Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 8

Proverbs 8:1.

VAN DE WAARACHTIGE WIJSHEID, DEN ZOON VAN GOD.

XIV. Proverbs 8:1-Proverbs 8:36. Aan het einde van het vorig hoofdstuk verhief zich de rede reeds ver boven het op zich zelven staande beeld tot het algemene van alle dwaasheid, die even verleidelijk als verderfelijk is. Daardoor is de weg gebaand, om aan diezelfde hoogte tegenover haar de wijsheid te plaatsen. Even als alle dwaasheid en tijd vergeten, in den persoon der overspelige vrouw verenigd werd voorgesteld, zo wordt nu in vereniging met de vijf eerste redenen (Proverbs 1:1-3) ook de wijsheid als een persoon die met heldere stem op, alle openbare plaatsen de mensen uitnodigt, naar hare woorden te horen, die in hun volkomen waarheid en grote waarde, bijzondere voordelen voor lichaam en ziel zullen aanbrengen (Proverbs 8:1-Proverbs 8:21). Zij beroemt zich hierop, dat zij reeds v r de wereld bestond, dat zij door God v r alle schepselen gegenereerd, bij de schepping Hem ter zijde stond, Hem als ene bekwame kunstenares gediend heeft, en van dag tot dag grote vreugde had, hoe zij zich dagelijks verheugde in de menigvuldige scheppingswerken Gods (Proverbs 8:22-Proverbs 8:31). Men geve Haar daarom toch gehoor. Wie haar volgt en zich met haar bemoeit, wordt gelukkig, maar wie zich aan haar afkeert, of wel haar zelfs haat, vertoornt zich over zijne eigene dwaasheid en zoekt het verderf (Proverbs 8:32-Proverbs 8:36). Het geheel is een lofwoord vol geestdrift en schoonheid op de eeuwige Wijsheid Gods, even als in Job 28:1, Wijsheid 7 en Sir 1, waarbij men niet mag vergeten, dat het ene dichterlijke rede is vol hoog verhevene gedachten, maar niet ene openbaring over de diepten van Gods Wezen en het leven. "Dat de wijsheid ene macht is, en dat in nog geheel anderen zin dan de dwaasheid, ene zuiver geestelijke macht, ja ene macht, welke teruggaat in de eeuwige diepten van God, en zonder welke de gehele wereld niet ware geschapen, noch zou voortbestaan, ene macht, die ondanks al hare hoogte en heerlijkheid, zich toch altijd ook den mensen wil mededelen en die zij bekwaam is te leiden in vereniging met den waren godsdienst-dat alles heeft de schrijver levendig leren kennen. Hij laat haar hier met al die levendigheid en waarheid, met welke zij in hem zelven leeft, uit de diepte van haar eigen wezen spreken, en alles beproeven, wat zij kan, om de mensen tot zich te trekken Even als uit de diepte van den waren profeet, God met Zijne onbedwingbare macht, en toch in alle rustige duidelijkheid spreekt, zo stroomt hier de stem der wijsheid uit het hart van haren van geestdrift vervulden tolk, gij had hij haar zelf gezien, hoe zij gelijk ene profetes aan alle plaatsen spreekt, waar hare stem het meest moest worden gehoord."

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 8

Proverbs 8:1.

VAN DE WAARACHTIGE WIJSHEID, DEN ZOON VAN GOD.

XIV. Proverbs 8:1-Proverbs 8:36. Aan het einde van het vorig hoofdstuk verhief zich de rede reeds ver boven het op zich zelven staande beeld tot het algemene van alle dwaasheid, die even verleidelijk als verderfelijk is. Daardoor is de weg gebaand, om aan diezelfde hoogte tegenover haar de wijsheid te plaatsen. Even als alle dwaasheid en tijd vergeten, in den persoon der overspelige vrouw verenigd werd voorgesteld, zo wordt nu in vereniging met de vijf eerste redenen (Proverbs 1:1-3) ook de wijsheid als een persoon die met heldere stem op, alle openbare plaatsen de mensen uitnodigt, naar hare woorden te horen, die in hun volkomen waarheid en grote waarde, bijzondere voordelen voor lichaam en ziel zullen aanbrengen (Proverbs 8:1-Proverbs 8:21). Zij beroemt zich hierop, dat zij reeds v r de wereld bestond, dat zij door God v r alle schepselen gegenereerd, bij de schepping Hem ter zijde stond, Hem als ene bekwame kunstenares gediend heeft, en van dag tot dag grote vreugde had, hoe zij zich dagelijks verheugde in de menigvuldige scheppingswerken Gods (Proverbs 8:22-Proverbs 8:31). Men geve Haar daarom toch gehoor. Wie haar volgt en zich met haar bemoeit, wordt gelukkig, maar wie zich aan haar afkeert, of wel haar zelfs haat, vertoornt zich over zijne eigene dwaasheid en zoekt het verderf (Proverbs 8:32-Proverbs 8:36). Het geheel is een lofwoord vol geestdrift en schoonheid op de eeuwige Wijsheid Gods, even als in Job 28:1, Wijsheid 7 en Sir 1, waarbij men niet mag vergeten, dat het ene dichterlijke rede is vol hoog verhevene gedachten, maar niet ene openbaring over de diepten van Gods Wezen en het leven. "Dat de wijsheid ene macht is, en dat in nog geheel anderen zin dan de dwaasheid, ene zuiver geestelijke macht, ja ene macht, welke teruggaat in de eeuwige diepten van God, en zonder welke de gehele wereld niet ware geschapen, noch zou voortbestaan, ene macht, die ondanks al hare hoogte en heerlijkheid, zich toch altijd ook den mensen wil mededelen en die zij bekwaam is te leiden in vereniging met den waren godsdienst-dat alles heeft de schrijver levendig leren kennen. Hij laat haar hier met al die levendigheid en waarheid, met welke zij in hem zelven leeft, uit de diepte van haar eigen wezen spreken, en alles beproeven, wat zij kan, om de mensen tot zich te trekken Even als uit de diepte van den waren profeet, God met Zijne onbedwingbare macht, en toch in alle rustige duidelijkheid spreekt, zo stroomt hier de stem der wijsheid uit het hart van haren van geestdrift vervulden tolk, gij had hij haar zelf gezien, hoe zij gelijk ene profetes aan alle plaatsen spreekt, waar hare stem het meest moest worden gehoord."

Vers 1

1. Er is dan tegenover deze zware en gevaarlijke verzoekingen en verleidingen van de wereld en hare wijsheid, die in de zevende tot de dertiende rede (Proverbs 4:1-7) geschilderd zijn, geen middel tot bewaring? Zeker! Roept de eeuwige Goddelijke wijsheid niet zo luide, dat zij door ieder kan gehoord worden; biedt zij zich niet ieder tot ene trouwe leidsvrouw aan? en verheft niet de verstandigheid, de innig aan de goddelijke wijsheid verbondene zuster, duidelijk hare stem, elkeen vriendelijk en lieflijk uitnodigende, die het leven zoekt en het verderf in de binnenkamers des doods (Proverbs 1:20) zou willen ontvluchten.

Vers 1

1. Er is dan tegenover deze zware en gevaarlijke verzoekingen en verleidingen van de wereld en hare wijsheid, die in de zevende tot de dertiende rede (Proverbs 4:1-7) geschilderd zijn, geen middel tot bewaring? Zeker! Roept de eeuwige Goddelijke wijsheid niet zo luide, dat zij door ieder kan gehoord worden; biedt zij zich niet ieder tot ene trouwe leidsvrouw aan? en verheft niet de verstandigheid, de innig aan de goddelijke wijsheid verbondene zuster, duidelijk hare stem, elkeen vriendelijk en lieflijk uitnodigende, die het leven zoekt en het verderf in de binnenkamers des doods (Proverbs 1:20) zou willen ontvluchten.

Vers 2

2. Openlijk, voor iedereen zichtbaar, hoog boven op de toppen der heuvelen, op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, in veld en bos staat zij, en predikt aan ieder, die voorbijgaat, uit de werken der schepping en hun heerlijkheid, om hen te overtuigen, dat de zonde tot verderf der mensen en de weg van Gods geboden de enige weg van geluk is.

Vers 2

2. Openlijk, voor iedereen zichtbaar, hoog boven op de toppen der heuvelen, op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, in veld en bos staat zij, en predikt aan ieder, die voorbijgaat, uit de werken der schepping en hun heerlijkheid, om hen te overtuigen, dat de zonde tot verderf der mensen en de weg van Gods geboden de enige weg van geluk is.

Vers 3

3. Maar ook midden in het gewoel der mensen, aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren, waar men handel drijft en twisten door het gerecht beslist worden (Job 29:7. Deuteronomy 16:18), roept zij overluid, voor iedereen, die haar wil horen, verstaanbaar:

Er is dus een tweevoudig gebied, waaruit de kennis der wijsheid kan geput worden, de natuur en de mensheid op de beschouwing aan beide berust de leer der wijzen (Job 12:8-Job 12:12; Job 5:27; Job 8:8). Deze beide bronnen van kennis worden echter door de leraars der wijsheid niet boven de Openbaring esteld; integendeel heeft juist uit de laatste de geest der Israëlitische wijzen den sleutel ontvangen tot de natuur en de mensheid, alleen door middel van het in de Openbaring pgegane licht is men in staat overal het Goddelijke doel op te merken.

Terwijl de Israëlitische geest nadacht over de daden Gods, die met de levendigheid der waarheid waren overgeleverd, en over de Goddelijke openbaring, in welker tucht hij was opgevoed, werd hem het inzicht in hun heerlijkheid en doelmatigheid ontdekt. Hier bood zich aan den nadenkend en beschouwer ene onuitputtelijke bron aan kennis aan (Psalms 119:18) Maar aan de kennis der doelmatigheid der theocratische inzettingen ging het nadenken voort tot de gedachte van ene Goddelijke orde die alles omvatte en beheerste en tot een zeker doel leidde. De Heere toch der theocratie is de Schepper en Onderhouder van het heelal, en zelfs het verbond rust op de wereldorde. De door de wet onderwezene ziet ook in de natuur ene daarmee overeenkomende wet (gelijk in Psalms 19:1 de openbaring der natuur en der wet tegenover elkaar worden gesteld). Het is het Woord aan dezelfden God, dat in de theocratie als het woord der wet en der belofte bekend is gemaakt, en dat als woord van macht de wereld tot aanzijn heeft geroepen en in alle verschijningen der natuur zich openbaart. Terwijl nu het heelal niet alleen wordt aangemerkt als product van de macht van God, die scheppen kan, wat Hij wil, maar ook als product van een Goddelijk handelen volgens een plan, zo komt het voor als openbaring der Goddelijke Wijsheid..

De Wijsheid, (Proverbs 9:1) de opperste Wijsheid genoemd, is gene blote persoonsverbeelding, maar ene verbloemde voorstelling van den persoon van Christus, als de persoonlijk geopenbaarde Wijsheid Gods. Christus is in geheel de Schrift, en dus ook in de Spreuken van Salomo, de enige sleutel tot opening van hare diepste diepten, waar de meeste schatten liggen. Ja, aldaar worden de verborgene schatkamers vol edelgesteenten gevonden, die enkel gesloten blijven voor hen, die dezen sleutel niet willen gebruiken. Wij herhalen het ook hier: God heeft het beeld aan Zijn Zoon op allerlei wijze in de Schrift ingeweven en wel altijd overeenkomstig de bedeling des tijds. Aan de eerste vrouw werd Hij als het zaad der vrouw, aan Abraham, den vader der volken, als aller volkeren zegen, aan Mozes, den middelaar der wet, als de Middelaar der genade, aan David, den koning, als de eeuwige Koning en aan den wijzen Salomo, als de persoonlijke Wijsheid geopenbaard.".

De beschrijving, welke de Spreukenker van Zijnen Goddelijken oorsprong geeft (Proverbs 8:22-Proverbs 8:31) kan niet, zonder de grootste ongerijmdheid op de gemelde zaken (godsdienst, wijsheid, wet, openbaring) worden toegepast; noch de wijsheid aan den schranderste, noch de wet van God, noch de oneindige wijsheid van het Opperwezen, kan met mogelijkheid gezegd worden aan eeuwigheid gezalfd en v r de wording aan alle geschapene dingen geboren te zijn (Proverbs 8:23). Wij hebben derhalve aan een persoon te denken, en wel aan een Goddelijken persoon. Kortom, het staat bij ons vast, dat hier Gods eeuwige Zoon onder den naam van "wijsheid" sprekende is ingevoerd. Aan dezen immers wordt de bestiering aan alle dingen met het hoogste recht toegekend (Proverbs 8:14-Proverbs 8:16). Deze heeft v r de wording aller dingen van eeuwigheid bestaan (Proverbs 8:22-Proverbs 8:26). Deze was bij den Vader, toen Hij de hemelen bereidde en enen cirkel beschreef over de vlakte aan den afgrond (Proverbs 8:27-Proverbs 8:31). Voeg er bij dat onze goddelijke Verlosser Zich zelven met enen kennelijken weerslag op deze redevoering, de Wijsheid noemt, Matthew 11:19, en dat deze uitmuntende persoon met het hoogste recht den naam aan wijsheid draagt (Proverbs 8:12)..

Vers 3

3. Maar ook midden in het gewoel der mensen, aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren, waar men handel drijft en twisten door het gerecht beslist worden (Job 29:7. Deuteronomy 16:18), roept zij overluid, voor iedereen, die haar wil horen, verstaanbaar:

Er is dus een tweevoudig gebied, waaruit de kennis der wijsheid kan geput worden, de natuur en de mensheid op de beschouwing aan beide berust de leer der wijzen (Job 12:8-Job 12:12; Job 5:27; Job 8:8). Deze beide bronnen van kennis worden echter door de leraars der wijsheid niet boven de Openbaring esteld; integendeel heeft juist uit de laatste de geest der Israëlitische wijzen den sleutel ontvangen tot de natuur en de mensheid, alleen door middel van het in de Openbaring pgegane licht is men in staat overal het Goddelijke doel op te merken.

Terwijl de Israëlitische geest nadacht over de daden Gods, die met de levendigheid der waarheid waren overgeleverd, en over de Goddelijke openbaring, in welker tucht hij was opgevoed, werd hem het inzicht in hun heerlijkheid en doelmatigheid ontdekt. Hier bood zich aan den nadenkend en beschouwer ene onuitputtelijke bron aan kennis aan (Psalms 119:18) Maar aan de kennis der doelmatigheid der theocratische inzettingen ging het nadenken voort tot de gedachte van ene Goddelijke orde die alles omvatte en beheerste en tot een zeker doel leidde. De Heere toch der theocratie is de Schepper en Onderhouder van het heelal, en zelfs het verbond rust op de wereldorde. De door de wet onderwezene ziet ook in de natuur ene daarmee overeenkomende wet (gelijk in Psalms 19:1 de openbaring der natuur en der wet tegenover elkaar worden gesteld). Het is het Woord aan dezelfden God, dat in de theocratie als het woord der wet en der belofte bekend is gemaakt, en dat als woord van macht de wereld tot aanzijn heeft geroepen en in alle verschijningen der natuur zich openbaart. Terwijl nu het heelal niet alleen wordt aangemerkt als product van de macht van God, die scheppen kan, wat Hij wil, maar ook als product van een Goddelijk handelen volgens een plan, zo komt het voor als openbaring der Goddelijke Wijsheid..

De Wijsheid, (Proverbs 9:1) de opperste Wijsheid genoemd, is gene blote persoonsverbeelding, maar ene verbloemde voorstelling van den persoon van Christus, als de persoonlijk geopenbaarde Wijsheid Gods. Christus is in geheel de Schrift, en dus ook in de Spreuken van Salomo, de enige sleutel tot opening van hare diepste diepten, waar de meeste schatten liggen. Ja, aldaar worden de verborgene schatkamers vol edelgesteenten gevonden, die enkel gesloten blijven voor hen, die dezen sleutel niet willen gebruiken. Wij herhalen het ook hier: God heeft het beeld aan Zijn Zoon op allerlei wijze in de Schrift ingeweven en wel altijd overeenkomstig de bedeling des tijds. Aan de eerste vrouw werd Hij als het zaad der vrouw, aan Abraham, den vader der volken, als aller volkeren zegen, aan Mozes, den middelaar der wet, als de Middelaar der genade, aan David, den koning, als de eeuwige Koning en aan den wijzen Salomo, als de persoonlijke Wijsheid geopenbaard.".

De beschrijving, welke de Spreukenker van Zijnen Goddelijken oorsprong geeft (Proverbs 8:22-Proverbs 8:31) kan niet, zonder de grootste ongerijmdheid op de gemelde zaken (godsdienst, wijsheid, wet, openbaring) worden toegepast; noch de wijsheid aan den schranderste, noch de wet van God, noch de oneindige wijsheid van het Opperwezen, kan met mogelijkheid gezegd worden aan eeuwigheid gezalfd en v r de wording aan alle geschapene dingen geboren te zijn (Proverbs 8:23). Wij hebben derhalve aan een persoon te denken, en wel aan een Goddelijken persoon. Kortom, het staat bij ons vast, dat hier Gods eeuwige Zoon onder den naam van "wijsheid" sprekende is ingevoerd. Aan dezen immers wordt de bestiering aan alle dingen met het hoogste recht toegekend (Proverbs 8:14-Proverbs 8:16). Deze heeft v r de wording aller dingen van eeuwigheid bestaan (Proverbs 8:22-Proverbs 8:26). Deze was bij den Vader, toen Hij de hemelen bereidde en enen cirkel beschreef over de vlakte aan den afgrond (Proverbs 8:27-Proverbs 8:31). Voeg er bij dat onze goddelijke Verlosser Zich zelven met enen kennelijken weerslag op deze redevoering, de Wijsheid noemt, Matthew 11:19, en dat deze uitmuntende persoon met het hoogste recht den naam aan wijsheid draagt (Proverbs 8:12)..

Vers 4

4. Tot u, o mannen! die in waardigheid, ambten en aanzien staat (Psalms 49:3; Psalms 4:2), roep ik; meent gijlieden niet, dat gij mijne leer niet nodig hebt, en mijne stem is tot der mensen kinderen 1), tot hen, tot die mensen, welke in het oog der wereld weinig betekenen, ook tot de onaanzienlijksten der aarde, tot allen zonder onderscheid van stand en geslacht komt mijn woord.

1) Wij luisteren te meer naar die redenen, in welke wij ons horen noemen, daar wij anders misschien niet op gelet zouden hebben. De wijsheid roept tot de mannen en haar stem is tot de kinderen des mensen. De Engelen behoefden haar onderwijs niet, de duivelen hadden het versmaad en de redeloze schepselen zijn er niet vatbaar voor. De mensen, die geleerder zijn dan de dieren des velds en wijzer dan de vogelen des hemels, zijn er het voorwerp alleen van. Deze hadden ook belang bij dit onderwijs, moeten allen, willen zij wel doen, van de kleinste tot de grootste, gereed staan, om het te ontvangen en hetzelve vermeesteren en aannemen..

Vers 4

4. Tot u, o mannen! die in waardigheid, ambten en aanzien staat (Psalms 49:3; Psalms 4:2), roep ik; meent gijlieden niet, dat gij mijne leer niet nodig hebt, en mijne stem is tot der mensen kinderen 1), tot hen, tot die mensen, welke in het oog der wereld weinig betekenen, ook tot de onaanzienlijksten der aarde, tot allen zonder onderscheid van stand en geslacht komt mijn woord.

1) Wij luisteren te meer naar die redenen, in welke wij ons horen noemen, daar wij anders misschien niet op gelet zouden hebben. De wijsheid roept tot de mannen en haar stem is tot de kinderen des mensen. De Engelen behoefden haar onderwijs niet, de duivelen hadden het versmaad en de redeloze schepselen zijn er niet vatbaar voor. De mensen, die geleerder zijn dan de dieren des velds en wijzer dan de vogelen des hemels, zijn er het voorwerp alleen van. Deze hadden ook belang bij dit onderwijs, moeten allen, willen zij wel doen, van de kleinste tot de grootste, gereed staan, om het te ontvangen en hetzelve vermeesteren en aannemen..

Vers 5

5. Gij slechten, onnadenkenden, die u door den schijn laat verleiden om het hogere te vergeten en het mindere na te jagen, verstaat kloekzinnigheid, beschouwt alle dingen in het ware licht, en gij zotten! (Proverbs 1:22 ), gij moedwillige zondaars! verstaat met het hart, gij trotsen en werkheiligen! legt alle vooroordelen af en laat het u ernst zijn om te luisteren.

De eerste trap aan verlichting is, dat men op het woord lere letten, zijne eigene dwaasheid erkenne, en zijne eigen wijsheid late varen.

De prediking des Evangelies geschiedt niet aan ons als rechtschapene en rechtvaardige mensen, maar als openbare en geheime zondaren. Neen, het Evangelie vleit ons niet, zo als de wereldse wijsheid ons doet. Het zegt tot ons rechtstreeks en met den hoogsten ernst: "Uw hart moet bekeerd worden, ene mondbelijdenis is niet voldoende.".

Vers 5

5. Gij slechten, onnadenkenden, die u door den schijn laat verleiden om het hogere te vergeten en het mindere na te jagen, verstaat kloekzinnigheid, beschouwt alle dingen in het ware licht, en gij zotten! (Proverbs 1:22 ), gij moedwillige zondaars! verstaat met het hart, gij trotsen en werkheiligen! legt alle vooroordelen af en laat het u ernst zijn om te luisteren.

De eerste trap aan verlichting is, dat men op het woord lere letten, zijne eigene dwaasheid erkenne, en zijne eigen wijsheid late varen.

De prediking des Evangelies geschiedt niet aan ons als rechtschapene en rechtvaardige mensen, maar als openbare en geheime zondaren. Neen, het Evangelie vleit ons niet, zo als de wereldse wijsheid ons doet. Het zegt tot ons rechtstreeks en met den hoogsten ernst: "Uw hart moet bekeerd worden, ene mondbelijdenis is niet voldoende.".

Vers 6

6. Hoort met opmerkzaamheid, want ik zal vorstelijke 1) dingen spreken, voortreffelijke, hoogst gewichtige waarheden u voorstellen, die tot eeuwige heerlijkheid geleiden, en de opening, mijner lippen, al wat uit mijnen mond gaat, zal enkel billijkheid, waarheid en recht, zijn. (Psalms 19:9). 1) Vorsten moeten eerlijk en prijzenswaardig spreken en handelen, zodat men hun voorbeeld kan roemen en volgen, niet als de tirannen en cyclopen..

De waarheden van het Evangelie zijn vorstelijke dingen, omdat zij God, den Koning aller vorsten, alleszins betamelijk zijn, omdat zij waardig zijn door Gods Zoon, den Vorst des levens en den Overste van de koningen der aarde, te worden voorgesteld, omdat zij de aandacht van alle mensen, zelfs van koningen en vorsten verdienen..

Wat de Wijsheid zal doen horen, wordt daarom vorstelijk genoemd, dewijl het hemelse en goddelijke zaken betreft en van zulk een uitnemend gewicht, dat zij elke andere zaak verre te boven gaan. Alle kennis en wetenschap vergeleken bij wat de wijsheid voortbrengt is gering. Zij betreft datgene, wat niet alleen voor den tijd, maar ook wat voor de eeuwigheid geldt.

Vers 6

6. Hoort met opmerkzaamheid, want ik zal vorstelijke 1) dingen spreken, voortreffelijke, hoogst gewichtige waarheden u voorstellen, die tot eeuwige heerlijkheid geleiden, en de opening, mijner lippen, al wat uit mijnen mond gaat, zal enkel billijkheid, waarheid en recht, zijn. (Psalms 19:9). 1) Vorsten moeten eerlijk en prijzenswaardig spreken en handelen, zodat men hun voorbeeld kan roemen en volgen, niet als de tirannen en cyclopen..

De waarheden van het Evangelie zijn vorstelijke dingen, omdat zij God, den Koning aller vorsten, alleszins betamelijk zijn, omdat zij waardig zijn door Gods Zoon, den Vorst des levens en den Overste van de koningen der aarde, te worden voorgesteld, omdat zij de aandacht van alle mensen, zelfs van koningen en vorsten verdienen..

Wat de Wijsheid zal doen horen, wordt daarom vorstelijk genoemd, dewijl het hemelse en goddelijke zaken betreft en van zulk een uitnemend gewicht, dat zij elke andere zaak verre te boven gaan. Alle kennis en wetenschap vergeleken bij wat de wijsheid voortbrengt is gering. Zij betreft datgene, wat niet alleen voor den tijd, maar ook wat voor de eeuwigheid geldt.

Vers 7

7. Want mijn gehemelte, waar het nog niet uitgesprokene woord, door het stille werken van den geest wordt gevormd, zal de waarheid bedachtelijk uitspreken (Hebreeën ademen); mijne gedachten zijn de gedachten der eeuwige waarheid, en de goddeloosheid is mijnen lippen een gruwel, alle leugen en bedrog zal dus verre van mijne woorden zijn.

Vers 7

7. Want mijn gehemelte, waar het nog niet uitgesprokene woord, door het stille werken van den geest wordt gevormd, zal de waarheid bedachtelijk uitspreken (Hebreeën ademen); mijne gedachten zijn de gedachten der eeuwige waarheid, en de goddeloosheid is mijnen lippen een gruwel, alle leugen en bedrog zal dus verre van mijne woorden zijn.

Vers 8

8. Al de redenen mijns monds, wat ik ook lere, bedreige of belove, alle mijne woorden zijn in gerechtigheid, zijn overeenkomstig Gods wil en bedoelen Zijne eer; er is niets verdraaids noch verkeerds in1), niets is in tegenspraak met zich zelven, of met de waarheid Gods, alles is heilige eenvoud. (Psalms 19:10).

1) Alle de voorschriften en besturingen van den geopenbaarden Godsdienst zijn overeenkomstig met, en dienen tot volmaking van de Wet en het licht der natuur, en er is niets in dezelve, welke Gods enige boei, enig streng juk oplegt, of ons onder enig zulk bedwang legt, welke met de waardigheid en de vrijheid der menselijke natuur overeenkomstig zou zijn; en niets schrijven ze ons voor, waarover wij met reden zouden mogen klagen, want alle Gods geboden, omtrent alle dingen, zijn recht..

Vers 8

8. Al de redenen mijns monds, wat ik ook lere, bedreige of belove, alle mijne woorden zijn in gerechtigheid, zijn overeenkomstig Gods wil en bedoelen Zijne eer; er is niets verdraaids noch verkeerds in1), niets is in tegenspraak met zich zelven, of met de waarheid Gods, alles is heilige eenvoud. (Psalms 19:10).

1) Alle de voorschriften en besturingen van den geopenbaarden Godsdienst zijn overeenkomstig met, en dienen tot volmaking van de Wet en het licht der natuur, en er is niets in dezelve, welke Gods enige boei, enig streng juk oplegt, of ons onder enig zulk bedwang legt, welke met de waardigheid en de vrijheid der menselijke natuur overeenkomstig zou zijn; en niets schrijven ze ons voor, waarover wij met reden zouden mogen klagen, want alle Gods geboden, omtrent alle dingen, zijn recht..

Vers 9

9. Zij zijn allen recht voor degenen, die verstandig is; zij die uit de waarheid zijn zullen van deze mijne leer bekennen, dat zij uit God is, en zijn rechtmatig, duidelijk en waar voor degenen, die wetenschap vinden, voor hen, die er zich op toeleggen om de waarheid te leren kennen en reeds enige beginselen van kennis hebben verzameld. (Matthew 13:12).

De evangelische theologie schrijft aan de gehele heilige Schrift, aan het boek der hemelse wijsheid de eigenschap toe, dat zij klaar en duidelijk is. Hoewel er toch vele moeilijke en duistere plaatsen zijn, die zonder geleerdheid en kennis niet te verklaren zijn, hoewel er zulke diepe, goddelijke geheimen in te vinden zijn, die voor het verduisterd menselijk verstand op aarde niet ten volle worden verstaan, zo blijft het toch waar, dat de Schrift zo duidelijk in hare woorden is, dat er geen geloofsstuk, nodig tot zaligheid, gevonden wordt, dat de Heilige Schrift niet op deze of gene plaats zo duidelijk heeft uitgedrukt dat een eenvoudige, naar de goddelijke kennis begerige, niet tot overtuiging der Goddelijke waarheid zou kunnen komen. 10. Neemt mijne tucht aan, daar gij om uwer zonden wil bestraft wordt, en van de nietigheid van alle streven buiten God moet overtuigd worden; die te willen ontvangen is de eerste schrede tot het bezit der wijsheid; neem haar aan en niet zilver, want de onvergankelijke schatten zijn beter, dan die, welke de dieven doorgraven en stelen, en leert wetenschap, de kennis der Goddelijke waarheid, meer dan het uitgelezen, uitgegraven goud. (Proverbs 1:3; Proverbs 3:14. Job 28:17).

Het is de tucht, die ons hij ondervinding God doet kennen; het is de weg, die door lief en leed leidt. In het Evangelie heet het: Wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn." Deze tucht is beter dan zilver. Salomo was zeer rijk, doch dit was hij genoodzaakt te zeggen, dat zelfs koning te zijn en rijkdom te hebben, tot de ijdelheden behoorde. Een ding is nodig-God te vrezen..

Vers 9

9. Zij zijn allen recht voor degenen, die verstandig is; zij die uit de waarheid zijn zullen van deze mijne leer bekennen, dat zij uit God is, en zijn rechtmatig, duidelijk en waar voor degenen, die wetenschap vinden, voor hen, die er zich op toeleggen om de waarheid te leren kennen en reeds enige beginselen van kennis hebben verzameld. (Matthew 13:12).

De evangelische theologie schrijft aan de gehele heilige Schrift, aan het boek der hemelse wijsheid de eigenschap toe, dat zij klaar en duidelijk is. Hoewel er toch vele moeilijke en duistere plaatsen zijn, die zonder geleerdheid en kennis niet te verklaren zijn, hoewel er zulke diepe, goddelijke geheimen in te vinden zijn, die voor het verduisterd menselijk verstand op aarde niet ten volle worden verstaan, zo blijft het toch waar, dat de Schrift zo duidelijk in hare woorden is, dat er geen geloofsstuk, nodig tot zaligheid, gevonden wordt, dat de Heilige Schrift niet op deze of gene plaats zo duidelijk heeft uitgedrukt dat een eenvoudige, naar de goddelijke kennis begerige, niet tot overtuiging der Goddelijke waarheid zou kunnen komen. 10. Neemt mijne tucht aan, daar gij om uwer zonden wil bestraft wordt, en van de nietigheid van alle streven buiten God moet overtuigd worden; die te willen ontvangen is de eerste schrede tot het bezit der wijsheid; neem haar aan en niet zilver, want de onvergankelijke schatten zijn beter, dan die, welke de dieven doorgraven en stelen, en leert wetenschap, de kennis der Goddelijke waarheid, meer dan het uitgelezen, uitgegraven goud. (Proverbs 1:3; Proverbs 3:14. Job 28:17).

Het is de tucht, die ons hij ondervinding God doet kennen; het is de weg, die door lief en leed leidt. In het Evangelie heet het: Wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn." Deze tucht is beter dan zilver. Salomo was zeer rijk, doch dit was hij genoodzaakt te zeggen, dat zelfs koning te zijn en rijkdom te hebben, tot de ijdelheden behoorde. Een ding is nodig-God te vrezen..

Vers 11

11. a) Want wijsheid, gelijk ik, de eeuwige Wijsheid, u wil geven, is beter dan robijnen, die, in de diepte der zee met grote begeerte, moeite en gevaar gevonden, voor de grootste kleinoden worden gehouden (Job 28:18), en al wat men begeren mag 1) van de heerlijkheid der wereld is met haar niet te vergelijken, 2) daarom omdat zij ons onvergankelijke schatten en goddelijke heerlijkheid geeft.

a) Psalms 19:11. Proverbs 3:14,Proverbs 3:15; Proverbs 16:16.

1) In het Hebreeën Chafatsim. Beter: al wat kostbaar is, m.a.w. alle kleinodiën. De Goddelijke Wijsheid wordt hier gesteld tegen het kostbaarste wat op aarde is te vinden en te verkrijgen.

2) De wijsheid van God heeft overeenkomst met ene parel, want zij wordt, gelijk boven gezegd is, slechts met grote moeite en door gevaarvollen arbeid uit het zoutachtige tranenwater van het berouw verkregen, en is slechts daardoor, dat (even als de parel door het kwetsen van de parelschelp ontstaat) de Zoon Gods door het lijden des doods geheiligd werd; een den mensen toegankelijk goed geworden. (Matthew 13:46). Ook is zij in zich zelve afgerond en geeft van alle zijden glans, aan ieder oog een ander kleurenschijnsel gevende, even als de parel. Zij komt, even als deze, slechts toe aan koningen en vorsten, aan de kinderen Gods, die den aardbol beheersen. Maar de wijsheid is nog beter dan paarlen. Zij versiert zelfs voor de ogen Gods en niets kan in haar plaats treden, wanneer zij verloren gaat..

Altijd klimmend is deze rede. Eerst is het zilver, dan goud, dan robijnen, dan al wat kostbaar en begeerlijk is. Of Salomo de wetenschap ook lief had! Doch het was niet de wetenschap der ongelovigen, zo als zij ook bij ons zijn; neen, deze zijn juist de zotten bij Salomo; maar het was de wijsheid der heiligen, het was de wetenschap des geloofs en der genade Gods. Het was die schat dien de akkerman vond in zijn akker, en die onschatbare parel, die de koopman vond en voor welke hij alles verkocht, wat hij had, terwijl Jesaja zegt: "Komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk!" Want die ze koopt, geeft er niets voor, en die ze heeft, heeft er alles voor over, want al het overige is hem voortaan van gene waarde meer. Wat zwoegen dan nog zo velen geheel hun leven om goud en zilver bijeen te vergaderen, welke toch gene andere dan lichamelijke behoeften kunnen voldoen; graaft in de Schriften en onderzoekt ze-zij zijn de goud- en zilvermijnen der ziel.. 12. Ik, Wijsheid, woon bij hen op `t nauwst verbonden met de kloekzinnigheid (Proverbs 8:5), de verstandigheid en nadenkendheid deel ik als ene eerste gave mede, en ik vinde, ik bezit de kennis van alle bedachtzaamheid 1); bij alle levensvragen, weet ik goeden raad te geven.

1) In het Hebreeën Wedath mezummoth emtsa. Letterlijk, en het weten van juiste besluiten is bij mij te verkrijgen. De Wijsheid zegt hier te bewonen de kloekzinnigheid en het is daarom, dat zij hen, die zich haar overgeven en naar haar luisteren, de kennis mededeelt, om rechte besluiten te nemen, besluiten, die het tijdelijk en eeuwig geluk in den weg van recht en gerechtigheid bevorderen.

Vers 11

11. a) Want wijsheid, gelijk ik, de eeuwige Wijsheid, u wil geven, is beter dan robijnen, die, in de diepte der zee met grote begeerte, moeite en gevaar gevonden, voor de grootste kleinoden worden gehouden (Job 28:18), en al wat men begeren mag 1) van de heerlijkheid der wereld is met haar niet te vergelijken, 2) daarom omdat zij ons onvergankelijke schatten en goddelijke heerlijkheid geeft.

a) Psalms 19:11. Proverbs 3:14,Proverbs 3:15; Proverbs 16:16.

1) In het Hebreeën Chafatsim. Beter: al wat kostbaar is, m.a.w. alle kleinodiën. De Goddelijke Wijsheid wordt hier gesteld tegen het kostbaarste wat op aarde is te vinden en te verkrijgen.

2) De wijsheid van God heeft overeenkomst met ene parel, want zij wordt, gelijk boven gezegd is, slechts met grote moeite en door gevaarvollen arbeid uit het zoutachtige tranenwater van het berouw verkregen, en is slechts daardoor, dat (even als de parel door het kwetsen van de parelschelp ontstaat) de Zoon Gods door het lijden des doods geheiligd werd; een den mensen toegankelijk goed geworden. (Matthew 13:46). Ook is zij in zich zelve afgerond en geeft van alle zijden glans, aan ieder oog een ander kleurenschijnsel gevende, even als de parel. Zij komt, even als deze, slechts toe aan koningen en vorsten, aan de kinderen Gods, die den aardbol beheersen. Maar de wijsheid is nog beter dan paarlen. Zij versiert zelfs voor de ogen Gods en niets kan in haar plaats treden, wanneer zij verloren gaat..

Altijd klimmend is deze rede. Eerst is het zilver, dan goud, dan robijnen, dan al wat kostbaar en begeerlijk is. Of Salomo de wetenschap ook lief had! Doch het was niet de wetenschap der ongelovigen, zo als zij ook bij ons zijn; neen, deze zijn juist de zotten bij Salomo; maar het was de wijsheid der heiligen, het was de wetenschap des geloofs en der genade Gods. Het was die schat dien de akkerman vond in zijn akker, en die onschatbare parel, die de koopman vond en voor welke hij alles verkocht, wat hij had, terwijl Jesaja zegt: "Komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk!" Want die ze koopt, geeft er niets voor, en die ze heeft, heeft er alles voor over, want al het overige is hem voortaan van gene waarde meer. Wat zwoegen dan nog zo velen geheel hun leven om goud en zilver bijeen te vergaderen, welke toch gene andere dan lichamelijke behoeften kunnen voldoen; graaft in de Schriften en onderzoekt ze-zij zijn de goud- en zilvermijnen der ziel.. 12. Ik, Wijsheid, woon bij hen op `t nauwst verbonden met de kloekzinnigheid (Proverbs 8:5), de verstandigheid en nadenkendheid deel ik als ene eerste gave mede, en ik vinde, ik bezit de kennis van alle bedachtzaamheid 1); bij alle levensvragen, weet ik goeden raad te geven.

1) In het Hebreeën Wedath mezummoth emtsa. Letterlijk, en het weten van juiste besluiten is bij mij te verkrijgen. De Wijsheid zegt hier te bewonen de kloekzinnigheid en het is daarom, dat zij hen, die zich haar overgeven en naar haar luisteren, de kennis mededeelt, om rechte besluiten te nemen, besluiten, die het tijdelijk en eeuwig geluk in den weg van recht en gerechtigheid bevorderen.

Vers 13

13. De vreze des HEEREN, de ware godsvrucht, met welke ik onafscheidelijk verbonden ben; en die ik als ene tweede gift doch als hoogste goed mededeel en bevorder (Proverbs 2:5 ), is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg, den goddelozen wandel; Ik haat niet alleen deze genoemde zonden, maar ook den mond der verkeerdheden, den leugenachtigen mond; want waar hemelse Wijsheid is, daar is waarheid in woord en wandel.

Ik ben de eeuwige en zelfstandige Wijsheid, het beeld van den onzienlijken God. Ik ben de bronader der wijsheid, de leraar der wijsheid, die door het Evangelie verborgenheden geopenbaard heb, welke van voor de tijden der eeuwen waren verzwegen geweest en mijnen lievelingen wijsheid in het verborgen bekend maak. Ik woon, bij de kloekzinnigheid, ik heb mijnen vasten en bestendigen zetel bij de kloekzinnigheid; zulke, die er zich op toeleggen, om een opgehelderd doorzicht te hebben, vooral in zaken van den godsdienst, zijn mij bijzonder aangenaam, deze begunstig ik met mijnen bijstand, zodat zij in de geheiligde kennis van mijne leer al meer en meer vorderingen maken, en ik wijsheid vindt de kennis aller bedachtzaamheid, of "ik doe vinden", ik verstrek tot het vinden van de kennis aller bedachtzaamheid, want ik geef mijnen lievelingen niet alleen een opgehelderd begrip van de leerstukken des Evangelies, maar ik verleen hun ook de nodige genade, om acht te geven op de uitgangen van hun harten en te weten, hoe zij zich in onderscheidene omstandigheden moeten gedragen..

In Proverbs 6:16-Proverbs 6:19 is gezegd wat door den Heere gehaat wordt, dit zelfde wordt nu ook gezegd door de Wijsheid gehaat te worden.

Vers 13

13. De vreze des HEEREN, de ware godsvrucht, met welke ik onafscheidelijk verbonden ben; en die ik als ene tweede gift doch als hoogste goed mededeel en bevorder (Proverbs 2:5 ), is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg, den goddelozen wandel; Ik haat niet alleen deze genoemde zonden, maar ook den mond der verkeerdheden, den leugenachtigen mond; want waar hemelse Wijsheid is, daar is waarheid in woord en wandel.

Ik ben de eeuwige en zelfstandige Wijsheid, het beeld van den onzienlijken God. Ik ben de bronader der wijsheid, de leraar der wijsheid, die door het Evangelie verborgenheden geopenbaard heb, welke van voor de tijden der eeuwen waren verzwegen geweest en mijnen lievelingen wijsheid in het verborgen bekend maak. Ik woon, bij de kloekzinnigheid, ik heb mijnen vasten en bestendigen zetel bij de kloekzinnigheid; zulke, die er zich op toeleggen, om een opgehelderd doorzicht te hebben, vooral in zaken van den godsdienst, zijn mij bijzonder aangenaam, deze begunstig ik met mijnen bijstand, zodat zij in de geheiligde kennis van mijne leer al meer en meer vorderingen maken, en ik wijsheid vindt de kennis aller bedachtzaamheid, of "ik doe vinden", ik verstrek tot het vinden van de kennis aller bedachtzaamheid, want ik geef mijnen lievelingen niet alleen een opgehelderd begrip van de leerstukken des Evangelies, maar ik verleen hun ook de nodige genade, om acht te geven op de uitgangen van hun harten en te weten, hoe zij zich in onderscheidene omstandigheden moeten gedragen..

In Proverbs 6:16-Proverbs 6:19 is gezegd wat door den Heere gehaat wordt, dit zelfde wordt nu ook gezegd door de Wijsheid gehaat te worden.

Vers 14

14. Raad en het wezen, de kracht om te helpen zijn mijne (Isaiah 27:1 ), ik ben het verstand, om den besten weg te onderscheiden, mijne is de sterkte, om dien te betreden en iets groots te verrichten, en ik geef dien aan mijne jongeren, als ene derde kostbare gave.

Vers 14

14. Raad en het wezen, de kracht om te helpen zijn mijne (Isaiah 27:1 ), ik ben het verstand, om den besten weg te onderscheiden, mijne is de sterkte, om dien te betreden en iets groots te verrichten, en ik geef dien aan mijne jongeren, als ene derde kostbare gave.

Vers 15

15. Door mij, door het verstand en de macht, die ik geef, regeren de koningen, en de vorsten stellen door mijnen raad gerechtigheidvast en beslissen de twisten op aarde.

Vers 15

15. Door mij, door het verstand en de macht, die ik geef, regeren de koningen, en de vorsten stellen door mijnen raad gerechtigheidvast en beslissen de twisten op aarde.

Vers 16

16. Door mij heersen in `t algemeen de heersers, en de prinsen, ieder die iets te regelen en iets te leiden heeft, al de rechters der aarde. Zonder Christus regeren de vorsten en groten eigenmachtig, eigenwillig en eigenwijs. Van daar zo vele treurige regeringen. Zij bestaan niet zelden in ene rusteloze en tegenstrijdige beweging. Men twist en gist en mist, en heeft geen zeker doel, en nog veel minder een zekeren tred en been..

Vers 16

16. Door mij heersen in `t algemeen de heersers, en de prinsen, ieder die iets te regelen en iets te leiden heeft, al de rechters der aarde. Zonder Christus regeren de vorsten en groten eigenmachtig, eigenwillig en eigenwijs. Van daar zo vele treurige regeringen. Zij bestaan niet zelden in ene rusteloze en tegenstrijdige beweging. Men twist en gist en mist, en heeft geen zeker doel, en nog veel minder een zekeren tred en been..

Vers 17

17. Niet te vergeefs zoekt iemand, die hemelse goederen, want ik heb lief, die mij liefhebben, ik begiftig gaarne rijkelijk met mijne gaven allen, die al is het maar met een klein verlangen, naar mijne gemeenschap uitzien, en die mij vroeg zoeken, met terzijdestelling van eigene wijsheid en zondelust, zullen mij vinden, en met mij enen rijken zegen.

Door liefhebben, niet door luiheid komt men tot God. Men moet God liefhebben, opdat wij door Zijne liefde ons zelven vergeten. God liefhebben is ook zich zelven liefhebben. Hij bemint God minder, die nevens Hem iets bemint, dat hij niet om Zijnentwil bemint. Ieder, die zich zelven meer dan God bemint, bemint ook zich zelven niet. God wordt niet bemind, dan door God. Wie God bemint, verlaat gemakkelijk al wat in de wereld is. Door de liefde tot den Goede worden wij goed en beter. Mijne liefde is mijne zwaarte; door haar word ik gedreven, waarheen ik gedreven word. Ene goede of verkeerde liefde maakt ook de gevoelens goed of slecht.

Nadert, nadert dan, o onsterfelijke zielen! en werpt u aan de voeten der eeuwige Wijsheid en ondervindt, hoe genadig en vriendelijk zij u zal ontvangen, hoe duidelijk zij u zal verschijnen en hoe verstandig zij een ieder naar zijne behoefte zal terechtwijzen. Gij zult spoedig gewaar worden, hoe ver de menselijke leer hij haar onderricht achterstaat, en hoe schandelijk de wijzen u hebben bedrogen.

Zij, die Christus beminnen, zijn dezulken, die wedergeboren zijn en ene geestelijke en ondervindelijke kennis hebben van Hem, die in Hem geloven, Zijne beminnelijkheid hebben gezien en in wier harten Zijne liefde is uitgestort. De liefde, met welke zij Christus beminnen, is van harte en oprecht. Dit wijst aan en beschrijft de personen, die van de liefde van Christus tot hen mogen verzekerd zijn, wanneer hun liefde zich gevestigd heeft op Hem, die alle dingen werkt, ook de begeerten om voor den gemeenschappelijken zegen te arbeiden. En zij, die Hem zoeken in het gebruik der middelen van het Woord en de instellingen, en ondersteund worden door Zijnen Geest en Zijne genade, om te ontvangen vergiffenis, gerechtigheid, leven en redding, die alleen in Hem worden gevonden, zullen Hem vinden. Zij mogen gezegd worden Hem vroeg te zoeken, die Hem zoeken in den morgen hunner jeugd, of in de eerste plaats, boven alle andere dingen, dezulken zullen steeds voorspoed hebben. Zij vinden Christus en het leven, rechtvaardigheid en zaligheid in Hem en elke zegen, en alzo zijn zij gelukkig..

Vers 17

17. Niet te vergeefs zoekt iemand, die hemelse goederen, want ik heb lief, die mij liefhebben, ik begiftig gaarne rijkelijk met mijne gaven allen, die al is het maar met een klein verlangen, naar mijne gemeenschap uitzien, en die mij vroeg zoeken, met terzijdestelling van eigene wijsheid en zondelust, zullen mij vinden, en met mij enen rijken zegen.

Door liefhebben, niet door luiheid komt men tot God. Men moet God liefhebben, opdat wij door Zijne liefde ons zelven vergeten. God liefhebben is ook zich zelven liefhebben. Hij bemint God minder, die nevens Hem iets bemint, dat hij niet om Zijnentwil bemint. Ieder, die zich zelven meer dan God bemint, bemint ook zich zelven niet. God wordt niet bemind, dan door God. Wie God bemint, verlaat gemakkelijk al wat in de wereld is. Door de liefde tot den Goede worden wij goed en beter. Mijne liefde is mijne zwaarte; door haar word ik gedreven, waarheen ik gedreven word. Ene goede of verkeerde liefde maakt ook de gevoelens goed of slecht.

Nadert, nadert dan, o onsterfelijke zielen! en werpt u aan de voeten der eeuwige Wijsheid en ondervindt, hoe genadig en vriendelijk zij u zal ontvangen, hoe duidelijk zij u zal verschijnen en hoe verstandig zij een ieder naar zijne behoefte zal terechtwijzen. Gij zult spoedig gewaar worden, hoe ver de menselijke leer hij haar onderricht achterstaat, en hoe schandelijk de wijzen u hebben bedrogen.

Zij, die Christus beminnen, zijn dezulken, die wedergeboren zijn en ene geestelijke en ondervindelijke kennis hebben van Hem, die in Hem geloven, Zijne beminnelijkheid hebben gezien en in wier harten Zijne liefde is uitgestort. De liefde, met welke zij Christus beminnen, is van harte en oprecht. Dit wijst aan en beschrijft de personen, die van de liefde van Christus tot hen mogen verzekerd zijn, wanneer hun liefde zich gevestigd heeft op Hem, die alle dingen werkt, ook de begeerten om voor den gemeenschappelijken zegen te arbeiden. En zij, die Hem zoeken in het gebruik der middelen van het Woord en de instellingen, en ondersteund worden door Zijnen Geest en Zijne genade, om te ontvangen vergiffenis, gerechtigheid, leven en redding, die alleen in Hem worden gevonden, zullen Hem vinden. Zij mogen gezegd worden Hem vroeg te zoeken, die Hem zoeken in den morgen hunner jeugd, of in de eerste plaats, boven alle andere dingen, dezulken zullen steeds voorspoed hebben. Zij vinden Christus en het leven, rechtvaardigheid en zaligheid in Hem en elke zegen, en alzo zijn zij gelukkig..

Vers 18

18. Ook a) rijkdom, en eer onder de mensen is bij mij, want de godzaligheid heeft ook de beloften van dit leven; duurachtig goed, mijne vierde gave is een blijvend en door mijnen zegen aangroeiend goed, en daar en boven als ene vijfde gave, die in vereniging met de vreze Gods (Proverbs 8:13) alle de andere verenigt en bevestigt, de gerechtigheid, de eeuwige gerechtigheid, door welke alleen een zondaar voor God kan bestaan. a) Proverbs 3:16.

De gelovigen zijn kinderen van een oneindig rijken Vader; zij mogen en moeten zich derhalve verheugen in de onmetelijke rijkdommen, die zij nog niet hebben, maar die door hunnen Vader in de hemelen bewaard worden. En van deze rijkdommen ontvangen zij op aarde zo veel of zo weinig, als hun goed is, maar in den hemel ontvangen zij alles..

De rijkdommen, met welke de wijsheid hare gunstelingen bedenkt, hebben deze twee voordelen: eerst dat zij een rechtvaardig goed zijn, of verkregen worden door gerechtigheid; door alle eerlijke en geregelde middelen, en dat ze tevens in rechtvaardige handen vallen, die weten hoe ze er mede handelen moeten, indien zij zich als goede rentmeesters willen gedragen, voor den hemelsen Leenheer, die dezelve hun maar onder borgtocht en op zekere renten geschonken heeft en laat bezitten. Ten tweede, dat zij een duurzaam goed worden of blijven, dat ze niet zo haastig wegvloeien als met arendsvleugelen, gelijk het onrechtvaardig gewonnen goed, maar aan de nakomelingschap gerustelijk meermalen overgelaten worden..

Vers 18

18. Ook a) rijkdom, en eer onder de mensen is bij mij, want de godzaligheid heeft ook de beloften van dit leven; duurachtig goed, mijne vierde gave is een blijvend en door mijnen zegen aangroeiend goed, en daar en boven als ene vijfde gave, die in vereniging met de vreze Gods (Proverbs 8:13) alle de andere verenigt en bevestigt, de gerechtigheid, de eeuwige gerechtigheid, door welke alleen een zondaar voor God kan bestaan. a) Proverbs 3:16.

De gelovigen zijn kinderen van een oneindig rijken Vader; zij mogen en moeten zich derhalve verheugen in de onmetelijke rijkdommen, die zij nog niet hebben, maar die door hunnen Vader in de hemelen bewaard worden. En van deze rijkdommen ontvangen zij op aarde zo veel of zo weinig, als hun goed is, maar in den hemel ontvangen zij alles..

De rijkdommen, met welke de wijsheid hare gunstelingen bedenkt, hebben deze twee voordelen: eerst dat zij een rechtvaardig goed zijn, of verkregen worden door gerechtigheid; door alle eerlijke en geregelde middelen, en dat ze tevens in rechtvaardige handen vallen, die weten hoe ze er mede handelen moeten, indien zij zich als goede rentmeesters willen gedragen, voor den hemelsen Leenheer, die dezelve hun maar onder borgtocht en op zekere renten geschonken heeft en laat bezitten. Ten tweede, dat zij een duurzaam goed worden of blijven, dat ze niet zo haastig wegvloeien als met arendsvleugelen, gelijk het onrechtvaardig gewonnen goed, maar aan de nakomelingschap gerustelijk meermalen overgelaten worden..

Vers 19

19. Mijne vijfvoudige vrucht, die aan mij den boom des levens groeit (Proverbs 3:19) is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud, wat de vuurproef heeft doorstaan (Proverbs 3:14), en mijn inkomen, dat ik voor elk mijner discipelen medebreng, dan uitgelezen zilver.

Vers 19

19. Mijne vijfvoudige vrucht, die aan mij den boom des levens groeit (Proverbs 3:19) is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud, wat de vuurproef heeft doorstaan (Proverbs 3:14), en mijn inkomen, dat ik voor elk mijner discipelen medebreng, dan uitgelezen zilver.

Vers 20

20. Ik doe, om mijne beide laatste gaven (Proverbs 8:18) nog eens nadrukkelijk op den voorgrond te plaatsen, ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid 1), in het midden van de paden des rechts, en leer alzo ook de mijnen wandelen;

1) Er is een gerechtigheid, waardoor de zondaar in de rechte verhouding tot God komt te staan, en er is een gerechtigheid, waardoor hij het recht handhaaft tegenover zijne gelijken, zodat hij door den drang der liefde het openbaart, dat hij gelijk met gelijk wil behandelen. Over deze tweeërlei gerechtigheid wordt hier gesproken. Het tweede is een gevolg van het eerste.

Vers 20

20. Ik doe, om mijne beide laatste gaven (Proverbs 8:18) nog eens nadrukkelijk op den voorgrond te plaatsen, ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid 1), in het midden van de paden des rechts, en leer alzo ook de mijnen wandelen;

1) Er is een gerechtigheid, waardoor de zondaar in de rechte verhouding tot God komt te staan, en er is een gerechtigheid, waardoor hij het recht handhaaft tegenover zijne gelijken, zodat hij door den drang der liefde het openbaart, dat hij gelijk met gelijk wil behandelen. Over deze tweeërlei gerechtigheid wordt hier gesproken. Het tweede is een gevolg van het eerste.

Vers 21

21. Opdat ik, tegelijk met deze gezindheid des harten, ook ware goederen mijnen liefhebbers doe beërven, en wel dat goed, dat bestendig is; en ik zal hun schatkamers vervullen; hun verstand zal ik met zaligmakende kennis, en hunnen wil met ongeveinsde heiligheid vervullen.

Vers 21

21. Opdat ik, tegelijk met deze gezindheid des harten, ook ware goederen mijnen liefhebbers doe beërven, en wel dat goed, dat bestendig is; en ik zal hun schatkamers vervullen; hun verstand zal ik met zaligmakende kennis, en hunnen wil met ongeveinsde heiligheid vervullen.

Vers 22

22. Wilt gij echter recht kennen, wat mijn Wezen is en welke mijne onvergelijkelijke waarde, en van waar ik deze zo hoog geroemde goederen bezit, zo weet dat ik van Goddelijken oorsprong, (Proverbs 8:22-Proverbs 8:26).De HEERE bezat 1) mij, in het beginsel 2) Zijns wegs, als eersteling Zijner schepping, v r Zijne werken, v r Hij nog hemel of, aarde gemaakt had (Genesis 1:1), van toen aan ben ik.

1) In deze schildering der Wijsheid (Proverbs 8:22-Proverbs 8:36) komt het er vooral op aan, dat hare afstamming als onmiddellijk en alleen van God zelven, boven alles wat schepping heet, wordt voorgesteld. Zij kan gene woorden vinden, om deze hare betrekking tot hetgeen voor alle mensen het hoogste goed is, te beschrijven. Zij kan hare verhouding tot den Heere, hoewel die, strenger gedacht, ene andere moet zijn, dan die der overige zichtbare schepselen, toch slechts door reeds elders gebezigde woorden uitdrukken, kiest slechts het minste, zeldzame en oude, meestal slechts bij dichters gebruikte "verwerven", vervolgens "scheppen", gelijk ook de plaatsen, die op onze plaats doelen (Sir. 1:4,9; 24:14) het vertalen (zo ook de Septuaginta: ektise): vervolgens (Proverbs 8:23) het zeer zeldzame Kow, eigenlijk "geweven," "gewerkt," vervolgens tot aanzijn geroepen worden": eindelijk Proverbs 8:24, tweemalen het dichterlijke woord voortgebracht, geboren worden. De nadruk ligt hier overal niet op den aard en de wijze van haren oorsprong, maar, daarop, dat zij sedert lang v r al het zichtbare werd geschapen.

2) De grondlegging der wereld is door geheel de Schrift heen het begin des tijds. Het vroegere is de ondenkbare eeuwigheid, is God, de persoonlijke eeuwigheid, de Eeuwige in Zich zelven, zonder werken, zonder schepping. Had nu Christus heerlijkheid bij den Vader eer de wereld was, zo behoort Hij tot het eeuwig wezen Gods..

De Wijsheid is het waardoor Hij alle dingen geschapen heeft. Zij wordt hier persoonlijk voorgesteld. God onderscheidt Zich binnen het terrein der bijzondere openbaring als Jehova en Malach Jehova (de Bode, de Engel des Heren). Maar in betrekking tot de wereld in het algemeen onderscheidt Hij Zich als Elohiem in Woord en Wijsheid. Deze beide zelfonderscheidingen dragen onder het O. Verbond een voorbereidend karakter, maar lopen uit op den een Christus, die zich geopenbaard heeft te zijn de Logos (het Woord, de Wijsheid), door Wie alle dingen zijn geschapen, en als de Knecht des Heren (de Zoon, de Middelaar des N. Verbonds, de Profeet, Priester en Koning), die het werk der zaligheid volkomen volbrengt. Daarom wordt ook hier van de Wijsheid gezegd, dat zij is door God voortgebracht, dat zij is uit Hem. Het woord in den grondtekst geeft toch een creëren, een voortbrengen uit Zich zelven aan. Gelijk van den Christus onder het N. Verbond gezegd wordt, dat hij is de Eerstgeborene aller creaturen (Coll. 1:21), zo wordt hier ook van de Opperste Wijsheid gezegd, dat zij (Hij) het eerst is door God gegenereerd, door Hem is voortgebracht.

Vers 22

22. Wilt gij echter recht kennen, wat mijn Wezen is en welke mijne onvergelijkelijke waarde, en van waar ik deze zo hoog geroemde goederen bezit, zo weet dat ik van Goddelijken oorsprong, (Proverbs 8:22-Proverbs 8:26).De HEERE bezat 1) mij, in het beginsel 2) Zijns wegs, als eersteling Zijner schepping, v r Zijne werken, v r Hij nog hemel of, aarde gemaakt had (Genesis 1:1), van toen aan ben ik.

1) In deze schildering der Wijsheid (Proverbs 8:22-Proverbs 8:36) komt het er vooral op aan, dat hare afstamming als onmiddellijk en alleen van God zelven, boven alles wat schepping heet, wordt voorgesteld. Zij kan gene woorden vinden, om deze hare betrekking tot hetgeen voor alle mensen het hoogste goed is, te beschrijven. Zij kan hare verhouding tot den Heere, hoewel die, strenger gedacht, ene andere moet zijn, dan die der overige zichtbare schepselen, toch slechts door reeds elders gebezigde woorden uitdrukken, kiest slechts het minste, zeldzame en oude, meestal slechts bij dichters gebruikte "verwerven", vervolgens "scheppen", gelijk ook de plaatsen, die op onze plaats doelen (Sir. 1:4,9; 24:14) het vertalen (zo ook de Septuaginta: ektise): vervolgens (Proverbs 8:23) het zeer zeldzame Kow, eigenlijk "geweven," "gewerkt," vervolgens tot aanzijn geroepen worden": eindelijk Proverbs 8:24, tweemalen het dichterlijke woord voortgebracht, geboren worden. De nadruk ligt hier overal niet op den aard en de wijze van haren oorsprong, maar, daarop, dat zij sedert lang v r al het zichtbare werd geschapen.

2) De grondlegging der wereld is door geheel de Schrift heen het begin des tijds. Het vroegere is de ondenkbare eeuwigheid, is God, de persoonlijke eeuwigheid, de Eeuwige in Zich zelven, zonder werken, zonder schepping. Had nu Christus heerlijkheid bij den Vader eer de wereld was, zo behoort Hij tot het eeuwig wezen Gods..

De Wijsheid is het waardoor Hij alle dingen geschapen heeft. Zij wordt hier persoonlijk voorgesteld. God onderscheidt Zich binnen het terrein der bijzondere openbaring als Jehova en Malach Jehova (de Bode, de Engel des Heren). Maar in betrekking tot de wereld in het algemeen onderscheidt Hij Zich als Elohiem in Woord en Wijsheid. Deze beide zelfonderscheidingen dragen onder het O. Verbond een voorbereidend karakter, maar lopen uit op den een Christus, die zich geopenbaard heeft te zijn de Logos (het Woord, de Wijsheid), door Wie alle dingen zijn geschapen, en als de Knecht des Heren (de Zoon, de Middelaar des N. Verbonds, de Profeet, Priester en Koning), die het werk der zaligheid volkomen volbrengt. Daarom wordt ook hier van de Wijsheid gezegd, dat zij is door God voortgebracht, dat zij is uit Hem. Het woord in den grondtekst geeft toch een creëren, een voortbrengen uit Zich zelven aan. Gelijk van den Christus onder het N. Verbond gezegd wordt, dat hij is de Eerstgeborene aller creaturen (Coll. 1:21), zo wordt hier ook van de Opperste Wijsheid gezegd, dat zij (Hij) het eerst is door God gegenereerd, door Hem is voortgebracht.

Vers 23

23. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest 1), ten einde mijne zegeningen den mensen te schenken, van den a) aanvang, van de oudheden, de eerste beginselen (Genesis 1:1), der aarde aan2),

a) John 1:1.

1) Dit kan niet gezegd worden dan van een persoon. Christus is de Gezalfde des Vaders. Zeker naar Zijne mensheid, want alleen naar de mensheid is zalving nodig, maar toch van eeuwigheid, zijnde door den Vader gezalfd tot Profeet, Koning en Hogepriester van eeuwigheid af en in eeuwigheid (Psalms 2:7). En Micha (5:1) getuigt van den Messias: "Zijne uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.".

2) Te recht merkt Schultens aan, dat dit in onze overzetting eer te flauw dan te sterk is uitgedrukt. De woorden in den grondtekst geven toch duidelijk aan, dat ook de Wijsheid hier wil zeggen, dat Zij er was eer er nog enig begin van deze bewoonbare aarde was. 24. Ik was geboren, als de afgronden, de waterstromen, die in den beginne de aarde omgeven (Genesis 1:2), nog niet waren. Ik ben geen geschapen wezen, dat een begin heeft gehad. De afgronden der wateren behoren tot de eerste werken, welke God buiten Zich heeft voortgebracht, maar, toen er nog in het geheel gene afgronden waren, in de nooit begonnen eeuwigheid ben Ik als Gods Zoon gegenereerd; als nog gene fonteinen waren, zwaar van water (Proverbs 8:28. Genesis 7:11. Job 38:16). Zodra de Almachtige Schepper het droge van de wateren afgescheiden en bergen geformeerd had op de oppervlakte van onzen aardbol kwamen er aanstonds fonteinen voort, zwaar en bezwangerd van wateren. Deze fonteinen behoren derhalve onder de eerste voortbrengselen der schepping, maar toen er nog gene fonteinen waren, was Ik reeds geboren.

Vers 23

23. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest 1), ten einde mijne zegeningen den mensen te schenken, van den a) aanvang, van de oudheden, de eerste beginselen (Genesis 1:1), der aarde aan2),

a) John 1:1.

1) Dit kan niet gezegd worden dan van een persoon. Christus is de Gezalfde des Vaders. Zeker naar Zijne mensheid, want alleen naar de mensheid is zalving nodig, maar toch van eeuwigheid, zijnde door den Vader gezalfd tot Profeet, Koning en Hogepriester van eeuwigheid af en in eeuwigheid (Psalms 2:7). En Micha (5:1) getuigt van den Messias: "Zijne uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.".

2) Te recht merkt Schultens aan, dat dit in onze overzetting eer te flauw dan te sterk is uitgedrukt. De woorden in den grondtekst geven toch duidelijk aan, dat ook de Wijsheid hier wil zeggen, dat Zij er was eer er nog enig begin van deze bewoonbare aarde was. 24. Ik was geboren, als de afgronden, de waterstromen, die in den beginne de aarde omgeven (Genesis 1:2), nog niet waren. Ik ben geen geschapen wezen, dat een begin heeft gehad. De afgronden der wateren behoren tot de eerste werken, welke God buiten Zich heeft voortgebracht, maar, toen er nog in het geheel gene afgronden waren, in de nooit begonnen eeuwigheid ben Ik als Gods Zoon gegenereerd; als nog gene fonteinen waren, zwaar van water (Proverbs 8:28. Genesis 7:11. Job 38:16). Zodra de Almachtige Schepper het droge van de wateren afgescheiden en bergen geformeerd had op de oppervlakte van onzen aardbol kwamen er aanstonds fonteinen voort, zwaar en bezwangerd van wateren. Deze fonteinen behoren derhalve onder de eerste voortbrengselen der schepping, maar toen er nog gene fonteinen waren, was Ik reeds geboren.

Vers 25

25. Aleer de bergen, dat beenderenstel der aarde, met hare wortelen in het inwendige der aarde ingevest; vastgesteld waren, v r de heuvelen was ik geboren (Psalms 90:2).

Vers 25

25. Aleer de bergen, dat beenderenstel der aarde, met hare wortelen in het inwendige der aarde ingevest; vastgesteld waren, v r de heuvelen was ik geboren (Psalms 90:2).

Vers 26

26. Om het nog eens kort te zamen te vatten: Hij had de aarde, het bewoonde land, nog niet gemaakt, noch haar tot die vruchtbare uitgestrektheden, de velden gemaakt, noch den aanvang van de stofjes der wereld.

Nergens kan men zo duidelijk, als in die landen (van het Oosten) en in Afrika zien, dat al het vruchtbare land slechts als een hoop verstrooide aardkluiten tussen de uitgestrekte woestijnen ligt..

Proverbs 8:27-Proverbs 8:31 schildert de wijsheid, in welk verband zij met alle schepselen van God, maar voornamelijk met de mensen staat, en wel met een inwendigen gloed, en met ene reine vreugde des harten, zoals dit slechts hij vermag, die op de rechte plaats ook het diepste en verborgenste uitstort, waarmee zijn gehele zelfbewustzijn samenhangt..

Vers 26

26. Om het nog eens kort te zamen te vatten: Hij had de aarde, het bewoonde land, nog niet gemaakt, noch haar tot die vruchtbare uitgestrektheden, de velden gemaakt, noch den aanvang van de stofjes der wereld.

Nergens kan men zo duidelijk, als in die landen (van het Oosten) en in Afrika zien, dat al het vruchtbare land slechts als een hoop verstrooide aardkluiten tussen de uitgestrekte woestijnen ligt..

Proverbs 8:27-Proverbs 8:31 schildert de wijsheid, in welk verband zij met alle schepselen van God, maar voornamelijk met de mensen staat, en wel met een inwendigen gloed, en met ene reine vreugde des harten, zoals dit slechts hij vermag, die op de rechte plaats ook het diepste en verborgenste uitstort, waarmee zijn gehele zelfbewustzijn samenhangt..

Vers 27

27. Toen Hij de hemelen in hun onmetelijke hoogte bereidde, was ik daar of, daarbij; 1) toen Hij enen cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, toen Hij den dampkring formeerde en die in de gedaante van een cirkel uitbreidde over de aarde, welke een scheidsmuur vormde tussen de wateren boven en beneden (Genesis 1:6. Job 26:10);

1) De Wijsheid was er bij als God de wereld schiep en was alzo toen reeds lang gegenereerd, evenals de knecht des Heren (Isaiah 48:16) evenzo zegt, dat Hij daarbij is, sedert de geschiedenis der volken, die met Cyrus ene nieuwe wending nam..

Vers 27

27. Toen Hij de hemelen in hun onmetelijke hoogte bereidde, was ik daar of, daarbij; 1) toen Hij enen cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, toen Hij den dampkring formeerde en die in de gedaante van een cirkel uitbreidde over de aarde, welke een scheidsmuur vormde tussen de wateren boven en beneden (Genesis 1:6. Job 26:10);

1) De Wijsheid was er bij als God de wereld schiep en was alzo toen reeds lang gegenereerd, evenals de knecht des Heren (Isaiah 48:16) evenzo zegt, dat Hij daarbij is, sedert de geschiedenis der volken, die met Cyrus ene nieuwe wending nam..

Vers 28

28. Toen Hij verder de opperwolken van boven vestigde, zodat zij hare sluizen niet konden verbreken en den aardbodem met water bedekte (Job 26:8; Job 38:37), toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte, de wateren beneden of de bronnen der zee (Job 38:16), zodat zij niet weer te veel van de onderaardse bruisende wateren doorlieten, om de aarde weer tot een chaos te doen worden (Genesis 7:11; Genesis 8:2);

Vers 28

28. Toen Hij verder de opperwolken van boven vestigde, zodat zij hare sluizen niet konden verbreken en den aardbodem met water bedekte (Job 26:8; Job 38:37), toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte, de wateren beneden of de bronnen der zee (Job 38:16), zodat zij niet weer te veel van de onderaardse bruisende wateren doorlieten, om de aarde weer tot een chaos te doen worden (Genesis 7:11; Genesis 8:2);

Vers 29

29. Toen Hij der zee in den beginne (Genesis 1:9,Genesis 1:10) haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, maar zich steeds moesten houden binnen de grenzen tussen het vaste land en de zee (Psalms 104:9. Job 38:8-Job 38:11), toen Hij de grondvesten der aarde stelde, de elementen die al het andere dragen, rangschikte;

Toen de alleen wijze God der aarde hare plaats aanwees onder de dwaalsterren en hare vastgestelde bewegingen verordende, met een woord, bij en v r de eerste wording aller dingen was ik reeds. Ik ben derhalve geen geschapen wezen. Ook ben ik bij de eerste wording aller dingen niet als een bloot aanschouwer tegenwoordig geweest, maar als de almachtige Werkmeester zelf (vgl. John 1:3. Colossians 1:19. Hebrews 1:12). Alle uitdrukkingen, welke wij Proverbs 8:24-Proverbs 8:29 ontmoeten, dienen ten betoge aan hetgeen de Opperste Wijsheid Proverbs 8:22 gezegd had, ten betoge, dat onze goddelijke Leraar aan Zijnen Vader gewonnen was van alle eeuwigheid, "voor Zijne werken van toen aan." De tweede stelling Proverbs 8:23, dat onze Verlosser ook van eeuwigheid tot Middelaar gezalfd is, wordt Proverbs 8:30, Proverbs 8:31 nader betoogd..

Vers 29

29. Toen Hij der zee in den beginne (Genesis 1:9,Genesis 1:10) haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, maar zich steeds moesten houden binnen de grenzen tussen het vaste land en de zee (Psalms 104:9. Job 38:8-Job 38:11), toen Hij de grondvesten der aarde stelde, de elementen die al het andere dragen, rangschikte;

Toen de alleen wijze God der aarde hare plaats aanwees onder de dwaalsterren en hare vastgestelde bewegingen verordende, met een woord, bij en v r de eerste wording aller dingen was ik reeds. Ik ben derhalve geen geschapen wezen. Ook ben ik bij de eerste wording aller dingen niet als een bloot aanschouwer tegenwoordig geweest, maar als de almachtige Werkmeester zelf (vgl. John 1:3. Colossians 1:19. Hebrews 1:12). Alle uitdrukkingen, welke wij Proverbs 8:24-Proverbs 8:29 ontmoeten, dienen ten betoge aan hetgeen de Opperste Wijsheid Proverbs 8:22 gezegd had, ten betoge, dat onze goddelijke Leraar aan Zijnen Vader gewonnen was van alle eeuwigheid, "voor Zijne werken van toen aan." De tweede stelling Proverbs 8:23, dat onze Verlosser ook van eeuwigheid tot Middelaar gezalfd is, wordt Proverbs 8:30, Proverbs 8:31 nader betoogd..

Vers 30

30. Toen was ik, de hemelse bron der wijsheid, een voedsterling 1) bij Hem, en ik was dagelijks Zijne vermakingen. Zijne zalige vreugde, Zijn innig welgevallen a) te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende.

a) John 5:17.

1) Ene geheel dichterlijke en Oosterse voorstelling. Bij de schepping der wereld zweefde de wijsheid, als een geliefd voedsterkind voor Gods aangezicht, en verlustigde Hem als door haar kinderlijk spel. God vermaakte Zich in het spelen der wijsheid en zie! daar kreeg ene wereld het aanwezen, die in echte afdruksel der hoogste wijsheid was..

De woorden: "toen was ik een voedsterling bij Hem," behelzen de volgende zeer gewichtige waarheden in zich; 1) dat de Zoon van den Vader waarachtig en personeel onderscheiden is, gelijk de voedsterling een ander is dan de persoon, door welken hij wordt opgevoed; 2) dat God de Vader Zijnen Zoon ene teerhartige liefde van de schepping der wereld, ja van alle eeuwigheid, heeft toegedragen en onophoudelijk toedraagt, gelijk een voedsterling door zijne ouders teder bemind wordt; met dit onderscheid evenwel, dat de liefde van den eeuwigen Vader tot Zijnen eeuwigen Zoon de tederhartigste ouderliefde zover overtreft, als de oneindige goedheid boven den nietigen mens verheven is. (Vergelijk John 5:20-John 5:29); 3) dat de Zoon van den Vader nimmer afgescheiden is. Hij was bij den Vader, toen het heelal geformeerd werd. Hij was bij den Vader van eeuwigheid, Hij is nog bij den Vader, en Hij zal eeuwig bij den Vader blijven (vgl. John 10:38; John 14:10)..

In het Hebreeën Amoon. Dit woord kan n voedsterling n werkmeester betekenen. In de laatste betekenis komt het voor Jeremiah 52:15. Wij voor ons kiezen de tweede betekenis. Hier wordt toch van de Wijsheid gezegd, dat zij is de middeloorzaak der Schepping. Reeds vroeger in de vorige verzen is er op gewezen, dat zij uit God is, maar hier ook in verband met het volgende, dat, toen God de wereld schiep, zij door Haar is voortgebracht. Gelijk eeuwen daarna Johannes van het Woord sprak, dat alle dingen door Hetzelve gemaakt zijn, zo wordt ook hier van de Wijsheid gezegd, dat Zij het is, waardoor de Heere God alles heeft gewerkt. Woord en Wijsheid zijn n en wijzen op Hem, die zeggen kon: Eer Abraham was, ben Ik. 31. Spelende, mij verlustigende in de heerlijkheid der menigvuldige wel gelukte scheppingswerken van God, in de wereld Zijns aardrijks, en mijne hoogste vermakingen waren van den beginne af en zijn met der mensen kinderen, die naar het evenbeeld Gods zijn geschapen.

Het is alsof de Wijsheid juist tot dit einde het schoonste en goddelijkste heeft bewaard om het uit te spreken. Wat is meer waar en tevens meer verheven en heerlijk om te denken, dan dat het dezelfde tedere wijsheid is, die reeds over een gehele wereld aanwezig was en met God als Zijn liefste kind mede de wereld hielp scheppen, en die nu eeuwig in die door haar mede geschapene wereld, maar boven alles in de mensen, hare vreugde en haar genot vindt..

Het spelen der wijsheid, waarin de Heere Zijn lust heeft, en haar spelen op aarde, waarbij zij in de mensen hare vreugde heeft, zinspeelt hier op den vrolijk kinderlijken zin der liefde die bij de schepping bestond, en op de innige betrekking, in welke de kinderen der wijsheid op aarde (Matthew 11:19) met haar, de Goddelijke wijsheid zelf, verkeren (Proverbs 10:23). Ook is op deze plaats, de helderste voorspellende schemering van het licht des Nieuwen Testaments; Gods eeuwige wijsheid gaat als van Hem uit, opdat Hij in haren arbeid Zich verlustige. De Vader ziet in den Zoon tot Zijne zaligheid Zijn eigen wezen. En het is de met deze wijsheid innig verbondene liefde, waarin de Vader de wereld geschapen heeft tot Zijne en Zijner schepselen zaligheid..

Het spelen der wijsheid voor het aangezicht des Vaders openbaart zich inzonderheid in de wonderbare onderhouding, regering en besturing der werken Gods in het grote wereldgebouw, waar alles in de schoonste orde bewaard, alles zeer wonderbaar geregeerd en bestuurd wordt, zodat de gehele schouwplaats der tegenwoordige wereld wel een schouwspel van Gods majesteit en heerlijkheid zou kunnen genoemd worden. Niet minder openbaart zich dit in het rijk der genade..

Wat is het scheppen aan werelden voor den Almachtige anders dan een hoog heilig spel? Immers moeite en inspanning zijn hier niet denkbaar; maar enkel het vermaak, het welbehagen dat God had, zulke werelden als er zijn, te doen worden. En wij allen, met al de andere redelijke schepselen, de engelen boven, en al de voor vreugde vatbare schepselen beneden ons zouden in enkel heilig vermaak, in enkel lieflijk en vrolijk spelen eeuwig hebben geleefd voor Gods aangezicht, maar de duivel heeft dat heilig goddelijk spel bedorven en afgebroken. De zonde is de enige droevige ernst, die allen anderen droevigen ernst heeft voortgebracht. En thans zijn er nog wel flauwe overblijfselen van dat oorspronkelijk vermaak, maar nooit zonder dat de ernst daar tegenover staat. Is niet de wording aan ieder bezintuigd wezen een spel, een vermaak? Daar daartegenover staan vooral bij den mens, de vreselijke en doodsgevaarlijke barensweeën. Is niet het leven van het kind een spel, en wie herinnert zich niet hoe gelukkig hij als spelend kind was? maar daar tegenover staat de ernst, de arbeid, de moeite, de zorg, de teleurstellingen, het verdriet van het volgend leven. En al wilden ook wij, gelijk sommigen doen, geheel het leven als een spel, als ene vreugde, een vermaak beschouwen, daar tegenover staat toch altijd de ernst des lijdens, der smarte, der ziekte, des doods. Ja, God is liefde, en de liefde is een vermaak, een spel. Wie lief heeft, die heeft vermaak; maar daar tegenover staat de haat, dat kwaad, dat pijn is, en pijn veroorzaakt. Wrange vrucht der zonde! Zij heeft bijna al het zoete Gods weggenomen. Wel maakt ook de duivel het leven der zijnen tot een schijnbaar allervrolijkst spel van muziek en dans, waarin toneelspel en kaartspel en allerlei spelen elkaar afwisselen, doch het is ene dronkemansvreugde, die lichaam en ziel verwoest; en tot hoe lang duurt zij? Tot aan de armoede, tot aan de ziekte, tot aan het graf, indien niet nog vooraf tot aan den kerker en tot aan het schavot. En waar leidt zij allerlaatst heen? Tot aan den eeuwigen dood. De goddeloze houdt de zonde voor een spel, waarmee hij zich zolang vermaakt, totdat hij zijne ziel heeft verspeeld, maar voor den godvruchtige is zij de vreselijkste ernst, die er denkbaar is.

En dat is zij ook voor God. Het is de zonde, waardoor al de ernst, waardoor al de toorn van God is opgewekt, en waardoor het kruis van Golgotha noodzakelijk is geworden. Ja, heeft de duivel zijn hels spel tegenover het heilig spel van God gesteld, God heeft tegenover dat helse vermaak het Goddelijke lijden gesteld van Zijn eniggeboren Zoon, Zijn voedsterling. in wie Hij al Zijn welbehagen heeft Op het bloedig Golgotha, in Christus aan het kruis heeft God de zonde veroordeeld in het vlees (Romans 8:3). Waarom? Om de werken des duivels te verbreken (1 John 3:8). De ernst van het kruis van Christus is de algenoegzame maar dan ook enige bron geworden ener nieuwe, ener eeuwige vreugde voor een iegelijk die gelooft, van die vreugde, waarin Christus uit Zijn lijden is ingegaan; van die vreugde en heerlijkheid, die Hij had eer de wereld was; maar toen had Hij die als God met God, maar nu ook als Godmens met mensen. De ernst van het kruis is voor Hem voorbijgegaan; thans zetelt Hij aan de rechterhand Zijns Vaders, wachtende totdat al Zijne vijanden, waarvan de laatste de dood is, onder Zijne voeten zullen zijn gesteld, en dan heeft het helse spel, de zonde een einde; dan worden de duivel en zijne engelen afgesloten in den afgrond, dien zij zich zelven hebben gedolven, en dan zal Christus Zijne persoonlijke heerschappij over de vijandelijke macht, welke nu verandert in ene eeuwige overwinning, teruggeven aan den Vader, en dan zal het bij al Gods kinderen in hemel en op aarde weer zijn enkel vermaak, vreugde, blijdschap, n heilig goddelijk spel in God, door God, tot God van eeuwigheid tot eeuwigheid: God zal zijn alles in allen, en Zijne vermakingen met de kinderen der mensen zullen zonder einde zijn.

Toen was ik een voedsterling bij hem, en ik was dagelijks Zijne vermaking. Reeds in de kabbalistische boeken der Joden wordt gezegd, dat God behagen heeft Zich zelven te denken en af te spiegelen. Welnu, Gods afspiegeling van Zich zelven is Gods Zoon, door wie God Zijne wijsheid en ook Zijne liefde openbaart. En de Zoon is de vermaking des Vaders. De Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles wat Hij doet. "Deze is mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik Mijn welbehagen heb," zei de Vader bij den doop van Zijnen Zoon. En zie hiermede het punt aangewezen, waarin de mens God moet ontmoeten. Zo geheel waar als de Vader van Jezus zei: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in dewelke Ik mijn welbehagen heb, zo geheel waar moeten wij ook zeggen: Mijne ziel heeft in Hem al haar welbehagen. Ten allen tijd voor Zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks. Onder de hemellichamen is de aarde de uitverkorene der genade Gods, niet de zon en niet een zonnestelsel. God alleen is groot, en in het kleinste verheerlijkt Hij Zich het liefst en het meest; daarom is ook de mens, in wie Hij Zijn bijzonder welbehagen heeft, niet uit ene edele stof, maar uit het stof der aarde genomen. -Spelende in de wereld. De natuur is vol spelingen of overeenkomsten. Telkens wordt men door wonderlijke en vreemde dingen verrast; want God heeft Zijne werk niet eenvormig, maar als met ene losse hand gemaakt. De natuurkundigen vinden dan ook gedurig de treffendste overeenkomsten tussen de verst verwijderde vakken van voorwerpen en werkingen, en noemen dat spelingen der natuur, meestal in den zin van toevalligheden; doch deze verschijnselen hebben hunnen grond in de wijsheid Gods, en met deze zijn gene toevalligheden bestaanbaar. Ook ons leven, en nog meer de geschiedenis der wereld en der volken is vol van spelingen, en nu en dan van de meest onverwachte oplossingen der meest ingewikkelde raadsels, al hetwelk getuigt van ene verborgene, onze gedachten te boven gaande wijsheid.

En mijne vermakingen zijn met de mensenkinderen. Gelijk de Vader Zijne vermakingen heeft met den Zoon, zo heeft de Zoon Zijne vermakingen met de kinderen der mensen, en Hij had die zelfs tot zover, dat Hij onder den ouden dag in menselijke gestalte met de heiligen sprak, wandelde en maaltijdde, en ten laatste zelf mens werd door de ontvangenis uit den Heiligen Geest en de geboorte ui ene vrouw, onze onheilige natuur in die overneming zelf heiligende. Mochten wij nu maar Zijne vermakingen, Zijne spelen met ons recht vatten. Ook in de genade leidt Hij ons door den Heiligen Geest wonderlijk. Mochten wij ons nu maar, bij het veelvuldige vreemde en onverklaarbare, dat ons overkomt, gedurig herinneren, dat het niet anders dan Zijne spelingen, Zijne vermakingen met ons, de onophoudelijke werkingen Zijner wijsheid en liefde voor en in ons zijn..

Als gezalfde Middelaar heb Ik, uit kracht van den borgtocht, welke Ik van eeuwigheid op Mij genomen heb, ene gans bijzondere liefde tot de verlorene kinderen van Adam: het is Mijn lust en hoogste vermaak, om als plaatsvervangende Borg van zondaren, hun eeuwige en meest wezenlijke belangen te bevorderen..

Dit spelen moet dan ook niet in den zin van kinderlijk spel worden opgevat, maar veeleer in de verheuging, die de kunstenaar heeft over zijn kunstwerk. Gelijk een kunstenaar een heerlijke en innige vreugde heeft over een welgelukt plan zijner schepping, alzo heeft ook de Wijsheid een Goddelijke vreugde over hetgeen door Haar als middeloorzaak is voortgebracht. En dewijl de mens is het hoogste kunstproduct der Schepping, het pronkjuweel der schepping, zoals hij rein en volmaakt uit de handen van zijn Schepper voortkwam, daarom ook zegt de Wijsheid hier, dat Hare vermaking inzonderheid was met de mensenkinderen.

Vers 30

30. Toen was ik, de hemelse bron der wijsheid, een voedsterling 1) bij Hem, en ik was dagelijks Zijne vermakingen. Zijne zalige vreugde, Zijn innig welgevallen a) te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende.

a) John 5:17.

1) Ene geheel dichterlijke en Oosterse voorstelling. Bij de schepping der wereld zweefde de wijsheid, als een geliefd voedsterkind voor Gods aangezicht, en verlustigde Hem als door haar kinderlijk spel. God vermaakte Zich in het spelen der wijsheid en zie! daar kreeg ene wereld het aanwezen, die in echte afdruksel der hoogste wijsheid was..

De woorden: "toen was ik een voedsterling bij Hem," behelzen de volgende zeer gewichtige waarheden in zich; 1) dat de Zoon van den Vader waarachtig en personeel onderscheiden is, gelijk de voedsterling een ander is dan de persoon, door welken hij wordt opgevoed; 2) dat God de Vader Zijnen Zoon ene teerhartige liefde van de schepping der wereld, ja van alle eeuwigheid, heeft toegedragen en onophoudelijk toedraagt, gelijk een voedsterling door zijne ouders teder bemind wordt; met dit onderscheid evenwel, dat de liefde van den eeuwigen Vader tot Zijnen eeuwigen Zoon de tederhartigste ouderliefde zover overtreft, als de oneindige goedheid boven den nietigen mens verheven is. (Vergelijk John 5:20-John 5:29); 3) dat de Zoon van den Vader nimmer afgescheiden is. Hij was bij den Vader, toen het heelal geformeerd werd. Hij was bij den Vader van eeuwigheid, Hij is nog bij den Vader, en Hij zal eeuwig bij den Vader blijven (vgl. John 10:38; John 14:10)..

In het Hebreeën Amoon. Dit woord kan n voedsterling n werkmeester betekenen. In de laatste betekenis komt het voor Jeremiah 52:15. Wij voor ons kiezen de tweede betekenis. Hier wordt toch van de Wijsheid gezegd, dat zij is de middeloorzaak der Schepping. Reeds vroeger in de vorige verzen is er op gewezen, dat zij uit God is, maar hier ook in verband met het volgende, dat, toen God de wereld schiep, zij door Haar is voortgebracht. Gelijk eeuwen daarna Johannes van het Woord sprak, dat alle dingen door Hetzelve gemaakt zijn, zo wordt ook hier van de Wijsheid gezegd, dat Zij het is, waardoor de Heere God alles heeft gewerkt. Woord en Wijsheid zijn n en wijzen op Hem, die zeggen kon: Eer Abraham was, ben Ik. 31. Spelende, mij verlustigende in de heerlijkheid der menigvuldige wel gelukte scheppingswerken van God, in de wereld Zijns aardrijks, en mijne hoogste vermakingen waren van den beginne af en zijn met der mensen kinderen, die naar het evenbeeld Gods zijn geschapen.

Het is alsof de Wijsheid juist tot dit einde het schoonste en goddelijkste heeft bewaard om het uit te spreken. Wat is meer waar en tevens meer verheven en heerlijk om te denken, dan dat het dezelfde tedere wijsheid is, die reeds over een gehele wereld aanwezig was en met God als Zijn liefste kind mede de wereld hielp scheppen, en die nu eeuwig in die door haar mede geschapene wereld, maar boven alles in de mensen, hare vreugde en haar genot vindt..

Het spelen der wijsheid, waarin de Heere Zijn lust heeft, en haar spelen op aarde, waarbij zij in de mensen hare vreugde heeft, zinspeelt hier op den vrolijk kinderlijken zin der liefde die bij de schepping bestond, en op de innige betrekking, in welke de kinderen der wijsheid op aarde (Matthew 11:19) met haar, de Goddelijke wijsheid zelf, verkeren (Proverbs 10:23). Ook is op deze plaats, de helderste voorspellende schemering van het licht des Nieuwen Testaments; Gods eeuwige wijsheid gaat als van Hem uit, opdat Hij in haren arbeid Zich verlustige. De Vader ziet in den Zoon tot Zijne zaligheid Zijn eigen wezen. En het is de met deze wijsheid innig verbondene liefde, waarin de Vader de wereld geschapen heeft tot Zijne en Zijner schepselen zaligheid..

Het spelen der wijsheid voor het aangezicht des Vaders openbaart zich inzonderheid in de wonderbare onderhouding, regering en besturing der werken Gods in het grote wereldgebouw, waar alles in de schoonste orde bewaard, alles zeer wonderbaar geregeerd en bestuurd wordt, zodat de gehele schouwplaats der tegenwoordige wereld wel een schouwspel van Gods majesteit en heerlijkheid zou kunnen genoemd worden. Niet minder openbaart zich dit in het rijk der genade..

Wat is het scheppen aan werelden voor den Almachtige anders dan een hoog heilig spel? Immers moeite en inspanning zijn hier niet denkbaar; maar enkel het vermaak, het welbehagen dat God had, zulke werelden als er zijn, te doen worden. En wij allen, met al de andere redelijke schepselen, de engelen boven, en al de voor vreugde vatbare schepselen beneden ons zouden in enkel heilig vermaak, in enkel lieflijk en vrolijk spelen eeuwig hebben geleefd voor Gods aangezicht, maar de duivel heeft dat heilig goddelijk spel bedorven en afgebroken. De zonde is de enige droevige ernst, die allen anderen droevigen ernst heeft voortgebracht. En thans zijn er nog wel flauwe overblijfselen van dat oorspronkelijk vermaak, maar nooit zonder dat de ernst daar tegenover staat. Is niet de wording aan ieder bezintuigd wezen een spel, een vermaak? Daar daartegenover staan vooral bij den mens, de vreselijke en doodsgevaarlijke barensweeën. Is niet het leven van het kind een spel, en wie herinnert zich niet hoe gelukkig hij als spelend kind was? maar daar tegenover staat de ernst, de arbeid, de moeite, de zorg, de teleurstellingen, het verdriet van het volgend leven. En al wilden ook wij, gelijk sommigen doen, geheel het leven als een spel, als ene vreugde, een vermaak beschouwen, daar tegenover staat toch altijd de ernst des lijdens, der smarte, der ziekte, des doods. Ja, God is liefde, en de liefde is een vermaak, een spel. Wie lief heeft, die heeft vermaak; maar daar tegenover staat de haat, dat kwaad, dat pijn is, en pijn veroorzaakt. Wrange vrucht der zonde! Zij heeft bijna al het zoete Gods weggenomen. Wel maakt ook de duivel het leven der zijnen tot een schijnbaar allervrolijkst spel van muziek en dans, waarin toneelspel en kaartspel en allerlei spelen elkaar afwisselen, doch het is ene dronkemansvreugde, die lichaam en ziel verwoest; en tot hoe lang duurt zij? Tot aan de armoede, tot aan de ziekte, tot aan het graf, indien niet nog vooraf tot aan den kerker en tot aan het schavot. En waar leidt zij allerlaatst heen? Tot aan den eeuwigen dood. De goddeloze houdt de zonde voor een spel, waarmee hij zich zolang vermaakt, totdat hij zijne ziel heeft verspeeld, maar voor den godvruchtige is zij de vreselijkste ernst, die er denkbaar is.

En dat is zij ook voor God. Het is de zonde, waardoor al de ernst, waardoor al de toorn van God is opgewekt, en waardoor het kruis van Golgotha noodzakelijk is geworden. Ja, heeft de duivel zijn hels spel tegenover het heilig spel van God gesteld, God heeft tegenover dat helse vermaak het Goddelijke lijden gesteld van Zijn eniggeboren Zoon, Zijn voedsterling. in wie Hij al Zijn welbehagen heeft Op het bloedig Golgotha, in Christus aan het kruis heeft God de zonde veroordeeld in het vlees (Romans 8:3). Waarom? Om de werken des duivels te verbreken (1 John 3:8). De ernst van het kruis van Christus is de algenoegzame maar dan ook enige bron geworden ener nieuwe, ener eeuwige vreugde voor een iegelijk die gelooft, van die vreugde, waarin Christus uit Zijn lijden is ingegaan; van die vreugde en heerlijkheid, die Hij had eer de wereld was; maar toen had Hij die als God met God, maar nu ook als Godmens met mensen. De ernst van het kruis is voor Hem voorbijgegaan; thans zetelt Hij aan de rechterhand Zijns Vaders, wachtende totdat al Zijne vijanden, waarvan de laatste de dood is, onder Zijne voeten zullen zijn gesteld, en dan heeft het helse spel, de zonde een einde; dan worden de duivel en zijne engelen afgesloten in den afgrond, dien zij zich zelven hebben gedolven, en dan zal Christus Zijne persoonlijke heerschappij over de vijandelijke macht, welke nu verandert in ene eeuwige overwinning, teruggeven aan den Vader, en dan zal het bij al Gods kinderen in hemel en op aarde weer zijn enkel vermaak, vreugde, blijdschap, n heilig goddelijk spel in God, door God, tot God van eeuwigheid tot eeuwigheid: God zal zijn alles in allen, en Zijne vermakingen met de kinderen der mensen zullen zonder einde zijn.

Toen was ik een voedsterling bij hem, en ik was dagelijks Zijne vermaking. Reeds in de kabbalistische boeken der Joden wordt gezegd, dat God behagen heeft Zich zelven te denken en af te spiegelen. Welnu, Gods afspiegeling van Zich zelven is Gods Zoon, door wie God Zijne wijsheid en ook Zijne liefde openbaart. En de Zoon is de vermaking des Vaders. De Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles wat Hij doet. "Deze is mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik Mijn welbehagen heb," zei de Vader bij den doop van Zijnen Zoon. En zie hiermede het punt aangewezen, waarin de mens God moet ontmoeten. Zo geheel waar als de Vader van Jezus zei: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in dewelke Ik mijn welbehagen heb, zo geheel waar moeten wij ook zeggen: Mijne ziel heeft in Hem al haar welbehagen. Ten allen tijd voor Zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks. Onder de hemellichamen is de aarde de uitverkorene der genade Gods, niet de zon en niet een zonnestelsel. God alleen is groot, en in het kleinste verheerlijkt Hij Zich het liefst en het meest; daarom is ook de mens, in wie Hij Zijn bijzonder welbehagen heeft, niet uit ene edele stof, maar uit het stof der aarde genomen. -Spelende in de wereld. De natuur is vol spelingen of overeenkomsten. Telkens wordt men door wonderlijke en vreemde dingen verrast; want God heeft Zijne werk niet eenvormig, maar als met ene losse hand gemaakt. De natuurkundigen vinden dan ook gedurig de treffendste overeenkomsten tussen de verst verwijderde vakken van voorwerpen en werkingen, en noemen dat spelingen der natuur, meestal in den zin van toevalligheden; doch deze verschijnselen hebben hunnen grond in de wijsheid Gods, en met deze zijn gene toevalligheden bestaanbaar. Ook ons leven, en nog meer de geschiedenis der wereld en der volken is vol van spelingen, en nu en dan van de meest onverwachte oplossingen der meest ingewikkelde raadsels, al hetwelk getuigt van ene verborgene, onze gedachten te boven gaande wijsheid.

En mijne vermakingen zijn met de mensenkinderen. Gelijk de Vader Zijne vermakingen heeft met den Zoon, zo heeft de Zoon Zijne vermakingen met de kinderen der mensen, en Hij had die zelfs tot zover, dat Hij onder den ouden dag in menselijke gestalte met de heiligen sprak, wandelde en maaltijdde, en ten laatste zelf mens werd door de ontvangenis uit den Heiligen Geest en de geboorte ui ene vrouw, onze onheilige natuur in die overneming zelf heiligende. Mochten wij nu maar Zijne vermakingen, Zijne spelen met ons recht vatten. Ook in de genade leidt Hij ons door den Heiligen Geest wonderlijk. Mochten wij ons nu maar, bij het veelvuldige vreemde en onverklaarbare, dat ons overkomt, gedurig herinneren, dat het niet anders dan Zijne spelingen, Zijne vermakingen met ons, de onophoudelijke werkingen Zijner wijsheid en liefde voor en in ons zijn..

Als gezalfde Middelaar heb Ik, uit kracht van den borgtocht, welke Ik van eeuwigheid op Mij genomen heb, ene gans bijzondere liefde tot de verlorene kinderen van Adam: het is Mijn lust en hoogste vermaak, om als plaatsvervangende Borg van zondaren, hun eeuwige en meest wezenlijke belangen te bevorderen..

Dit spelen moet dan ook niet in den zin van kinderlijk spel worden opgevat, maar veeleer in de verheuging, die de kunstenaar heeft over zijn kunstwerk. Gelijk een kunstenaar een heerlijke en innige vreugde heeft over een welgelukt plan zijner schepping, alzo heeft ook de Wijsheid een Goddelijke vreugde over hetgeen door Haar als middeloorzaak is voortgebracht. En dewijl de mens is het hoogste kunstproduct der Schepping, het pronkjuweel der schepping, zoals hij rein en volmaakt uit de handen van zijn Schepper voortkwam, daarom ook zegt de Wijsheid hier, dat Hare vermaking inzonderheid was met de mensenkinderen.

Vers 32

32. Nu dan, kinderen! wanneer gij dan uit het zo even gezegde hebt leren kennen, van welk enen rein goddelijken oorsprong ik ben, hoe ik aan alle schepselen gedaante en aanzijn heb gegeven, en dus ook wel aan u de in Proverbs 8:12-Proverbs 8:21 aangeprezene heerlijke gave kan mededelen, zo hoort naar mij; want a) welgelukzalig zijn zij, die mijne, de door mij aanbevolene wegen bewaren, en al het ongoddelijke en de wereldse begeerlijkheden haten en vlieden (Titus 2:12).

a) Psalms 119:1,Psalms 119:2; Psalms 128:1. Luke 11:28.

Niet met gestrengheid, maar met lokkende liefde wordt ten goede vermaand. Ook Christus sprak vriendelijk tot Zijne discipelen, en noemt hen destijds ook "kinderkens!" God spreekt tot ons als tot zonen en dochters. En wij zouden Zijne zonen en dochters niet willen zijn, door niet te horen naar hetgeen Hij tot ons spreekt?. 33. Hoort en neemt aan de tucht, die u de zonde en de dwaasheid van uw hart aantoont, en wordt daardoor wijs, en verwerpt die niet, omdat zij aanwezig zijnde gene zaak van vreugde, maar van droefheid is (Proverbs 8:10).

Vers 32

32. Nu dan, kinderen! wanneer gij dan uit het zo even gezegde hebt leren kennen, van welk enen rein goddelijken oorsprong ik ben, hoe ik aan alle schepselen gedaante en aanzijn heb gegeven, en dus ook wel aan u de in Proverbs 8:12-Proverbs 8:21 aangeprezene heerlijke gave kan mededelen, zo hoort naar mij; want a) welgelukzalig zijn zij, die mijne, de door mij aanbevolene wegen bewaren, en al het ongoddelijke en de wereldse begeerlijkheden haten en vlieden (Titus 2:12).

a) Psalms 119:1,Psalms 119:2; Psalms 128:1. Luke 11:28.

Niet met gestrengheid, maar met lokkende liefde wordt ten goede vermaand. Ook Christus sprak vriendelijk tot Zijne discipelen, en noemt hen destijds ook "kinderkens!" God spreekt tot ons als tot zonen en dochters. En wij zouden Zijne zonen en dochters niet willen zijn, door niet te horen naar hetgeen Hij tot ons spreekt?. 33. Hoort en neemt aan de tucht, die u de zonde en de dwaasheid van uw hart aantoont, en wordt daardoor wijs, en verwerpt die niet, omdat zij aanwezig zijnde gene zaak van vreugde, maar van droefheid is (Proverbs 8:10).

Vers 35

35. Want die mij vindt, en zich aan mij overgeeft, vindt het geestelijke en eeuwige leven, en a) trekt een welgevallen van den HEERE. 1)

a) Proverbs 12:2.

1) De kinderen der Wijsheid vinden altijd genade in de ogen van den Koning der koningen, die voor alle zijne gelovige heilgenoten het eeuwige leven verkregen, het recht daartoe hun geschonken en zijn verdere gunst voor hen verworven heeft. Gelukkigen dan zij, die Christus, de ware Wijsheid zoeken en vinden, en dus altijd in Hem gevonden worden..

Vers 35

35. Want die mij vindt, en zich aan mij overgeeft, vindt het geestelijke en eeuwige leven, en a) trekt een welgevallen van den HEERE. 1)

a) Proverbs 12:2.

1) De kinderen der Wijsheid vinden altijd genade in de ogen van den Koning der koningen, die voor alle zijne gelovige heilgenoten het eeuwige leven verkregen, het recht daartoe hun geschonken en zijn verdere gunst voor hen verworven heeft. Gelukkigen dan zij, die Christus, de ware Wijsheid zoeken en vinden, en dus altijd in Hem gevonden worden..

Vers 36

36. Maar die tegen mij zondigt, mij veracht, doet zijne eigene ziel geweld aan en berooft haar alzo van haar eeuwig heil; allen, die mij, evenals die echtbreker (Proverbs 7:21), haten, hebben schijnbaar het leven, welks licht en vreugde zij door het verachten van mijn persoon en van mijne gaven willen genieten, maar inderdaad den dood, den geestelijken en eeuwigen dood, die hun loon is, (Proverbs 7:27. John 16:9) lief. 1)

1) Kom toch gij, gezegende kracht des Allerhoogsten, met uwe tuchtigende genade krachtig in ons! Wees onze geleidende ster en de roede van onze zo hoognodige tucht! Wees gij onze geleidster en drijfster, die ons tevens alle kracht en vreugde tot gehoorzaamheid geeft als het reinste uitvloeisel des Vaders en het leven van Uwe onderdanen.".

Wij hebben hier onder het O. Verbond hetzelfde, wat de Heere Christus zegt: Wie mijn woord zal bewaard hebben, zal den dood niet smaken tot in der eeuwigheid (John 8:51). Wijsheid en leven is n. Wie de Wijsheid heeft, heeft ook het Leven. Hij, die de Wijsheid is, zegt ook: Ik ben de Opstanding en het Leven (John 11:25).

Vers 36

36. Maar die tegen mij zondigt, mij veracht, doet zijne eigene ziel geweld aan en berooft haar alzo van haar eeuwig heil; allen, die mij, evenals die echtbreker (Proverbs 7:21), haten, hebben schijnbaar het leven, welks licht en vreugde zij door het verachten van mijn persoon en van mijne gaven willen genieten, maar inderdaad den dood, den geestelijken en eeuwigen dood, die hun loon is, (Proverbs 7:27. John 16:9) lief. 1)

1) Kom toch gij, gezegende kracht des Allerhoogsten, met uwe tuchtigende genade krachtig in ons! Wees onze geleidende ster en de roede van onze zo hoognodige tucht! Wees gij onze geleidster en drijfster, die ons tevens alle kracht en vreugde tot gehoorzaamheid geeft als het reinste uitvloeisel des Vaders en het leven van Uwe onderdanen.".

Wij hebben hier onder het O. Verbond hetzelfde, wat de Heere Christus zegt: Wie mijn woord zal bewaard hebben, zal den dood niet smaken tot in der eeuwigheid (John 8:51). Wijsheid en leven is n. Wie de Wijsheid heeft, heeft ook het Leven. Hij, die de Wijsheid is, zegt ook: Ik ben de Opstanding en het Leven (John 11:25).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile