Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 107

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 107

PSALM 107.

DANKZEGGING AAN GOD VOOR REDDING UIT VELERLEI NODEN.

Met de beide vorige Psalmen vormt de hier voor ons liggende (Ezra 3:6 ) een zinrijk aangelegd en trapsgewijs voortgaand geheel. Liet Psalms 105:45 reeds vermoeden, dat Israël het doel, waartoe het Kanan tot zijne erve ontving, niet vervuld had, zo zagen wij het Psalms 106:37, het lieve land, dat het al spoedig eerst had veracht (24), met bloedschulden bedekken, "zodat de Heere een afkeer van Zijn erfdeel moest verkrijgen" en het in de hand der heidenen moest overgeven (40). Terwijl Hij vroeger hun de landen der heidenen gegeven had, dat zij de goederen der volken innamen (105:44), vervulde Hij daarna de bedreiging (106:27), dat Hij hun zaad onder de heidenen wierp en hen verstrooide in de landen. Dit is nu geheel anders. Kon reeds in Psalms 106:44, Israël verlossing, die voor de deur stond, vooruit worden gezien, zo hebben wij deze in Psalms 107:2 nu in werkelijkheid voor ons. Terwijl het daar nog is (106:47): "Verzamel ons uit de heidenen," komt hier de gemeente voor (107:3), als die, welke Hij uit de landen heeft saamgebracht, en terwijl daar het verlangen werd uitgesproken (106:47), om "den naam van Gods heiligheid te loven," klinkt hier reeds aanstonds (107:1) het "Loof den Heere." Van dit triofolium (drieblad) maakt een Hodoe (d.i. "looft) -Psalm het begin (105:1) en evenzeer zulk een Psalm het slot (106:1) uit; in het midden staat een Halleluja (d.i. "looft den Heere) (106:1), waarin het Hodoe echter evenmin ontbreekt. Het is aan geen twijfel onderhevig of alle drie Psalmen behoren tot enen en dezelfden maken; hoe met deze de voorgaande 104de Psalm in nauw verband staat hebben wij reeds vroeger aangewezen.

I. Psalms 107:1-Psalms 107:3. Na de opwekking, om Gods goedheid en eeuwigdurende majesteit te erkennen en te loven, wordt de betoning der genade, die tot deze erkentenis dringt, aanstonds nader aangewezen; zij is de verlossing der gemeente uit grote nood en hare verzameling uit de landen der verstrooiing.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 107

PSALM 107.

DANKZEGGING AAN GOD VOOR REDDING UIT VELERLEI NODEN.

Met de beide vorige Psalmen vormt de hier voor ons liggende (Ezra 3:6 ) een zinrijk aangelegd en trapsgewijs voortgaand geheel. Liet Psalms 105:45 reeds vermoeden, dat Israël het doel, waartoe het Kanan tot zijne erve ontving, niet vervuld had, zo zagen wij het Psalms 106:37, het lieve land, dat het al spoedig eerst had veracht (24), met bloedschulden bedekken, "zodat de Heere een afkeer van Zijn erfdeel moest verkrijgen" en het in de hand der heidenen moest overgeven (40). Terwijl Hij vroeger hun de landen der heidenen gegeven had, dat zij de goederen der volken innamen (105:44), vervulde Hij daarna de bedreiging (106:27), dat Hij hun zaad onder de heidenen wierp en hen verstrooide in de landen. Dit is nu geheel anders. Kon reeds in Psalms 106:44, Israël verlossing, die voor de deur stond, vooruit worden gezien, zo hebben wij deze in Psalms 107:2 nu in werkelijkheid voor ons. Terwijl het daar nog is (106:47): "Verzamel ons uit de heidenen," komt hier de gemeente voor (107:3), als die, welke Hij uit de landen heeft saamgebracht, en terwijl daar het verlangen werd uitgesproken (106:47), om "den naam van Gods heiligheid te loven," klinkt hier reeds aanstonds (107:1) het "Loof den Heere." Van dit triofolium (drieblad) maakt een Hodoe (d.i. "looft) -Psalm het begin (105:1) en evenzeer zulk een Psalm het slot (106:1) uit; in het midden staat een Halleluja (d.i. "looft den Heere) (106:1), waarin het Hodoe echter evenmin ontbreekt. Het is aan geen twijfel onderhevig of alle drie Psalmen behoren tot enen en dezelfden maken; hoe met deze de voorgaande 104de Psalm in nauw verband staat hebben wij reeds vroeger aangewezen.

I. Psalms 107:1-Psalms 107:3. Na de opwekking, om Gods goedheid en eeuwigdurende majesteit te erkennen en te loven, wordt de betoning der genade, die tot deze erkentenis dringt, aanstonds nader aangewezen; zij is de verlossing der gemeente uit grote nood en hare verzameling uit de landen der verstrooiing.

Vers 1

1. Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dit is de grondtoon van dit lied, het moet ook de grondtoon onzer ziele zijn. Hierop komt de dichter gedurig terug, als hij de verlossinge meldt, die de Heere aan Zijn gunstgenoten heeft beschikt.

Vers 1

1. Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dit is de grondtoon van dit lied, het moet ook de grondtoon onzer ziele zijn. Hierop komt de dichter gedurig terug, als hij de verlossinge meldt, die de Heere aan Zijn gunstgenoten heeft beschikt.

Vers 2

2. Dat zulks zij, die reeds voor twee jaren deze verlossing volgens Jeremiah 33:11 verwachtten (Psalms 106:1), nu met een nog vrolijker hart, als de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders nu werkelijk uit de ballingschap bevrijd heeft.

Het is ene samenvatting van Israël's geschiedenis van den uittocht uit Egypte tot dien van Babel. Israël's geschiedenis bestaat uit twee vaste punten: bevrijding uit de hand der verdrukkers en terugbrenging uit de verstrooiing. De Psalmist roept geheel Israël, het Israël uit Egypte en uit Babel op, als een heir van beweldadigden, om te getuigen of hij te veel gezegd heeft, dan of zij zijne lofverheffing des Heren niet ten volle beamen en met zijn lied niet volkomen instemmen? Doch zouden er ook hier zulke beweldadigden zijn? Zeker niet in den letterlijken zin, doch wanneer wij ons herinneren, dat een iegelijk, die een dienstknecht of ene dienstmaagd des Heren is, en dat een iegelijk, die zich tot God bekeerd heeft, niet meer omzwerft in het vreemde land, maar tot zijne vaderstad en zijn vaderhuis is uitgeleid, dan zullen er zeker ook onder ons zich zulke beweldadigden bevinden, die het den Psalmist gaarne nazeggen: "Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.".

Vers 2

2. Dat zulks zij, die reeds voor twee jaren deze verlossing volgens Jeremiah 33:11 verwachtten (Psalms 106:1), nu met een nog vrolijker hart, als de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders nu werkelijk uit de ballingschap bevrijd heeft.

Het is ene samenvatting van Israël's geschiedenis van den uittocht uit Egypte tot dien van Babel. Israël's geschiedenis bestaat uit twee vaste punten: bevrijding uit de hand der verdrukkers en terugbrenging uit de verstrooiing. De Psalmist roept geheel Israël, het Israël uit Egypte en uit Babel op, als een heir van beweldadigden, om te getuigen of hij te veel gezegd heeft, dan of zij zijne lofverheffing des Heren niet ten volle beamen en met zijn lied niet volkomen instemmen? Doch zouden er ook hier zulke beweldadigden zijn? Zeker niet in den letterlijken zin, doch wanneer wij ons herinneren, dat een iegelijk, die een dienstknecht of ene dienstmaagd des Heren is, en dat een iegelijk, die zich tot God bekeerd heeft, niet meer omzwerft in het vreemde land, maar tot zijne vaderstad en zijn vaderhuis is uitgeleid, dan zullen er zeker ook onder ons zich zulke beweldadigden bevinden, die het den Psalmist gaarne nazeggen: "Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.".

Vers 3

3. En die Hij, gelijk gij Hem toen gebeden hebt (Psalms 106:47), uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee (Jeremiah 49:12; Jeremiah 43:5).

De aanhaling der profetische plaatsen toont aan, dat men niet nauwgezet behoeft te onderzoeken, of toen reeds werkelijk uit al de genoemde landstreken ballingen waren wedergekeerd. Bij de hemelstreken vergenoegt zich de zanger, het getal daarvan voor te dragen, zonder ze zelfs volledig te noemen, dat hij juist het zuiden weglaat en daarvoor de zee plaatst, langs welke verspreide ballingen uit Egypte en andere landen terugkeerden, daartoe heeft hij zeker daarin aanleiding verkregen, dat dit de woestijn was (vgl. Psalms 75:7 )..

Gevaren zijn er overal, maar nergens zulke, uit welke God niet zou kunnen redden..

4.

II. Psalms 107:4-Psalms 107:32. Hierop worden degenen, die uit de ballingschap in hun vaderland waren teruggekeerd, onder verschillende beelden aangesproken, om hun de grootheid der Goddelijke weldadigheid recht duidelijk, en hun het danken en loven tot ene ernstige behoefte des harten te doen worden; zij zijn dezulken, die hongerig en dorstig in de woestijn ronddwaalden, en nu tot de bewoonde stad zijn gekomen (Psalms 107:4-Psalms 107:9); dezulken, die geboeid in den kerker lagen en nu de vrijheid hebben gekregen (Psalms 107:10-Psalms 107:16); dezulken, die dodelijk ziek waren en nu weer zijn genezen (Psalms 107:17- Psalms 107:22); eindelijk dezulken, die enen groten storm op zee doorstonden en nu gelukkig den veiligen oever bereikt hebben (Psalms 107:23-Psalms 107:32).

Vers 3

3. En die Hij, gelijk gij Hem toen gebeden hebt (Psalms 106:47), uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee (Jeremiah 49:12; Jeremiah 43:5).

De aanhaling der profetische plaatsen toont aan, dat men niet nauwgezet behoeft te onderzoeken, of toen reeds werkelijk uit al de genoemde landstreken ballingen waren wedergekeerd. Bij de hemelstreken vergenoegt zich de zanger, het getal daarvan voor te dragen, zonder ze zelfs volledig te noemen, dat hij juist het zuiden weglaat en daarvoor de zee plaatst, langs welke verspreide ballingen uit Egypte en andere landen terugkeerden, daartoe heeft hij zeker daarin aanleiding verkregen, dat dit de woestijn was (vgl. Psalms 75:7 )..

Gevaren zijn er overal, maar nergens zulke, uit welke God niet zou kunnen redden..

4.

II. Psalms 107:4-Psalms 107:32. Hierop worden degenen, die uit de ballingschap in hun vaderland waren teruggekeerd, onder verschillende beelden aangesproken, om hun de grootheid der Goddelijke weldadigheid recht duidelijk, en hun het danken en loven tot ene ernstige behoefte des harten te doen worden; zij zijn dezulken, die hongerig en dorstig in de woestijn ronddwaalden, en nu tot de bewoonde stad zijn gekomen (Psalms 107:4-Psalms 107:9); dezulken, die geboeid in den kerker lagen en nu de vrijheid hebben gekregen (Psalms 107:10-Psalms 107:16); dezulken, die dodelijk ziek waren en nu weer zijn genezen (Psalms 107:17- Psalms 107:22); eindelijk dezulken, die enen groten storm op zee doorstonden en nu gelukkig den veiligen oever bereikt hebben (Psalms 107:23-Psalms 107:32).

Vers 4

4. Die in de woestijn dwaalden, in enen weg der wildernis, die gene stad ter woning vonden, die te vergeefs zochten naar een weg, die hen in ene stad, waar zij konden wonen, brengen zou.

Vers 4

4. Die in de woestijn dwaalden, in enen weg der wildernis, die gene stad ter woning vonden, die te vergeefs zochten naar een weg, die hen in ene stad, waar zij konden wonen, brengen zou.

Vers 5

5. Zij leden in die woestijn gebrek, zij waren hongerig, ook dorstig, hun ziel was in hen overstelpt, zij bezweken daaronder.

Vers 5

5. Zij leden in die woestijn gebrek, zij waren hongerig, ook dorstig, hun ziel was in hen overstelpt, zij bezweken daaronder.

Vers 6

6. Doch met gebeden roepende tot den HEERE, in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten.

Vers 6

6. Doch met gebeden roepende tot den HEERE, in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten.

Vers 7

7. En Hij leidde hen op enen rechten weg, om te gaan, om te geraken tot ene stad ter woning, naar Jeruzalem.

Deze voorstelling van het in de ballingschap smachtend Israël onder het beeld van dezulken, die in de woestijn ronddwalen, rust op ene typische verklaring van Israël's tocht door de woestijn, gelijk om dezelfde reden Jesaja in het tweede gedeelte niet zelden de ellendige toestanden van Israël onder het beeld der woestijn heeft voorgesteld (Isaiah 40:3; Isaiah 43:19, Isaiah 40:3 Isaiah 43:19). Dat het overigens den Israëlieten in materieel opzicht in de ballingschap gans niet slecht ging, toont, dat zo velen, die de hogere behoeften niet kenden, den honger en den dorst naar den schonen dienst des Heren, naar het land, waar overal Gods voetstappen zichtbaar waren, den voorkeur gaven aan het blijven in het land der vreemden (Ezra 1:11 ). Wat in deze geestelijke woestijn met honger en dorst overeenkomt wijst ons bijzonder duidelijk Psalms 137:1 aan..

Het is (Psalms 107:4-Psalms 107:7) in korte trekken Israël's woestijngeschiedenis als een beeld van onze vreemdelingschap, waardoor wij gaan tot ene stad ter woning, tot het hemelse Jeruzalem. Er werd in de woestijn veel nood, ellende, benauwdheid ondervonden, maar de benauwdheid leert tot God roepen, en God laat ons in de ellende komen, om ons in gemeenschap met Hem te stellen; want hoe zal God behoeden, waar geen gevaar, redden, waar geen vijand, vergeven, waar gene zonde is? De persing van den nood is de veer van het geestelijk uurwerk onzes levens. Zullen de raderen gaan en de wijzers wijzen, dan moet er ene spanning en trekking zijn, ene veer, die alles in beweging zet en houdt. Ook de geestelijke mens heeft nodig altijd weer op nieuw in beweging gesteld te worden; geen uurwerk gaat altijd van zelf; van tijd tot tijd moet het opgewonden worden. Daarom zendt God ook dikwijls het lijden bij den gelovige, opdat Hij zijn geestelijk horloge opwinde en zien kunne, hoe laat het is. Doch nu moet de benauwdheid hem dan ook werkelijk tot het gebed drijven, anders drijft zij hem tot wanhoop. Als de gespannen veer de raderen en wijzers niet in regelmatige beweging brengt, zo zal zij of verwoesting in het uurwerk aanrichten, of zelf breken. Zo ook de benauwdheid, als zij niet in de rechte richting tot God staat en zich niet in God zelven ontlaadt, zal zij onzen vrede verwoesten of ons hart doen bersten. Daarom moeten wij in onze benauwdheid bidden en altijd weer bidden. De reden, waarom er zo weinig geestelijk leven is, ligt daarin, dat wij zo weinig met God spreken..

Vers 7

7. En Hij leidde hen op enen rechten weg, om te gaan, om te geraken tot ene stad ter woning, naar Jeruzalem.

Deze voorstelling van het in de ballingschap smachtend Israël onder het beeld van dezulken, die in de woestijn ronddwalen, rust op ene typische verklaring van Israël's tocht door de woestijn, gelijk om dezelfde reden Jesaja in het tweede gedeelte niet zelden de ellendige toestanden van Israël onder het beeld der woestijn heeft voorgesteld (Isaiah 40:3; Isaiah 43:19, Isaiah 40:3 Isaiah 43:19). Dat het overigens den Israëlieten in materieel opzicht in de ballingschap gans niet slecht ging, toont, dat zo velen, die de hogere behoeften niet kenden, den honger en den dorst naar den schonen dienst des Heren, naar het land, waar overal Gods voetstappen zichtbaar waren, den voorkeur gaven aan het blijven in het land der vreemden (Ezra 1:11 ). Wat in deze geestelijke woestijn met honger en dorst overeenkomt wijst ons bijzonder duidelijk Psalms 137:1 aan..

Het is (Psalms 107:4-Psalms 107:7) in korte trekken Israël's woestijngeschiedenis als een beeld van onze vreemdelingschap, waardoor wij gaan tot ene stad ter woning, tot het hemelse Jeruzalem. Er werd in de woestijn veel nood, ellende, benauwdheid ondervonden, maar de benauwdheid leert tot God roepen, en God laat ons in de ellende komen, om ons in gemeenschap met Hem te stellen; want hoe zal God behoeden, waar geen gevaar, redden, waar geen vijand, vergeven, waar gene zonde is? De persing van den nood is de veer van het geestelijk uurwerk onzes levens. Zullen de raderen gaan en de wijzers wijzen, dan moet er ene spanning en trekking zijn, ene veer, die alles in beweging zet en houdt. Ook de geestelijke mens heeft nodig altijd weer op nieuw in beweging gesteld te worden; geen uurwerk gaat altijd van zelf; van tijd tot tijd moet het opgewonden worden. Daarom zendt God ook dikwijls het lijden bij den gelovige, opdat Hij zijn geestelijk horloge opwinde en zien kunne, hoe laat het is. Doch nu moet de benauwdheid hem dan ook werkelijk tot het gebed drijven, anders drijft zij hem tot wanhoop. Als de gespannen veer de raderen en wijzers niet in regelmatige beweging brengt, zo zal zij of verwoesting in het uurwerk aanrichten, of zelf breken. Zo ook de benauwdheid, als zij niet in de rechte richting tot God staat en zich niet in God zelven ontlaadt, zal zij onzen vrede verwoesten of ons hart doen bersten. Daarom moeten wij in onze benauwdheid bidden en altijd weer bidden. De reden, waarom er zo weinig geestelijk leven is, ligt daarin, dat wij zo weinig met God spreken..

Vers 8

8. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 8

8. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 9

9. Want Hij heeft de dorstige, de hijgende ziel verzadigd en de hongerige ziel met goed vervuld.

Vers 9

9. Want Hij heeft de dorstige, de hijgende ziel verzadigd en de hongerige ziel met goed vervuld.

Vers 10

10. Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer (Isaiah 9:1; Isaiah 42:7; Isaiah 49:9).

In de Oosterse gevangenissen was een kerker in het slechtste en laagste gedeelte. Eveneens blokken om de gevangenen zekerder te bewaren; daarin was de gevangene opgesloten en zeker met ondraaglijke folteringen. De opzichters der gevangenissen hadden ene willekeurige macht om hun gevangenen te behandelen, zoals hun behaagde, daar zij alleen verplicht waren den gevangene voor te brengen, wanneer hij voorgeroepen werd. Het is duidelijk, dat wij deze vergelijking meer op geestelijk terrein hebben over te brengen. Voor den godvruchtigen Israëliet was de Ballingschap wezenlijk een bange toestand, dewijl hij in Babel zijn God niet kon dienen, zoals dit bij de Wet was voorgeschreven.

Vers 10

10. Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer (Isaiah 9:1; Isaiah 42:7; Isaiah 49:9).

In de Oosterse gevangenissen was een kerker in het slechtste en laagste gedeelte. Eveneens blokken om de gevangenen zekerder te bewaren; daarin was de gevangene opgesloten en zeker met ondraaglijke folteringen. De opzichters der gevangenissen hadden ene willekeurige macht om hun gevangenen te behandelen, zoals hun behaagde, daar zij alleen verplicht waren den gevangene voor te brengen, wanneer hij voorgeroepen werd. Het is duidelijk, dat wij deze vergelijking meer op geestelijk terrein hebben over te brengen. Voor den godvruchtigen Israëliet was de Ballingschap wezenlijk een bange toestand, dewijl hij in Babel zijn God niet kon dienen, zoals dit bij de Wet was voorgeschreven.

Vers 11

11. En deze straf moesten zij dragen, omdat zij weerspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden, den raad, dien Hij hun door Zijne profeten gaf, hadden gehoond.

Vers 11

11. En deze straf moesten zij dragen, omdat zij weerspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden, den raad, dien Hij hun door Zijne profeten gaf, hadden gehoond.

Vers 12

12. Waarom Hij hun het hart door zwarigheid, door geduchte straffen vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.

Vers 12

12. Waarom Hij hun het hart door zwarigheid, door geduchte straffen vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.

Vers 13

13. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Vers 13

13. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Vers 14

14. Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.

Vers 14

14. Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.

Vers 15

15. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 15

15. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 16

16. Want Hij heeft de koperen deuren gebroken, en de ijzeren grendelen in stukken gehouwen (Isaiah 45:2), afgeslagen.

Van deze schildering geldt mede hetzelfde als van de vorige. Ene gevangenschap in den kerker hadden in Babel zeker maar zeer weinige Israëlieten te verduren gehad. Zij werden als ballingen gedwongen in een vreemd land te blijven, en konden, van alle hulpmiddelen ontbloot, zonder bewilliging hunner overheersers, onmogelijk naar hun vaderland terugkeren. Voor het overige zal hun toestand wel z geweest zijn als Sanherib (2 Kings 18:32) hun dien bereids had aangeboden. "Ik kom en haal u in een land, als ulieder land, een land van koren en van most, een land van brood en van wijngaarden, een land van olijven, van olie en van honing." Maar voor hen, die den Heere vreesden, bleef het niettemin ene gevangenis, waarin zij Jeruzalem niet konden vergeten (Psalms 137:5,Psalms 137:6)..

Wij moeten bidden, al komen wij van den enen nood in den anderen, en al worden wij als met koperen ketens gebonden door de banden onzer zonden; want God maakt juist den meest gebondene het liefst en het snelt los. Mensen worden spoedig moede in het helpen, maar als wij door God negen en negentig maal geholpen zijn, en wij hebben voor de honderdste maal weer hulp nodig, dan zal God ons voor de honderdste maal weer helpen, omdat wij gedachtig zijn geweest, dat Hij ons reeds negen en negentig maal geholpen heeft. Bij God is alles zo ruim als het bij ons mensen bekrompen is..

Vers 16

16. Want Hij heeft de koperen deuren gebroken, en de ijzeren grendelen in stukken gehouwen (Isaiah 45:2), afgeslagen.

Van deze schildering geldt mede hetzelfde als van de vorige. Ene gevangenschap in den kerker hadden in Babel zeker maar zeer weinige Israëlieten te verduren gehad. Zij werden als ballingen gedwongen in een vreemd land te blijven, en konden, van alle hulpmiddelen ontbloot, zonder bewilliging hunner overheersers, onmogelijk naar hun vaderland terugkeren. Voor het overige zal hun toestand wel z geweest zijn als Sanherib (2 Kings 18:32) hun dien bereids had aangeboden. "Ik kom en haal u in een land, als ulieder land, een land van koren en van most, een land van brood en van wijngaarden, een land van olijven, van olie en van honing." Maar voor hen, die den Heere vreesden, bleef het niettemin ene gevangenis, waarin zij Jeruzalem niet konden vergeten (Psalms 137:5,Psalms 137:6)..

Wij moeten bidden, al komen wij van den enen nood in den anderen, en al worden wij als met koperen ketens gebonden door de banden onzer zonden; want God maakt juist den meest gebondene het liefst en het snelt los. Mensen worden spoedig moede in het helpen, maar als wij door God negen en negentig maal geholpen zijn, en wij hebben voor de honderdste maal weer hulp nodig, dan zal God ons voor de honderdste maal weer helpen, omdat wij gedachtig zijn geweest, dat Hij ons reeds negen en negentig maal geholpen heeft. Bij God is alles zo ruim als het bij ons mensen bekrompen is..

Vers 17

17. De zotten 1) worden, of moesten worden, om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd; zij worden door hun zondig handelen openbaar dat zij dwazen zijn, zowel als door de straffen, die zij te lijden hebben. 1) Hij noemt hen zotten, die door onverstandig hun begeerten op te volgen, zich zelve verderf berokkenen, niet omdat zij door onkunde en uit dwaling zondigen, maar dewijl de blinde hartstochten hen beroven van het rechte oordeel, zodat zij zeer slecht voor zich zelven zorgen. En vast te houden is wel, dat dit het voornaamste is dat God te vrezen wijsheid is..

De goddelozen en ongelovigen worden hier zotten genoemd niet omdat zij van hun verstand beroofd zijn, maar omdat zij niet op de rechte wijze waken en dit bewijzen door gene zorg te dragen voor het hoogste, dat zij hebben: hun zielen, maar den vasten weg hebben verlaten en bewandelen den weg des verderfs.

Vers 17

17. De zotten 1) worden, of moesten worden, om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd; zij worden door hun zondig handelen openbaar dat zij dwazen zijn, zowel als door de straffen, die zij te lijden hebben. 1) Hij noemt hen zotten, die door onverstandig hun begeerten op te volgen, zich zelve verderf berokkenen, niet omdat zij door onkunde en uit dwaling zondigen, maar dewijl de blinde hartstochten hen beroven van het rechte oordeel, zodat zij zeer slecht voor zich zelven zorgen. En vast te houden is wel, dat dit het voornaamste is dat God te vrezen wijsheid is..

De goddelozen en ongelovigen worden hier zotten genoemd niet omdat zij van hun verstand beroofd zijn, maar omdat zij niet op de rechte wijze waken en dit bewijzen door gene zorg te dragen voor het hoogste, dat zij hebben: hun zielen, maar den vasten weg hebben verlaten en bewandelen den weg des verderfs.

Vers 18

18. Hun ziel gruwelde, in de zware ziekte, waarin zij vervallen waren, van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen, zij waren doodziek (Psalms 88:4. Job. 33:22).

Vers 18

18. Hun ziel gruwelde, in de zware ziekte, waarin zij vervallen waren, van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen, zij waren doodziek (Psalms 88:4. Job. 33:22).

Vers 19

19. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Vers 19

19. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Vers 20

20. Hij zond zijn woord 1) uit, Zijn woord vol almacht (Psalms 33:9), dat hen tot nieuw leven terugriep (Ezekiel 16:6), tot hunnen geneesmeester, en heelde hen, maakte hen gezonden en rukte hen uit hun kuilen (Psalms 103:4); hoewel zij bijna reeds een prooi des doods waren, werden zij nochtans gered.

1) Volgens de wijze van beschouwing in het Oude Testament is het woord in natuur en geschiedenis de bode van Jehova; het doorloopt als zodanig met spoed de wereld (Psalms 147:15, Psalms 147:18) keert nooit ledig tot zijnen Zender terug (Isaiah 55:10); het daalt neer in Israël, aanstonds herbergende in de ziel der profeten (Isaiah 9:7); het komt tot de mensen om te volbrengen, wat hun beloofd is (Psalms 105:19); het is, gelijk wij op onze plaats lezen, een middel van Goddelijke genezing, en, daar de genezing niet slechts uitwendig, maar geestelijk-lichamelijk bedoeld is, middelaar van genade. Zo begint in het Oude Testament de kennis te dagen, dat het woord, waardoor de hemelen geschapen zijn (Psalms 33:6), niet slechts het persoonlijke leven van den sprekenden en handelenden God dynamisch (wat kracht en werken aangaat) in zich draagt, maar een eigen persoonlijken grond heeft, en het verdient opgemerkt en overdacht te worden, dat, wat hier door het woord geschiedt: de genezing van enen boetvaardigen zondaar, die aan den rand des grafs gekomen is, in de verwante schildering van Elihu (Job 33:23) voorkomt, als werk van den Enen uit de duizend, van den groten Engel, die tot God roept: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale: "Ik heb verzoening gevonden.".

Wederom toont de Profeet, dat hij over de verderflijke ziekte handelt, die de mensen bijna te gronde richt, wanneer hij zegt, dat zij bevrijd worden van het verderf. Maar hij stelt de hulpe Gods tegenover alle menselijke geneesmiddelen, alsof hij wil zeggen, dat zij alleen door de kracht Gods in het leven terugkeren, dewijl het onmogelijk was op de aarde een geneesmiddel te vinden. De wijze, waarop de genezing wordt aangebracht is ook aan te merken, dewijl God als het ware op Zijn bevel of wenk alleen alle ziekten, ja, zelfs den dood verre weg doet vluchten. Want ik beperk dit niet alleen tot de gelovigen, zoals de meesten doen. Wel is het waar, dat indien de gemoederen niet door het woord Gods gereinigd worden, de genezing des lichaams van weinig betekenis is. Maar de Profeet wil het medelijden Gods ook tot de goddelozen en onderdrukkers uitstrekken. De zin is derhalve, dat gelijk de ziekten niet bij geval de mensen overvallen, of slechts uit natuurlijke oorzaken voortkomen, maar als dienaren Gods Zijn bevel gehoorzamen, ook dezelfde, die slaat, zonder enig middel geneest, dewijl het voldoende is van Hem, om te bevelen, wat Hij wil, dat geschieden zal..

Vers 20

20. Hij zond zijn woord 1) uit, Zijn woord vol almacht (Psalms 33:9), dat hen tot nieuw leven terugriep (Ezekiel 16:6), tot hunnen geneesmeester, en heelde hen, maakte hen gezonden en rukte hen uit hun kuilen (Psalms 103:4); hoewel zij bijna reeds een prooi des doods waren, werden zij nochtans gered.

1) Volgens de wijze van beschouwing in het Oude Testament is het woord in natuur en geschiedenis de bode van Jehova; het doorloopt als zodanig met spoed de wereld (Psalms 147:15, Psalms 147:18) keert nooit ledig tot zijnen Zender terug (Isaiah 55:10); het daalt neer in Israël, aanstonds herbergende in de ziel der profeten (Isaiah 9:7); het komt tot de mensen om te volbrengen, wat hun beloofd is (Psalms 105:19); het is, gelijk wij op onze plaats lezen, een middel van Goddelijke genezing, en, daar de genezing niet slechts uitwendig, maar geestelijk-lichamelijk bedoeld is, middelaar van genade. Zo begint in het Oude Testament de kennis te dagen, dat het woord, waardoor de hemelen geschapen zijn (Psalms 33:6), niet slechts het persoonlijke leven van den sprekenden en handelenden God dynamisch (wat kracht en werken aangaat) in zich draagt, maar een eigen persoonlijken grond heeft, en het verdient opgemerkt en overdacht te worden, dat, wat hier door het woord geschiedt: de genezing van enen boetvaardigen zondaar, die aan den rand des grafs gekomen is, in de verwante schildering van Elihu (Job 33:23) voorkomt, als werk van den Enen uit de duizend, van den groten Engel, die tot God roept: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale: "Ik heb verzoening gevonden.".

Wederom toont de Profeet, dat hij over de verderflijke ziekte handelt, die de mensen bijna te gronde richt, wanneer hij zegt, dat zij bevrijd worden van het verderf. Maar hij stelt de hulpe Gods tegenover alle menselijke geneesmiddelen, alsof hij wil zeggen, dat zij alleen door de kracht Gods in het leven terugkeren, dewijl het onmogelijk was op de aarde een geneesmiddel te vinden. De wijze, waarop de genezing wordt aangebracht is ook aan te merken, dewijl God als het ware op Zijn bevel of wenk alleen alle ziekten, ja, zelfs den dood verre weg doet vluchten. Want ik beperk dit niet alleen tot de gelovigen, zoals de meesten doen. Wel is het waar, dat indien de gemoederen niet door het woord Gods gereinigd worden, de genezing des lichaams van weinig betekenis is. Maar de Profeet wil het medelijden Gods ook tot de goddelozen en onderdrukkers uitstrekken. De zin is derhalve, dat gelijk de ziekten niet bij geval de mensen overvallen, of slechts uit natuurlijke oorzaken voortkomen, maar als dienaren Gods Zijn bevel gehoorzamen, ook dezelfde, die slaat, zonder enig middel geneest, dewijl het voldoende is van Hem, om te bevelen, wat Hij wil, dat geschieden zal..

Vers 21

21. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 21

21. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 22

22. a) En dat zij lofofferen offeren van dankbaarheid offeren (Psalms 50:14,Psalms 50:23), en met gejuich Zijne werken vertellen.

a) Leviticus 7:12.

God wil met dankbaarheid betaald worden, en dat men Hem en Zijne werken met gejuich, met ingenomenheid, met blijdschap, met geestdrift groot make. Met welk een majesteit zei de Heere, toen Hij de tien melaatsen genezen had, en slechts n terug zag keren, om Gode de eer te geven: "Waar zijn de negen?"

Ja de Heere zelf leert ons danken, reeds daardoor, dat Hij ons leert bidden: "Onze Vader, die in de hemelen zijt." Want dat kan niemand naar waarheid uit zich zelven zeggen. Wie het in waarheid zeggen kan, die heeft reeds de grootste genade ontvangen en dankt er voor..

Vers 22

22. a) En dat zij lofofferen offeren van dankbaarheid offeren (Psalms 50:14,Psalms 50:23), en met gejuich Zijne werken vertellen.

a) Leviticus 7:12.

God wil met dankbaarheid betaald worden, en dat men Hem en Zijne werken met gejuich, met ingenomenheid, met blijdschap, met geestdrift groot make. Met welk een majesteit zei de Heere, toen Hij de tien melaatsen genezen had, en slechts n terug zag keren, om Gode de eer te geven: "Waar zijn de negen?"

Ja de Heere zelf leert ons danken, reeds daardoor, dat Hij ons leert bidden: "Onze Vader, die in de hemelen zijt." Want dat kan niemand naar waarheid uit zich zelven zeggen. Wie het in waarheid zeggen kan, die heeft reeds de grootste genade ontvangen en dankt er voor..

Vers 23

23. Die met schepen ter zee afvaren a), handel doende op grote wateren.

a) Revelation 8:17.

De zee is het zinnebeeld der wereld (Psalms 46:4; Psalms 93:3), de gemeente des Heren, die te midden der wereld verkeert, komt daarom hier voor onder het beeld van hen, die de zee bevaren en daar als scheeps- en kooplieden hun werk doen..

Zonder allegorie is hier sprake van de zodanige, die wegens hun beroep, op schepen de zee bevaren voor handelszaken. Deze hebben de werken en wonderen Gods in de woelende diepte der zee aanschouwd, d.i. zij hebben met eigen ogen aanschouwd, wat God vermag, wanneer Hij in toorn de kracht der wateren oproept, en wederom wanneer Hij die uit barmhartigheid weer binnen de perken dringt..

Vers 23

23. Die met schepen ter zee afvaren a), handel doende op grote wateren.

a) Revelation 8:17.

De zee is het zinnebeeld der wereld (Psalms 46:4; Psalms 93:3), de gemeente des Heren, die te midden der wereld verkeert, komt daarom hier voor onder het beeld van hen, die de zee bevaren en daar als scheeps- en kooplieden hun werk doen..

Zonder allegorie is hier sprake van de zodanige, die wegens hun beroep, op schepen de zee bevaren voor handelszaken. Deze hebben de werken en wonderen Gods in de woelende diepte der zee aanschouwd, d.i. zij hebben met eigen ogen aanschouwd, wat God vermag, wanneer Hij in toorn de kracht der wateren oproept, en wederom wanneer Hij die uit barmhartigheid weer binnen de perken dringt..

Vers 24

24. Die zien hij zulk ene vaart de werken des HEEREN, en Zijne wonderwerken in de diepte.

Vers 24

24. Die zien hij zulk ene vaart de werken des HEEREN, en Zijne wonderwerken in de diepte.

Vers 25

25. Als Hij spreekt, Zijn machtwoord laat horen, zo doet Hij enen stormwind opstaan, die hare golven omhoog verheft.

Vers 25

25. Als Hij spreekt, Zijn machtwoord laat horen, zo doet Hij enen stormwind opstaan, die hare golven omhoog verheft.

Vers 26

26. Zij, met hun schip hoog in de hoogte verheven, rijzen op naar den hemel, zij dalen spoedig weer in de diepte nedergeslingerd, tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst. 27. Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.

Vers 26

26. Zij, met hun schip hoog in de hoogte verheven, rijzen op naar den hemel, zij dalen spoedig weer in de diepte nedergeslingerd, tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst. 27. Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.

Vers 28

28. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die Zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.

Van hier het spreekwoord: "die niet kan bidden, die worde een zeevaarder."

Vers 28

28. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die Zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.

Van hier het spreekwoord: "die niet kan bidden, die worde een zeevaarder."

Vers 29

29. Hij, de Heere, laat nu ook een machtwoord ter redding uitgaan, en doet den storm stilstaan 1), zodat hun golven stilzwijgen (Matthew 8:33).

1) Letterlijk: Hij veranderde storm in suizen. Op het gebed, uit de benauwdheid tot Hem gericht, is de Heere goedertieren, om op Zijn wenk het brullen van den storm te vervangen door het suizen van een zachte koelte.

Vers 29

29. Hij, de Heere, laat nu ook een machtwoord ter redding uitgaan, en doet den storm stilstaan 1), zodat hun golven stilzwijgen (Matthew 8:33).

1) Letterlijk: Hij veranderde storm in suizen. Op het gebed, uit de benauwdheid tot Hem gericht, is de Heere goedertieren, om op Zijn wenk het brullen van den storm te vervangen door het suizen van een zachte koelte.

Vers 30

30. Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft.

Er zijn drie zeeën, op welke de kerk, als zulk een schip door de baren wordt heen en wedergeslingerd, wel met groot gevaar voor haar, maar toch met het gelukkigste einde: de joden-wereld, de heiden-wereld en de anti-christelijke wereld..

Vers 30

30. Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft.

Er zijn drie zeeën, op welke de kerk, als zulk een schip door de baren wordt heen en wedergeslingerd, wel met groot gevaar voor haar, maar toch met het gelukkigste einde: de joden-wereld, de heiden-wereld en de anti-christelijke wereld..

Vers 31

31. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 31

31. Laat hen voor den HEERE Zijne goedertierenheid loven, en Zijne wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Vers 32

32. En Hem verhogen in de gemeente des volks, en in het gestoelte der oudsten, in tegenwoordigheid van de oversten des volks (Ezra 1:5), Hem roemen.

Hieruit blijkt, dat de Psalm ten gebruike bij ene plechtige godsdienstoefening der gemeente bestemd was, en wel (volgens Psalms 107:22) in vereniging met het brengen van dankoffers; wij zullen dus wel niet gedwaald hebben, wanneer wij bij Ezra 3:6, de eerste viering van het Loofhuttenfeest na de terugkeer uit de ballingschap als aanleiding hebben aangenomen, want tot dit feest verzamelde zich geheel Israël naar Jeruzalem, en er werden den Heere offeranden op het pas gebouwde altaar aangeboden. Tegen de opvatting, die bij vele uitleggers gevonden wordt, dat de Psalm later zal vervaardigd zijn, beslist reeds de omstandigheid, dat in den gehelen Psalm gene melding van den tempel gemaakt wordt, die vooral in de volgende afdeling (Psalms 107:33) in het geheel niet had mogen ontbreken, daar de herstelling van den tempel onder de weldaden Gods ene eerste plaats zou hebben ingenomen.

33.

III. Psalms 107:33-Psalms 107:41. Gods weldaden jegens Zijn volk zijn niet beperkt tot de terugvoering naar het vaderland, maar Hij is reeds begonnen hen in dit land hunner erve op nieuw te zegenen. Eensdeels namelijk heeft Hij het vruchtbare land, dat Hij om de zonden van het volk woest had gemaakt, weer in een bloeienden en hoopvollen toestand verplaatst (Psalms 107:33-Psalms 107:38), aan de andere zijde heeft Hij degenen, die in den tijd van hun ellende gering en zwak waren geworden, tot ene grote menigte gemaakt en hun vorstenhuis weer uit smaadheid en vernedering verheven (Psalms 107:39-Psalms 107:41). Daarvoor moet Hem dan ook de Hem toekomende dank betaald worden.

Vers 32

32. En Hem verhogen in de gemeente des volks, en in het gestoelte der oudsten, in tegenwoordigheid van de oversten des volks (Ezra 1:5), Hem roemen.

Hieruit blijkt, dat de Psalm ten gebruike bij ene plechtige godsdienstoefening der gemeente bestemd was, en wel (volgens Psalms 107:22) in vereniging met het brengen van dankoffers; wij zullen dus wel niet gedwaald hebben, wanneer wij bij Ezra 3:6, de eerste viering van het Loofhuttenfeest na de terugkeer uit de ballingschap als aanleiding hebben aangenomen, want tot dit feest verzamelde zich geheel Israël naar Jeruzalem, en er werden den Heere offeranden op het pas gebouwde altaar aangeboden. Tegen de opvatting, die bij vele uitleggers gevonden wordt, dat de Psalm later zal vervaardigd zijn, beslist reeds de omstandigheid, dat in den gehelen Psalm gene melding van den tempel gemaakt wordt, die vooral in de volgende afdeling (Psalms 107:33) in het geheel niet had mogen ontbreken, daar de herstelling van den tempel onder de weldaden Gods ene eerste plaats zou hebben ingenomen.

33.

III. Psalms 107:33-Psalms 107:41. Gods weldaden jegens Zijn volk zijn niet beperkt tot de terugvoering naar het vaderland, maar Hij is reeds begonnen hen in dit land hunner erve op nieuw te zegenen. Eensdeels namelijk heeft Hij het vruchtbare land, dat Hij om de zonden van het volk woest had gemaakt, weer in een bloeienden en hoopvollen toestand verplaatst (Psalms 107:33-Psalms 107:38), aan de andere zijde heeft Hij degenen, die in den tijd van hun ellende gering en zwak waren geworden, tot ene grote menigte gemaakt en hun vorstenhuis weer uit smaadheid en vernedering verheven (Psalms 107:39-Psalms 107:41). Daarvoor moet Hem dan ook de Hem toekomende dank betaald worden.

Vers 33

33. Hij stelt of Hij verandert door het volvoeren van den in Leviticus 26:32, aan het land gedreigden vloek, de rivieren 1) tot ene woestijn, en watertochten tot een dorstig land.

1) Wij hebben in dit vers en in de twee volgende te letten op de tegenstellingen. Want toch, onder rivieren en watertochten, d.i. waterrijke plaatsen en vruchtbaar land hebben we de bronnen van voorspoed en welvaart van het volk te verstaan. En onder woestijn, dorstig land en zouten grond, gebrek en armoede, hongersnood en allerlei ellende.

Vers 33

33. Hij stelt of Hij verandert door het volvoeren van den in Leviticus 26:32, aan het land gedreigden vloek, de rivieren 1) tot ene woestijn, en watertochten tot een dorstig land.

1) Wij hebben in dit vers en in de twee volgende te letten op de tegenstellingen. Want toch, onder rivieren en watertochten, d.i. waterrijke plaatsen en vruchtbaar land hebben we de bronnen van voorspoed en welvaart van het volk te verstaan. En onder woestijn, dorstig land en zouten grond, gebrek en armoede, hongersnood en allerlei ellende.

Vers 34

34. Het vruchtbaar land, dat door zijne vruchtbaarheid tot een spreekwoord was geworden (Exodus 3:8. Numbers 14:7), tot zouten grond, tot een land, waar niets wil groeien, gelijk Kanan gedurende al die 70 jaren was (Jeremiah 25:9), om de boosheid dergenen, die daarin wonen.

Vers 34

34. Het vruchtbaar land, dat door zijne vruchtbaarheid tot een spreekwoord was geworden (Exodus 3:8. Numbers 14:7), tot zouten grond, tot een land, waar niets wil groeien, gelijk Kanan gedurende al die 70 jaren was (Jeremiah 25:9), om de boosheid dergenen, die daarin wonen.

Vers 35

35. En Hij, de Heere, na verloop van dien tijd van straf, den vloek weer van het land wegnemende (Jeremiah 29:11), stelt a) de woestijn tot enen waterpoel, tot een meer, en het dorre land tot watertochten.

a) Isaiah 41:18.

Vers 35

35. En Hij, de Heere, na verloop van dien tijd van straf, den vloek weer van het land wegnemende (Jeremiah 29:11), stelt a) de woestijn tot enen waterpoel, tot een meer, en het dorre land tot watertochten.

a) Isaiah 41:18.

Vers 36

36. En Hij doet de hongerigen, die intussen in de woestijn der ballingschap hongerig en dorstig rondgedwaald hadden, aldaar wonen, en zij stichten ene stad ter woning, omdat zij daar een vruchtbaren grond en rijken overvloed vinden.

Vers 36

36. En Hij doet de hongerigen, die intussen in de woestijn der ballingschap hongerig en dorstig rondgedwaald hadden, aldaar wonen, en zij stichten ene stad ter woning, omdat zij daar een vruchtbaren grond en rijken overvloed vinden.

Vers 37

37. En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.

Vers 37

37. En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.

Vers 38

38. En Hij zegent hen, zodat zij reeds in den korten tijd sedert hun terugkeren in het land hunner vaderen, zeer vermenigvuldigen (Joshua 13:1 ), en hun vee vermindert Hij niet, daar Hij het niet door bijzondere plagen laat sterven.

Vers 38

38. En Hij zegent hen, zodat zij reeds in den korten tijd sedert hun terugkeren in het land hunner vaderen, zeer vermenigvuldigen (Joshua 13:1 ), en hun vee vermindert Hij niet, daar Hij het niet door bijzondere plagen laat sterven.

Vers 39

39. Daarna 1), wanneer zij weer van God afwijken, verminderen zij: en komen te onder door verdrukking, kwaad en droefenis.

1) Dit vers en het volgende bevat een waarschuwing tot het verloste Israël, opdat het zich houde bij de inzettingen des Heren, en niet aflate den Heere te dienen, gedachtig aan het Woord uit den mond des Heren uitgegaan: Die Mij eren zal ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.

Vers 39

39. Daarna 1), wanneer zij weer van God afwijken, verminderen zij: en komen te onder door verdrukking, kwaad en droefenis.

1) Dit vers en het volgende bevat een waarschuwing tot het verloste Israël, opdat het zich houde bij de inzettingen des Heren, en niet aflate den Heere te dienen, gedachtig aan het Woord uit den mond des Heren uitgegaan: Die Mij eren zal ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.

Vers 40

40. Hij stort, vervullende, wat in Job 12:21 gezegd wordt, verachting uit over de prinsen, door welke zij in het vaderland geregeerd worden, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is; want een volk, dat van een eigen vorst berooid is, is als een kudde schapen, waaraan de herder ontnomen is. Hoe treffend worden hier Gods verborgene voorzienigheid, Zijne zich openbarende weldadigheden en Zijne ondoorgrondelijke oordelen als hand in hand gaande voorgesteld! God geeft den zegen, maar ook den tegenspoed. De redenen zijn verborgen, maar de zonde is openbaar. -Wij leven in zulke tijd, waarin verachting uitgestort is over de hooggeplaatsten en hooggezetenen, waarin al wat groot en vorstelijk heet met voeten wordt getreden. Bidden wij en waken wij, want wanneer de goddelozen de overhand hebben, dan zijn Gods oordelen op aarde..

Vers 40

40. Hij stort, vervullende, wat in Job 12:21 gezegd wordt, verachting uit over de prinsen, door welke zij in het vaderland geregeerd worden, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is; want een volk, dat van een eigen vorst berooid is, is als een kudde schapen, waaraan de herder ontnomen is. Hoe treffend worden hier Gods verborgene voorzienigheid, Zijne zich openbarende weldadigheden en Zijne ondoorgrondelijke oordelen als hand in hand gaande voorgesteld! God geeft den zegen, maar ook den tegenspoed. De redenen zijn verborgen, maar de zonde is openbaar. -Wij leven in zulke tijd, waarin verachting uitgestort is over de hooggeplaatsten en hooggezetenen, waarin al wat groot en vorstelijk heet met voeten wordt getreden. Bidden wij en waken wij, want wanneer de goddelozen de overhand hebben, dan zijn Gods oordelen op aarde..

Vers 41

41. Maar a) Hij, de Heere, brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, in een aanzienlijken en veiligen toestand, en Hij maakt de huisgezinnen als kudden, naardien Hij hen zegent met vele nakomelingen.

a) 1 Samuel 2:8. Psalms 113:7,Psalms 113:8.

Zodra de vorsten onderdrukkers worden, hebben zij God tot hun vijand, en zij worden geslagen of verslagen. Daarentegen gevoelt niemand zich zodra ellendig in zich zelven, of hij heeft God tot zijn bondgenoot, die op hem wacht om hem genadig te zijn en hem zeker genadig zal zijn, wanneer hij Hem zoekt met geloof en gebed. Wij moeten naar het gemoed, naar de ziel zijn, wat de arme, de hongerige, de dorstige naar het lichaam is: vol begeerte, vol sterk roepende begeerte naar den rijkdom Gods, naar het brood Gods, naar de wateren des Heiligen Geestes, naar God, naar den levenden God..

Vers 41

41. Maar a) Hij, de Heere, brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, in een aanzienlijken en veiligen toestand, en Hij maakt de huisgezinnen als kudden, naardien Hij hen zegent met vele nakomelingen.

a) 1 Samuel 2:8. Psalms 113:7,Psalms 113:8.

Zodra de vorsten onderdrukkers worden, hebben zij God tot hun vijand, en zij worden geslagen of verslagen. Daarentegen gevoelt niemand zich zodra ellendig in zich zelven, of hij heeft God tot zijn bondgenoot, die op hem wacht om hem genadig te zijn en hem zeker genadig zal zijn, wanneer hij Hem zoekt met geloof en gebed. Wij moeten naar het gemoed, naar de ziel zijn, wat de arme, de hongerige, de dorstige naar het lichaam is: vol begeerte, vol sterk roepende begeerte naar den rijkdom Gods, naar het brood Gods, naar de wateren des Heiligen Geestes, naar God, naar den levenden God..

Vers 43

43. Wie onder ons, het volk van God, is wijs? die neme deze dingen waar, wat in dezen Psalm hem is voorgehouden; en dat zij verstandelijk letten op de goedertierenheden des HEEREN; daardoor zullen zij geschikt worden deze weldaden in steeds rijkere mate te ontvangen.

Hartelijk dank voor de reeds bewezene genade des Heren is de onmisbare voorwaarde van hare voortduring; wie niet dankt is een dwaas, want hij veroorzaakt, dat de wolken van toorn weer spoedig over hem te zamen trekken..

Hij zegt daarmee, dat de mensen dan alleen wijs zijn, wanneer zij nadenken over de werken en daden Gods, terwijl de overigen dwazen zijn, hoe wijs zij ook schijnen. Met de vraag "wie?" berispt hij als in het voorbijgaan de dwaze mening der wereld, waarin lieden zich wijzer achten, naarmate zij euvelmoediger God versmaden: Hij betreurt het gering getal dergenen, die op Gods gerichten acht geven, maar daarna zegt hij, dat zij toch voor aller ogen daar staan, zodat niets hen belemmert, dan hun eigen kwade wil. Vraagt iemand, waarom de profeet, die toch van Gods oordelen en van Zijnen ernst handelt, niets dan Zijne genadeblijken vermeldt, zo antwoordde men, omdat in de daden Gods Zijne liefde uitblinkt en voorop staat (gelijk Hij naar den aard van Zijn wezen altijd wenst wel te doen), en omdat Hij door deze vooral ons tot zich trekt..

De wijzen zijn de godvruchtigen, de gelovigen; deze bewaren als Maria, al deze herinneringen der wegen en leidingen Gods in hun harten. Trouwens, als wij ze niet bewaren, hebben wij er niet aan. Wij moeten in gedachtenis houden, hoe God ten allen tijde met Zijne vijanden gehandeld heeft, maar tevens moeten wij ook verstandiglijk letten op de goedertierenheden des Heren jegens de Zijnen en jegens ons, gene Zijner weldaden vergetende, ten einde in den nood de vrijmoedigheid te hebben, om terstond de toevlucht tot Hem te nemen, in de volle verzekerdheid, dat wie tot Hem komt, onmogelijk te vergeefs kan komen..

Vers 43

43. Wie onder ons, het volk van God, is wijs? die neme deze dingen waar, wat in dezen Psalm hem is voorgehouden; en dat zij verstandelijk letten op de goedertierenheden des HEEREN; daardoor zullen zij geschikt worden deze weldaden in steeds rijkere mate te ontvangen.

Hartelijk dank voor de reeds bewezene genade des Heren is de onmisbare voorwaarde van hare voortduring; wie niet dankt is een dwaas, want hij veroorzaakt, dat de wolken van toorn weer spoedig over hem te zamen trekken..

Hij zegt daarmee, dat de mensen dan alleen wijs zijn, wanneer zij nadenken over de werken en daden Gods, terwijl de overigen dwazen zijn, hoe wijs zij ook schijnen. Met de vraag "wie?" berispt hij als in het voorbijgaan de dwaze mening der wereld, waarin lieden zich wijzer achten, naarmate zij euvelmoediger God versmaden: Hij betreurt het gering getal dergenen, die op Gods gerichten acht geven, maar daarna zegt hij, dat zij toch voor aller ogen daar staan, zodat niets hen belemmert, dan hun eigen kwade wil. Vraagt iemand, waarom de profeet, die toch van Gods oordelen en van Zijnen ernst handelt, niets dan Zijne genadeblijken vermeldt, zo antwoordde men, omdat in de daden Gods Zijne liefde uitblinkt en voorop staat (gelijk Hij naar den aard van Zijn wezen altijd wenst wel te doen), en omdat Hij door deze vooral ons tot zich trekt..

De wijzen zijn de godvruchtigen, de gelovigen; deze bewaren als Maria, al deze herinneringen der wegen en leidingen Gods in hun harten. Trouwens, als wij ze niet bewaren, hebben wij er niet aan. Wij moeten in gedachtenis houden, hoe God ten allen tijde met Zijne vijanden gehandeld heeft, maar tevens moeten wij ook verstandiglijk letten op de goedertierenheden des Heren jegens de Zijnen en jegens ons, gene Zijner weldaden vergetende, ten einde in den nood de vrijmoedigheid te hebben, om terstond de toevlucht tot Hem te nemen, in de volle verzekerdheid, dat wie tot Hem komt, onmogelijk te vergeefs kan komen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 107". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-107.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile