Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 106". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-106.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 106". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 106PSALM 106.
WELDADEN GODS DEN ISRAËLIETEN BETOOND. ZWARE STRAFFEN VOOR DE ONDANKBAARHEID.
Op twee Psalmen, die beiden met Halleluja sluiten (104:35, 105:45) volgt nu de eerste van de tien Psalmen (vgl. 111-113, 135, 146-150), die met een Halleluja beginnen. Ook wat den tijd aangaat, sluit zich deze dadelijk aan die beide Psalmen aan en verplaatst ons in dien tijd, toen met het begin der Perzische heerschappij in Babel ene gunstige wending in het lot van Israël kwam, en het morgenrood der nieuwe toekomst reeds werd gezien (Ezra 1:11 ). Wij hebben de geschiedkundige toestanden van dien tijd bij 2 Kronieken 36:20: nader uiteengezet; maar niet alleen gaat het Israël thans uitwendig beter, maar het is zelf inwendig beter geworden, en neemt nu hier met ene gezindheid des harten, die niets bedekken of verschonen, maar open en zonder terughouding de schuld, de gehele schuld voor den Heere wil belijden, de geschiedenis van den vroegeren tijd, van den uitvoering uit Egypte tot het begin der Babylonische ballingschap in hare hoofdtrekken voor zich, en gebruikt die als een spiegel, waarin het zich van de zijde van zijn ondankbaar, ongelovig en ongehoorzaam gedrag sedert de dagen der vaderen beschouwt en ten slotte daartoe komt, dat het zich aan de straf voor zijne misdaad gewillig onderwerpt (Leviticus 26:41).
I. Psalms 106:1-Psalms 106:5. De Psalm begint na den aanhef: "Halleluja" met ene opwekking, om `s Heren goedheid en eeuwigdurende grootheid (Psalms 106:1) te prijzen, die later liturgisch geworden is (Psalms 107:1; Psalms 118:1; Psalms 136:1. Makk. 4:24); en gelijk nu met de beginwoorden van den vorigen Psalm de vervulling der profetie in Isaiah 12:4, in vervulling begon te komen, zo wordt hier de uitkomst voorbereid die in Isaiah 33:11 aan de gemeente van den lateren tijd wordt in den mond gelegd. De gemeente heeft zeker de grote daden des Heren, om welke die uitkomst haar later tot een lievelings-woord geworden is, vooreerst nog als ene toekomstige te beschouwen, maar zij weet reeds, dat deze buitengewoon heerlijk zal zijn, door haren lof niet te bereiken (Psalms 106:2) en zij weet ook, dat deze niet zal uitblijven, wanneer zij slechts van hare zijde niet achterblijft in de verbondstrouw, die zij aan haren God verschuldigd is (Psalms 106:3). Alzo is het dan billijk en heilzaam, dat ieder lid der gemeente in `t bijzonder zich door gebed en smeken voorbereidt, om den zegen van den nieuwen tijd mede te beleven en te genieten (Psalms 106:4 en 5).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 106PSALM 106.
WELDADEN GODS DEN ISRAËLIETEN BETOOND. ZWARE STRAFFEN VOOR DE ONDANKBAARHEID.
Op twee Psalmen, die beiden met Halleluja sluiten (104:35, 105:45) volgt nu de eerste van de tien Psalmen (vgl. 111-113, 135, 146-150), die met een Halleluja beginnen. Ook wat den tijd aangaat, sluit zich deze dadelijk aan die beide Psalmen aan en verplaatst ons in dien tijd, toen met het begin der Perzische heerschappij in Babel ene gunstige wending in het lot van Israël kwam, en het morgenrood der nieuwe toekomst reeds werd gezien (Ezra 1:11 ). Wij hebben de geschiedkundige toestanden van dien tijd bij 2 Kronieken 36:20: nader uiteengezet; maar niet alleen gaat het Israël thans uitwendig beter, maar het is zelf inwendig beter geworden, en neemt nu hier met ene gezindheid des harten, die niets bedekken of verschonen, maar open en zonder terughouding de schuld, de gehele schuld voor den Heere wil belijden, de geschiedenis van den vroegeren tijd, van den uitvoering uit Egypte tot het begin der Babylonische ballingschap in hare hoofdtrekken voor zich, en gebruikt die als een spiegel, waarin het zich van de zijde van zijn ondankbaar, ongelovig en ongehoorzaam gedrag sedert de dagen der vaderen beschouwt en ten slotte daartoe komt, dat het zich aan de straf voor zijne misdaad gewillig onderwerpt (Leviticus 26:41).
I. Psalms 106:1-Psalms 106:5. De Psalm begint na den aanhef: "Halleluja" met ene opwekking, om `s Heren goedheid en eeuwigdurende grootheid (Psalms 106:1) te prijzen, die later liturgisch geworden is (Psalms 107:1; Psalms 118:1; Psalms 136:1. Makk. 4:24); en gelijk nu met de beginwoorden van den vorigen Psalm de vervulling der profetie in Isaiah 12:4, in vervulling begon te komen, zo wordt hier de uitkomst voorbereid die in Isaiah 33:11 aan de gemeente van den lateren tijd wordt in den mond gelegd. De gemeente heeft zeker de grote daden des Heren, om welke die uitkomst haar later tot een lievelings-woord geworden is, vooreerst nog als ene toekomstige te beschouwen, maar zij weet reeds, dat deze buitengewoon heerlijk zal zijn, door haren lof niet te bereiken (Psalms 106:2) en zij weet ook, dat deze niet zal uitblijven, wanneer zij slechts van hare zijde niet achterblijft in de verbondstrouw, die zij aan haren God verschuldigd is (Psalms 106:3). Alzo is het dan billijk en heilzaam, dat ieder lid der gemeente in `t bijzonder zich door gebed en smeken voorbereidt, om den zegen van den nieuwen tijd mede te beleven en te genieten (Psalms 106:4 en 5).
Vers 1
1. Halleluja! a) Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijne Goedertierenheid 1) is in der eeuwigheid (Psalms 100:5).a) Psalms 107:1; Psalms 118:1; Psalms 136:1.
1) De goedheid Gods is de altijd vloeiende bron Zijner goedertierenheden liefde, genade en barmhartigheid, die Hij alleen bij zichzelf in Christus geopenbaard en bewezen heeft. Zij is in Hem zonder begin en daarom ook zonder einde over Zijn volk, dat Hij heeft liefgehad met ene eeuwige liefde..
Vers 1
1. Halleluja! a) Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijne Goedertierenheid 1) is in der eeuwigheid (Psalms 100:5).a) Psalms 107:1; Psalms 118:1; Psalms 136:1.
1) De goedheid Gods is de altijd vloeiende bron Zijner goedertierenheden liefde, genade en barmhartigheid, die Hij alleen bij zichzelf in Christus geopenbaard en bewezen heeft. Zij is in Hem zonder begin en daarom ook zonder einde over Zijn volk, dat Hij heeft liefgehad met ene eeuwige liefde..
Vers 2
2. Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijnen lof verkondigen? Wie is in staat Hem naar behoren te roemen? Toch zal ons dit niet terughouden van Zijnen lof, integendeel zal de grootheid en veelheid Zijner werken ons des te meer aansporen, om Zijn lof met ernst en ijver uit te spreken (Psalms 40:6; Psalms 71:15).Vers 2
2. Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijnen lof verkondigen? Wie is in staat Hem naar behoren te roemen? Toch zal ons dit niet terughouden van Zijnen lof, integendeel zal de grootheid en veelheid Zijner werken ons des te meer aansporen, om Zijn lof met ernst en ijver uit te spreken (Psalms 40:6; Psalms 71:15).Vers 3
3. Welgelukzalig zijn zij, die het recht onderhouden, hij die te aller tijd gerechtigheid doet, en alzo God niet slechts door woorden maar door daden prijzen, die zullen ook de openbaring Zijner grote daden en roemvolle werken steeds op nieuw ondervinden (Psalms 103:17).Vers 3
3. Welgelukzalig zijn zij, die het recht onderhouden, hij die te aller tijd gerechtigheid doet, en alzo God niet slechts door woorden maar door daden prijzen, die zullen ook de openbaring Zijner grote daden en roemvolle werken steeds op nieuw ondervinden (Psalms 103:17).Vers 4
4. Gedenk mijner, o HEERE! naar het welbehagen 1), dat Gij tot Uw volk hebt, en waarin Gij het weer genade zult bewijzen, bezoek mij met Uw heil;1) Het welbehagen Gods, de vrije liefde Gods tot Zijn volk is de hechtste pleitgrond voor den dichter, waarop zijn gebed steunt. En wat is de begeerte zijner ziele? Maar immers, om te zien en te genieten het goede Gods, de lieflijkheid en goedertierenheid des Heren. Vervolgens om daardoor te delen in de blijdschap van Gods volk en om met alle Gods kinderen in den Heere zich te verlustigen.
Vers 4
4. Gedenk mijner, o HEERE! naar het welbehagen 1), dat Gij tot Uw volk hebt, en waarin Gij het weer genade zult bewijzen, bezoek mij met Uw heil;1) Het welbehagen Gods, de vrije liefde Gods tot Zijn volk is de hechtste pleitgrond voor den dichter, waarop zijn gebed steunt. En wat is de begeerte zijner ziele? Maar immers, om te zien en te genieten het goede Gods, de lieflijkheid en goedertierenheid des Heren. Vervolgens om daardoor te delen in de blijdschap van Gods volk en om met alle Gods kinderen in den Heere zich te verlustigen.
Vers 5
5. Opdat ik aanschouwe, van mijne zijde beleve, het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks, niet alleen daarin deelneme, maar daaraan ook deel hebbe; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel (Deuteronomy 9:29) in de betoningen Uwer genade.Nadat het gehele koor Psalms 106:1-Psalms 106:3 gezongen heeft, verheft zich ene enkele stem in Psalms 106:4, Psalms 106:5 Psalms 106:106:4,5 om datgene uit te drukken, wat het hart van ieder der leden van de gemeente in dezen tijd nog bijzonder vervult toen het gehele volk zich voorbereidde op ene nieuwe openbaring van genade..
6.
II. Psalms 106:6-Psalms 106:43. Wij zien hier vervuld worden wat in Leviticus 26:41. Deuteronomy 30:1, was voorzien en door Salomo zelfs naar den klank der woorden te voren was bepaald. Israël verootmoedigt zich in het land zijner ballingschap en belijdt zijne misdaad, waardoor het van vroegeren tijd af zich goddeloos getoond heeft (Psalms 106:6). Het is echter niet meer de profeet, staande onder bijzonderen invloed van den Heiligen Geest, die het volk voorgaat en op den weg van bekering des harten baan breekt, zo als dit in Daniel 9:4, het geval is, maar nadat de profeet zijne verhevene plaats in het koninkrijk van Kores den Pers (Daniel 6:28), daartoe heeft gebruikt om aan Zijn volk een beteren, uitwendigen toestand in de ballingschap met het begin van dit koninkrijk (538 v.Chr.) te verschaffen treedt het volk naar Zijn inwendigen toestand hem voor den geest, en de bijzondere belijdenis (van het jaar 556 v.Chr.) wordt nu tot ene algemene belijdenis der gemeente. Zij belijdt, hoe zwaar zij gezondigd heeft, terwijl zij reeds met het gedrag der vaderen in Egypte begint (Psalms 106:7-Psalms 106:12), daarna overgaat tot haar gedrag in de woestijn (Psalms 106:13-Psalms 106:33). In Kanan werd de mate der zonde van ongehoorzaamheid zo vol, dat nu ook het voltrekken der straf, de verwerping van het volk en de wegvoering in de ballingschap niet zou uitblijven (Psalms 106:34-Psalms 106:43).
Vers 5
5. Opdat ik aanschouwe, van mijne zijde beleve, het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks, niet alleen daarin deelneme, maar daaraan ook deel hebbe; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel (Deuteronomy 9:29) in de betoningen Uwer genade.Nadat het gehele koor Psalms 106:1-Psalms 106:3 gezongen heeft, verheft zich ene enkele stem in Psalms 106:4, Psalms 106:5 Psalms 106:106:4,5 om datgene uit te drukken, wat het hart van ieder der leden van de gemeente in dezen tijd nog bijzonder vervult toen het gehele volk zich voorbereidde op ene nieuwe openbaring van genade..
6.
II. Psalms 106:6-Psalms 106:43. Wij zien hier vervuld worden wat in Leviticus 26:41. Deuteronomy 30:1, was voorzien en door Salomo zelfs naar den klank der woorden te voren was bepaald. Israël verootmoedigt zich in het land zijner ballingschap en belijdt zijne misdaad, waardoor het van vroegeren tijd af zich goddeloos getoond heeft (Psalms 106:6). Het is echter niet meer de profeet, staande onder bijzonderen invloed van den Heiligen Geest, die het volk voorgaat en op den weg van bekering des harten baan breekt, zo als dit in Daniel 9:4, het geval is, maar nadat de profeet zijne verhevene plaats in het koninkrijk van Kores den Pers (Daniel 6:28), daartoe heeft gebruikt om aan Zijn volk een beteren, uitwendigen toestand in de ballingschap met het begin van dit koninkrijk (538 v.Chr.) te verschaffen treedt het volk naar Zijn inwendigen toestand hem voor den geest, en de bijzondere belijdenis (van het jaar 556 v.Chr.) wordt nu tot ene algemene belijdenis der gemeente. Zij belijdt, hoe zwaar zij gezondigd heeft, terwijl zij reeds met het gedrag der vaderen in Egypte begint (Psalms 106:7-Psalms 106:12), daarna overgaat tot haar gedrag in de woestijn (Psalms 106:13-Psalms 106:33). In Kanan werd de mate der zonde van ongehoorzaamheid zo vol, dat nu ook het voltrekken der straf, de verwerping van het volk en de wegvoering in de ballingschap niet zou uitblijven (Psalms 106:34-Psalms 106:43).
Vers 6
6. a) Wij, dit belijden wij ootmoedig, hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan: wij hebben goddelooslijk gehandeld (vgl. de verklaring bij 1 Kings 8:47).a) Leviticus 26:40. Jeremiah 3:25. Daniel 9:5.
Vers 6
6. a) Wij, dit belijden wij ootmoedig, hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan: wij hebben goddelooslijk gehandeld (vgl. de verklaring bij 1 Kings 8:47).a) Leviticus 26:40. Jeremiah 3:25. Daniel 9:5.
Vers 7
7. Onze vaders hebben reeds zwaar gezondigd; in Egypte hebben zij niet gelet op Uwe wonderen, toen gij hun Mozes en Aron als verlossers had gezonden (Exodus 5:21; Exodus 6:9); zij zijn der menigte Uwer goedertierenheden in de wonderen, die ter hunner hulp aan de Egyptenaren zijn geschied, niet gedachtig geweest; maar zij waren weerspannig aan de zee, bij de Schelfzee (Exodus 14:11; Psalms 78:11, Psalms 78:42). Hoewel zovele wonderen geschied waren, betoonden zij bij de Rode zee niet die godvruchtige opmerkingen, met dien eerbied en die dankbaarheid, als het zulk een beweldadigd volk betaamd had, die te hebben waargenomen, daar zij, aan den oever staande, Uwe macht en goedheid wantrouwden en op hemeltergende wijze murmureerden.Vers 7
7. Onze vaders hebben reeds zwaar gezondigd; in Egypte hebben zij niet gelet op Uwe wonderen, toen gij hun Mozes en Aron als verlossers had gezonden (Exodus 5:21; Exodus 6:9); zij zijn der menigte Uwer goedertierenheden in de wonderen, die ter hunner hulp aan de Egyptenaren zijn geschied, niet gedachtig geweest; maar zij waren weerspannig aan de zee, bij de Schelfzee (Exodus 14:11; Psalms 78:11, Psalms 78:42). Hoewel zovele wonderen geschied waren, betoonden zij bij de Rode zee niet die godvruchtige opmerkingen, met dien eerbied en die dankbaarheid, als het zulk een beweldadigd volk betaamd had, die te hebben waargenomen, daar zij, aan den oever staande, Uwe macht en goedheid wantrouwden en op hemeltergende wijze murmureerden.Vers 8
8. Doch Hij verloste hen om Zijns naams wil, hoewel zij van wege al hun morren verdiend hadden, dat God hen had overgegeven. Hij verloste hen a), opdat Hij Zijne mogendheid bekend maakte.a) Exodus 9:16.
Vers 8
8. Doch Hij verloste hen om Zijns naams wil, hoewel zij van wege al hun morren verdiend hadden, dat God hen had overgegeven. Hij verloste hen a), opdat Hij Zijne mogendheid bekend maakte.a) Exodus 9:16.
Vers 9
9. En Hij schold de Schelfzee (Exodus 14:21), zodat zij verdroogde, en Hij deed hen, de vaderen, wandelen door de afgronden der wateren, als door ene woestijn, zodat zij die droogvoets doorgingen.Vers 9
9. En Hij schold de Schelfzee (Exodus 14:21), zodat zij verdroogde, en Hij deed hen, de vaderen, wandelen door de afgronden der wateren, als door ene woestijn, zodat zij die droogvoets doorgingen.Vers 10
10. En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands, van Fara, die hen met zijne wagens en paarden najaagde.Vers 10
10. En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands, van Fara, die hen met zijne wagens en paarden najaagde.Vers 11
11. a) En de wateren overdekten hun wederpartijders, niet een van hen bleef over.a) Exodus 14:27; Exodus 15:5.
Vers 11
11. a) En de wateren overdekten hun wederpartijders, niet een van hen bleef over.a) Exodus 14:27; Exodus 15:5.
Vers 12
12. Toen geloofden zij voor een ogenblik aan Zijne woorden; zij zongen, overmeesterd door Zijne wonderen, Zijnen lof (Exodus 15:1).Vers 12
12. Toen geloofden zij voor een ogenblik aan Zijne woorden; zij zongen, overmeesterd door Zijne wonderen, Zijnen lof (Exodus 15:1).Vers 13
13. 1) Doch zij vergaten haast, spoedig Zijne werken; zij verbeidden, zo dikwijls enige nood hen overviel, naar Zijnen raad niet, wanneer en hoe Hij hen zou helpen, hoewel zij toch hadden kunnen weten, dat hun redding reeds bij Hem besloten was.1) Met dit vers tot Psalms 106:33 begint de dichter de hoofdzonden in de woestijn te vermelden. In Psalms 106:13-Psalms 106:15 wordt vermeld het morren om spijs en drank. In Psalms 106:16-Psalms 106:18 de opstand tegen de door God beschikte leiders. In Psalms 106:19-Psalms 106:23 de aanbidding van het kalf. In vs 24-33 het oproer ten gevolge van het bericht der verspieders. In Psalms 106:28, Psalms 106:31 het deelnemen aan den Moabietischen Balsdienst In Psalms 106:32, Psalms 106:33 de opstand tegen Mozes en Aron bij Meriba. Aan zes hoofdzonden heeft Israël zich dus schuldig gemaakt.
Vers 13
13. 1) Doch zij vergaten haast, spoedig Zijne werken; zij verbeidden, zo dikwijls enige nood hen overviel, naar Zijnen raad niet, wanneer en hoe Hij hen zou helpen, hoewel zij toch hadden kunnen weten, dat hun redding reeds bij Hem besloten was.1) Met dit vers tot Psalms 106:33 begint de dichter de hoofdzonden in de woestijn te vermelden. In Psalms 106:13-Psalms 106:15 wordt vermeld het morren om spijs en drank. In Psalms 106:16-Psalms 106:18 de opstand tegen de door God beschikte leiders. In Psalms 106:19-Psalms 106:23 de aanbidding van het kalf. In vs 24-33 het oproer ten gevolge van het bericht der verspieders. In Psalms 106:28, Psalms 106:31 het deelnemen aan den Moabietischen Balsdienst In Psalms 106:32, Psalms 106:33 de opstand tegen Mozes en Aron bij Meriba. Aan zes hoofdzonden heeft Israël zich dus schuldig gemaakt.
Vers 14
14. a) Maar zij werden, om op de bijzondere voorvallen nader te letten, belust met lust in de woestijn, om vlees te eten en zij ondernamen het tegen Mozes, den gezant des Heren, op te staan, en zij verzochten God in de wildernis, daar zij Hem wilden beproeven, of Hij hun ene tafel in de woestijn zou kunnen aanrichten.a) Exodus 16:3. Numbers 11:4,Numbers 11:6,Numbers 11:33. Psalms 78:18, 1 Corinthians 10:6.
Vers 14
14. a) Maar zij werden, om op de bijzondere voorvallen nader te letten, belust met lust in de woestijn, om vlees te eten en zij ondernamen het tegen Mozes, den gezant des Heren, op te staan, en zij verzochten God in de wildernis, daar zij Hem wilden beproeven, of Hij hun ene tafel in de woestijn zou kunnen aanrichten.a) Exodus 16:3. Numbers 11:4,Numbers 11:6,Numbers 11:33. Psalms 78:18, 1 Corinthians 10:6.
Vers 15
15. Toen gaf Hij hun hun begeerte, door ene menigte kwakkelen op hen te doen komen, waaraan velen zich den dood aten; zo verkregen zij wel hun begeerte, maar Hij a) zond aan hun zielen een magerheid 1). a) Numbers 11:20,Numbers 11:33. Psalms 78:30,Psalms 78:31. Isaiah 10:16.1) Hij wil zeggen: zij aten wel, maar zij hadden er geen voedsel van, zij zijn van dat vlees niet vet geworden, maar mager, totdat zij eindelijk geheel zijn verteerd geweest.
Verschillend worden de laatste woorden vertaald. Luther heeft: "zond hun genoeg, totdat zij er van walgden," de Wette: "maar zond tering in hun lichamen; LXX heeft, en deze schijnt Luther gevolgd te zijn: "hij zond aan hun zielen ene zatheid." In plaats van een zegen had God een vloek in de spijs gelegd, zodat hun personen, want zo moet hier zielen worden opgevat, vermagerden.
Vers 15
15. Toen gaf Hij hun hun begeerte, door ene menigte kwakkelen op hen te doen komen, waaraan velen zich den dood aten; zo verkregen zij wel hun begeerte, maar Hij a) zond aan hun zielen een magerheid 1). a) Numbers 11:20,Numbers 11:33. Psalms 78:30,Psalms 78:31. Isaiah 10:16.1) Hij wil zeggen: zij aten wel, maar zij hadden er geen voedsel van, zij zijn van dat vlees niet vet geworden, maar mager, totdat zij eindelijk geheel zijn verteerd geweest.
Verschillend worden de laatste woorden vertaald. Luther heeft: "zond hun genoeg, totdat zij er van walgden," de Wette: "maar zond tering in hun lichamen; LXX heeft, en deze schijnt Luther gevolgd te zijn: "hij zond aan hun zielen ene zatheid." In plaats van een zegen had God een vloek in de spijs gelegd, zodat hun personen, want zo moet hier zielen worden opgevat, vermagerden.
Vers 16
16. a) En deze was de enige oproerigheid niet; zij benijdden Mozes in het leger, en stonden hem naar het oppergezag, en Aron, den heilige des HEEREN, naar zijn hogepriesterlijk ambt.a) Numbers 16:1,
Vers 16
16. a) En deze was de enige oproerigheid niet; zij benijdden Mozes in het leger, en stonden hem naar het oppergezag, en Aron, den heilige des HEEREN, naar zijn hogepriesterlijk ambt.a) Numbers 16:1,
Vers 17
17. Maar dit oproer kwam hun duur te staan a) De aards deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram, zodat zij te zamen levend in de aarde wegzonken.a) Numbers 16:31-Numbers 16:33. Deuteronomy 11:6.
Vers 17
17. Maar dit oproer kwam hun duur te staan a) De aards deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram, zodat zij te zamen levend in de aarde wegzonken.a) Numbers 16:31-Numbers 16:33. Deuteronomy 11:6.
Vers 18
18. En geen minder ontzaglijk oordeel trof Korah, want a) een vuur brandde onder hun vergadering; ene vlam stak de goddelozen aan brand, zodat Korah met zijne 250 bondgenoten door vuur uit den hemel werden verteerd.a) Numbers 16:35,Numbers 16:46
Vers 18
18. En geen minder ontzaglijk oordeel trof Korah, want a) een vuur brandde onder hun vergadering; ene vlam stak de goddelozen aan brand, zodat Korah met zijne 250 bondgenoten door vuur uit den hemel werden verteerd.a) Numbers 16:35,Numbers 16:46
Vers 19
19. Bovendien zijn er nog zo vele andere, gruwelijke zonden gepleegd a). Zij maakten bijvoorbeeld een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.a) Exodus 32:1,
Vers 19
19. Bovendien zijn er nog zo vele andere, gruwelijke zonden gepleegd a). Zij maakten bijvoorbeeld een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.a) Exodus 32:1,
Vers 20
20. En zij veranderden hun Eer, den God, die hun onderscheiding was van alle volkeren der aarde (Deuteronomy 4:6; Deuteronomy 10:21; Jeremiah 2:11), in de gedaante van enen os, die gras eet.Vers 20
20. En zij veranderden hun Eer, den God, die hun onderscheiding was van alle volkeren der aarde (Deuteronomy 4:6; Deuteronomy 10:21; Jeremiah 2:11), in de gedaante van enen os, die gras eet.Vers 21
21. Zij vergaten reeds zo spoedig God, hunnen Heiland, die grote dingen gedaan had in Egypte 1) (Psalms 105:27).1) In de tweede plaatst herhaalt de Profeet, dat het volk niet alleen door onwetendheid gedwaald heeft, maar door ondankbaarheid, dewijl God zich meer dan voldoende had geopenbaard. Doch ook zelfs den blinden is de verontschuldiging overbodig, dewijl God in de schepping van hemel en aarde in het oog vallend heeft geopenbaard wie Hij is. Maar de misdaad der Israëlieten ging veel dieper, dewijl zij, na God vaarwel te hebben gezegd, nadat Hij Zich zo op bijzondere wijze aan hen had geopenbaard, zich wendden tot de stomme bijgelovigheden. Want er ligt groten nadruk in deze vermelding, dat God, opdat Hij hun Bewaarder zou zijn, Zijne ongelooflijke macht van den hemel heeft ten toon gespreid. Indien er nu slechts een algemeen teken van Zijne macht was gegeven, dan moest reeds het acht geven daarop het volk houden hij Zijne vreze en Zijnen dienst. Maar nu, waar Zijne kracht met nadruk in het oog vallend is geweest, ja, vreeslijk en ongewoon, was het al te zeer het volk onwaardig, dat het met gesloten ogen zich aan beeldendienst overgaf. Want door die kennis werden alle nevelen als door den glans der zon verdreven en behoorden alle leugen en boze dwalingen uitgeroeid te worden..
Vers 21
21. Zij vergaten reeds zo spoedig God, hunnen Heiland, die grote dingen gedaan had in Egypte 1) (Psalms 105:27).1) In de tweede plaatst herhaalt de Profeet, dat het volk niet alleen door onwetendheid gedwaald heeft, maar door ondankbaarheid, dewijl God zich meer dan voldoende had geopenbaard. Doch ook zelfs den blinden is de verontschuldiging overbodig, dewijl God in de schepping van hemel en aarde in het oog vallend heeft geopenbaard wie Hij is. Maar de misdaad der Israëlieten ging veel dieper, dewijl zij, na God vaarwel te hebben gezegd, nadat Hij Zich zo op bijzondere wijze aan hen had geopenbaard, zich wendden tot de stomme bijgelovigheden. Want er ligt groten nadruk in deze vermelding, dat God, opdat Hij hun Bewaarder zou zijn, Zijne ongelooflijke macht van den hemel heeft ten toon gespreid. Indien er nu slechts een algemeen teken van Zijne macht was gegeven, dan moest reeds het acht geven daarop het volk houden hij Zijne vreze en Zijnen dienst. Maar nu, waar Zijne kracht met nadruk in het oog vallend is geweest, ja, vreeslijk en ongewoon, was het al te zeer het volk onwaardig, dat het met gesloten ogen zich aan beeldendienst overgaf. Want door die kennis werden alle nevelen als door den glans der zon verdreven en behoorden alle leugen en boze dwalingen uitgeroeid te worden..
Vers 22
22. Wonderdaden in het land van den tweeden zoon van Cham, Mizraïm (Genesis 10:6,Genesis 10:13 vv.); vreselijke dingen aan de Schelfzee.Vers 22
22. Wonderdaden in het land van den tweeden zoon van Cham, Mizraïm (Genesis 10:6,Genesis 10:13 vv.); vreselijke dingen aan de Schelfzee.Vers 23
23. Zoveel oproer en zonde was er a), dies Hij zei (Exodus 32:7), dat Hij hen verdelgen zou, en dit zou Hij ook zeker hebben gedaan, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure 1) voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijne grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.a) Deuteronomy 9:13,Deuteronomy 9:14,Deuteronomy 9:18; Deuteronomy 10:10.
1) Deze spreekwijze is ontleend van wateren, welke ene inbreuk en vervolgens ene scheur veroorzaken. Van daar is het overgebracht op zulke scheuren, die door de krijgsknechten of in de gelederen der vijanden, of in de muren der steden gemaakt worden (bres), hetwelk ene grote slachting, of wel ene gehele nederlaag ten gevolge heeft. Daar `s Heren grimmigheid tegen Israël ontbrandde, was er als het ware ene scheur, en zij hadden niets anders dan ene gehele verdelging te wachten. Maar Mozes, Gods bijzondere gunsteling, stelde zich als een moedig held, in deze scheur. Hij gebruikte het krachtigst wapentuig van een vurig gebed, en kwam door zijne voorbidding den gehelen ondergang van het ganse volk nog tijdig voor..
Vers 23
23. Zoveel oproer en zonde was er a), dies Hij zei (Exodus 32:7), dat Hij hen verdelgen zou, en dit zou Hij ook zeker hebben gedaan, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure 1) voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijne grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.a) Deuteronomy 9:13,Deuteronomy 9:14,Deuteronomy 9:18; Deuteronomy 10:10.
1) Deze spreekwijze is ontleend van wateren, welke ene inbreuk en vervolgens ene scheur veroorzaken. Van daar is het overgebracht op zulke scheuren, die door de krijgsknechten of in de gelederen der vijanden, of in de muren der steden gemaakt worden (bres), hetwelk ene grote slachting, of wel ene gehele nederlaag ten gevolge heeft. Daar `s Heren grimmigheid tegen Israël ontbrandde, was er als het ware ene scheur, en zij hadden niets anders dan ene gehele verdelging te wachten. Maar Mozes, Gods bijzondere gunsteling, stelde zich als een moedig held, in deze scheur. Hij gebruikte het krachtigst wapentuig van een vurig gebed, en kwam door zijne voorbidding den gehelen ondergang van het ganse volk nog tijdig voor..
Vers 24
24. Zij, onze vaderen, versmaadden ook bij de gebeurtenissen, die in Numbers 13:1, 14 verhaald worden, het gewenste land (Exodus 3:8. Deuteronomy 11:10); zij geloofden Zijn woord niet, waarmee Hij tot herhaalde malen hun dit bezit beloofd had.Vers 24
24. Zij, onze vaderen, versmaadden ook bij de gebeurtenissen, die in Numbers 13:1, 14 verhaald worden, het gewenste land (Exodus 3:8. Deuteronomy 11:10); zij geloofden Zijn woord niet, waarmee Hij tot herhaalde malen hun dit bezit beloofd had.Vers 25
25. Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN, die hen beval moedig en onbevreesd te zijn (Deuteronomy 1:26), hoorden zij niet.Vers 25
25. Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN, die hen beval moedig en onbevreesd te zijn (Deuteronomy 1:26), hoorden zij niet.Vers 26
26. Dies hief Hij tegen hen Zijne hand op, zwerende (Numbers 14:21), dat Hij hen neervellen zou in de woestijn.Vers 26
26. Dies hief Hij tegen hen Zijne hand op, zwerende (Numbers 14:21), dat Hij hen neervellen zou in de woestijn.Vers 27
27. En dat Hij, later, wanneer zij in hun ongehoorzaamheid zouden volharden (Deuteronomy 28:15), hun zaad zou neervellen onder de heidenen, en hen a) verstrooien zou door de landen 1) (Leviticus 26:33, Leviticus 26:38).a) Psalms 44:12. Ezekiel 20:23.
1) De bedreiging met ballingschap steunt op de twee grote hoofdstukken vol bedreiging (Leviticus 26:1; Deuteronomy 28:1). vergelijk vooral Leviticus 26:33 (met de daaraan ontleende Ezekiel 5:12; Ezekiel 12:14 e.a.) met Deuteronomy 28:14 (met de overeenstemmende Jeremiah 9:15. Ezekiel 22:15 e.a.). Psalms 106:26, staat in niet toevallige verhouding tot Ezechiël. 20:23.
Vers 27
27. En dat Hij, later, wanneer zij in hun ongehoorzaamheid zouden volharden (Deuteronomy 28:15), hun zaad zou neervellen onder de heidenen, en hen a) verstrooien zou door de landen 1) (Leviticus 26:33, Leviticus 26:38).a) Psalms 44:12. Ezekiel 20:23.
1) De bedreiging met ballingschap steunt op de twee grote hoofdstukken vol bedreiging (Leviticus 26:1; Deuteronomy 28:1). vergelijk vooral Leviticus 26:33 (met de daaraan ontleende Ezekiel 5:12; Ezekiel 12:14 e.a.) met Deuteronomy 28:14 (met de overeenstemmende Jeremiah 9:15. Ezekiel 22:15 e.a.). Psalms 106:26, staat in niet toevallige verhouding tot Ezechiël. 20:23.
Vers 28
28. Ook hebben zij, die het nieuwe geslacht moesten uitmaken, in plaats van het oude geslacht, dat in de woestijn was neergeveld, toch de zonden der vaderen voortgezet, zij hebben zich gekoppeld, zich nauw verbonden aan a) Bal-Peor, en zij hebben de offeranden der doden1), der dode afgoden gegeten.a) Numbers 25:3; Numbers 31:16. Openbaring :14.
1) De offermaaltijden ter ere van Bal-Peor worden hier door den dichter offeranden der doden genoemd, om de afgoden in al hun naaktheid en onwaarde ten toon te stellen, om daarmee te verklaren, dat het dode afgoden zijn.
Vers 28
28. Ook hebben zij, die het nieuwe geslacht moesten uitmaken, in plaats van het oude geslacht, dat in de woestijn was neergeveld, toch de zonden der vaderen voortgezet, zij hebben zich gekoppeld, zich nauw verbonden aan a) Bal-Peor, en zij hebben de offeranden der doden1), der dode afgoden gegeten.a) Numbers 25:3; Numbers 31:16. Openbaring :14.
1) De offermaaltijden ter ere van Bal-Peor worden hier door den dichter offeranden der doden genoemd, om de afgoden in al hun naaktheid en onwaarde ten toon te stellen, om daarmee te verklaren, dat het dode afgoden zijn.
Vers 29
29. En zij hebben den HEERE tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag ene inbreuk onder hen deed, onder hen uitbrak, en in korten tijd 24.000 van die schaamteloze zondaars, die zich met de dochters der afgodendienaars verontreinigd hadden, werden weggesleeptVers 29
29. En zij hebben den HEERE tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag ene inbreuk onder hen deed, onder hen uitbrak, en in korten tijd 24.000 van die schaamteloze zondaars, die zich met de dochters der afgodendienaars verontreinigd hadden, werden weggesleeptVers 30
30. Toen stond Pinchas op, en hij oefende gericht, daar hij voldoening aan het Goddelijk recht gaf door Simri, een der hoofden van Simeon, te doden, en de plaag werd opgehouden.Vers 30
30. Toen stond Pinchas op, en hij oefende gericht, daar hij voldoening aan het Goddelijk recht gaf door Simri, een der hoofden van Simeon, te doden, en de plaag werd opgehouden.Vers 31
31. En het is hem (Pinchas) gerekend tot gerechtigheid, van geslacht tot geslacht in eeuwigheid, zodat het hogepriesterschap bij zijne nakomelingen ten allen tijde zou blijven.Bij de woorden: "het is hem gerekend tot gerechtigheid," die ook Genesis 15:6 ten opzichte van Abraham gevonden worden, moet niet aan de eerste rechtvaardiging, maar aan de tweede gedacht worden, aan de goede werken van degene, die reeds in de genade staat, waardoor hij zich bij God, die een ieder vergeldt naar zijne werken, zich een loon der genade verwerft. Dit is hier, dat het hogepriesterschap voor altijd in de familie van Pinchas zou blijven. Bij het "van geslacht tot geslacht tot in eeuwigheid" is op te merken, dat de gave langs dezelfden weg in latere tijden kon worden verloren, als waarop zij verkregen werd (dat zij werkelijk zo verloren ging zie Numbers 25:13 ), eveneens als hij het geslacht van David, verder dat aan Pinchas slechts in tegenstelling tegen andere Aronietische geslachten het eeuwige priesterschap beloofd werd. Dat de daad van Pinchas, even als ene dergelijke van Mozes (in Psalms 106:23) zozeer op den voorgrond wordt gesteld, doet vermoeden, dat de zanger enen man van zijnen tijd voor ogen had, die eveneens in de bres stond, als die geestelijke helden in den vroegeren tijd. Is dit het geval, zo kan slechts aan Daniël worden gedacht (Ezekiel 14:14, Ezekiel 14:20) op wie dan ook waarschijnlijk reeds in Psalms 105:17 (vgl. Daniel 1:6 ) gewezen wordt..
De Heere rekende het hem tot een wettelijke goede en loflijke daad, door het ingeven des H. Geestes, alhoewel buiten zijn gewoon beroep gedaan, God hem zulks genadiglijk belonenden waardoor hij getuigenis kreeg, dat hij een kind Gods was. 32. a) Zij, dezelfde, van welke in Psalms 106:28, sprake was, maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater (Numbers 20:1), en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.
a) Numbers 20:12. Psalms 95:8.
Vers 31
31. En het is hem (Pinchas) gerekend tot gerechtigheid, van geslacht tot geslacht in eeuwigheid, zodat het hogepriesterschap bij zijne nakomelingen ten allen tijde zou blijven.Bij de woorden: "het is hem gerekend tot gerechtigheid," die ook Genesis 15:6 ten opzichte van Abraham gevonden worden, moet niet aan de eerste rechtvaardiging, maar aan de tweede gedacht worden, aan de goede werken van degene, die reeds in de genade staat, waardoor hij zich bij God, die een ieder vergeldt naar zijne werken, zich een loon der genade verwerft. Dit is hier, dat het hogepriesterschap voor altijd in de familie van Pinchas zou blijven. Bij het "van geslacht tot geslacht tot in eeuwigheid" is op te merken, dat de gave langs dezelfden weg in latere tijden kon worden verloren, als waarop zij verkregen werd (dat zij werkelijk zo verloren ging zie Numbers 25:13 ), eveneens als hij het geslacht van David, verder dat aan Pinchas slechts in tegenstelling tegen andere Aronietische geslachten het eeuwige priesterschap beloofd werd. Dat de daad van Pinchas, even als ene dergelijke van Mozes (in Psalms 106:23) zozeer op den voorgrond wordt gesteld, doet vermoeden, dat de zanger enen man van zijnen tijd voor ogen had, die eveneens in de bres stond, als die geestelijke helden in den vroegeren tijd. Is dit het geval, zo kan slechts aan Daniël worden gedacht (Ezekiel 14:14, Ezekiel 14:20) op wie dan ook waarschijnlijk reeds in Psalms 105:17 (vgl. Daniel 1:6 ) gewezen wordt..
De Heere rekende het hem tot een wettelijke goede en loflijke daad, door het ingeven des H. Geestes, alhoewel buiten zijn gewoon beroep gedaan, God hem zulks genadiglijk belonenden waardoor hij getuigenis kreeg, dat hij een kind Gods was. 32. a) Zij, dezelfde, van welke in Psalms 106:28, sprake was, maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater (Numbers 20:1), en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.
a) Numbers 20:12. Psalms 95:8.
Vers 33
33. Want Zij verbitterden zijnen geest, zodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijne lippen.Vers 33
33. Want Zij verbitterden zijnen geest, zodat hij wat onbedachtelijk voortbracht met zijne lippen.Vers 34
34. 1) Zij hebben, ook later, toen zij in Kanan waren ingegaan, die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had.1) In Psalms 106:34-Psalms 106:43 maakt de dichter melding van de zonden in Kanan. Die zonde bestond in het niet uitroeien van de heidense volken, en het zich vermengen met hen, door zelfs hun kinderen den duivel te offeren. Het tweede was gevolg van het eerste. Zo werden de heidenen hun tot een valstrik. Een gevolg van beiden was, dat de Heere hen overgaf in de handen der Heidenen, zodat de tijd zich kenmerkte door afval, slavernij, verlossing en weer afval.
Vers 34
34. 1) Zij hebben, ook later, toen zij in Kanan waren ingegaan, die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had.1) In Psalms 106:34-Psalms 106:43 maakt de dichter melding van de zonden in Kanan. Die zonde bestond in het niet uitroeien van de heidense volken, en het zich vermengen met hen, door zelfs hun kinderen den duivel te offeren. Het tweede was gevolg van het eerste. Zo werden de heidenen hun tot een valstrik. Een gevolg van beiden was, dat de Heere hen overgaf in de handen der Heidenen, zodat de tijd zich kenmerkte door afval, slavernij, verlossing en weer afval.
Vers 35
35. Maar a) Zij vermengden zich met de Heidenen, en leerden hun werken en gruwelen na te volgen.a) Judges 2:2; Judges 3:5,Judges 3:6.
Vers 35
35. Maar a) Zij vermengden zich met de Heidenen, en leerden hun werken en gruwelen na te volgen.a) Judges 2:2; Judges 3:5,Judges 3:6.
Vers 36
36. En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot enen strik. (Judges 1:28; Judges 2:1 vv.; 3:1).Vers 36
36. En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot enen strik. (Judges 1:28; Judges 2:1 vv.; 3:1).Vers 37
37. a) Daarenboven hebben zij tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 12:31) hun zonen en hun dochters den duivelen opgeofferd; want: hetgeen de heidenen offeren, offeren zij den duivel en niet Gode (1 Corinthians 10:20).a) Leviticus 18:21. Deuteronomy 32:17. 2 Kings 16:3; 2 Kings 17:17; 2 Kings 21:6. 2 Chronicles 28:3; 2 Chronicles 33:6.
Onder ons geschiedt zulk offeren door zondige opvoeding, wanneer men de kinderen bijv. tot grootsheid en andere verkeerdheden aanleiding geeft ze aan den god der wereld offert, hun de grondstellingen der wereld zorgvuldig inprent, en de liefde tot ijdelheid met kracht bij hen opwekt.
Vers 37
37. a) Daarenboven hebben zij tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 12:31) hun zonen en hun dochters den duivelen opgeofferd; want: hetgeen de heidenen offeren, offeren zij den duivel en niet Gode (1 Corinthians 10:20).a) Leviticus 18:21. Deuteronomy 32:17. 2 Kings 16:3; 2 Kings 17:17; 2 Kings 21:6. 2 Chronicles 28:3; 2 Chronicles 33:6.
Onder ons geschiedt zulk offeren door zondige opvoeding, wanneer men de kinderen bijv. tot grootsheid en andere verkeerdheden aanleiding geeft ze aan den god der wereld offert, hun de grondstellingen der wereld zorgvuldig inprent, en de liefde tot ijdelheid met kracht bij hen opwekt.
Vers 38
38. En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochters, die zij den afgoden van Kanan hebben opgeofferd; a) zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden.a) Numbers 35:33.
Vers 38
38. En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochters, die zij den afgoden van Kanan hebben opgeofferd; a) zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden.a) Numbers 35:33.
Vers 39
39. En zij ontreinigden zich door hun werken (Isaiah 24:5; Isaiah 26:21. Ezekiel 20:43), en zij hebben gehoereerd door hun daden, daar zij de afgoden dienden (Exodus 34:16 Aanm). 40. Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft enen gruwel gehad aan Zijn erfdeel, aan dat volk, dat Hij Zich ten erve verkoren had.Vers 39
39. En zij ontreinigden zich door hun werken (Isaiah 24:5; Isaiah 26:21. Ezekiel 20:43), en zij hebben gehoereerd door hun daden, daar zij de afgoden dienden (Exodus 34:16 Aanm). 40. Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft enen gruwel gehad aan Zijn erfdeel, aan dat volk, dat Hij Zich ten erve verkoren had.Vers 41
41. En Hij gaf hen in de hand der Heidenen, en hun haters heersten over hen (Nehemiah 9:30).Vers 41
41. En Hij gaf hen in de hand der Heidenen, en hun haters heersten over hen (Nehemiah 9:30).Vers 42
42. En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd geworden onder hun hand (2 Kings 24:1, 25).Vers 42
42. En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd geworden onder hun hand (2 Kings 24:1, 25).Vers 43
43. Hij heeft hen menigmaal gered, evenals in den tijd der richters, zo ook later onder de koningen, maar zij verbitterden Hem door hunnen raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid, volgens de bedreiging in Leviticus 26:38.44.
III. Psalms 106:44-Psalms 106:47. Schitterde reeds vroeger in de zo even aangehaalde geschiedenis van Israël, van den uittocht uit Egypte tot aan de wegvoering naar Babel, Gods ontferming door den toorn heen, zo heeft Hij ook nu het geschrei Zijns volks in de door hen verdiende en na ook recht erkende ellende tot op ene zekere mate verhoord, en hun in plaats van degenen, die hen tot hiertoe onderdrukten, zulke meesters gegeven, die hun gunstig gezind waren. Nu verheft zich de bede om verdere hulp, opdat zij geheel uit de gemeenschap der heidenen zouden verlost worden, en met die bede verbindt zich de belofte van dank voor zulk ene betoning van genade.
Vers 43
43. Hij heeft hen menigmaal gered, evenals in den tijd der richters, zo ook later onder de koningen, maar zij verbitterden Hem door hunnen raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid, volgens de bedreiging in Leviticus 26:38.44.
III. Psalms 106:44-Psalms 106:47. Schitterde reeds vroeger in de zo even aangehaalde geschiedenis van Israël, van den uittocht uit Egypte tot aan de wegvoering naar Babel, Gods ontferming door den toorn heen, zo heeft Hij ook nu het geschrei Zijns volks in de door hen verdiende en na ook recht erkende ellende tot op ene zekere mate verhoord, en hun in plaats van degenen, die hen tot hiertoe onderdrukten, zulke meesters gegeven, die hun gunstig gezind waren. Nu verheft zich de bede om verdere hulp, opdat zij geheel uit de gemeenschap der heidenen zouden verlost worden, en met die bede verbindt zich de belofte van dank voor zulk ene betoning van genade.
Vers 44
44. 1) Nochtans zag Hij, toen zij in de ballingschap te Babel harde zaken moesten verduren (Isaiah 21:10; Isaiah 47:6),hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde, Hij was ter hulpe gereed, toen zij riepen,In Psalms 106:44-Psalms 106:46 doet de heilige zanger uitkomen, dat de trouweloosheid des volks Gods trouw niet heeft te niet gedaan. En dit, opdat het volk in de ballingschap niet zou vertwijfelen, maar uit kracht van het verbond God zou aanroepen als een Redder, om verlossing, gelijk dan ook geschiedt in Psalms 106:47.
Vers 44
44. 1) Nochtans zag Hij, toen zij in de ballingschap te Babel harde zaken moesten verduren (Isaiah 21:10; Isaiah 47:6),hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde, Hij was ter hulpe gereed, toen zij riepen,In Psalms 106:44-Psalms 106:46 doet de heilige zanger uitkomen, dat de trouweloosheid des volks Gods trouw niet heeft te niet gedaan. En dit, opdat het volk in de ballingschap niet zou vertwijfelen, maar uit kracht van het verbond God zou aanroepen als een Redder, om verlossing, gelijk dan ook geschiedt in Psalms 106:47.
Vers 45
45. En Hij dacht, gelijk Hij te voren beloofd had (Leviticus 26:42) tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden.Vers 45
45. En Hij dacht, gelijk Hij te voren beloofd had (Leviticus 26:42) tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden.Vers 46
46. Dies gaf Hij, gelijk reeds Salomo had vooruit gezien (1 Kings 8:50), hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden, zodat hun toestand nu veel gunstiger werd.Ten laatste betoonde God medelijden met Zijn volk ter oorzake van Zijn verbond. De onveranderlijkheid van Gods genadige natuur en Zijne liefde tot Zijn volk, doen Hem den loop der rechtvaardigheid in genade veranderen, en gene andere verandering is bedoeld met Gods berouw. Alhoewel de Heere in `t gericht gegaan is met den zondaar, nog betoont Hij jegens hem genade, evenals Israël's geschiedenis leert. Hij heeft het bestuur over aller mensen harten, en de genade, die Zijn volk van enige hand vindt, is het gevolg en de uitkomst van Gods medelijden jegens hen.
Ook dit is geschiedenis. De Heere is na Zijne oneindige goedertierenheid des ontferming over Zijn volk niet moede geworden. Het oog Zijner ontferming bleef op hen geslagen; in al hun benauwdheden was Hij mede benauwd, en hoorde Hij hun geschrei.
De dichter gedenkt hier hij dankend wat de Heere voor Zijn volk in Babel was, zowel door den invloed van Daniël, dien zeer gewensten man, als door de gunsten der Perzische koningen, die Babel aan zich hadden onderworpen..
Vers 46
46. Dies gaf Hij, gelijk reeds Salomo had vooruit gezien (1 Kings 8:50), hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden, zodat hun toestand nu veel gunstiger werd.Ten laatste betoonde God medelijden met Zijn volk ter oorzake van Zijn verbond. De onveranderlijkheid van Gods genadige natuur en Zijne liefde tot Zijn volk, doen Hem den loop der rechtvaardigheid in genade veranderen, en gene andere verandering is bedoeld met Gods berouw. Alhoewel de Heere in `t gericht gegaan is met den zondaar, nog betoont Hij jegens hem genade, evenals Israël's geschiedenis leert. Hij heeft het bestuur over aller mensen harten, en de genade, die Zijn volk van enige hand vindt, is het gevolg en de uitkomst van Gods medelijden jegens hen.
Ook dit is geschiedenis. De Heere is na Zijne oneindige goedertierenheid des ontferming over Zijn volk niet moede geworden. Het oog Zijner ontferming bleef op hen geslagen; in al hun benauwdheden was Hij mede benauwd, en hoorde Hij hun geschrei.
De dichter gedenkt hier hij dankend wat de Heere voor Zijn volk in Babel was, zowel door den invloed van Daniël, dien zeer gewensten man, als door de gunsten der Perzische koningen, die Babel aan zich hadden onderworpen..
Vers 47
47. Verlos ons, HEERE, onze God! nu verder, en verzamel ons a) uit de Heidenen, opdat wij, als wij weer zullen gekeerd zijn in het land onzer vaderen, den naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uwen lof.a) 1 Chronicles 16:35.
Evenals het eerste lied van het 4de Psalmboek (Psalms 90:1) sprak over de openbaringen van den toorn Gods tegen het geslacht der woestijn, en zich bij het zien des doods in Jehova den Onvergankelijken en eeuwig Onveranderlijken verborg, zo heeft ook het laatste lied van dit Psalmboek, dat overeenkomt met het 4e Boek van Mozes (in `t Hebreeuws: "in de woestijn" genoemd), het "in de woestijn" tot zijn hoofdwoord, en belijdt de zonden van Israël op den weg naar Kanan. Gelijk nu aan het begin van het 5de Boek van Mozes Israël aan den drempel van het land der belofte staat, nadat de 2-1/2 stammen zich reeds aan gene zijde van den Jordaan hadden nedergezet, zo zien wij bij het begin van het 5de hoek der Psalmen dat met het volgende lied begint, Israël aan het land zijner erve wedergegeven De grens tussen de beide boeken is wel door het volgend slotwoord op onzen Psalm scherp aangegeven, toch maakt dit nu volgend vers
48.
IV. Psalms 106:48. Het slotwoord op het vierde boek der Psalmen.
Vers 47
47. Verlos ons, HEERE, onze God! nu verder, en verzamel ons a) uit de Heidenen, opdat wij, als wij weer zullen gekeerd zijn in het land onzer vaderen, den naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uwen lof.a) 1 Chronicles 16:35.
Evenals het eerste lied van het 4de Psalmboek (Psalms 90:1) sprak over de openbaringen van den toorn Gods tegen het geslacht der woestijn, en zich bij het zien des doods in Jehova den Onvergankelijken en eeuwig Onveranderlijken verborg, zo heeft ook het laatste lied van dit Psalmboek, dat overeenkomt met het 4e Boek van Mozes (in `t Hebreeuws: "in de woestijn" genoemd), het "in de woestijn" tot zijn hoofdwoord, en belijdt de zonden van Israël op den weg naar Kanan. Gelijk nu aan het begin van het 5de Boek van Mozes Israël aan den drempel van het land der belofte staat, nadat de 2-1/2 stammen zich reeds aan gene zijde van den Jordaan hadden nedergezet, zo zien wij bij het begin van het 5de hoek der Psalmen dat met het volgende lied begint, Israël aan het land zijner erve wedergegeven De grens tussen de beide boeken is wel door het volgend slotwoord op onzen Psalm scherp aangegeven, toch maakt dit nu volgend vers
48.
IV. Psalms 106:48. Het slotwoord op het vierde boek der Psalmen.
Vers 48
48. Geloofd zij de HEERE, de God Israël's, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid (Psalms 41:14; Psalms 72:18; Psalms 89:53); en al het volk zegge: Amen, Halleluja (Revelation 9:4).Weer een overgang. Aan de ene zijde namelijk komt het voor als een oorspronkelijk bestanddeel van den voor ons liggenden Psalm zelven (1 Chronicles 16:34, 1 Chronicles 16:35), en vormt als het ware het slotwoord daarvan, aan de andere zijde is het ene voortreffelijke inleiding tot het: "looft den Heere" aan het begin van den volgenden Psalm, en maakt alzo enigszins den introïtus daarvan uit. Zo nu moest het ook zijn, want de grens tussen Psalms 106:1, 107 is inderdaad niet scherp; wat in Psalms 106:47 gewenst wordt, daarvoor wordt hier in Psalms 106:3 gedankt; de lof des Heren, die daar voor de nog te ondervinden verlossing beloofd wordt, wordt hier gebracht voor de reeds geschonkene.. P
Vers 48
48. Geloofd zij de HEERE, de God Israël's, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid (Psalms 41:14; Psalms 72:18; Psalms 89:53); en al het volk zegge: Amen, Halleluja (Revelation 9:4).Weer een overgang. Aan de ene zijde namelijk komt het voor als een oorspronkelijk bestanddeel van den voor ons liggenden Psalm zelven (1 Chronicles 16:34, 1 Chronicles 16:35), en vormt als het ware het slotwoord daarvan, aan de andere zijde is het ene voortreffelijke inleiding tot het: "looft den Heere" aan het begin van den volgenden Psalm, en maakt alzo enigszins den introïtus daarvan uit. Zo nu moest het ook zijn, want de grens tussen Psalms 106:1, 107 is inderdaad niet scherp; wat in Psalms 106:47 gewenst wordt, daarvoor wordt hier in Psalms 106:3 gedankt; de lof des Heren, die daar voor de nog te ondervinden verlossing beloofd wordt, wordt hier gebracht voor de reeds geschonkene.. P