoed, geduld en ijver in onze zielen gevonden? Maken onze harten, gereinigd door het bloed van Christus, deze overdenkingen, gebeden, voornemens en belijdenissen tot hun eigene? Is, de woord de enige standaard van ons geloof, en de wet van onzen wandel? Is het `t kanaal, dat volheid van genade en vertroostingen in Christus tot onze harten voert? Is het de onderwijzer, de raadgever, de levenwekker, de medicijn, de wapenrusting, de schat, de rijkdom, de troost, de wachter, de vreugde, het alles van onze zielen? Ontvangen wij het als woorden van God tot ons? Gebruiken wij het als pleitgronden bij God voor hetgeen wij nodig hebben? Gelukkig zijn zij, die in zulke liefelijke beoefeningen leven!

Vers 176

176. Ik heb gedwaald als een verloren schaap, 1) dat overal vervolgd, geen rust, en geen veilige wijkplaats kon verkrijgen; zoek Uwen knecht, want Uwe geboden heb ik niet vergeten 2).

1) Hij belijdt hier niet, dat hij zwaar gezondigd heeft, zoals sommigen vastelijk menen, alsof hij in de strikken van Satan was gebonden geweest, dewijl dit strijdt met het tweede lid, waar hij zegt, dat hij van de Wet Gods niets heeft vergeten. En bespottelijk is de oplossing, dat hij een dwalend schaap was geweest, v r den tijd zij er roeping en daarna aan ware godsvrucht was overgegeven, of van het dwalen was teruggehouden door enige vrome aandoeningen, om niet geheel de vreze Gods af te schudden dewijl het zeker is, dat in beide delen van het vers dezelfde tijd gebruikt wordt. Daarom is het beter het alzo op te vatten, dat de Profeet bij wijze van tegenstelling spreekt. Ofschoon hij gedwaald had als een verloren schaap, dat hij nochthans niet er toe was gebracht om de Wet te vergeten. gedwaald te hebben zegt hij, naar mijn oordeel, in den zin, dat hij door het geweld en de macht der vijanden besprongen, bevende her- en derwaarts zich had begeven, om een schuilhoek machtig te worden. Dat hij echter, wanneer hij vluchtte en nagejaagd werd, nooit echter van de Wet Gods was geweken Dat, waar de wolven hem overal najagen, hij van God smeekt gered te worden, om hem een veilige en stille rustplaats te schenken, opdat aan het zwerven eindelijk een einde moge komen..

Zoals Calvijn zeer juist opmerkt, bidt de dichter hier dat God hem moge zoeken, hem beveiligen, hem uitkomst geven, hem stellen in een hoog vertrek. Door onze Psalmberijmers is het denkbeeld in den tekst gebracht, dat de dichter hier spreekt van een dwalen op geestelijk gebied, maar dit staat hier niet. Integendeel, hij mag het belijdend uitspreken voor zijn God, dat hij Gods geboden niet heeft vergeten.

Onze Kanttekenaars zeggen dan ook: "Alsof hij zei: "ik heb een tijdlang niet geweten, waarheen ik mij keren of wenden zou, te weten, toen mij mijne vijanden zo zwaarlijk vervolgden." Van "wettenschenden" is hier in het geheel geen sprake.

2) Uit uwe verhouding tot Gods woord kunt gij verklaring verkrijgen omtrent de stemming van uw hart, de richting van uwen geest en den aard van uwen wandel..

Een Christen is in het worden, niet in het geworden zijn, het leven is niet ene vroomheid, maar een vroom worden, niet ene gezondheid, maar een gezond worden, niet ene rust, maar ene beoefening; wij zijn het nog niet, maar wij worden het; het is nog niet gedaan en geschied, maar het is in gang; het is niet het einde, maar de weg..

Zoek mij, dat is: vind mij, want God zoekt nooit te vergeefs. Bekeer mij en ik zal bekeerd zijn..

Mijne is het dwalen en het verloren zijn, Uwe is het zoeken en het vinden en het behouden.. Er is geen gedeelte der Heilige Schriften, waar de natuur en de openbaringen van ware en oprechte godsvrucht zo menigvuldig en ernstig aangedrongen en voorgesteld worden als in dezen Psalm. De Psalmist ontvouwt zijn doel in de eerste verzen van den Psalm, houdt dit steeds in het oog en vervolgt het tot het einde. Het uitstekende van heiligmaking is voorgesteld als het onmiddellijke voorwerp van geesteljken smaak en liefde. Gods wet, die grote uitdrukking en het uitvloeisel van de heiligheid van Gods natuur, en het voorschrift van heiligheid voor het schepsel is overal voorgesteld als het grote voorwerp van de liefde, de blijdschap en het vreugdebedrijf van hem, die Gods bevelen prijst boven goud, ja boven het fijnste goud en voor wien zij zoeter zij dan honing en dan honingzeem.

Laat deze Psalm een toetsteen zijn, om onze harten en ons leven te beproeven. Laat ons gedurig onderzoeken: worden deze liefelijke toestanden en heilige oefeningen van geloof, liefde, hoop, ootmoed, geduld en ijver in onze zielen gevonden? Maken onze harten, gereinigd door het bloed van Christus, deze overdenkingen, gebeden, voornemens en belijdenissen tot hun eigene? Is, de woord de enige standaard van ons geloof, en de wet van onzen wandel? Is het `t kanaal, dat volheid van genade en vertroostingen in Christus tot onze harten voert? Is het de onderwijzer, de raadgever, de levenwekker, de medicijn, de wapenrusting, de schat, de rijkdom, de troost, de wachter, de vreugde, het alles van onze zielen? Ontvangen wij het als woorden van God tot ons? Gebruiken wij het als pleitgronden bij God voor hetgeen wij nodig hebben? Gelukkig zijn zij, die in zulke liefelijke beoefeningen leven!

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 119". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-119.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile