Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 116

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 116

PSALM 116.

HOE MEN ZICH ONDER HET KRUIS VERTROOSTEN EN GEDRAGEN MOET.

Ware het Boek der Psalmen naar de geschiedkundige opvolging der gebeurtenissen gerangschikt, zo zou op deze plaats Psalms 118:1 staan; maar even als Psalms 107:1, 108 van den Psalmen 111, 112, die wat den tijd betreft op hen volgen, door de beide Messiaanse Psalmen van David, 109, 110, gescheiden worden, zo zijn ook Psalms 115:1, 118 door twee liederen gescheiden, die wel is waar niet van David zijn, maar eerst tot den tijd na de voltooiing van den tweeden tempel behoren; zij dragen eveneens een Messiaanse karakter, en wel zo, dat Psalms 116:1 overeenkomt met Psalms 109:1, en Psalms 117:1 met Psalms 110:1. Het in de eerste plaats voor ons liggende lied is, gelijk Delitzsch opmerkt, niet ene bede met hoopvol uitzicht gelijk Psalms 115:1, maar een danklied met duidelijke herinnering aan pas doorgestaan doodsgevaar, en niet gelijk Psalms 115:1, uit den mond der gemeente, maar van een bijzonder persoon, die zich van de gemeente onderscheidt. Kunnen wij nu met Vaihinger instemmen, dat Psalms 115:1 misschien Jozua, den hogepriester, tot maker heeft, niet daarin zijn wij het met hem eens, dat Psalms 116:1 aan Zerubbabel zou zijn toe te schrijven. Wij noemen hier integendeel Ezra, en wijzen aan het lied zijne geschiedkundige plaats aan bij Ezra 8:31-Ezra 8:35, waar Ezra met de onder zijne leiding teruggekeerden, een groot brandoffer in den tempel aan den Heere brengt.

I. Psalms 116:1-Psalms 116:4. Nadat de heilige zanger op ene merkwaardige gebedsverhoring heeft gewezen, dat hij ondervonden heeft, en die hem het gebed aanstonds tot ene lievelingszaak heeft gemaakt, verplaatst hij ons in dien toestand vol groten angst en doodsgevaar in welke hij de naam des Heeren aanriep; hij doet dat in uitdrukkingen, die aan Psalms 28:5, herinneren, gelijk dan ook in David den zanger voor den geest staat.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 116

PSALM 116.

HOE MEN ZICH ONDER HET KRUIS VERTROOSTEN EN GEDRAGEN MOET.

Ware het Boek der Psalmen naar de geschiedkundige opvolging der gebeurtenissen gerangschikt, zo zou op deze plaats Psalms 118:1 staan; maar even als Psalms 107:1, 108 van den Psalmen 111, 112, die wat den tijd betreft op hen volgen, door de beide Messiaanse Psalmen van David, 109, 110, gescheiden worden, zo zijn ook Psalms 115:1, 118 door twee liederen gescheiden, die wel is waar niet van David zijn, maar eerst tot den tijd na de voltooiing van den tweeden tempel behoren; zij dragen eveneens een Messiaanse karakter, en wel zo, dat Psalms 116:1 overeenkomt met Psalms 109:1, en Psalms 117:1 met Psalms 110:1. Het in de eerste plaats voor ons liggende lied is, gelijk Delitzsch opmerkt, niet ene bede met hoopvol uitzicht gelijk Psalms 115:1, maar een danklied met duidelijke herinnering aan pas doorgestaan doodsgevaar, en niet gelijk Psalms 115:1, uit den mond der gemeente, maar van een bijzonder persoon, die zich van de gemeente onderscheidt. Kunnen wij nu met Vaihinger instemmen, dat Psalms 115:1 misschien Jozua, den hogepriester, tot maker heeft, niet daarin zijn wij het met hem eens, dat Psalms 116:1 aan Zerubbabel zou zijn toe te schrijven. Wij noemen hier integendeel Ezra, en wijzen aan het lied zijne geschiedkundige plaats aan bij Ezra 8:31-Ezra 8:35, waar Ezra met de onder zijne leiding teruggekeerden, een groot brandoffer in den tempel aan den Heere brengt.

I. Psalms 116:1-Psalms 116:4. Nadat de heilige zanger op ene merkwaardige gebedsverhoring heeft gewezen, dat hij ondervonden heeft, en die hem het gebed aanstonds tot ene lievelingszaak heeft gemaakt, verplaatst hij ons in dien toestand vol groten angst en doodsgevaar in welke hij de naam des Heeren aanriep; hij doet dat in uitdrukkingen, die aan Psalms 28:5, herinneren, gelijk dan ook in David den zanger voor den geest staat.

Vers 1

1. 1) Ik heb den Heere lief 2), want de HEERE hoort mijne stem, mijne smekingen. Door de betoningen der liefde Gods is het mij mogelijk geworden het grootste en voornaamste gebod in de wet (Deuteronomy 6:5): gij zult liefhebben den Heere, uwen God, te vervullen. 1) De dichter van dit diep gevoelige danklied wordt niet genoemd. Wij zouden hem het liefst Hizkia noemen, den door den Heere zo wonderbaar genezen koning van Juda. Maar er zijn enkele woordvormen in dit lied, die aan lateren tijd, aan den tijd der wederkering uit Babel doen denken. Maar het zegt weinig, dat wij den dichter niet kennen. Zo enige Psalm, dan is deze de vrucht des Heiligen Geestes, aan wien dezelfde Geest in het hart van alle gelovigen van alle eeuwen luide getuigenis geeft..

2) Ik heb lief. Ziedaar de grondtoon van geheel dezen Psalm. Het is een uitdrukking der zaligste en tederste liefde. Hij noemt niet eens het voorwerp zijner liefde, zo innig n gevoelt hij zich met Jehova, die hem uit allen nood en dood verlost heeft. Zijn volle hart stort hij dan ook in deze eerste woorden uit, en wat nu volgt moet dienen, om te verklaren en uiteen te zetten, waarom zijn hart zo overstelpend vol van liefde tot zijn Verbonds-God is.

Vers 1

1. 1) Ik heb den Heere lief 2), want de HEERE hoort mijne stem, mijne smekingen. Door de betoningen der liefde Gods is het mij mogelijk geworden het grootste en voornaamste gebod in de wet (Deuteronomy 6:5): gij zult liefhebben den Heere, uwen God, te vervullen. 1) De dichter van dit diep gevoelige danklied wordt niet genoemd. Wij zouden hem het liefst Hizkia noemen, den door den Heere zo wonderbaar genezen koning van Juda. Maar er zijn enkele woordvormen in dit lied, die aan lateren tijd, aan den tijd der wederkering uit Babel doen denken. Maar het zegt weinig, dat wij den dichter niet kennen. Zo enige Psalm, dan is deze de vrucht des Heiligen Geestes, aan wien dezelfde Geest in het hart van alle gelovigen van alle eeuwen luide getuigenis geeft..

2) Ik heb lief. Ziedaar de grondtoon van geheel dezen Psalm. Het is een uitdrukking der zaligste en tederste liefde. Hij noemt niet eens het voorwerp zijner liefde, zo innig n gevoelt hij zich met Jehova, die hem uit allen nood en dood verlost heeft. Zijn volle hart stort hij dan ook in deze eerste woorden uit, en wat nu volgt moet dienen, om te verklaren en uiteen te zetten, waarom zijn hart zo overstelpend vol van liefde tot zijn Verbonds-God is.

Vers 2

2. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies 1) zal ik Hem in mijne dagen 2), mijn leven lang aanroepen.

1) Alle ervaringen van Gods goedheid oefenen op ons ene aantrekkingskracht uit, die naar gemeenschap met Hem dringt, en dit is in dubbele mate van gebedsverhoring waar, omdat zij in het geestelijke leven ene zo veel betekenende plaats innemen. Het gebedsleven is de respiratie (het ademhalen) van het geestelijk leven, en waar dit ophoudt, daar houdt ook het geestelijk leven zelf op..

2) De Wette, Moll, de Engelse Bijbelverklaring enz. houden de betekenis "mijn leven lang" voor de ware; in dien zin komt het woord meermalen voor, als: 2 Kings 20:19. Isaiah 39:8. Vergelijk Job 27:6. Niet alleen dus in bange dagen, maar ook in dagen van voorspoed zal de dichter den Heere aanroepen, Hem smeken, wanneer hij in nood verkeert en Hem prijzen, als hij in voorspoed mag wandelen-

Vers 2

2. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies 1) zal ik Hem in mijne dagen 2), mijn leven lang aanroepen.

1) Alle ervaringen van Gods goedheid oefenen op ons ene aantrekkingskracht uit, die naar gemeenschap met Hem dringt, en dit is in dubbele mate van gebedsverhoring waar, omdat zij in het geestelijke leven ene zo veel betekenende plaats innemen. Het gebedsleven is de respiratie (het ademhalen) van het geestelijk leven, en waar dit ophoudt, daar houdt ook het geestelijk leven zelf op..

2) De Wette, Moll, de Engelse Bijbelverklaring enz. houden de betekenis "mijn leven lang" voor de ware; in dien zin komt het woord meermalen voor, als: 2 Kings 20:19. Isaiah 39:8. Vergelijk Job 27:6. Niet alleen dus in bange dagen, maar ook in dagen van voorspoed zal de dichter den Heere aanroepen, Hem smeken, wanneer hij in nood verkeert en Hem prijzen, als hij in voorspoed mag wandelen-

Vers 3

3. De a) banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.

a) 2 Samuel 22:5.

Poole tekent bij "banden des doods" aan: "gevaarlijke en dodelijke benauwdheden, zo verschrikkelijk als de dood zelf," en bij "angsten der hel": "hetzij dodelijke smarten, of zulke angsten en verschrikkingen, gelijk stervende lieden in zich gewaar worden." Het is niet noodzakelijk, om hier aan lichamelijke krankheden te denken. Het kunnen ook gevaren zijn, die hij van vijanden had te doorstaan, en die hem dodelijken angst en verschrikkingen hadden doen lijden.

Vers 3

3. De a) banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.

a) 2 Samuel 22:5.

Poole tekent bij "banden des doods" aan: "gevaarlijke en dodelijke benauwdheden, zo verschrikkelijk als de dood zelf," en bij "angsten der hel": "hetzij dodelijke smarten, of zulke angsten en verschrikkingen, gelijk stervende lieden in zich gewaar worden." Het is niet noodzakelijk, om hier aan lichamelijke krankheden te denken. Het kunnen ook gevaren zijn, die hij van vijanden had te doorstaan, en die hem dodelijken angst en verschrikkingen hadden doen lijden.

Vers 4

4. Maar ik riep den naam des HEEREN aan, zeggende: Och, HEERE! bevrijd mijne ziel 1).

1) Waar nieuwe zorgen voor zijne ziele en hij van alle menselijke hulp ontbloot ter neerlag, geloofde hij in de hulp Zijns Gods en riep den naam des Heeren aan. `s Heeren naam aanroepen, zegt ons iets meer dan den Heere aanroepen. Zijn Naam is de heerlijke openbaring Zijns Wezens, zoals Hij zich in de geschiedenis van Zijn volk ontdekt en bewezen heeft in al Zijne deugden en eigenschappen..

5.

II. Psalms 116:5-Psalms 116:9. Aan het slot van het vorige gedeelte was de heilige zanger met de schildering van zijnen nood tot de bede gekomen, welke hij tot den Heere gericht had, zonder bepaald aan de Goddelijke verhoring te denken en ook deze een weinig nader te beschrijven; in plaats daarvan gaat hij over tot een dankbaar erkennen van algemene waarheden, welke de ondervondene gebedsverhoring bij hem tot levendig bewustzijn heeft doen worden; hij roept, terugziende op de genade die hij ervoer en met het oog op het ontvangene goed, zijne ziel op, die zolang door angst en zorgen was rondgeslingerd, om tot vrede in God terug te keren; hij spreekt, terwijl hij zich nogmaals de Goddelijke redding vertegenwoordigt, de gevolgen daarvan uit: Vrij en welgemoed, met zijnen Redder altijd voor ogen, mag hij in het uitgestrekte, onafzienbare land der levenden wandelen.

Vers 4

4. Maar ik riep den naam des HEEREN aan, zeggende: Och, HEERE! bevrijd mijne ziel 1).

1) Waar nieuwe zorgen voor zijne ziele en hij van alle menselijke hulp ontbloot ter neerlag, geloofde hij in de hulp Zijns Gods en riep den naam des Heeren aan. `s Heeren naam aanroepen, zegt ons iets meer dan den Heere aanroepen. Zijn Naam is de heerlijke openbaring Zijns Wezens, zoals Hij zich in de geschiedenis van Zijn volk ontdekt en bewezen heeft in al Zijne deugden en eigenschappen..

5.

II. Psalms 116:5-Psalms 116:9. Aan het slot van het vorige gedeelte was de heilige zanger met de schildering van zijnen nood tot de bede gekomen, welke hij tot den Heere gericht had, zonder bepaald aan de Goddelijke verhoring te denken en ook deze een weinig nader te beschrijven; in plaats daarvan gaat hij over tot een dankbaar erkennen van algemene waarheden, welke de ondervondene gebedsverhoring bij hem tot levendig bewustzijn heeft doen worden; hij roept, terugziende op de genade die hij ervoer en met het oog op het ontvangene goed, zijne ziel op, die zolang door angst en zorgen was rondgeslingerd, om tot vrede in God terug te keren; hij spreekt, terwijl hij zich nogmaals de Goddelijke redding vertegenwoordigt, de gevolgen daarvan uit: Vrij en welgemoed, met zijnen Redder altijd voor ogen, mag hij in het uitgestrekte, onafzienbare land der levenden wandelen.

Vers 5

5. De HEERE is genadig en rechtvaardig 1), en onze God is ontfermende (Psalms 112:4. Exodus 34:6).

1) Gods Genade en Zijne rechtvaardigheid verbindt hier de dichter. God heeft hem Zijne Genade bewezen, en zijne vijanden door Zijn onkreukbare rechtvaardigheid met Zijne oordelen getroffen. Daarom heeft Hij ook met hem gehandeld in den weg van rechtvaardige genade. Dit is een grote troost voor alle degenen, die in geestelijke ellende verkeren. Want toch als ook deze niet alleen de genade, maar ook het recht Gods, zoals die beiden in Christus zijn geopenbaard en verheerlijkt, waarlijk mogen aanschouwen, dan zijn zij gered, dan kunnen zij rusten op het volbrachte zoenwerk van Golgotha.

Vers 5

5. De HEERE is genadig en rechtvaardig 1), en onze God is ontfermende (Psalms 112:4. Exodus 34:6).

1) Gods Genade en Zijne rechtvaardigheid verbindt hier de dichter. God heeft hem Zijne Genade bewezen, en zijne vijanden door Zijn onkreukbare rechtvaardigheid met Zijne oordelen getroffen. Daarom heeft Hij ook met hem gehandeld in den weg van rechtvaardige genade. Dit is een grote troost voor alle degenen, die in geestelijke ellende verkeren. Want toch als ook deze niet alleen de genade, maar ook het recht Gods, zoals die beiden in Christus zijn geopenbaard en verheerlijkt, waarlijk mogen aanschouwen, dan zijn zij gered, dan kunnen zij rusten op het volbrachte zoenwerk van Golgotha.

Vers 6

6. De HEERE bewaart de eenvoudigen, die zonder eigen wil en gedachte te volgen, zich geheel aan Zijne genade, gerechtigheid en barmhartigheid overgeven (Ezra 8:22); ik was uitgeteerd, geheel en al zonder kracht, doch Hij heeft mij verlost (2 Corinthians 12:9).

Vers 6

6. De HEERE bewaart de eenvoudigen, die zonder eigen wil en gedachte te volgen, zich geheel aan Zijne genade, gerechtigheid en barmhartigheid overgeven (Ezra 8:22); ik was uitgeteerd, geheel en al zonder kracht, doch Hij heeft mij verlost (2 Corinthians 12:9).

Vers 7

7. Mijne ziele! keer weer tot uwe rust 1), nadat gij, zolang gij in jammer en nood waart, zo vol onrust en zorg geweest zijt (Psalms 42:6, Psalms 42:12); want de a) HEERE heeft aan u welgedaan2), daarin zult gij u verheugen.

a) Psalms 13:6.

1) In het Hebreeën ykyxwnml (Limnoechajki). Eig. tot uwe volkomene ruste, dewijl het woord in het meervoud staat. Een volkomene rust, zoals ze alleen in God wordt gevonden. De dichter wil zeggen, dat er geen reden is, om langer onrustig te zijn dat er zo wel voor het tijdelijke als het geestelijk leven bij den Heere God voor alle Zijne kinderen rust, overvloedige, volkomene ruste is te vinden. 2) Zo geef u dan geheel over aan het genot van den u toegedeelden vrede! Deze aansporing is te noodzakelijker omdat de verschrikkingen van het ongeluk ook nog op een beteren tijd invloed uitoefenen..

Vers 7

7. Mijne ziele! keer weer tot uwe rust 1), nadat gij, zolang gij in jammer en nood waart, zo vol onrust en zorg geweest zijt (Psalms 42:6, Psalms 42:12); want de a) HEERE heeft aan u welgedaan2), daarin zult gij u verheugen.

a) Psalms 13:6.

1) In het Hebreeën ykyxwnml (Limnoechajki). Eig. tot uwe volkomene ruste, dewijl het woord in het meervoud staat. Een volkomene rust, zoals ze alleen in God wordt gevonden. De dichter wil zeggen, dat er geen reden is, om langer onrustig te zijn dat er zo wel voor het tijdelijke als het geestelijk leven bij den Heere God voor alle Zijne kinderen rust, overvloedige, volkomene ruste is te vinden. 2) Zo geef u dan geheel over aan het genot van den u toegedeelden vrede! Deze aansporing is te noodzakelijker omdat de verschrikkingen van het ongeluk ook nog op een beteren tijd invloed uitoefenen..

Vers 8

8. Want Gij, HEERE Heere! wiens naam ik in mijnen doodsnood aanriep (Psalms 116:4), hebt mijne ziele, mij gered van den dood, mijne ogen van tranen, mijnen voet van aanstoot, van uitglijden, zodat mijn oog nu niet meer behoeft te wenen, en mijn voet nu weer vaste treden kan doen.

Vers 8

8. Want Gij, HEERE Heere! wiens naam ik in mijnen doodsnood aanriep (Psalms 116:4), hebt mijne ziele, mij gered van den dood, mijne ogen van tranen, mijnen voet van aanstoot, van uitglijden, zodat mijn oog nu niet meer behoeft te wenen, en mijn voet nu weer vaste treden kan doen.

Vers 9

9. 1) Ik zal voortaan wandelen voor het aangezicht 2) des HEEREN, in de landen der levenden (Psalms 56:14; Psalms 27:13).

1) Er is hier een omgekeerde opeenvolging van woorden, dewijl naar onze gewoonte van spreken liever eerst had moeten gezegd worden: Hij heeft mijne voeten voor vallen bevrijd, mijne ogen van tranen, ja, Hij heeft mijne ziele van den dood gered, dewijl wij gewoon zijn, om wat het voornaamste is, het laatst te noemen. Maar bij de Hebreeërs is deze opeenvolging van woorden volstrekt niet ongerijmd, wat dan ook zo moet verklaard worden. Niet slechts heeft God mij van den nabijzijnden dood gered, maar Hij heeft nog genadiger met mij gehandeld, mijne treurigheid verdrijvende en tot mij Zijne hand uitstekende, opdat ik niet zou omkomen; want het was een vermenigvuldiging van de genade Gods, dat Hij den bijna ontzielde tot het leven terugbracht..

De Septuaginta heeft van dezen Psalm twee Hallelujah-psalmen gemaakt en laat dan de eerste bij dit vers eindigen. Psalms 114:1, 115 heeft zij tot n gemaakt.

2) Uit Genesis 17:1 blijkt duidelijk dat "wandelen voor Gods aangezicht" ene geestelijke betekenis heeft, evenals "wandelen met God."

Ene ware erkentenis van Gods genade doet ons niet alleen rust vinden in Hem, maar maakt, dat Zijne genade bij ons blijft. Het vermeerdert de lieflijkheid van elke vertroosting, het reinigt haren aard en verlengt haren duur. Indien de gelovige vrede kan hebben in enige zaak op een afstand van God, zo is dat een slecht teken. Maar wanneer de Heere hem vrede heeft gegeven, wanneer hij bewijzen van onderscheidende liefde gezien heeft in Zijne weldaden, wanneer hij troost ondervonden heeft onder lijden en gemeenschap met God, zal dit hem niet stemmen om te rusten in God, om dien gelukkigen toestand aan te kweken en de voortduring er van te verlangen? Alle dingen zijn elders ijdel, maar daar is volkomene voldoening..

Voor het aangezicht des Heeren wandelen wil zeggen, verkeren onder de trouwe zorg en hoede Gods. De dichter heeft op zo kennelijke wijze des Heeren uitredding ondervonden, dat hij uit het verleden ook vaste hope koestert voor de toekomst. Hij weet, dat aan God zijn gehele leven behoort, dat God over zijn leven de wacht houdt.

Vers 9

9. 1) Ik zal voortaan wandelen voor het aangezicht 2) des HEEREN, in de landen der levenden (Psalms 56:14; Psalms 27:13).

1) Er is hier een omgekeerde opeenvolging van woorden, dewijl naar onze gewoonte van spreken liever eerst had moeten gezegd worden: Hij heeft mijne voeten voor vallen bevrijd, mijne ogen van tranen, ja, Hij heeft mijne ziele van den dood gered, dewijl wij gewoon zijn, om wat het voornaamste is, het laatst te noemen. Maar bij de Hebreeërs is deze opeenvolging van woorden volstrekt niet ongerijmd, wat dan ook zo moet verklaard worden. Niet slechts heeft God mij van den nabijzijnden dood gered, maar Hij heeft nog genadiger met mij gehandeld, mijne treurigheid verdrijvende en tot mij Zijne hand uitstekende, opdat ik niet zou omkomen; want het was een vermenigvuldiging van de genade Gods, dat Hij den bijna ontzielde tot het leven terugbracht..

De Septuaginta heeft van dezen Psalm twee Hallelujah-psalmen gemaakt en laat dan de eerste bij dit vers eindigen. Psalms 114:1, 115 heeft zij tot n gemaakt.

2) Uit Genesis 17:1 blijkt duidelijk dat "wandelen voor Gods aangezicht" ene geestelijke betekenis heeft, evenals "wandelen met God."

Ene ware erkentenis van Gods genade doet ons niet alleen rust vinden in Hem, maar maakt, dat Zijne genade bij ons blijft. Het vermeerdert de lieflijkheid van elke vertroosting, het reinigt haren aard en verlengt haren duur. Indien de gelovige vrede kan hebben in enige zaak op een afstand van God, zo is dat een slecht teken. Maar wanneer de Heere hem vrede heeft gegeven, wanneer hij bewijzen van onderscheidende liefde gezien heeft in Zijne weldaden, wanneer hij troost ondervonden heeft onder lijden en gemeenschap met God, zal dit hem niet stemmen om te rusten in God, om dien gelukkigen toestand aan te kweken en de voortduring er van te verlangen? Alle dingen zijn elders ijdel, maar daar is volkomene voldoening..

Voor het aangezicht des Heeren wandelen wil zeggen, verkeren onder de trouwe zorg en hoede Gods. De dichter heeft op zo kennelijke wijze des Heeren uitredding ondervonden, dat hij uit het verleden ook vaste hope koestert voor de toekomst. Hij weet, dat aan God zijn gehele leven behoort, dat God over zijn leven de wacht houdt.

Vers 10

10. III. Psalms 116:10-Psalms 116:14. De Psalmist gevoelt zich gedrongen tot ene openlijke belijdenis van hetgeen zijn hart gelooft, hoewel hij daarom aan menige kwelling zal blootstaan, hij heeft het toch genoeg ervaren, dat menschentroost en hulp niets betekent en men zich alleen op den Heere werkelijk kan verlaten. Dezen God die grote dingen aan hem gedaan heeft, wenst hij Zijne weldadigheid te vergelden, maar hij kan niet anders, dan dat hij alles, wat deze hem toeschikt, zij het vreugde of leed, met een onderworpen hart aanneemt en Zijnen naam predikt, maar ook zijne gelofte, die hij in den nood den Heere heeft gegeven, wil hij thans voor al het volk betalen.

10. Ik heb geloofd 1), op Gods woorden genade al mijn vertrouwen gesteld, daarom sprak ik, legde ik, gelijk dat bij waar geloof des harten niet anders kan zijn (Romans 10:10), van hetgeen ik voor waar houd, getuigenis af door de belijdenis van mijne lippen (2 Corinthians 4:13); ik ben door de wereld, die het niet kan verdragen, dat men haar veracht en den Heere alleen aanhangt (John 15:19), geplaagd en tengevolge daarvan zeer bedrukt geweest.

1) Wederom herhaalt hij hoe hij in grote ellende verkeerd heeft, opdat het wonder der bevrijding des te beter voor den dag zou komen. Maar hij zegt vooraf, dat hij uit de zuivere gewaarwordingen zijner ziele spreekt, en niet anders met zijn mond zal voortbrengen, dan wat hij lang overdacht en wel rijpelijk overlegd had. Dit is nu de kracht van de uitdrukking: Ik heb geloofd, dewijl ik sprak, dat de woorden uit de ernstige aandoeningen van zijne ziele voortkwamen. Paulus (2 Corinthians 4:13) deze plaats aanhalende volgt de Griekse Overzetting: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Maar dewijl ik elders heb herinnerd, dat het door den Apostel niet was bedoeld, enkel woorden of lettergrepen aan te halen, zij het voldoende, dat de woorden naar hun oorspronkelijken zin eigenlijk passend zijn gemaakt voor de zaak, welke door Paulus aldaar wordt behandeld..

In het Hebreeën rbda yk ytnmah (Hëmanthi ki adabbeer). LXX vertaalt episteusa dio elalhsa. Het is daarom, dat de Apostel Paulus in 2 Corinthians 4:13 ook deze plaats aanhaalt: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, en onze Staten-Overzetters de woorden in onzen Psalm ook aldus vertalen. Calvijn, zoals wij reeds boven hebben aangegeven, vertaalt, zoals er letterlijk staat: Ik heb geloofd, dewijl ik sprak. Anderen, zoals Delitzsch: Ik heb geloofd, wanneer ik sprak. In elk geval wil de dichter zeggen, dat ook te midden van hooggaande noden zijn geloof hem niet begeven had.

Vers 10

10. III. Psalms 116:10-Psalms 116:14. De Psalmist gevoelt zich gedrongen tot ene openlijke belijdenis van hetgeen zijn hart gelooft, hoewel hij daarom aan menige kwelling zal blootstaan, hij heeft het toch genoeg ervaren, dat menschentroost en hulp niets betekent en men zich alleen op den Heere werkelijk kan verlaten. Dezen God die grote dingen aan hem gedaan heeft, wenst hij Zijne weldadigheid te vergelden, maar hij kan niet anders, dan dat hij alles, wat deze hem toeschikt, zij het vreugde of leed, met een onderworpen hart aanneemt en Zijnen naam predikt, maar ook zijne gelofte, die hij in den nood den Heere heeft gegeven, wil hij thans voor al het volk betalen.

10. Ik heb geloofd 1), op Gods woorden genade al mijn vertrouwen gesteld, daarom sprak ik, legde ik, gelijk dat bij waar geloof des harten niet anders kan zijn (Romans 10:10), van hetgeen ik voor waar houd, getuigenis af door de belijdenis van mijne lippen (2 Corinthians 4:13); ik ben door de wereld, die het niet kan verdragen, dat men haar veracht en den Heere alleen aanhangt (John 15:19), geplaagd en tengevolge daarvan zeer bedrukt geweest.

1) Wederom herhaalt hij hoe hij in grote ellende verkeerd heeft, opdat het wonder der bevrijding des te beter voor den dag zou komen. Maar hij zegt vooraf, dat hij uit de zuivere gewaarwordingen zijner ziele spreekt, en niet anders met zijn mond zal voortbrengen, dan wat hij lang overdacht en wel rijpelijk overlegd had. Dit is nu de kracht van de uitdrukking: Ik heb geloofd, dewijl ik sprak, dat de woorden uit de ernstige aandoeningen van zijne ziele voortkwamen. Paulus (2 Corinthians 4:13) deze plaats aanhalende volgt de Griekse Overzetting: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Maar dewijl ik elders heb herinnerd, dat het door den Apostel niet was bedoeld, enkel woorden of lettergrepen aan te halen, zij het voldoende, dat de woorden naar hun oorspronkelijken zin eigenlijk passend zijn gemaakt voor de zaak, welke door Paulus aldaar wordt behandeld..

In het Hebreeën rbda yk ytnmah (Hëmanthi ki adabbeer). LXX vertaalt episteusa dio elalhsa. Het is daarom, dat de Apostel Paulus in 2 Corinthians 4:13 ook deze plaats aanhaalt: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, en onze Staten-Overzetters de woorden in onzen Psalm ook aldus vertalen. Calvijn, zoals wij reeds boven hebben aangegeven, vertaalt, zoals er letterlijk staat: Ik heb geloofd, dewijl ik sprak. Anderen, zoals Delitzsch: Ik heb geloofd, wanneer ik sprak. In elk geval wil de dichter zeggen, dat ook te midden van hooggaande noden zijn geloof hem niet begeven had.

Vers 11

11. Ik zei in mijn haasten, toen ik steeds op nieuw moest ervaren hoe mensenhulp zonder nut is (Psalms 60:13; Psalms 146:3): Alle mensen zijn leugenaars, zij beschamen het in hen gestelde vertrouwen en laten in den steek, die op hen hopen (Psalms 62:10. Romans 3:4 Romans 3:4).

De mensen kan men niet beter leren kennen dan in grote noden, wanneer men hun hulp het meest nodig heeft.

Hoe meer ik de mensen leerde wantrouwen, des te sterker werd mijn geloof in God..

Vers 11

11. Ik zei in mijn haasten, toen ik steeds op nieuw moest ervaren hoe mensenhulp zonder nut is (Psalms 60:13; Psalms 146:3): Alle mensen zijn leugenaars, zij beschamen het in hen gestelde vertrouwen en laten in den steek, die op hen hopen (Psalms 62:10. Romans 3:4 Romans 3:4).

De mensen kan men niet beter leren kennen dan in grote noden, wanneer men hun hulp het meest nodig heeft.

Hoe meer ik de mensen leerde wantrouwen, des te sterker werd mijn geloof in God..

Vers 12

12. Wat zal ik, nu ik boven bidden en denken geholpen ben, den HEERE vergelden 1) voor al Zijne weldaden, aan mij bewezen? 1) De dichter vraagt hier niet, waarmee hij den Heere nu wel zal tegenkomen, alsof hij den Heere iets wil of kan wedergeven, voor hetgeen hij heeft ontvangen, maar in den zin van, Heere, zal ik het ooit kunnen doen? Hij voelt zich zo klein, zo nietig. Hij zinkt zo diep weg onder het besef van de verbeurde weldaden Gods, dat hij tot dezen uitroep komt en nu niet anders zal doen, dan met die weldaden in zijn God eindigen. Dit is toch de betekenis van Psalms 116:13, Psalms 116:14.

Vers 12

12. Wat zal ik, nu ik boven bidden en denken geholpen ben, den HEERE vergelden 1) voor al Zijne weldaden, aan mij bewezen? 1) De dichter vraagt hier niet, waarmee hij den Heere nu wel zal tegenkomen, alsof hij den Heere iets wil of kan wedergeven, voor hetgeen hij heeft ontvangen, maar in den zin van, Heere, zal ik het ooit kunnen doen? Hij voelt zich zo klein, zo nietig. Hij zinkt zo diep weg onder het besef van de verbeurde weldaden Gods, dat hij tot dezen uitroep komt en nu niet anders zal doen, dan met die weldaden in zijn God eindigen. Dit is toch de betekenis van Psalms 116:13, Psalms 116:14.

Vers 13

13. Dit is het, wat ik Hem ten dank wil doen, want de enige dank, dien een gered zondaar bewijzen kan, is Gods genade gade te slaan: ik zal den beker der verlossingen opnemen bij den maaltijd van het dankoffer, en den naam des HEEREN aanroepen, "in den naam des Heren roepen."

Vers 13

13. Dit is het, wat ik Hem ten dank wil doen, want de enige dank, dien een gered zondaar bewijzen kan, is Gods genade gade te slaan: ik zal den beker der verlossingen opnemen bij den maaltijd van het dankoffer, en den naam des HEEREN aanroepen, "in den naam des Heren roepen."

Vers 14

14. Mijne geloften (Psalms 56:13) zal ik den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.

Ook over de bedoeling van deze beide verzen zijn de gedachten zeer verschillend. Deze beroepen er zich op, dat met offeranden van dank en van geloften een gemeenschappelijk en vrolijk eten en drinken voor Gods aangezicht verbonden was (Leviticus 3:2, Leviticus 3:17 ). Zulk ene offerande beloofde de dichter te zullen brengen (Psalms 116:14), en alsdan wil hij den "beker der verlossingen," den beker des danks voor den ondervonden zegen, opnemen, om de gasten voor te gaan in het drinken van dezen, en daarbij den naam des Heren aan- en uit te roepen (Psalms 116:13), verhalende Zijne goedertierenheid. Anderen daarentegen vatten het woord kelk of beker op in den beeldrijken zin, waarin het zo menigmaal voorkomt, als betekenende het iemand toegedeelde lot, hetzij gelukkig (Psalms 23:5) of ongelukkig (Psalms 75:9). Men verstaat dan onder den "drinkbeker der verlossingen," of de volheid en menigvuldigheid van den aan den zanger toegedeelden zegen; hij wilde met dezen al dien zegen in Zijn gemoed behoudende, voor den Heere treden, en volgens het voorbeeld van Abraham, die dit na elke ondervinding van zegen deed, lovende en dankende den Heere aanroepen, de enige vergelding, die de arme mens Gode voor Zijne weldaden kan geven; of men verstaat het van den bitteren lijdenskelk, die echter niets dan zegen in zich verbergt; dien wilde de zanger met onderwerping aannemen en onder aanroeping van des Heren naam drinken, omdat hij uit ervaring wist, dat deze tot een kelk der vreugde worden zou. Hoe men ook nu de woorden moge opvatten, in elk geval heeft het betrekking op het lijden van Christus, die bij den laatsten paasmaaltijd den kelk der zegening, gelijk de derde beker heet (Numbers 9:5 ), opnam en daarbij Zijn avondmaal instelde (Matthew 26:27), daarop naar Gethseman heenging, en daar uit Zijns Vaders hand den lijdenskelk aannam (Matthew 26:36), die aan de wereld de verlossing moest aanbrengen. Gelijk wij nu in Psalms 22:1, 23, 26 ene voorzegging van Christus moesten vinden, zo ontmoet ons dezelfde profetische geest in hetgeen in Psalms 116:13b en Psalms 116:14 volgt. Ook reeds in Psalms 116:3, ademde die ons tegen, en ook in de volgende afdeling merken wij Hem op, als duidelijk wijzende op de opstanding van Christus, zodat deze Psalm aan Psalms 109:1 zich aansluit, even als later Psalms 117:1 in samenhang staat met Psalms 110:1, en als het ware de keerzijde daarvan vormt..

De dichter wil in Psalms 116:12 beginnen om den Heere te loven en te prijzen voor de redding en verlossing hem aangebracht uit ramp en beproeving! Doch waar hij zulke, doen wil, daar staat hij al dadelijk verlegen en gevoelt zijne onmacht...en in plaats van wat te zeggen, kan hij slechts eerbiedig vragen, vragen aan den Heere zelven, die met Zijne gunstbewijzen zelf alleen ook de dankbaarheid schenken kan: "Wat, wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijne weldaden mij bewezen?" Doch waar de mens alzo in diepe afhankelijkheid aan God zelven ook om de kracht en de stof der dankbaarheid vraagt, daar blijft van Gods zijde ook het antwoord niet achter, maar legt Hij zelf door den H. Geest den beweldadigde de woorden als op de lippen. Daarom kon op de vraag, die wij daar zo even hoorden, ook dadelijk de betuiging volgen: "Ik zal den beker der verlossingen opnemen en den naam des Heren aanroepen."

Wie, die door Gods genade herboren werd, heeft dezen Psalm niet lief! Hij hoorde den dichter den toestand beschrijven, die bij hem was, toen de vreemdelingschap in `t eigen hart ophield, ja in die donkerheid der ziel waren het banden des doods en angsten der hel. Hoe eenvoudig was die bekeringsgeschiedenis: ik riep den naam des Heren aan en...de Heere is genadig onrechtvaardig!" Nu zouden wij Hem willen danken, maar zo de dankbaarheid in ons hart ontgloeit, zij is ene verlegene. Heere! wij hebben niets om U aan te bieden, wij kunnen niet danken. Onze dank is alleen het dankoffer aan Golgotha, ons danken het zien op Uwe genade. O, dat willen wij doen. Geef kracht, dat wij altijd op Jezus zien!.

15.

V. Psalms 116:15-Psalms 116:19. In een zeer kostelijk woord vat de Psalmist de genaderijke levenservaringen, die hij gemaakt heeft, te zamen en bidt hij nu den Heere, hem tot rechten, vollen dank voor de redding van zijn leven en bevrijding uit de banden, waarin hij gelegen heeft, genadig te zijn. Daarop geeft hij nog eens zijn voornemen, gelijk hij dit reeds aan het slot der vorige afdeling heeft uitgesproken, te kennen, doch in veel meer omvattende woorden.

Vers 14

14. Mijne geloften (Psalms 56:13) zal ik den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.

Ook over de bedoeling van deze beide verzen zijn de gedachten zeer verschillend. Deze beroepen er zich op, dat met offeranden van dank en van geloften een gemeenschappelijk en vrolijk eten en drinken voor Gods aangezicht verbonden was (Leviticus 3:2, Leviticus 3:17 ). Zulk ene offerande beloofde de dichter te zullen brengen (Psalms 116:14), en alsdan wil hij den "beker der verlossingen," den beker des danks voor den ondervonden zegen, opnemen, om de gasten voor te gaan in het drinken van dezen, en daarbij den naam des Heren aan- en uit te roepen (Psalms 116:13), verhalende Zijne goedertierenheid. Anderen daarentegen vatten het woord kelk of beker op in den beeldrijken zin, waarin het zo menigmaal voorkomt, als betekenende het iemand toegedeelde lot, hetzij gelukkig (Psalms 23:5) of ongelukkig (Psalms 75:9). Men verstaat dan onder den "drinkbeker der verlossingen," of de volheid en menigvuldigheid van den aan den zanger toegedeelden zegen; hij wilde met dezen al dien zegen in Zijn gemoed behoudende, voor den Heere treden, en volgens het voorbeeld van Abraham, die dit na elke ondervinding van zegen deed, lovende en dankende den Heere aanroepen, de enige vergelding, die de arme mens Gode voor Zijne weldaden kan geven; of men verstaat het van den bitteren lijdenskelk, die echter niets dan zegen in zich verbergt; dien wilde de zanger met onderwerping aannemen en onder aanroeping van des Heren naam drinken, omdat hij uit ervaring wist, dat deze tot een kelk der vreugde worden zou. Hoe men ook nu de woorden moge opvatten, in elk geval heeft het betrekking op het lijden van Christus, die bij den laatsten paasmaaltijd den kelk der zegening, gelijk de derde beker heet (Numbers 9:5 ), opnam en daarbij Zijn avondmaal instelde (Matthew 26:27), daarop naar Gethseman heenging, en daar uit Zijns Vaders hand den lijdenskelk aannam (Matthew 26:36), die aan de wereld de verlossing moest aanbrengen. Gelijk wij nu in Psalms 22:1, 23, 26 ene voorzegging van Christus moesten vinden, zo ontmoet ons dezelfde profetische geest in hetgeen in Psalms 116:13b en Psalms 116:14 volgt. Ook reeds in Psalms 116:3, ademde die ons tegen, en ook in de volgende afdeling merken wij Hem op, als duidelijk wijzende op de opstanding van Christus, zodat deze Psalm aan Psalms 109:1 zich aansluit, even als later Psalms 117:1 in samenhang staat met Psalms 110:1, en als het ware de keerzijde daarvan vormt..

De dichter wil in Psalms 116:12 beginnen om den Heere te loven en te prijzen voor de redding en verlossing hem aangebracht uit ramp en beproeving! Doch waar hij zulke, doen wil, daar staat hij al dadelijk verlegen en gevoelt zijne onmacht...en in plaats van wat te zeggen, kan hij slechts eerbiedig vragen, vragen aan den Heere zelven, die met Zijne gunstbewijzen zelf alleen ook de dankbaarheid schenken kan: "Wat, wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijne weldaden mij bewezen?" Doch waar de mens alzo in diepe afhankelijkheid aan God zelven ook om de kracht en de stof der dankbaarheid vraagt, daar blijft van Gods zijde ook het antwoord niet achter, maar legt Hij zelf door den H. Geest den beweldadigde de woorden als op de lippen. Daarom kon op de vraag, die wij daar zo even hoorden, ook dadelijk de betuiging volgen: "Ik zal den beker der verlossingen opnemen en den naam des Heren aanroepen."

Wie, die door Gods genade herboren werd, heeft dezen Psalm niet lief! Hij hoorde den dichter den toestand beschrijven, die bij hem was, toen de vreemdelingschap in `t eigen hart ophield, ja in die donkerheid der ziel waren het banden des doods en angsten der hel. Hoe eenvoudig was die bekeringsgeschiedenis: ik riep den naam des Heren aan en...de Heere is genadig onrechtvaardig!" Nu zouden wij Hem willen danken, maar zo de dankbaarheid in ons hart ontgloeit, zij is ene verlegene. Heere! wij hebben niets om U aan te bieden, wij kunnen niet danken. Onze dank is alleen het dankoffer aan Golgotha, ons danken het zien op Uwe genade. O, dat willen wij doen. Geef kracht, dat wij altijd op Jezus zien!.

15.

V. Psalms 116:15-Psalms 116:19. In een zeer kostelijk woord vat de Psalmist de genaderijke levenservaringen, die hij gemaakt heeft, te zamen en bidt hij nu den Heere, hem tot rechten, vollen dank voor de redding van zijn leven en bevrijding uit de banden, waarin hij gelegen heeft, genadig te zijn. Daarop geeft hij nog eens zijn voornemen, gelijk hij dit reeds aan het slot der vorige afdeling heeft uitgesproken, te kennen, doch in veel meer omvattende woorden.

Vers 15

15. Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten, zodat Hij hun leven niet ligt in doodsgevaar laat komen, integendeel alles aanwendt om het te onderhouden en te beschermen (Psalms 72:14), en wanneer Hij het toch ten dode toe laat komen, zeer ver reikende en gezegende gevolgen daaraan verbindt.

De Apostolische constituties (VI. 60) bevelen aan deze en ander woorden uit de Psalmen aan te heffen bij de begrafenis van gelovig ontslapenen. Onder keizer Decius (hij regeerde van 249-251 n.Chr.) ging Babylas, bisschop van Autiochië, deze zingende, vol zalige hoop, in den dood..

Hoe kostelijk moet dan wel niet in die ogen Gods de dood, de gehoorzame dood Van Zijnen grootsten gunstgenoot, van Zijn eigen heilig kind Jezus geweest zijn? Ja, zo kostelijk was Hem die dood, zo kostbaar dit kruis, dat Hij verkoos om den Vader daaraan gehoorzaam te zijn boven den koningskroon, dien de wufte menigte hem aanbood om met de wereld te heulen....zo kostbaar die dood en dat kruis, dat God in Zijne oneindige wijsheid en liefde er als loon het leven ener wereld aan verbond, die anders den eeuwigen dood had moeten sterven! Zo kostbaar die dood en dat kruis, dat het voor den Christus zelven en in Hem voor al de Zijnen, die Hem door het geloof aanhangen, en die de Vader Hem gegeven heeft, gevolgd werd door de kroon der opstanding en het leven der eeuwige hemelse heerlijkheid.

Vers 15

15. Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten, zodat Hij hun leven niet ligt in doodsgevaar laat komen, integendeel alles aanwendt om het te onderhouden en te beschermen (Psalms 72:14), en wanneer Hij het toch ten dode toe laat komen, zeer ver reikende en gezegende gevolgen daaraan verbindt.

De Apostolische constituties (VI. 60) bevelen aan deze en ander woorden uit de Psalmen aan te heffen bij de begrafenis van gelovig ontslapenen. Onder keizer Decius (hij regeerde van 249-251 n.Chr.) ging Babylas, bisschop van Autiochië, deze zingende, vol zalige hoop, in den dood..

Hoe kostelijk moet dan wel niet in die ogen Gods de dood, de gehoorzame dood Van Zijnen grootsten gunstgenoot, van Zijn eigen heilig kind Jezus geweest zijn? Ja, zo kostelijk was Hem die dood, zo kostbaar dit kruis, dat Hij verkoos om den Vader daaraan gehoorzaam te zijn boven den koningskroon, dien de wufte menigte hem aanbood om met de wereld te heulen....zo kostbaar die dood en dat kruis, dat God in Zijne oneindige wijsheid en liefde er als loon het leven ener wereld aan verbond, die anders den eeuwigen dood had moeten sterven! Zo kostbaar die dood en dat kruis, dat het voor den Christus zelven en in Hem voor al de Zijnen, die Hem door het geloof aanhangen, en die de Vader Hem gegeven heeft, gevolgd werd door de kroon der opstanding en het leven der eeuwige hemelse heerlijkheid.

Vers 16

16. Och HEERE! zeker ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd (Psalms 86:16); schenk mij nu de genade, U op de rechte wijze te danken; Gij hebt mijne banden (vs 3) losgemaakt.

In het jaar 303 n.Chr., onder de tiende heidense vervolging werd ook een kind van 7 jaren om de belijdenis der waarheid ter dood veroordeeld; zijne moeder gaf het zelf den scherprechter over; zij ving zijn hoofd op in een ondergehouden doek, drukte het nogmaals aan haar hart en bezigde daarbij de woorden: "Kostelijk is in de ogen des Heren de dood Zijner gunstgenoten. Och Heere! zeker ik ben Uw knecht, de zoon Uwer dienstmaagd.".

De knechten Gods zijn de ware heiligen, in wier leven en dood Hij verheerlijkt wordt; de zielen kunnen niet te niet gaan, niemand kan den hun bestemden levenstijd op aarde verkorten. Maar wanneer de tijd van hun ellende en van hun werk is vervuld, zal de Heere hun het nieuwe Jeruzalem (Psalms 116:19) geven, waar zij al hun beloften zullen betalen met al de vrijgekochten en eeuwige offeranden van lof en dank zullen geven aan Hem, die hen beminde en hen van hun zonden wies in Zijn dierbaar bloed. Dat wij dan onze roeping en verkiezing zoeken vast te maken, dat wij vertrouwen op den Heere in den weg der waarheid, dat wij geen gevaar vrezen en gene moeite in ons werk ontwijken. Dat wij den dag van onzen dood beschouwen als het einde van onzen arbeid en van onzen strijd, onzen ingang in rust, heerlijkheid en zaligheid..

Vers 16

16. Och HEERE! zeker ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd (Psalms 86:16); schenk mij nu de genade, U op de rechte wijze te danken; Gij hebt mijne banden (vs 3) losgemaakt.

In het jaar 303 n.Chr., onder de tiende heidense vervolging werd ook een kind van 7 jaren om de belijdenis der waarheid ter dood veroordeeld; zijne moeder gaf het zelf den scherprechter over; zij ving zijn hoofd op in een ondergehouden doek, drukte het nogmaals aan haar hart en bezigde daarbij de woorden: "Kostelijk is in de ogen des Heren de dood Zijner gunstgenoten. Och Heere! zeker ik ben Uw knecht, de zoon Uwer dienstmaagd.".

De knechten Gods zijn de ware heiligen, in wier leven en dood Hij verheerlijkt wordt; de zielen kunnen niet te niet gaan, niemand kan den hun bestemden levenstijd op aarde verkorten. Maar wanneer de tijd van hun ellende en van hun werk is vervuld, zal de Heere hun het nieuwe Jeruzalem (Psalms 116:19) geven, waar zij al hun beloften zullen betalen met al de vrijgekochten en eeuwige offeranden van lof en dank zullen geven aan Hem, die hen beminde en hen van hun zonden wies in Zijn dierbaar bloed. Dat wij dan onze roeping en verkiezing zoeken vast te maken, dat wij vertrouwen op den Heere in den weg der waarheid, dat wij geen gevaar vrezen en gene moeite in ons werk ontwijken. Dat wij den dag van onzen dood beschouwen als het einde van onzen arbeid en van onzen strijd, onzen ingang in rust, heerlijkheid en zaligheid..

Vers 17

17. Ik zal U offeren ene offerande van dankzegging, en den naam des HEEREN aanroepen, "in den naam des Heren roepen"

De ware dank is de erkentenis: ondankbaar te zijn, en daarom in Jezus naam de vergeving af te smeken..

Vers 17

17. Ik zal U offeren ene offerande van dankzegging, en den naam des HEEREN aanroepen, "in den naam des Heren roepen"

De ware dank is de erkentenis: ondankbaar te zijn, en daarom in Jezus naam de vergeving af te smeken..

Vers 18

18. Ik zal mijne gelofte den HEERE betalen, nu 1), in de tegenwoordigheid van al Zijn volk (Psalms 116:13, Psalms 116:14).

1) Niet morgen of overmogen, maar nu, thans, op ditzelfde ogenblik. Ziet daar uw voorbeeld en het mijne! Gij hebt geen tijd te verliezen.

Zo dienen de weldaden der verlossingen Gods, om het geloof Zijner gunstgenoten te versterken in de genaderijke betrekking, waarin zij tot Hem staan. Hiervan weten alle kinderen Gods te spreken, wier banden de Heere heeft losgemaakt.

Vers 18

18. Ik zal mijne gelofte den HEERE betalen, nu 1), in de tegenwoordigheid van al Zijn volk (Psalms 116:13, Psalms 116:14).

1) Niet morgen of overmogen, maar nu, thans, op ditzelfde ogenblik. Ziet daar uw voorbeeld en het mijne! Gij hebt geen tijd te verliezen.

Zo dienen de weldaden der verlossingen Gods, om het geloof Zijner gunstgenoten te versterken in de genaderijke betrekking, waarin zij tot Hem staan. Hiervan weten alle kinderen Gods te spreken, wier banden de Heere heeft losgemaakt.

Vers 19

19. In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van U, o Jeruzalem! Halleluja.

De tempel stond dus reeds weer, toen dit lied werd gedicht; in hen voorhof was men gewoon na het brengen van het offer het plechtig maal te houden.. Met een, o Heere! hecht zich de dichter aan Jehova, met een: "in de tegenwoordigheid van al Zijn volk" aan de gemeente, met een: "in het midden van u, o Jeruzalem", aan de heilige stad. De ene gedachte, die zijne gehele ziel vervult, en waarin zijn rijk lied wegsterft, is het Halleluja aan het slot..

Hier volgde nu waarschijnlijk het offer, waarvan wij in Ezra 8:30 lazen.

Wij allen, Gods kinderen, zijn door Gods genade van dood en hel gered, daarom beminnen en prijzen wij Hem en vinden wij in dezen Psalm onze eigene ervaring..

Hoezeer moet het hart van al God kinderen zijn opgewekt, om aan de tafel der verzoening, zich in het geloof in Christus en Zijn aangebracht heil verlustigende, in dankbare toewijding aan God, den beker der verlossing op te nemen, gedachtenis vierende van de uitnemendste en zaligste verlossing door gemeenschap aan het offer, door den Middelaar gebracht! Of zullen ook wij onze geloften den Heere niet betalen in de tegenwoordigheid van al Zijn volk, ook dan, wanneer de Heere ons als Zijne gunstgenoten op ene bijzondere wijze behandelt en toont dat Hij het leven van Zijne kinderen op enen groten prijs schat? Dat dan hetzelfde voornemen ook ons beziele, dat ook wij de offers van hart en leven, en alles, wat wij bezitten, den Heere wijden, nooit vergeten. Hem onze geloften te betalen en in Zijne voorhoven in het midden der vergadering Gods betonen, dat Jehova's dienst onze keus en onze zaligheid is. Gewis ons hart en leven zullen getuigen, dat wij des Heren zijn en wij zullen nooit vergeten, dat de Algoede ons heeft welgedaan..

Wanneer wij er ons ernstig op toeleggen, om den Allerhoogste onze beloften te betalen, zo moeten wij steeds blijven denken, dat wij niet in staat zijn, Hem Zijne weldaden te vergelden. En wanneer wij ons voorstellen onze onbekwaamheid, om aan onze verplichtingen te voldoen, zo mag dat niet geschieden om ons van onze schuld te ontheffen, maar om ons des te ijveriger en nauwgezetter te maken in het beoefenen der godsvrucht..

Vers 19

19. In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van U, o Jeruzalem! Halleluja.

De tempel stond dus reeds weer, toen dit lied werd gedicht; in hen voorhof was men gewoon na het brengen van het offer het plechtig maal te houden.. Met een, o Heere! hecht zich de dichter aan Jehova, met een: "in de tegenwoordigheid van al Zijn volk" aan de gemeente, met een: "in het midden van u, o Jeruzalem", aan de heilige stad. De ene gedachte, die zijne gehele ziel vervult, en waarin zijn rijk lied wegsterft, is het Halleluja aan het slot..

Hier volgde nu waarschijnlijk het offer, waarvan wij in Ezra 8:30 lazen.

Wij allen, Gods kinderen, zijn door Gods genade van dood en hel gered, daarom beminnen en prijzen wij Hem en vinden wij in dezen Psalm onze eigene ervaring..

Hoezeer moet het hart van al God kinderen zijn opgewekt, om aan de tafel der verzoening, zich in het geloof in Christus en Zijn aangebracht heil verlustigende, in dankbare toewijding aan God, den beker der verlossing op te nemen, gedachtenis vierende van de uitnemendste en zaligste verlossing door gemeenschap aan het offer, door den Middelaar gebracht! Of zullen ook wij onze geloften den Heere niet betalen in de tegenwoordigheid van al Zijn volk, ook dan, wanneer de Heere ons als Zijne gunstgenoten op ene bijzondere wijze behandelt en toont dat Hij het leven van Zijne kinderen op enen groten prijs schat? Dat dan hetzelfde voornemen ook ons beziele, dat ook wij de offers van hart en leven, en alles, wat wij bezitten, den Heere wijden, nooit vergeten. Hem onze geloften te betalen en in Zijne voorhoven in het midden der vergadering Gods betonen, dat Jehova's dienst onze keus en onze zaligheid is. Gewis ons hart en leven zullen getuigen, dat wij des Heren zijn en wij zullen nooit vergeten, dat de Algoede ons heeft welgedaan..

Wanneer wij er ons ernstig op toeleggen, om den Allerhoogste onze beloften te betalen, zo moeten wij steeds blijven denken, dat wij niet in staat zijn, Hem Zijne weldaden te vergelden. En wanneer wij ons voorstellen onze onbekwaamheid, om aan onze verplichtingen te voldoen, zo mag dat niet geschieden om ons van onze schuld te ontheffen, maar om ons des te ijveriger en nauwgezetter te maken in het beoefenen der godsvrucht..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 116". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-116.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile