Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 105". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-105.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 105". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 105PSALM 105.
KORTE KRONIEK VAN ABRAHAM TOT JOZUA.
Nu volgt een Psalm, die niet alleen daarin met den vorigen overeenkomt, dat hij eveneens met Hallelujah eindigt, maar zich ook, wat den tijd van zijn ontstaan aangaat en wat den inhoud betreft, aan dien aansluit. Zagen wij daar, hoe Israël in de ballingschap tot den levenden God, den Schepper van hemel en aarde, terugkeerde, en Zijn lof uit het boek der natuur op ene wijze verkondigde, zoals dit slechts na ene waarachtige losmaking van alle afgoderij der heidenen mogelijk was, zo zien wij het zich hier tot den Heere, den God Zijner vaderen bekeren, en diens trouw in het vervullen Zijner belofte uit het Boek der Psalmen bezingen. Wel slechts met een enkel woord aangeroerd, maar toch ondubbelzinnig blijkt de verwachting, dat dezelfde trouw, die Israël uit Egypte uitleidde, om de beloofde erfenis voor de eerste maal in te gaan, hen ook uit het tegenwoordige Egypte, uit Babel zal redden, om hun dit verloren erfgoed weer terug te geven. Daaruit blijkt het van zelf, waarom het oog niet verder in den vroegeren tijd terugziet, dan tot Mozes en Jozua. Begin, midden en einde is hier geheel anders dan bij het heenwijzen op de vorige tijden in Psalms 78:1, omdat het doel zo geheel anders is als hier. I. Psalms 105:1-Psalms 105:7. De Psalm begint met ene oproeping aan Israël, om zich des Heeren daden met lof te herinneren, en noemt hiermede het thema, dat voor ogen staat; hij wil namelijk nadenken en spreken over de gerichten en de wonderen Gods in het verledene, om daarop blijde verwachtingen voor de naaste toekomst te bouwen in de harten der kinderen Jakobs, die zich, even als vroeger hun vaderen in Egypte, in een vreemd land bevinden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 105PSALM 105.
KORTE KRONIEK VAN ABRAHAM TOT JOZUA.
Nu volgt een Psalm, die niet alleen daarin met den vorigen overeenkomt, dat hij eveneens met Hallelujah eindigt, maar zich ook, wat den tijd van zijn ontstaan aangaat en wat den inhoud betreft, aan dien aansluit. Zagen wij daar, hoe Israël in de ballingschap tot den levenden God, den Schepper van hemel en aarde, terugkeerde, en Zijn lof uit het boek der natuur op ene wijze verkondigde, zoals dit slechts na ene waarachtige losmaking van alle afgoderij der heidenen mogelijk was, zo zien wij het zich hier tot den Heere, den God Zijner vaderen bekeren, en diens trouw in het vervullen Zijner belofte uit het Boek der Psalmen bezingen. Wel slechts met een enkel woord aangeroerd, maar toch ondubbelzinnig blijkt de verwachting, dat dezelfde trouw, die Israël uit Egypte uitleidde, om de beloofde erfenis voor de eerste maal in te gaan, hen ook uit het tegenwoordige Egypte, uit Babel zal redden, om hun dit verloren erfgoed weer terug te geven. Daaruit blijkt het van zelf, waarom het oog niet verder in den vroegeren tijd terugziet, dan tot Mozes en Jozua. Begin, midden en einde is hier geheel anders dan bij het heenwijzen op de vorige tijden in Psalms 78:1, omdat het doel zo geheel anders is als hier. I. Psalms 105:1-Psalms 105:7. De Psalm begint met ene oproeping aan Israël, om zich des Heeren daden met lof te herinneren, en noemt hiermede het thema, dat voor ogen staat; hij wil namelijk nadenken en spreken over de gerichten en de wonderen Gods in het verledene, om daarop blijde verwachtingen voor de naaste toekomst te bouwen in de harten der kinderen Jakobs, die zich, even als vroeger hun vaderen in Egypte, in een vreemd land bevinden.
Vers 1
1. Looft den HEERE, roept naam aan; maakt Zijne daden bekend onder de volken.Van enen tijd, dat Israël zo spreken zou, had reeds de profeet Jesaja in Isaiah 12:4 van zijne voorzeggingen gesproken; die tijd is echter, nu onze Psalm gehoord wordt, nog niet gekomen, maar wordt eerst slechts met verlangen tegemoet gezien. Intussen zullen wij nog 3 andere Psalmen leren kennen (107, 118, 136), die eveneens met Hodoe (Looft) beginnen, en wat hun ontstaan betreft tot dien tijd behoren, toen reeds vervuld was, wat hier nog wordt tegemoet gezien; van die heeft zonder twijfel Psalms 107:1 een en dezelfden maker met den onzen..
De dichter wekt de gemeente Israëls met aandrang op, den Heere te loven, Zijn naam aan te roepen en Zijne daden bekend te maken onder de volken. Dit is Israëls hoge en heilige roeping als het volk, aan wien Jehova Zich bijzonder boven alle volken geopenbaard had..
Het is opmerkelijk, dat in dezen gehelen Psalm niet van Israëls zonden gesproken wordt. Alleen van de weldaden, die de Heere God verleend had. Alles wat in hem is heeft bij den dichter op dit ogenblik alleen oog voor de zegeningen aan het volk geschonken. Daarom begint de Psalm met: "Looft den Heere" en sluit met: "Hallelujah,", wat hetzelfde betekent.
Vers 1
1. Looft den HEERE, roept naam aan; maakt Zijne daden bekend onder de volken.Van enen tijd, dat Israël zo spreken zou, had reeds de profeet Jesaja in Isaiah 12:4 van zijne voorzeggingen gesproken; die tijd is echter, nu onze Psalm gehoord wordt, nog niet gekomen, maar wordt eerst slechts met verlangen tegemoet gezien. Intussen zullen wij nog 3 andere Psalmen leren kennen (107, 118, 136), die eveneens met Hodoe (Looft) beginnen, en wat hun ontstaan betreft tot dien tijd behoren, toen reeds vervuld was, wat hier nog wordt tegemoet gezien; van die heeft zonder twijfel Psalms 107:1 een en dezelfden maker met den onzen..
De dichter wekt de gemeente Israëls met aandrang op, den Heere te loven, Zijn naam aan te roepen en Zijne daden bekend te maken onder de volken. Dit is Israëls hoge en heilige roeping als het volk, aan wien Jehova Zich bijzonder boven alle volken geopenbaard had..
Het is opmerkelijk, dat in dezen gehelen Psalm niet van Israëls zonden gesproken wordt. Alleen van de weldaden, die de Heere God verleend had. Alles wat in hem is heeft bij den dichter op dit ogenblik alleen oog voor de zegeningen aan het volk geschonken. Daarom begint de Psalm met: "Looft den Heere" en sluit met: "Hallelujah,", wat hetzelfde betekent.
Vers 2
2. Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijne wonderen, die Hij in vroegere tijden gewrocht heeft, om u het hart te sterken in deze tegenwoordige dagen.Vers 2
2. Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijne wonderen, die Hij in vroegere tijden gewrocht heeft, om u het hart te sterken in deze tegenwoordige dagen.Vers 3
3. a) Roemt u in den naam Zijner heiligheid, dien Hij door Zijne heerlijke daden Zich voor de gehele toekomst heeft verworven; het hart dergenen, die den HEERE zoeken, die op den Heere wachten (Psalms 33:21; Psalms 69:7), verblijde zich, hoewel het lijden nog aanwezig is.a) Psalms 34:3.
Vers 3
3. a) Roemt u in den naam Zijner heiligheid, dien Hij door Zijne heerlijke daden Zich voor de gehele toekomst heeft verworven; het hart dergenen, die den HEERE zoeken, die op den Heere wachten (Psalms 33:21; Psalms 69:7), verblijde zich, hoewel het lijden nog aanwezig is.a) Psalms 34:3.
Vers 4
4. Vraagt naar den HEERE en Zijne sterkte 1), gelijk zich die in de geschiedenis van den vroegeren tijd geopenbaard heeft en gij zult de verwachting koesteren, dat Hij die ook nu en dan in u zal verheerlijken; zoekt Zijn aangezicht geduriglijk, om genade van Hem af te smeken (Psalms 24:6; Psalms 27:8).1) Ofschoon hij onlangs de gelovigen met dien eretitel betitelde, dat zij God zoeken, zo vermaant hij hen echter nu tot ijver, om Hem te zoeken. En dit niet zonder oorzaak, want wel is het waar, dat hierin eigenlijk de gelovigen van de goddelozen worden onderscheiden, maar het is verre van daar, dat zij Hem altijd zoeken met dien ijver, die betaamt, en daarom hebben zij voortdurend prikkelen nodig, waarmee zij worden aangezet, om verder te gaan.. 5. Gedenkt 1) Zijner wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen Zijns monds, d.i. Zijne rechterlijke uitspraken, die Hij in Uwe zaak tegen Uwe vroegere tegenstanders, de Egyptenaren, ten uitvoer bracht.
1) Een diepzinnige, kostbare zamenhang is in dit drievoudig snoer: "vraagt-zoekt-gedenkt!" Dat is geschiedenis bestuderen in het licht van God. Die niet naar den Heere vraagt, hoe zal die de wegen Gods verstaan? die het licht van Zijn aangezicht niet zoekt, hoe zal die den sleutel tot het woord en tot de werken des Heeren vinden? Zielen zonder God en zonder gebed zijn ook vergeetachtige zielen, die niets leren van de daden, wonderen en gerichten des Heeren; maar wie den Heere zoekt, dien ontmoet Hij ter versterking des geloofs op alle wegen, op welke Hij beloofd heeft, zich te zullen laten vinden..
Vers 4
4. Vraagt naar den HEERE en Zijne sterkte 1), gelijk zich die in de geschiedenis van den vroegeren tijd geopenbaard heeft en gij zult de verwachting koesteren, dat Hij die ook nu en dan in u zal verheerlijken; zoekt Zijn aangezicht geduriglijk, om genade van Hem af te smeken (Psalms 24:6; Psalms 27:8).1) Ofschoon hij onlangs de gelovigen met dien eretitel betitelde, dat zij God zoeken, zo vermaant hij hen echter nu tot ijver, om Hem te zoeken. En dit niet zonder oorzaak, want wel is het waar, dat hierin eigenlijk de gelovigen van de goddelozen worden onderscheiden, maar het is verre van daar, dat zij Hem altijd zoeken met dien ijver, die betaamt, en daarom hebben zij voortdurend prikkelen nodig, waarmee zij worden aangezet, om verder te gaan.. 5. Gedenkt 1) Zijner wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen Zijns monds, d.i. Zijne rechterlijke uitspraken, die Hij in Uwe zaak tegen Uwe vroegere tegenstanders, de Egyptenaren, ten uitvoer bracht.
1) Een diepzinnige, kostbare zamenhang is in dit drievoudig snoer: "vraagt-zoekt-gedenkt!" Dat is geschiedenis bestuderen in het licht van God. Die niet naar den Heere vraagt, hoe zal die de wegen Gods verstaan? die het licht van Zijn aangezicht niet zoekt, hoe zal die den sleutel tot het woord en tot de werken des Heeren vinden? Zielen zonder God en zonder gebed zijn ook vergeetachtige zielen, die niets leren van de daden, wonderen en gerichten des Heeren; maar wie den Heere zoekt, dien ontmoet Hij ter versterking des geloofs op alle wegen, op welke Hij beloofd heeft, zich te zullen laten vinden..
Vers 6
6. Gij zaad van Abraham, Zijnen knecht, gij kinderen van Jakob, Zijnen uitverkorene! die om des verbonds wil, waarin gij van wege de vaderen tot Hem staat, aanspraak hebt om gelijke wonderen en gerechtspraken voor u te verwachten.Vers 6
6. Gij zaad van Abraham, Zijnen knecht, gij kinderen van Jakob, Zijnen uitverkorene! die om des verbonds wil, waarin gij van wege de vaderen tot Hem staat, aanspraak hebt om gelijke wonderen en gerechtspraken voor u te verwachten.Vers 7
7. Hij is de HEERE, onze God; Zijne oordelen zijn of gaan over de gehele aarde, en als de Heere, onze God, zal Hij Zich gewis ook over ons ontfermen, en als Rechter over de ganse aarde de nu nog tegenstrevenden even zo goed aan Zich weten te onderwerpen, als Hij dit in vroegeren tijd gedaan heeft.8.
II. Psalms 105:8-Psalms 105:15. Thans volgt de uiteenzetting van het thema: God gedenkt steeds aan Zijne belofte omtrent het voortdurend bezit van het land Kanan, die Hij eens den aartsvaderen gaf. Dit Zijn gedenken openbaarde zich reeds aan de vaderen zelf, daar Hij hen wist te bewaren voor den ondergang, die hen wegens hun geringheid bedreigde, en hen beschermde tegen degenen, die hen gemakkelijk hadden kunnen verderven.
Vers 7
7. Hij is de HEERE, onze God; Zijne oordelen zijn of gaan over de gehele aarde, en als de Heere, onze God, zal Hij Zich gewis ook over ons ontfermen, en als Rechter over de ganse aarde de nu nog tegenstrevenden even zo goed aan Zich weten te onderwerpen, als Hij dit in vroegeren tijd gedaan heeft.8.
II. Psalms 105:8-Psalms 105:15. Thans volgt de uiteenzetting van het thema: God gedenkt steeds aan Zijne belofte omtrent het voortdurend bezit van het land Kanan, die Hij eens den aartsvaderen gaf. Dit Zijn gedenken openbaarde zich reeds aan de vaderen zelf, daar Hij hen wist te bewaren voor den ondergang, die hen wegens hun geringheid bedreigde, en hen beschermde tegen degenen, die hen gemakkelijk hadden kunnen verderven.
Vers 8
8. Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid, des woordsvan het bezit des beloofden lands, dat Hij ingesteld heeft, dat Hij gesproken heeft tot in duizend, tot in ontelbare geslachten, tot in de verste toekomst (Deuteronomy 7:9);Vers 8
8. Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid, des woordsvan het bezit des beloofden lands, dat Hij ingesteld heeft, dat Hij gesproken heeft tot in duizend, tot in ontelbare geslachten, tot in de verste toekomst (Deuteronomy 7:9);Vers 9
9. Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt (Genesis 12:7; Genesis 13:14; Genesis 15:18), en Zijns eeds aan Izak (Genesis 26:3);Vers 9
9. Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt (Genesis 12:7; Genesis 13:14; Genesis 15:18), en Zijns eeds aan Izak (Genesis 26:3);Vers 10
10. a) Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot ene inzetting b), aan Israël (Genesis 32:27 vv.) tot een eeuwig verbond, zodat het ook voor hen een eeuwig geldende kracht en onveranderlijke betekenis had.a) 1 Chronicles 16:17. b) Genesis 28:13; Genesis 35:12.
Vers 10
10. a) Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot ene inzetting b), aan Israël (Genesis 32:27 vv.) tot een eeuwig verbond, zodat het ook voor hen een eeuwig geldende kracht en onveranderlijke betekenis had.a) 1 Chronicles 16:17. b) Genesis 28:13; Genesis 35:12.
Vers 11
11. Zeggende a): Ik zal u geven het land Kanan, het snoer, een met een meetsnoer afgemeten gebied van ulieder en van uwer kinderen erfdeel. a) Genesis 13:15; Genesis 15:18.Vers 11
11. Zeggende a): Ik zal u geven het land Kanan, het snoer, een met een meetsnoer afgemeten gebied van ulieder en van uwer kinderen erfdeel. a) Genesis 13:15; Genesis 15:18.Vers 12
12. Zo sprak Hij a), als Zij weinige mensen in getal waren, ja weinigen en vreemdelingen daarin, dus van zichzelven niets konden doen, om deze toezegging te verwezenlijken, integendeel zeer gemakkelijk onder de menigte van de inwoners des lands spoorloos konden verdwijnen (Genesis 34:30);a) 1 Chronicles 16:19.
Vers 12
12. Zo sprak Hij a), als Zij weinige mensen in getal waren, ja weinigen en vreemdelingen daarin, dus van zichzelven niets konden doen, om deze toezegging te verwezenlijken, integendeel zeer gemakkelijk onder de menigte van de inwoners des lands spoorloos konden verdwijnen (Genesis 34:30);a) 1 Chronicles 16:19.
Vers 13
13. En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot het andere volk (Genesis 12:10; Genesis 20:1; Genesis 26:1, Genesis 26:14; Genesis 28:5; Genesis 33:17; Genesis 35:1Vers 13
13. En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot het andere volk (Genesis 12:10; Genesis 20:1; Genesis 26:1, Genesis 26:14; Genesis 28:5; Genesis 33:17; Genesis 35:1Vers 14
14. a) Hij liet echter, daar Hij Zich zelven hun tot een Helper stelde op hunnen pelgrimstocht en bij hun machteloosheid, geen mens toe hen te onderdrukken, ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil (Genesis 12:17; Genesis 30:3, Genesis 30:7) zeggende:a) Genesis 35:5.
Vers 14
14. a) Hij liet echter, daar Hij Zich zelven hun tot een Helper stelde op hunnen pelgrimstocht en bij hun machteloosheid, geen mens toe hen te onderdrukken, ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil (Genesis 12:17; Genesis 30:3, Genesis 30:7) zeggende:a) Genesis 35:5.
Vers 15
15. Tast mijnen gezalfden, dien Ik met Mijnen Geest begiftigd heb, niet aan, en doet Mijnen profeten, die de dragers van Mijn woord en van Mijne beloften zijn, geen kwaad 1).1) De dichter hoeft bij Psalms 105:14 drie geschiedenissen van de bewaring der vrouwen van de aartsvaderen voor den geest, die van Sara in Egypte (Genesis 12:1) en die van Sara en Rebekka, beide bij de Filistijnen (Genesis 20:1, 26)..
16.
III. Psalms 105:16-Psalms 105:23. Het terugzien in de geschiedenis der aartsvaders heeft nu verder betrekking op de overvoering van Jakob's familie naar Egypte. Is deze reeds op zich zelf een bewijs voor Gods trouw jegens Zijne uitverkorenen, daar zij plaats had tot hun onderhouding gedurende een hongersnood, in `t bijzonder is zij dit door Jozefs aanzienlijke plaats, die hem bij Egyptes koning geschonken werd, zodat voor een geruimen tijd een gewenste toestand in het vreemde land aan Abrahams zaad verzekerd was.
Vers 15
15. Tast mijnen gezalfden, dien Ik met Mijnen Geest begiftigd heb, niet aan, en doet Mijnen profeten, die de dragers van Mijn woord en van Mijne beloften zijn, geen kwaad 1).1) De dichter hoeft bij Psalms 105:14 drie geschiedenissen van de bewaring der vrouwen van de aartsvaderen voor den geest, die van Sara in Egypte (Genesis 12:1) en die van Sara en Rebekka, beide bij de Filistijnen (Genesis 20:1, 26)..
16.
III. Psalms 105:16-Psalms 105:23. Het terugzien in de geschiedenis der aartsvaders heeft nu verder betrekking op de overvoering van Jakob's familie naar Egypte. Is deze reeds op zich zelf een bewijs voor Gods trouw jegens Zijne uitverkorenen, daar zij plaats had tot hun onderhouding gedurende een hongersnood, in `t bijzonder is zij dit door Jozefs aanzienlijke plaats, die hem bij Egyptes koning geschonken werd, zodat voor een geruimen tijd een gewenste toestand in het vreemde land aan Abrahams zaad verzekerd was.
Vers 16
16. Hij riep ook enen honger in het land Kanan, waarin zij als vreemdelingen verkeerden. Hij brak allen staf, steun des broods, Hij maakte, dat er niets ter voeding overbleef (Genesis 41:54; Genesis 42:1; Genesis 43:1).Vers 16
16. Hij riep ook enen honger in het land Kanan, waarin zij als vreemdelingen verkeerden. Hij brak allen staf, steun des broods, Hij maakte, dat er niets ter voeding overbleef (Genesis 41:54; Genesis 42:1; Genesis 43:1).Vers 17
17. Hij zond, tijdig voorzorgen nemende, opdat die nood hun gene schade zou doen, enen man voor hun aangezicht henen (Genesis 45:5); Jozef werd verkocht tot een slaaf (Genesis 37:28, Genesis 37:36).Vers 17
17. Hij zond, tijdig voorzorgen nemende, opdat die nood hun gene schade zou doen, enen man voor hun aangezicht henen (Genesis 45:5); Jozef werd verkocht tot een slaaf (Genesis 37:28, Genesis 37:36).Vers 18
18. Men (de Egyptenaars) drukte zijne voeten in den stok, zijn persoon kwam in de ijzers (Genesis 39:20), juist zo als het thans den kinderen van Jakob (Psalms 105:6) hier in de gevangenis gaat (Psalms 107:10). 19. Tot den tijd toe, dat Zijn woord kwam, toen ongeveer 13 jaren na zijne verkoping de tijd daar was, dat het woord Gods omtrent Jozefs verhoging (Genesis 37:5) zou vervuld worden, heeft hem de rede des HEEREN, die in den droom als ene openbaring Gods tot hem gekomen was, doorlouterd 1). Gelijk zij zelf doorlouterd is (Psalms 18:31), zo reinigde zij hem ook in den smeltkroes der verdrukking van alle onreinheid (1 Peter 1:7).1) Jozef had wel door den droom de belofte van God ontvangen, dat hij zou verhoogd worden, maar dit zou niet geschieden, dan na in den staat van vernedering het bewijs gegeven te hebben van zijn trouw en geloof.
Gelijk als in Psalms 119:50 wordt de rede des Heren, het woord des Almachtigen als levende, werkzame macht gedacht.
Vers 18
18. Men (de Egyptenaars) drukte zijne voeten in den stok, zijn persoon kwam in de ijzers (Genesis 39:20), juist zo als het thans den kinderen van Jakob (Psalms 105:6) hier in de gevangenis gaat (Psalms 107:10). 19. Tot den tijd toe, dat Zijn woord kwam, toen ongeveer 13 jaren na zijne verkoping de tijd daar was, dat het woord Gods omtrent Jozefs verhoging (Genesis 37:5) zou vervuld worden, heeft hem de rede des HEEREN, die in den droom als ene openbaring Gods tot hem gekomen was, doorlouterd 1). Gelijk zij zelf doorlouterd is (Psalms 18:31), zo reinigde zij hem ook in den smeltkroes der verdrukking van alle onreinheid (1 Peter 1:7).1) Jozef had wel door den droom de belofte van God ontvangen, dat hij zou verhoogd worden, maar dit zou niet geschieden, dan na in den staat van vernedering het bewijs gegeven te hebben van zijn trouw en geloof.
Gelijk als in Psalms 119:50 wordt de rede des Heren, het woord des Almachtigen als levende, werkzame macht gedacht.
Vers 20
20. De koning zond, en deed hem ontslaan, de heerser der volken liet hem los (Genesis 41:14).Vers 20
20. De koning zond, en deed hem ontslaan, de heerser der volken liet hem los (Genesis 41:14).Vers 21
21. Hij zette hem tot een heer over zijn huis en tot enen heerser over al zijn goed (Genesis 41:39).Vers 21
21. Hij zette hem tot een heer over zijn huis en tot enen heerser over al zijn goed (Genesis 41:39).Vers 22
22. Om zijne vorsten, de vorsten van Egypte te binden naar zijnen lust 1), te regeren, en zijne, Egypte's oudsten te onderwijzen, daar de koning hem in de kaste der priesters inlijfde (Genesis 41:45).1) Dit ziet op de woorden in Genesis 41:44: "zonder u zal niemand zijne hand of zijnen voet opheffen in gans Egypteland."
Vers 22
22. Om zijne vorsten, de vorsten van Egypte te binden naar zijnen lust 1), te regeren, en zijne, Egypte's oudsten te onderwijzen, daar de koning hem in de kaste der priesters inlijfde (Genesis 41:45).1) Dit ziet op de woorden in Genesis 41:44: "zonder u zal niemand zijne hand of zijnen voet opheffen in gans Egypteland."
Vers 23
23. Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham 1) (Genesis 46:1, Psalms 78:51; Psalms 106:22).1) De dichter schijnt Egypte hier dus te noemen, om te kennen te geven, dat de Egyptenaren een volk waren, dat God vervloekt had, en daardoor de Israëlieten te waarschuwen, dat zij niet moesten wederkeren naar dat land, gelijk hun ook in `t bijzonder verboden was. (Deuteronomy 17:16)..
24.
IV. Psalms 105:24-Psalms 105:38. Nadat Israël in Egypte tot een talrijk en machtig volk geworden was, keerde de Heere het hart der Egyptenaren om, dat zij op dit volk vertoornd werden en het door list dachten te vernietigen, maar dit alles had niet Israël's ondergang, integendeel had de zo heerlijke verlossing onder vele tekenen en wonderen ten gevolge.
Vers 23
23. Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham 1) (Genesis 46:1, Psalms 78:51; Psalms 106:22).1) De dichter schijnt Egypte hier dus te noemen, om te kennen te geven, dat de Egyptenaren een volk waren, dat God vervloekt had, en daardoor de Israëlieten te waarschuwen, dat zij niet moesten wederkeren naar dat land, gelijk hun ook in `t bijzonder verboden was. (Deuteronomy 17:16)..
24.
IV. Psalms 105:24-Psalms 105:38. Nadat Israël in Egypte tot een talrijk en machtig volk geworden was, keerde de Heere het hart der Egyptenaren om, dat zij op dit volk vertoornd werden en het door list dachten te vernietigen, maar dit alles had niet Israël's ondergang, integendeel had de zo heerlijke verlossing onder vele tekenen en wonderen ten gevolge.
Vers 24
24. En Hij, de Heere, onze God, gedachtig ook in het vreemde land aan Zijn verbond (Psalms 105:8), deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan Zijne tegenpartijen (Exodus 1:7, Exodus 1:9 vv.). 25. Hij keerde hun hart om (2 Samuel 24:1 ), dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijne knechten listiglijk handelden (Exodus 1:8).Vers 24
24. En Hij, de Heere, onze God, gedachtig ook in het vreemde land aan Zijn verbond (Psalms 105:8), deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan Zijne tegenpartijen (Exodus 1:7, Exodus 1:9 vv.). 25. Hij keerde hun hart om (2 Samuel 24:1 ), dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijne knechten listiglijk handelden (Exodus 1:8).Vers 26
26. Hij zond vervolgens, toen de door Hem bepaalde tijd der verlossing gekomen was, Mozes Zijnen knecht, en Aron, dien Hij verkoren had (Exodus 3:10; Exodus 4:14).Vers 26
26. Hij zond vervolgens, toen de door Hem bepaalde tijd der verlossing gekomen was, Mozes Zijnen knecht, en Aron, dien Hij verkoren had (Exodus 3:10; Exodus 4:14).Vers 27
27. Zij deden onder hen de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken in het land van Cham, in Egypte (Psalms 105:23).Vers 27
27. Zij deden onder hen de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken in het land van Cham, in Egypte (Psalms 105:23).Vers 28
28. Hij zond duisternis en maakte het duister 1), bracht een zwaren tijd van ellende over Egypte; en zij, de Egyptenaren, waren Zijn woord niet weerspannig, zij moesten eindelijk den tegenstand opgeven (Psalms 105:38).1) De plagen worden hier niet in volgorde opgenoemd. De negende wordt eerst genoemd, n.l. de duisternis, als de duidelijkste afbeelding van Gods toorn.
Vers 28
28. Hij zond duisternis en maakte het duister 1), bracht een zwaren tijd van ellende over Egypte; en zij, de Egyptenaren, waren Zijn woord niet weerspannig, zij moesten eindelijk den tegenstand opgeven (Psalms 105:38).1) De plagen worden hier niet in volgorde opgenoemd. De negende wordt eerst genoemd, n.l. de duisternis, als de duidelijkste afbeelding van Gods toorn.
Vers 29
29. Hij keerde, om van de tien plagen een zevental te noemen en met de eerste te beginnen, hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen (Exodus 7:20).Vers 29
29. Hij keerde, om van de tien plagen een zevental te noemen en met de eerste te beginnen, hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen (Exodus 7:20).Vers 30
30. Hun land bracht bij de tweede plaag vorsen voort in overvloed, dezen waren tot in de binnenste kamers hunner koningen (Exodus 8:3).Vers 30
30. Hun land bracht bij de tweede plaag vorsen voort in overvloed, dezen waren tot in de binnenste kamers hunner koningen (Exodus 8:3).Vers 31
31. Hij sprak, en er kwam, om de derden vierde plaag in eens te noemen, ene vermenging van ongedierte (Exodus 8:24),luizen, (Exodus 8:17), in hun ganse landpale.Vers 31
31. Hij sprak, en er kwam, om de derden vierde plaag in eens te noemen, ene vermenging van ongedierte (Exodus 8:24),luizen, (Exodus 8:17), in hun ganse landpale.Vers 32
32. Hij maakte, om de vijfde (Exodus 9:6) en zesde plaag (Exodus 9:10) voorbij te gaan, en aanstonds de zevende te noemen, hunnen regen tot hagel, vlammig vuur in hun land.Vers 32
32. Hij maakte, om de vijfde (Exodus 9:6) en zesde plaag (Exodus 9:10) voorbij te gaan, en aanstonds de zevende te noemen, hunnen regen tot hagel, vlammig vuur in hun land.Vers 33
33. En Hij sloeg hunnen wijnstok en hunnen vijgenboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen (Exodus 9:23).Vers 33
33. En Hij sloeg hunnen wijnstok en hunnen vijgenboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen (Exodus 9:23).Vers 34
34. Hij sprak, de achtste plaag beschikkende, en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal:Vers 34
34. Hij sprak, de achtste plaag beschikkende, en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal:Vers 35
35. Die al het kruid in hun land opaten, ja aten de vrucht hunner landouwe op (Exodus 10:13 vv.).Vers 35
35. Die al het kruid in hun land opaten, ja aten de vrucht hunner landouwe op (Exodus 10:13 vv.).Vers 36
36. Hij versloeg ook ten laatste bij de tiende plaag-want op de negende (Exodus 10:22) is reeds enigermate in Psalms 105:28 gewezen-alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten (Exodus 12:29).Vers 36
36. Hij versloeg ook ten laatste bij de tiende plaag-want op de negende (Exodus 10:22) is reeds enigermate in Psalms 105:28 gewezen-alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten (Exodus 12:29).Vers 37
37. En Hij voerde hen uit met zilveren goud (Exodus 12:35), en onder hun stammen was niemand, die struikelde, die de reis niet met gemak kon volbrengen (Exodus 13:18). 38. Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen (Exodus 12:31).39.
V. Psalms 105:39-Psalms 105:45. Op de verlossing uit Egypte volgde, gelijk de geschiedenis nader aantoont, de genadige leiding door de woestijn, en ten slotte de inleiding in de landen der heidenen, die aan Israël's vaderen als ene bezitting voor hun zaad beloofd was Met dit slot, het schenken van Kanan onder Jozua, keert de Psalm tot de eerste belofte aan Abraham, Izak en Jakob terug, en laat in zijn Halleluja aan het einde duidelijk genoeg merken, dat de geschiedenis van den eerstvolgenden tijd ene terugvoering van Israël uit het land zijner ballingschap naar het vaderland aanbrengen zal.
Vers 37
37. En Hij voerde hen uit met zilveren goud (Exodus 12:35), en onder hun stammen was niemand, die struikelde, die de reis niet met gemak kon volbrengen (Exodus 13:18). 38. Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen (Exodus 12:31).39.
V. Psalms 105:39-Psalms 105:45. Op de verlossing uit Egypte volgde, gelijk de geschiedenis nader aantoont, de genadige leiding door de woestijn, en ten slotte de inleiding in de landen der heidenen, die aan Israël's vaderen als ene bezitting voor hun zaad beloofd was Met dit slot, het schenken van Kanan onder Jozua, keert de Psalm tot de eerste belofte aan Abraham, Izak en Jakob terug, en laat in zijn Halleluja aan het einde duidelijk genoeg merken, dat de geschiedenis van den eerstvolgenden tijd ene terugvoering van Israël uit het land zijner ballingschap naar het vaderland aanbrengen zal.
Vers 39
39. Hij breidde bij den tocht door de woestijn ene wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten (Exodus 13:21).Vers 39
39. Hij breidde bij den tocht door de woestijn ene wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten (Exodus 13:21).Vers 40
40. Zij baden, eisten morrende tegen den Heere, en Hij deed kwakkelen komen 1), en Hij verzadigde hen met hemels brood (Exodus 16:2).1) Bij de spijziging met kwakkels wordt slechts het zondig verlangen herinnerd, maar nadruk gelegd op de voorkomende Almacht en Goddelijke goedheid..
De Profeet verheerlijkt de voortdurende goedheid Gods jegens hen, terwijl hij van de misdaad zwijgt. Laten we het er voor houden, dat hij de weldaden Gods opeenstapelt, om daarmee te bevestigen, dat de verlossing eenmaal door Hem is gewrocht..
Vers 40
40. Zij baden, eisten morrende tegen den Heere, en Hij deed kwakkelen komen 1), en Hij verzadigde hen met hemels brood (Exodus 16:2).1) Bij de spijziging met kwakkels wordt slechts het zondig verlangen herinnerd, maar nadruk gelegd op de voorkomende Almacht en Goddelijke goedheid..
De Profeet verheerlijkt de voortdurende goedheid Gods jegens hen, terwijl hij van de misdaad zwijgt. Laten we het er voor houden, dat hij de weldaden Gods opeenstapelt, om daarmee te bevestigen, dat de verlossing eenmaal door Hem is gewrocht..
Vers 41
41. Hij opende op hun verlangen om te drinken ene steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als ene rivier (Exodus 17:1).Vers 41
41. Hij opende op hun verlangen om te drinken ene steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als ene rivier (Exodus 17:1).Vers 42
42. Want, dit is de reden, waarom zo vele en zo grote weldaden, die zij betoonden onwaardig te zijn, hun zijn toegevloeid, Hij dacht aan Zijn heilig woord, dat boven alle zonde en ontrouw verheven is, aan a) Abraham, Zijnen knecht 1): aan uw zaad zal Ik dit land geven (Genesis 12:7).a) Genesis 15:14.
1) Wederom wijst hij hier de oorzaak aan, waarom God zo welwillend met dat volk heeft gehandeld, en zo welwillend het gedragen heeft, nl. dat Hij gedacht aan het gegeven Woord, dewijl Hij met Abraham het verbond had opgericht, dat Hij de God van zijn zaad zou zijn. Doch ook dit is niet zonder oorzaak met de grootste zorg door den Profeet overgeleverd, dat het verbond der genade de bron is, waaruit de verlossing vloeit en het voortdurend behoud van het volk, dewijl zelfs te beter daaruit de genade Gods wordt gekend, waar niets is verloren gegaan, maar God alles vervuld heeft, wat voor eeuwen te voren was beloofd. God heeft dus door Zijn woord voorgelicht, opdat Zijne genade en waarheid niet verborgen zou zijn. Daarom drukt de Profeet er weer op, dat God niet oor een nieuwe oorzaak is bewogen, om het volk te verlossen, maar dat Hij de trouw en waarheid van Zijn verbond heeft bevestigd..
Vers 42
42. Want, dit is de reden, waarom zo vele en zo grote weldaden, die zij betoonden onwaardig te zijn, hun zijn toegevloeid, Hij dacht aan Zijn heilig woord, dat boven alle zonde en ontrouw verheven is, aan a) Abraham, Zijnen knecht 1): aan uw zaad zal Ik dit land geven (Genesis 12:7).a) Genesis 15:14.
1) Wederom wijst hij hier de oorzaak aan, waarom God zo welwillend met dat volk heeft gehandeld, en zo welwillend het gedragen heeft, nl. dat Hij gedacht aan het gegeven Woord, dewijl Hij met Abraham het verbond had opgericht, dat Hij de God van zijn zaad zou zijn. Doch ook dit is niet zonder oorzaak met de grootste zorg door den Profeet overgeleverd, dat het verbond der genade de bron is, waaruit de verlossing vloeit en het voortdurend behoud van het volk, dewijl zelfs te beter daaruit de genade Gods wordt gekend, waar niets is verloren gegaan, maar God alles vervuld heeft, wat voor eeuwen te voren was beloofd. God heeft dus door Zijn woord voorgelicht, opdat Zijne genade en waarheid niet verborgen zou zijn. Daarom drukt de Profeet er weer op, dat God niet oor een nieuwe oorzaak is bewogen, om het volk te verlossen, maar dat Hij de trouw en waarheid van Zijn verbond heeft bevestigd..
Vers 43
43. Alzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, Zijne uitverkorenen met gejuich (Exodus 15:1, Isaiah 35:10).Vers 43
43. Alzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, Zijne uitverkorenen met gejuich (Exodus 15:1, Isaiah 35:10).Vers 44
44. En Hij gaf hun na `t voorbijgaan van den veertigjarigen straftijd onder Jozua, den zoon van Hun, Mozes dienaar (Joshua 1:1), de landen der Heidenen, zodat zij in erfenis bezaten den arbeid, de goederen (Joshua 24:13) der volken.Vers 44
44. En Hij gaf hun na `t voorbijgaan van den veertigjarigen straftijd onder Jozua, den zoon van Hun, Mozes dienaar (Joshua 1:1), de landen der Heidenen, zodat zij in erfenis bezaten den arbeid, de goederen (Joshua 24:13) der volken.Vers 45
45. a) Opdat zij Zijne inzettingen onderhielden, en Zijne wetten bewaarden 1). Halleluja! looft den Heere!a) Exodus 19:4-Exodus 19:6. Deuteronomy 4:1,Deuteronomy 4:40; Deuteronomy 6:21-Deuteronomy 6:25.
1) Dewijl het niet genoeg is met de tong slechts de genade Gods groot te maken, indien er en niet bijkomen, de ernstige beginselen der vroomheid. En dewijl God allen valsen dienst verwerpt, blijft er over de zuivere manier van Hem te vereren, die bestaat in het bewaren van Zijne geboren..
Als zelfstandig volk, op erfelijken grond de geopenbaarde wet van zijne God waarnemende, moet Israël het toonbeeld voorstellen van een Gode welgevallig ingericht volk, van een heilig volk, en, gelijk het begin van den Psalm aanwijst, door de prediking van den zegen, dien het zelf ondervond, de volkeren met zich en zijnen God, den God des heils, verbinden..
Opmerkelijk is het, dat de opwekking tot lof van God aan het begin van den Psalm tot Israël gericht is, maar op de heidenwereld doelt. Dat is een duidelijk getuigenis van Israël's roeping tot het zendingswerk in de heidenwereld, maar ook tevens een bewijs voor de late vervaardiging van den Psalm; want eerst toen Israël verstrooid werd onder de volken, ontwaakte het bewustzijn van zijnen zendingsplicht onder de volken..
Vers 45
45. a) Opdat zij Zijne inzettingen onderhielden, en Zijne wetten bewaarden 1). Halleluja! looft den Heere!a) Exodus 19:4-Exodus 19:6. Deuteronomy 4:1,Deuteronomy 4:40; Deuteronomy 6:21-Deuteronomy 6:25.
1) Dewijl het niet genoeg is met de tong slechts de genade Gods groot te maken, indien er en niet bijkomen, de ernstige beginselen der vroomheid. En dewijl God allen valsen dienst verwerpt, blijft er over de zuivere manier van Hem te vereren, die bestaat in het bewaren van Zijne geboren..
Als zelfstandig volk, op erfelijken grond de geopenbaarde wet van zijne God waarnemende, moet Israël het toonbeeld voorstellen van een Gode welgevallig ingericht volk, van een heilig volk, en, gelijk het begin van den Psalm aanwijst, door de prediking van den zegen, dien het zelf ondervond, de volkeren met zich en zijnen God, den God des heils, verbinden..
Opmerkelijk is het, dat de opwekking tot lof van God aan het begin van den Psalm tot Israël gericht is, maar op de heidenwereld doelt. Dat is een duidelijk getuigenis van Israël's roeping tot het zendingswerk in de heidenwereld, maar ook tevens een bewijs voor de late vervaardiging van den Psalm; want eerst toen Israël verstrooid werd onder de volken, ontwaakte het bewustzijn van zijnen zendingsplicht onder de volken..