Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-8.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 8Het Woord van God is tweevoudig en is in iedere zin wijsheid, want een woord zonder wijsheid, of wijsheid zonder een woord, is van weinig nut. Nu is:
I. Goddelijke openbaring het woord en de wijsheid van God, dat is ook de zuivere en onbevlekte Godsdienst, die er op gegrond is, en daarvan spreekt Salomo hier, het ons aanbevelende als getrouw en alle aanneming waardig, Proverbs 8:1. Door hetzelve onderwijst, en regeert en zegent God de kinderen van de mensen.
II. De Verlosser is het eeuwige Woord, en de wijsheid, de logos, Hij is de wijsheid, die spreekt tot de kinderen van de mensen, in het eerste gedeelte van het hoofdstuk, alle Goddelijke openbaring gaat door Zijn hand en concentreert zich in Hem, maar het is van Hem als de persoonlijke wijsheid, de tweede persoon in de Goddelijke drieëenigheid, dat, naar het gevoelen van velen van de ouden, Salomo hier spreekt, Proverbs 8:22. Hij besluit met een herhaalde last aan de kinderen van de mensen om aandachtig naar de stem van God in Zijn Woord te horen, Proverbs 8:32.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 8Het Woord van God is tweevoudig en is in iedere zin wijsheid, want een woord zonder wijsheid, of wijsheid zonder een woord, is van weinig nut. Nu is:
I. Goddelijke openbaring het woord en de wijsheid van God, dat is ook de zuivere en onbevlekte Godsdienst, die er op gegrond is, en daarvan spreekt Salomo hier, het ons aanbevelende als getrouw en alle aanneming waardig, Proverbs 8:1. Door hetzelve onderwijst, en regeert en zegent God de kinderen van de mensen.
II. De Verlosser is het eeuwige Woord, en de wijsheid, de logos, Hij is de wijsheid, die spreekt tot de kinderen van de mensen, in het eerste gedeelte van het hoofdstuk, alle Goddelijke openbaring gaat door Zijn hand en concentreert zich in Hem, maar het is van Hem als de persoonlijke wijsheid, de tweede persoon in de Goddelijke drieëenigheid, dat, naar het gevoelen van velen van de ouden, Salomo hier spreekt, Proverbs 8:22. Hij besluit met een herhaalde last aan de kinderen van de mensen om aandachtig naar de stem van God in Zijn Woord te horen, Proverbs 8:32.
Verzen 1-11
Spreuken 8:1-11De wil van God, ons geopenbaard tot ons heil wordt ons hier voorgesteld als gemakkelijk te kennen en te verstaan, opdat niemand iets hebbe om zijn onwetendheid of dwaling te verontschuldigen, en als waardig om aangenomen te worden, opdat niemand iets hebbe om zijn veronachtzaming en ongeloof te verontschuldigen.
I. De dingen, die geopenbaard zijn, zijn gemakkelijk te weten, want zij zijn voor ons en voor onze kinderen, Deuteronomy 29:29, en wij behoeven niet op te klimmen naar de hemel, of neer te dalen in de afgronden om er de kennis van te verkrijgen, Deuteronomy 30:1, want zij zijn reeds enigermate bekend gemaakt door de werken van de schepping, Psalms 19:1, maar ten volle door het geweten van de mensen en de eeuwige redenen en regelen van goed en kwaad maar het duidelijkst door Mozes en de profeten, laat hen die horen.
De voorschriften van de wijsheid kunnen gemakkelijk gekend worden, want
1. Zij worden luide bekend gemaakt, Proverbs 8:1. Roept de wijsheid niet? Ja zij roept luide en houdt niet in, Isaiah 58:1. Zij doet haar stem horen als iemand wie het ernst is, die verlangt gehoord te worden. Jezus stond en riep, John 7:37. De vloek en de zegen werden met verheven stem door de Levieten gelezen, Deuteronomy 27:14. En des mensen hart spreekt soms luid tot hen, er zijn luide kreten van de consciëntie, zowel als fluisteringen.
2. Zij worden verkondigd van omhoog, Proverbs 8:2. Zij staat op de spits van de hoge plaatsen aan de weg. Het was van de top van de berg Sinai, dat de wet was gegeven, en Christus heeft haar verklaard in een rede, uitgesproken op de berg. Als wij de Goddelijke openbaring gering achten, dan keren wij ons af van dien, die van de hemelen is, Hebrews 12:25. De overspelige vrouw sprak in het verborgen, de orakelen van de heidenen mompelden, maar de wijsheid spreekt openlijk, de waarheid zoekt geen hoeken, maar beroept zich gaarne op het licht.
3. Zij worden verkondigd in het voorste van het gewoel, in de plaatsen waar het volk bijeenkomt, in hoe groter getal, hoe beter. Jezus sprak in de synagoge en in de tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkwamen, John 18:20. iedere mens, die op de weg voorbijgaat, van welke rang of positie hij ook zij, kan weten wat goed is en wat de Heere van hem eist, en zo hij het niet weet is het zijn eigen schuld. Geen spraak en geen taal is er, waar de stem van de wijsheid niet wordt gehoord, haar ontdekkingen en haar raadgevingen worden aan ieder zonder onderscheid, gegeven. Wie oren heeft om te horen, die hore.
4. Zij worden verkondigd waar zij het meest nodig zijn. Zij zijn bestemd om ons ten gids te zijn op de weg, en daarom worden zij verkondigd ter plaatse waar paden zijn, waar vele wegen zich kruisen, opdat aan de reizigers, indien zij het slechts willen vragen, getoond worde wat de rechte weg is, juist op het ogenblik wanneer zij verlegen staan, omdat zij het niet weten. Uw oren zullen horen het woord desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg, Isaiah 30:21. De zot weet niet naar de stad te gaan, Ecclesiastes 10:15, en daarom staat de wijsheid gereed om hem de weg te wijzen, staat aan de poort, voor aan de stad, gereed om hem te zeggen waar het huis is van de ziener, 1 Samuel 9:18. Ja meer, zij volgt de mensen naar hun eigen huizen, en bij het binnenkomen door de deur roept zij: Vrede zij deze huize, en indien aldaar een zoon des vredes is, dan zal de vrede er voorzeker op rusten. Gods dienstknechten zijn aangesteld om voor het volk te getuigen, beide in het openbaar en van huis tot huis. Hun eigen geweten volgt hen met vermaningen, waar zij ook heengaan, en zij kunnen niet buiten het bereik van het gehoor ervan komen, zolang zij hun hoofd en hun hart met zich omdragen, die hun tot wet zijn.
5. Zij zijn gericht tot de kinderen van de mensen. Wij geven acht op de rede, waarin wij onszelf horen noemen, hoewel wij er anders geen acht op zouden slaan, daarom spreekt de wijsheid tot ons, "Tot u, o mannen, roep ik, Proverbs 8:4, niet tot engelen, zij hebben dit onderricht niet nodig, niet tot duivelen, zij zijn onherstelbaar verloren, niet tot redeloze dieren, zij zijn er onvatbaar voor, maar tot u, o mannen die geleerder zijt dan de dieren van de aarde, en wijzer zijt gemaakt dan het gevogelte des hemels. Aan u is deze wet gegeven, tot u is dit woord van uitnodiging en vermaning gezonden. Mijn stem is tot de mensenkinderen, die het nodig hebben onderricht te ontvangen, en aan wie naar men zou denken het zeer welkom zal zijn. Het is niet alleen tot u, o Joden, dat de wijsheid roept, of tot u, o voorname, aanzienlijke mannen, of tot u, o geleerden, maar tot u, o mannen, O mensenkinderen, zelfs tot de geringsten.
6. Zij zijn bestemd om hen verstandig te maken, Proverbs 8:5, zij zijn berekend, niet alleen voor mensen, die vatbaar zijn voor wijsheid, maar voor zondige mensen, gevallen mensen, dwaze mensen, die haar nodig hebben, en zonder haar rampzalig zouden zijn, gij onverstandigen, verstaat kloekzinnigheid. Al zijt gij ook nog zo onverstandig, toch zal de wijsheid u tot haar leerlingen aannemen, en dat niet alleen, maar als gij door haar geregeerd wilt worden, zal zij het ondernemen om u een verstandig hart te geven, u met het hart te doen verstaan. Als zondaren hun zonden verlaten en in waarheid Godsdienstig worden, dan verstaan de onverstandigen wijsheid.
II. De geopenbaarde dingen zijn waardig om gekend te worden, alle aanneming wel waardig. Wij hebben het nodig te horen, want:
1. Zij zijn van onschatbare waardij, het zijn vorstelijke dingen, Proverbs 8:6. Hoewel zij onder het bereik zijn van het kleinste verstand, is er toch datgene in, dat ook het grootste verstand zal onderhouden. Het zijn Goddelijke en hemelse dingen, zij zijn zo voortreffelijk, dat daarbij vergeleken, alle andere geleerdheid slechts kinderspel is. Dingen, die betrekking hebben op een eeuwige God, een onsterflijke ziel en een eeuwigdurende staat moeten wel voortreffelijke dingen zijn.
2. Zij zijn van onbetwistbare billijkheid, en dragen het bewijs van hun kostelijkheid in zich, het zijn rechte dingen) Proverbs 8:6, zij zijn allen in gerechtigheid, Proverbs 8:8, en er is niets verdraaids noch verkeerds in. Al de voorschriften en aanwijzingen van de geopenbaarde Godsdienst zijn in overeenstemming met, en tot de volmaaktheid leidende van het licht en de wet van de natuur, en er is niets in, dat ons enigerlei bezwaarnis oplegt, ons onder onwettig bedwang legt, dat van de waardigheid en vrijheid van de menselijke natuur niet betaamt, niets, waarover wij reden hebben te klagen, al Gods geboden zijn recht.
3. Zij zijn van onbetwistbare waarheid, de leerstellingen van de wijsheid, waarop haar wetten gegrond zijn, zijn van zodanige aard, dat wij er onze onsterflijke ziel op kunnen wagen. Mijn mond zal waarheid spreken, Proverbs 8:7, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid, want het is een getuigenis aan de wereld. Ieder woord van God is waar, er is geen vroom bedrog in, ook worden wij niet bedrogen of misleid in hetgeen ons tot ons welzijn gezegd wordt. Christus is een getrouwe getuige, is de waarheid zelf, goddeloosheid, liegen is Zijn lippen een gruwel. Liegen is goddeloosheid, en wij moeten er ons niet slechts van onthouden maar het moet ons een gruwel zijn en zo ver van hetgeen wij zeggen, als van hetgeen God zegt tot ons. Zijn woord aan ons is ja en amen, zo laat het onze dan nooit ja en neen zijn.
4. Zij zijn verwonderlijk welkom en aangenaam aan hen, die ze recht vatten, die zichzelf recht verstaan, wier oordeel niet verblind is door de wereld en het vlees, die niet onder de macht zijn van het vooroordeel, maar van God geleerd zijn, en wier verstand door Hem geopend is, die onpartijdig wetenschap zoeken, en haar gevonden hebben door het onderzoek dat zij hebben ingesteld. Voor hen zijn zij alle:
a. Duidelijk en niet moeilijk te verstaan. Indien het boek verzegeld is, dan is het dit voor hen, die willens onwetend zijn. Indien ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in redenen die verloren gaan, maar voor hen, die wijken van het kwade, dat verstand is, die het goede verstand hebben, dat zij bezitten, die de geboden doen, zijn zij alle duidelijk, en is er niets moeilijks in. De weg van de Godsdienst is een grote weg, en zij, die erop wandelen zullen, al zijn zij ook dwazen, niet dwalen, Isaiah 35:8. Diegenen dus doen een groot onrecht aan het gewone volk, die hun het gebruik van de Schriften ontzeggen, onder voorwendsel, dat zij ze niet kunnen verstaan, terwijl zij voor eenvoudige mensen geheel duidelijk zijn.
b. Zij zijn alle recht, er is niets hards in om er zich aan te onderwerpen. Zij, die onderscheiden kunnen tussen dingen, die van elkaar verschillen, die goed en kwaad kennen, erkennen geredelijk de rechtheid van al de voorschriften van de wijsheid, en daarom zullen zij zich zonder murmurering of tegenspreken er door laten regeren.
III. Uit dit alles leidt hij af dat de rechte kennis van die dingen ze voor hen, die ze ter harte nemen en er naar leven, dierbaarder maakt dan al de schatten van de wereld, Proverbs 8:10, Proverbs 8:11. Neemt mijn tucht aan en niet zilver. De tucht het onderwijs, moet niet slechts gehoord, maar aangenomen worden. Wij moeten haar welkom heten, er de indrukken van ontvangen, en ons aan het gebod ervan onderwerpen, en dat wel veeleer dan goud, dan uitgelezen, uitgegraven goud, dat is:
1. Wij moeten aan de Godsdienst de voorkeur geven boven rijkdom, en het er voor houden dat, zo wij de kennis en de vreze Gods in ons hart hebben, wij in werkelijkheid gelukkiger zijn, en beter verzorgd zijn voor iedere toestand van het menselijk leven, dan wanneer wij nog zoveel zilver en goud hadden. Wijsheid is in zichzelve beter en daarom moet zij ook in onze schatting beter zijn dan robijnen. Zij zal ons een beter deel zijn, toon haar en zij zal een schoner sieraad zijn dan juwelen en edelgesteenten van de grootste waardij. Wat wij ons ook van de schatten van deze wereld kunnen wensen, indien wij het hadden, zou het niet waard zijn om vergeleken te worden met de voordelen, die ernstige Godsvrucht aanbrengt.
2. Wij moeten dood wezen voor de rijkdom van deze wereld, ten einde ons met des te meer ijver en ernst toe te wijden aan de zaken van de Godsdienst. Wij moeten tucht of onderricht ontvangen als het voornaamste, en er onverschillig voor zijn of wij al of niet zilver ontvangen, ja wij moeten dit niet ontvangen als ons deel en loon, zoals de rijke man, die in zijn leven zijn goed ontvangen heeft.
Verzen 1-11
Spreuken 8:1-11De wil van God, ons geopenbaard tot ons heil wordt ons hier voorgesteld als gemakkelijk te kennen en te verstaan, opdat niemand iets hebbe om zijn onwetendheid of dwaling te verontschuldigen, en als waardig om aangenomen te worden, opdat niemand iets hebbe om zijn veronachtzaming en ongeloof te verontschuldigen.
I. De dingen, die geopenbaard zijn, zijn gemakkelijk te weten, want zij zijn voor ons en voor onze kinderen, Deuteronomy 29:29, en wij behoeven niet op te klimmen naar de hemel, of neer te dalen in de afgronden om er de kennis van te verkrijgen, Deuteronomy 30:1, want zij zijn reeds enigermate bekend gemaakt door de werken van de schepping, Psalms 19:1, maar ten volle door het geweten van de mensen en de eeuwige redenen en regelen van goed en kwaad maar het duidelijkst door Mozes en de profeten, laat hen die horen.
De voorschriften van de wijsheid kunnen gemakkelijk gekend worden, want
1. Zij worden luide bekend gemaakt, Proverbs 8:1. Roept de wijsheid niet? Ja zij roept luide en houdt niet in, Isaiah 58:1. Zij doet haar stem horen als iemand wie het ernst is, die verlangt gehoord te worden. Jezus stond en riep, John 7:37. De vloek en de zegen werden met verheven stem door de Levieten gelezen, Deuteronomy 27:14. En des mensen hart spreekt soms luid tot hen, er zijn luide kreten van de consciëntie, zowel als fluisteringen.
2. Zij worden verkondigd van omhoog, Proverbs 8:2. Zij staat op de spits van de hoge plaatsen aan de weg. Het was van de top van de berg Sinai, dat de wet was gegeven, en Christus heeft haar verklaard in een rede, uitgesproken op de berg. Als wij de Goddelijke openbaring gering achten, dan keren wij ons af van dien, die van de hemelen is, Hebrews 12:25. De overspelige vrouw sprak in het verborgen, de orakelen van de heidenen mompelden, maar de wijsheid spreekt openlijk, de waarheid zoekt geen hoeken, maar beroept zich gaarne op het licht.
3. Zij worden verkondigd in het voorste van het gewoel, in de plaatsen waar het volk bijeenkomt, in hoe groter getal, hoe beter. Jezus sprak in de synagoge en in de tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkwamen, John 18:20. iedere mens, die op de weg voorbijgaat, van welke rang of positie hij ook zij, kan weten wat goed is en wat de Heere van hem eist, en zo hij het niet weet is het zijn eigen schuld. Geen spraak en geen taal is er, waar de stem van de wijsheid niet wordt gehoord, haar ontdekkingen en haar raadgevingen worden aan ieder zonder onderscheid, gegeven. Wie oren heeft om te horen, die hore.
4. Zij worden verkondigd waar zij het meest nodig zijn. Zij zijn bestemd om ons ten gids te zijn op de weg, en daarom worden zij verkondigd ter plaatse waar paden zijn, waar vele wegen zich kruisen, opdat aan de reizigers, indien zij het slechts willen vragen, getoond worde wat de rechte weg is, juist op het ogenblik wanneer zij verlegen staan, omdat zij het niet weten. Uw oren zullen horen het woord desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg, Isaiah 30:21. De zot weet niet naar de stad te gaan, Ecclesiastes 10:15, en daarom staat de wijsheid gereed om hem de weg te wijzen, staat aan de poort, voor aan de stad, gereed om hem te zeggen waar het huis is van de ziener, 1 Samuel 9:18. Ja meer, zij volgt de mensen naar hun eigen huizen, en bij het binnenkomen door de deur roept zij: Vrede zij deze huize, en indien aldaar een zoon des vredes is, dan zal de vrede er voorzeker op rusten. Gods dienstknechten zijn aangesteld om voor het volk te getuigen, beide in het openbaar en van huis tot huis. Hun eigen geweten volgt hen met vermaningen, waar zij ook heengaan, en zij kunnen niet buiten het bereik van het gehoor ervan komen, zolang zij hun hoofd en hun hart met zich omdragen, die hun tot wet zijn.
5. Zij zijn gericht tot de kinderen van de mensen. Wij geven acht op de rede, waarin wij onszelf horen noemen, hoewel wij er anders geen acht op zouden slaan, daarom spreekt de wijsheid tot ons, "Tot u, o mannen, roep ik, Proverbs 8:4, niet tot engelen, zij hebben dit onderricht niet nodig, niet tot duivelen, zij zijn onherstelbaar verloren, niet tot redeloze dieren, zij zijn er onvatbaar voor, maar tot u, o mannen die geleerder zijt dan de dieren van de aarde, en wijzer zijt gemaakt dan het gevogelte des hemels. Aan u is deze wet gegeven, tot u is dit woord van uitnodiging en vermaning gezonden. Mijn stem is tot de mensenkinderen, die het nodig hebben onderricht te ontvangen, en aan wie naar men zou denken het zeer welkom zal zijn. Het is niet alleen tot u, o Joden, dat de wijsheid roept, of tot u, o voorname, aanzienlijke mannen, of tot u, o geleerden, maar tot u, o mannen, O mensenkinderen, zelfs tot de geringsten.
6. Zij zijn bestemd om hen verstandig te maken, Proverbs 8:5, zij zijn berekend, niet alleen voor mensen, die vatbaar zijn voor wijsheid, maar voor zondige mensen, gevallen mensen, dwaze mensen, die haar nodig hebben, en zonder haar rampzalig zouden zijn, gij onverstandigen, verstaat kloekzinnigheid. Al zijt gij ook nog zo onverstandig, toch zal de wijsheid u tot haar leerlingen aannemen, en dat niet alleen, maar als gij door haar geregeerd wilt worden, zal zij het ondernemen om u een verstandig hart te geven, u met het hart te doen verstaan. Als zondaren hun zonden verlaten en in waarheid Godsdienstig worden, dan verstaan de onverstandigen wijsheid.
II. De geopenbaarde dingen zijn waardig om gekend te worden, alle aanneming wel waardig. Wij hebben het nodig te horen, want:
1. Zij zijn van onschatbare waardij, het zijn vorstelijke dingen, Proverbs 8:6. Hoewel zij onder het bereik zijn van het kleinste verstand, is er toch datgene in, dat ook het grootste verstand zal onderhouden. Het zijn Goddelijke en hemelse dingen, zij zijn zo voortreffelijk, dat daarbij vergeleken, alle andere geleerdheid slechts kinderspel is. Dingen, die betrekking hebben op een eeuwige God, een onsterflijke ziel en een eeuwigdurende staat moeten wel voortreffelijke dingen zijn.
2. Zij zijn van onbetwistbare billijkheid, en dragen het bewijs van hun kostelijkheid in zich, het zijn rechte dingen) Proverbs 8:6, zij zijn allen in gerechtigheid, Proverbs 8:8, en er is niets verdraaids noch verkeerds in. Al de voorschriften en aanwijzingen van de geopenbaarde Godsdienst zijn in overeenstemming met, en tot de volmaaktheid leidende van het licht en de wet van de natuur, en er is niets in, dat ons enigerlei bezwaarnis oplegt, ons onder onwettig bedwang legt, dat van de waardigheid en vrijheid van de menselijke natuur niet betaamt, niets, waarover wij reden hebben te klagen, al Gods geboden zijn recht.
3. Zij zijn van onbetwistbare waarheid, de leerstellingen van de wijsheid, waarop haar wetten gegrond zijn, zijn van zodanige aard, dat wij er onze onsterflijke ziel op kunnen wagen. Mijn mond zal waarheid spreken, Proverbs 8:7, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid, want het is een getuigenis aan de wereld. Ieder woord van God is waar, er is geen vroom bedrog in, ook worden wij niet bedrogen of misleid in hetgeen ons tot ons welzijn gezegd wordt. Christus is een getrouwe getuige, is de waarheid zelf, goddeloosheid, liegen is Zijn lippen een gruwel. Liegen is goddeloosheid, en wij moeten er ons niet slechts van onthouden maar het moet ons een gruwel zijn en zo ver van hetgeen wij zeggen, als van hetgeen God zegt tot ons. Zijn woord aan ons is ja en amen, zo laat het onze dan nooit ja en neen zijn.
4. Zij zijn verwonderlijk welkom en aangenaam aan hen, die ze recht vatten, die zichzelf recht verstaan, wier oordeel niet verblind is door de wereld en het vlees, die niet onder de macht zijn van het vooroordeel, maar van God geleerd zijn, en wier verstand door Hem geopend is, die onpartijdig wetenschap zoeken, en haar gevonden hebben door het onderzoek dat zij hebben ingesteld. Voor hen zijn zij alle:
a. Duidelijk en niet moeilijk te verstaan. Indien het boek verzegeld is, dan is het dit voor hen, die willens onwetend zijn. Indien ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in redenen die verloren gaan, maar voor hen, die wijken van het kwade, dat verstand is, die het goede verstand hebben, dat zij bezitten, die de geboden doen, zijn zij alle duidelijk, en is er niets moeilijks in. De weg van de Godsdienst is een grote weg, en zij, die erop wandelen zullen, al zijn zij ook dwazen, niet dwalen, Isaiah 35:8. Diegenen dus doen een groot onrecht aan het gewone volk, die hun het gebruik van de Schriften ontzeggen, onder voorwendsel, dat zij ze niet kunnen verstaan, terwijl zij voor eenvoudige mensen geheel duidelijk zijn.
b. Zij zijn alle recht, er is niets hards in om er zich aan te onderwerpen. Zij, die onderscheiden kunnen tussen dingen, die van elkaar verschillen, die goed en kwaad kennen, erkennen geredelijk de rechtheid van al de voorschriften van de wijsheid, en daarom zullen zij zich zonder murmurering of tegenspreken er door laten regeren.
III. Uit dit alles leidt hij af dat de rechte kennis van die dingen ze voor hen, die ze ter harte nemen en er naar leven, dierbaarder maakt dan al de schatten van de wereld, Proverbs 8:10, Proverbs 8:11. Neemt mijn tucht aan en niet zilver. De tucht het onderwijs, moet niet slechts gehoord, maar aangenomen worden. Wij moeten haar welkom heten, er de indrukken van ontvangen, en ons aan het gebod ervan onderwerpen, en dat wel veeleer dan goud, dan uitgelezen, uitgegraven goud, dat is:
1. Wij moeten aan de Godsdienst de voorkeur geven boven rijkdom, en het er voor houden dat, zo wij de kennis en de vreze Gods in ons hart hebben, wij in werkelijkheid gelukkiger zijn, en beter verzorgd zijn voor iedere toestand van het menselijk leven, dan wanneer wij nog zoveel zilver en goud hadden. Wijsheid is in zichzelve beter en daarom moet zij ook in onze schatting beter zijn dan robijnen. Zij zal ons een beter deel zijn, toon haar en zij zal een schoner sieraad zijn dan juwelen en edelgesteenten van de grootste waardij. Wat wij ons ook van de schatten van deze wereld kunnen wensen, indien wij het hadden, zou het niet waard zijn om vergeleken te worden met de voordelen, die ernstige Godsvrucht aanbrengt.
2. Wij moeten dood wezen voor de rijkdom van deze wereld, ten einde ons met des te meer ijver en ernst toe te wijden aan de zaken van de Godsdienst. Wij moeten tucht of onderricht ontvangen als het voornaamste, en er onverschillig voor zijn of wij al of niet zilver ontvangen, ja wij moeten dit niet ontvangen als ons deel en loon, zoals de rijke man, die in zijn leven zijn goed ontvangen heeft.
Verzen 12-21
Spreuken 8:12-21De wijsheid hier is Christus, in wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn, het is Christus in het woord, en Christus in het hart, niet alleen Christus aan ons geopenbaard, maar Christus in ons geopenbaard. Het is het Woord van God, de gehele omvang van de Goddelijke openbaring, het is God, het Woord, in wie alle Goddelijke openbaring zich concentreert, het is de ziel, gevormd door het woord, het is Christus, gevormd in de ziel, het is Godsdienst in zijn reinheid en kracht. Heerlijke dingen worden hier van deze uitnemende persoon, van deze uitnemende zaak gesproken.
I. De Goddelijke wijsheid geeft aan de mensen een goed hoofd, Proverbs 8:12. Ik, wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, niet bij vleselijke staatkunde (de wijsheid, die van boven is, is daaraan tegenovergesteld, 2 Corinthiers 1:12), maar bij ware voorzichtigheid, welke dient voor de goede regeling van de wandel en van de omgang met elkaar, die wijsheid van de voorzichtigen, die ons onze weg doet verstaan, en in alle omstandigheden nuttig is om te bestieren, de voorzichtigheid van de slang, niet alleen om voor kwaad te behoeden, maar om ons te leiden en te besturen in goeddoen. De wijsheid woont bij de voorzichtigheid, want voorzichtigheid is het voortbrengsel van de Godsdienst, en hier wordt met de hulp van de Schrift meer kennis gevonden, beide voor het rechte verslaan van de leidingen van Gods voorzienigheid en voor het verijdelen van Satans raadslagen en het goeddoen in ons geslacht, dan ooit ontdekt werd door de geleerdheid van de filosofen of het beleid van de staatslieden. Wij kunnen het toepassen op Christus zelf, Hij woont, bij de kloekzinnigheid, want geheel Zijn onderneming is de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, waarin Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid.
II. Zij geeft de mensen een goed hart Proverbs 8:13. De ware Godsdienst, bestaande in de vreze des Heeren, welke de wijsheid is, die tevoren werd aanbevolen, leert de mensen:
1. Alle zonde te haten, als mishagende aan God, en verderfelijk zijnde voor de ziel, de vreze des Heeren is te haten het kwade, de kwade weg, de zonde te haten als zonde, en daarom alle leugenpaden te haten. Waar ontzag is voor God, daar is vrees voor de zonde, als een kwaad, als enig en alleen kwaad.
2. Inzonderheid hoogmoed en hartstocht te haten, deze twee algemeen heersende en gevaarlijke zonden. Waanwijsheid, een hoge dunk van onszelf, de hovaardigheid en de hoogmoed zijn zonden, die Christus haat, evenals allen, die de Geest van Christus hebben, iedereen haat ze in anderen, maar wij moeten ze haten in onszelf. De mond van de verkeerdheden, gemelijkheid tegenover anderen, haat God, omdat hij zulk een vijand is van de vrede van de mensheid, en daarom moeten wij hem ook haten. Tot eer van de Godsdienst zij gezegd dat hij, hoe onrechtvaardiglijk hij ook wordt beschuldigd, zo ver is van de mensen verwaand en zuur te maken, dat niets meer tegenovergesteld er aan is dan hoogmoed en hartstocht, noch dat hij ons meer leert te verfoeien.
III. Zij heeft een grote invloed op openbare zaken en het goed bestuur over alle gemeenschappen, Proverbs 8:14. Christus, als God, heeft sterkte en verstand. In Zijn wijsheid en macht als Verlosser is Hij de wijsheid Gods en de kracht Gods. Voor allen, die de Zijnen zijn, is Hij van God beide kracht en wijsheid gemaakt, in Hem zijn zij voor ons opgelegd, opdat wij onze plicht beide mogen kennen en doen. Hij is de Wonderlijke, de Raad, en geeft die genade, die alleen wezenlijke wijsheid is. Hij is het verstand zelf, en heeft sterkte voor allen, die zich in Hem versterken. De ware Godsdienst geeft de mensen in alle moeilijke omstandigheden de beste raad, en helpt om hun weg klaar en effen te maken, overal waar hij is, is hij verstand, hij heeft sterkte, hij zal alles voor ons wezen wat wij nodig hebben, beide tot dienen en tot lijden. Waar het Woord van God rijkelijk woont, maakt het de mens volmaakt, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
Van alle mensen hebben koningen vorsten en rechters het meest behoefte aan wijsheid en sterkte, aan raad en kloekmoedigheid, ten einde de plichten, die hun opgelegd zijn, naar behoren te kunnen volbrengen, en een zegen te kunnen wezen voor het volk, over hetwelk zij gesteld zijn. Daarom zegt de wijsheid: door mij regeren de koningen, Proverbs 8:15, Proverbs 8:16. Dat is:
1. De burgerlijke regering is een Goddelijke instelling, en zij, aan wie het bestuur er over is toevertrouwd, hebben hun opdracht van Christus, het is een tak van Zijn koningsambt, dat door Hem koningen regeren, aan Hem, aan wie al het oordeel is overgegeven, is hun macht ontleend. Zij regeren door Hem, en daarom behoren zij te regeren voor Hem.
2. Welke gaven en bevoegdheden voor de regering koningen of vorsten ook hebben, zij zijn ze verschuldigd aan de genade van Christus voor hen, Hij geeft hun de geest van de regering, en zij hebben niets, geen bekwaamheid, geen beginselen van recht en gerechtigheid, dan waarmee Hij hen begiftigd heeft. "Een Goddelijke uitspraak is op de lippen des konings" Proverbs 16:10, en zij zijn voor hun onderdanen wat Hij hen voor hen doet zijn.
3. De Godsdienst is in grote mate de kracht en steun van de burgerlijke regering, hij leert aan de onderdanen hun plicht, en zo regeren door hem de koningen zoveel gemakkelijker over hen, hij leert aan de koningen hun plicht, en zo regeren koningen door hem zoals zij behoren te regeren, zij stellen gerechtigheid terwijl zij regeren in de vreze Gods. Diegenen regeren goed, die door de Godsdienst geregeerd worden.
IV. Zij zal allen gelukkig maken, waarlijk gelukkig maken, die haar ontvangen en aannemen.
1. Zij zullen gelukkig wezen in de liefde van Christus, want Hij is het, die zegt: Ik heb lief die mij liefhebben, Proverbs 8:17. Zij, die de Heere Jezus Christus in oprechtheid liefhebben zullen door Hem met een bijzondere onderscheidende liefde bemind worden, Hij zal hen liefhebben en zich aan hen openbaren.
2. Zij zullen gelukkig zijn in de goede uitslag van hun zoeken naar Hem. Die mij vroeg zoeken, bekendheid met mij zoeken, deel in mij zoeken te hebben, zoeken het vroeg, zoeken het ijverig, zoeken het voor alle andere dingen, zij die mij intijds, in de dagen hunner jeugd, beginnen te zoeken, zullen vinden wat zij zoeken. Christus zal de hunne wezen, en zij zullen de Zijnen zijn, Hij heeft nooit gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.
3. Zij zullen gelukkig zijn in de rijkdom van de wereld, of in hetgeen oneindig beter is.
A. Zij zullen zoveel rijkdom en eer hebben als de oneindige wijsheid goed voor hen acht Proverbs 8:18, zij zijn bij Christus, Hij heeft ze te geven, en of Hij het geschikt acht ze ons te geven moet aan Hem overgelaten worden. Soms draagt de Godsdienst er toe bij om mensen rijk en groot te maken in deze wereld, verkrijgt hun eer en achting, en vermeerdert aldus hun bezittingen, en de rijkdom, die de wijsheid geeft aan haar gunstgenoten, heeft deze twee voordelen:
a. Het is rijkdom en gerechtigheid, rijkdom, eerlijk verkregen, niet door bedrog en verdrukking, maar door eerlijke wegen en middelen, en rijkdom op liefdadige wijze gebruikt en besteed in aalmoezen, die gerechtigheid worden genoemd. Zij, die hun rijkdom hebben door Gods zegen op hun arbeid en vlijt, en die een hart hebben om er goed mee te doen hebben rijkdom en gerechtigheid.
b. Dat het daarom duurzaam goed is, rijkdom, verkregen door ijdelheid, zal spoedig verminderen, maar die op goede, eerlijke wijze verkregen is, zal duurzaam zijn en zal aan de kindskinderen worden nagelaten. En wat goed besteed wordt in werken van Godsvrucht en liefdadigheid is uitgezet op de beste interest, en zal als zodanig duurzaam zijn, want de vrienden, uit de onrechtvaardige Mammon verkregen, zullen wanneer ons ontbreken zal, ons ontvangen in de eeuwige tabernakelen, Luke 16:9. Het zal na vele dagen gevonden worden, gevonden worden voor de eeuwigheid.
B. Indien zij geen rijkdom en eer hebben in deze wereld, zullen zij hebben wat oneindig beter is, Proverbs 8:19. "Mijn vrucht is beter dun goud, en zal iets beters teweegbrengen, zal in kleiner omvang van meer waardij zijn, en mijn inkomen dan uitgelezen zilver, zal voor een betere handel kunnen dienen." Wij kunnen ons er van verzekerd houden, dat de voortbrengselen van de wijsheid niet alleen ten laatste maar dat intussen haar inkomen, niet alleen haar vrucht, maar haar inkomsten van meer waardij zijn dan de beste inkomsten, hetzij van dadelijke bezittingen, of van het toevallen van erfgoed in deze wereld.
4. Zij zullen thans gelukkig zijn in de genade van God, die zal op de goede weg hun gids wezen, Proverbs 8:20. Dit is die vrucht van de wijsheid, die beter is dan goud, dan fijn goud, zij doet wandelen op de weg van de gerechtigheid, toont ons die weg, en gaat er ons op voor, de weg waarop God wil, dat wij zullen wandelen, en die ons gewis aan het begeerde doel zal brengen. Zij leidt ons in het midden van de paden des rechts, en behoedt ons voor afwijken ter van een of ter anderer zijde. "In medio virtus De deugd ligt in het midden." Door Zijn Geest leidt Christus de gelovigen in alle waarheid, en zo leidt Hij hen op de weg van de gerechtigheid, en wandelen zij door de Geest.
5. Zij zullen gelukkig zijn in de heerlijkheid van God hiernamaals, Proverbs 8:21. De wijsheid leidt in de paden van de gerechtigheid, niet alleen om haar vrienden op de weg des plichts en van de gehoorzaamheid te houden maar ook om hen te doen beërven dat bestendig is, en hun schatkameren te vervullen, dat niet geschieden kan door de dingen van deze wereld, noch door iets, wat het ook zij, minder dan God en de hemel. Het geluk van hen, die God liefhebben en zich wijden aan Zijn dienst, is degelijk en geeft voldoening.
a. Het is degelijk, het is een geluk, dat in en op zichzelf bestaat, geen steunselen van buiten nodig heeft, geestelijke en eeuwige dingen zijn de enig wezenlijke en substantiële dingen. Blijdschap in God is wezenlijke blijdschap, zij is solide en wel gegrond op de beloften, Christus is er de borg van. Zij beërven goed, degelijk goed, hun erfdeel hiernamaals bestaat uit wezenlijk en degelijk goed, het is een geheel zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid, een blijvend goed in de hemelen, Hebrews 10:34. Al het geluk, dat zij hebben als erfgenamen, is gegrond op hun kindschap.
b. Het geeft voldoening, het zal niet slechts hun handen vullen, maar hun schatkameren, hen niet slechts onderhouden, maar hen rijk maken. De dingen van deze wereld kunnen de buik van de mensen vervullen, Psalms 17:14, maar niet hun schatkameren, want zij kunnen zich daarvan niet eens verzekeren goederen te zullen opleggen voor vele jaren, zij kunnen er reeds heden nacht van beroofd worden, maar al zijn de schatkameren van de ziel ook nog zo ruim, er is in God genoeg, genoeg in Christus, genoeg in de hemel, om ze te vervullen. In de beloften van de wijsheid zijn voor de gelovigen goederen opgelegd, niet voor dagen en jaren, maar voor de eeuwigheid, daarom is haar vrucht beter dan goud.
Verzen 12-21
Spreuken 8:12-21De wijsheid hier is Christus, in wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn, het is Christus in het woord, en Christus in het hart, niet alleen Christus aan ons geopenbaard, maar Christus in ons geopenbaard. Het is het Woord van God, de gehele omvang van de Goddelijke openbaring, het is God, het Woord, in wie alle Goddelijke openbaring zich concentreert, het is de ziel, gevormd door het woord, het is Christus, gevormd in de ziel, het is Godsdienst in zijn reinheid en kracht. Heerlijke dingen worden hier van deze uitnemende persoon, van deze uitnemende zaak gesproken.
I. De Goddelijke wijsheid geeft aan de mensen een goed hoofd, Proverbs 8:12. Ik, wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, niet bij vleselijke staatkunde (de wijsheid, die van boven is, is daaraan tegenovergesteld, 2 Corinthiers 1:12), maar bij ware voorzichtigheid, welke dient voor de goede regeling van de wandel en van de omgang met elkaar, die wijsheid van de voorzichtigen, die ons onze weg doet verstaan, en in alle omstandigheden nuttig is om te bestieren, de voorzichtigheid van de slang, niet alleen om voor kwaad te behoeden, maar om ons te leiden en te besturen in goeddoen. De wijsheid woont bij de voorzichtigheid, want voorzichtigheid is het voortbrengsel van de Godsdienst, en hier wordt met de hulp van de Schrift meer kennis gevonden, beide voor het rechte verslaan van de leidingen van Gods voorzienigheid en voor het verijdelen van Satans raadslagen en het goeddoen in ons geslacht, dan ooit ontdekt werd door de geleerdheid van de filosofen of het beleid van de staatslieden. Wij kunnen het toepassen op Christus zelf, Hij woont, bij de kloekzinnigheid, want geheel Zijn onderneming is de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, waarin Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid.
II. Zij geeft de mensen een goed hart Proverbs 8:13. De ware Godsdienst, bestaande in de vreze des Heeren, welke de wijsheid is, die tevoren werd aanbevolen, leert de mensen:
1. Alle zonde te haten, als mishagende aan God, en verderfelijk zijnde voor de ziel, de vreze des Heeren is te haten het kwade, de kwade weg, de zonde te haten als zonde, en daarom alle leugenpaden te haten. Waar ontzag is voor God, daar is vrees voor de zonde, als een kwaad, als enig en alleen kwaad.
2. Inzonderheid hoogmoed en hartstocht te haten, deze twee algemeen heersende en gevaarlijke zonden. Waanwijsheid, een hoge dunk van onszelf, de hovaardigheid en de hoogmoed zijn zonden, die Christus haat, evenals allen, die de Geest van Christus hebben, iedereen haat ze in anderen, maar wij moeten ze haten in onszelf. De mond van de verkeerdheden, gemelijkheid tegenover anderen, haat God, omdat hij zulk een vijand is van de vrede van de mensheid, en daarom moeten wij hem ook haten. Tot eer van de Godsdienst zij gezegd dat hij, hoe onrechtvaardiglijk hij ook wordt beschuldigd, zo ver is van de mensen verwaand en zuur te maken, dat niets meer tegenovergesteld er aan is dan hoogmoed en hartstocht, noch dat hij ons meer leert te verfoeien.
III. Zij heeft een grote invloed op openbare zaken en het goed bestuur over alle gemeenschappen, Proverbs 8:14. Christus, als God, heeft sterkte en verstand. In Zijn wijsheid en macht als Verlosser is Hij de wijsheid Gods en de kracht Gods. Voor allen, die de Zijnen zijn, is Hij van God beide kracht en wijsheid gemaakt, in Hem zijn zij voor ons opgelegd, opdat wij onze plicht beide mogen kennen en doen. Hij is de Wonderlijke, de Raad, en geeft die genade, die alleen wezenlijke wijsheid is. Hij is het verstand zelf, en heeft sterkte voor allen, die zich in Hem versterken. De ware Godsdienst geeft de mensen in alle moeilijke omstandigheden de beste raad, en helpt om hun weg klaar en effen te maken, overal waar hij is, is hij verstand, hij heeft sterkte, hij zal alles voor ons wezen wat wij nodig hebben, beide tot dienen en tot lijden. Waar het Woord van God rijkelijk woont, maakt het de mens volmaakt, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
Van alle mensen hebben koningen vorsten en rechters het meest behoefte aan wijsheid en sterkte, aan raad en kloekmoedigheid, ten einde de plichten, die hun opgelegd zijn, naar behoren te kunnen volbrengen, en een zegen te kunnen wezen voor het volk, over hetwelk zij gesteld zijn. Daarom zegt de wijsheid: door mij regeren de koningen, Proverbs 8:15, Proverbs 8:16. Dat is:
1. De burgerlijke regering is een Goddelijke instelling, en zij, aan wie het bestuur er over is toevertrouwd, hebben hun opdracht van Christus, het is een tak van Zijn koningsambt, dat door Hem koningen regeren, aan Hem, aan wie al het oordeel is overgegeven, is hun macht ontleend. Zij regeren door Hem, en daarom behoren zij te regeren voor Hem.
2. Welke gaven en bevoegdheden voor de regering koningen of vorsten ook hebben, zij zijn ze verschuldigd aan de genade van Christus voor hen, Hij geeft hun de geest van de regering, en zij hebben niets, geen bekwaamheid, geen beginselen van recht en gerechtigheid, dan waarmee Hij hen begiftigd heeft. "Een Goddelijke uitspraak is op de lippen des konings" Proverbs 16:10, en zij zijn voor hun onderdanen wat Hij hen voor hen doet zijn.
3. De Godsdienst is in grote mate de kracht en steun van de burgerlijke regering, hij leert aan de onderdanen hun plicht, en zo regeren door hem de koningen zoveel gemakkelijker over hen, hij leert aan de koningen hun plicht, en zo regeren koningen door hem zoals zij behoren te regeren, zij stellen gerechtigheid terwijl zij regeren in de vreze Gods. Diegenen regeren goed, die door de Godsdienst geregeerd worden.
IV. Zij zal allen gelukkig maken, waarlijk gelukkig maken, die haar ontvangen en aannemen.
1. Zij zullen gelukkig wezen in de liefde van Christus, want Hij is het, die zegt: Ik heb lief die mij liefhebben, Proverbs 8:17. Zij, die de Heere Jezus Christus in oprechtheid liefhebben zullen door Hem met een bijzondere onderscheidende liefde bemind worden, Hij zal hen liefhebben en zich aan hen openbaren.
2. Zij zullen gelukkig zijn in de goede uitslag van hun zoeken naar Hem. Die mij vroeg zoeken, bekendheid met mij zoeken, deel in mij zoeken te hebben, zoeken het vroeg, zoeken het ijverig, zoeken het voor alle andere dingen, zij die mij intijds, in de dagen hunner jeugd, beginnen te zoeken, zullen vinden wat zij zoeken. Christus zal de hunne wezen, en zij zullen de Zijnen zijn, Hij heeft nooit gezegd: Zoekt Mij tevergeefs.
3. Zij zullen gelukkig zijn in de rijkdom van de wereld, of in hetgeen oneindig beter is.
A. Zij zullen zoveel rijkdom en eer hebben als de oneindige wijsheid goed voor hen acht Proverbs 8:18, zij zijn bij Christus, Hij heeft ze te geven, en of Hij het geschikt acht ze ons te geven moet aan Hem overgelaten worden. Soms draagt de Godsdienst er toe bij om mensen rijk en groot te maken in deze wereld, verkrijgt hun eer en achting, en vermeerdert aldus hun bezittingen, en de rijkdom, die de wijsheid geeft aan haar gunstgenoten, heeft deze twee voordelen:
a. Het is rijkdom en gerechtigheid, rijkdom, eerlijk verkregen, niet door bedrog en verdrukking, maar door eerlijke wegen en middelen, en rijkdom op liefdadige wijze gebruikt en besteed in aalmoezen, die gerechtigheid worden genoemd. Zij, die hun rijkdom hebben door Gods zegen op hun arbeid en vlijt, en die een hart hebben om er goed mee te doen hebben rijkdom en gerechtigheid.
b. Dat het daarom duurzaam goed is, rijkdom, verkregen door ijdelheid, zal spoedig verminderen, maar die op goede, eerlijke wijze verkregen is, zal duurzaam zijn en zal aan de kindskinderen worden nagelaten. En wat goed besteed wordt in werken van Godsvrucht en liefdadigheid is uitgezet op de beste interest, en zal als zodanig duurzaam zijn, want de vrienden, uit de onrechtvaardige Mammon verkregen, zullen wanneer ons ontbreken zal, ons ontvangen in de eeuwige tabernakelen, Luke 16:9. Het zal na vele dagen gevonden worden, gevonden worden voor de eeuwigheid.
B. Indien zij geen rijkdom en eer hebben in deze wereld, zullen zij hebben wat oneindig beter is, Proverbs 8:19. "Mijn vrucht is beter dun goud, en zal iets beters teweegbrengen, zal in kleiner omvang van meer waardij zijn, en mijn inkomen dan uitgelezen zilver, zal voor een betere handel kunnen dienen." Wij kunnen ons er van verzekerd houden, dat de voortbrengselen van de wijsheid niet alleen ten laatste maar dat intussen haar inkomen, niet alleen haar vrucht, maar haar inkomsten van meer waardij zijn dan de beste inkomsten, hetzij van dadelijke bezittingen, of van het toevallen van erfgoed in deze wereld.
4. Zij zullen thans gelukkig zijn in de genade van God, die zal op de goede weg hun gids wezen, Proverbs 8:20. Dit is die vrucht van de wijsheid, die beter is dan goud, dan fijn goud, zij doet wandelen op de weg van de gerechtigheid, toont ons die weg, en gaat er ons op voor, de weg waarop God wil, dat wij zullen wandelen, en die ons gewis aan het begeerde doel zal brengen. Zij leidt ons in het midden van de paden des rechts, en behoedt ons voor afwijken ter van een of ter anderer zijde. "In medio virtus De deugd ligt in het midden." Door Zijn Geest leidt Christus de gelovigen in alle waarheid, en zo leidt Hij hen op de weg van de gerechtigheid, en wandelen zij door de Geest.
5. Zij zullen gelukkig zijn in de heerlijkheid van God hiernamaals, Proverbs 8:21. De wijsheid leidt in de paden van de gerechtigheid, niet alleen om haar vrienden op de weg des plichts en van de gehoorzaamheid te houden maar ook om hen te doen beërven dat bestendig is, en hun schatkameren te vervullen, dat niet geschieden kan door de dingen van deze wereld, noch door iets, wat het ook zij, minder dan God en de hemel. Het geluk van hen, die God liefhebben en zich wijden aan Zijn dienst, is degelijk en geeft voldoening.
a. Het is degelijk, het is een geluk, dat in en op zichzelf bestaat, geen steunselen van buiten nodig heeft, geestelijke en eeuwige dingen zijn de enig wezenlijke en substantiële dingen. Blijdschap in God is wezenlijke blijdschap, zij is solide en wel gegrond op de beloften, Christus is er de borg van. Zij beërven goed, degelijk goed, hun erfdeel hiernamaals bestaat uit wezenlijk en degelijk goed, het is een geheel zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid, een blijvend goed in de hemelen, Hebrews 10:34. Al het geluk, dat zij hebben als erfgenamen, is gegrond op hun kindschap.
b. Het geeft voldoening, het zal niet slechts hun handen vullen, maar hun schatkameren, hen niet slechts onderhouden, maar hen rijk maken. De dingen van deze wereld kunnen de buik van de mensen vervullen, Psalms 17:14, maar niet hun schatkameren, want zij kunnen zich daarvan niet eens verzekeren goederen te zullen opleggen voor vele jaren, zij kunnen er reeds heden nacht van beroofd worden, maar al zijn de schatkameren van de ziel ook nog zo ruim, er is in God genoeg, genoeg in Christus, genoeg in de hemel, om ze te vervullen. In de beloften van de wijsheid zijn voor de gelovigen goederen opgelegd, niet voor dagen en jaren, maar voor de eeuwigheid, daarom is haar vrucht beter dan goud.
Verzen 22-31
Spreuken 8:22-31Dat het een verstandelijk en Goddelijk persoon is, die hier spreekt, schijnt zeer duidelijk, en niet bedoeld is van een blote essentiële eigenschap van de Goddelijke natuur, want de wijsheid hier heeft persoonlijke eigenschappen en handelingen, en die verstandelijke, Goddelijke persoon kan geen ander zijn dan de Zoon van God zelf, aan wie de voornaamste dingen, die hier van de wijsheid gezegd worden, in andere plaatsen van de Schrift toegekend worden, en wij moeten de Schrift verklaren door haarzelve. Indien Salomo zelf slechts de lof van de wijsheid bedoelde, daar zij een eigenschap Gods is, door welke Hij de wereld heeft gemaakt, en haar regeert, om zo aan de mensen de studie van de wijsheid aan te bevelen, dan heeft toch de Geest van God, die hem ingaf wat hij schreef, hem, evenals dikwijls ook David, de uitdrukkingen doen gebruiken, die voor niemand anders gepast zijn dan voor de Zoon van God, en ons leiden in de kennis van grote dingen betreffende Hem. Alle Goddelijke openbaring is de openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft, en hier wordt ons gezegd wie en wat Hij is, als God, in de eeuwige raad bestemd om de Middelaar te zijn tussen God en de mens. De beste verklaring van deze verzen hebben wij in de eerste vier verzen van het Evangelie van Johannes. In den beginne was het Woord en verv.
Merk hier op betreffende de Zoon van God:
1. Zijn persoonlijkheid en onderscheiden bestaan, een met de Vader, en van hetzelfde wezen, en toch een persoon op zichzelf, die de Heere bezat, Proverbs 8:22, die gezalfd is geweest Proverbs 8:23, geboren is, Proverbs 8:24. 25, Hij was bij Hem, Proverbs 8:30, want Hij was het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid, Hebrews 1:3.
2. Zijn eeuwigheid, Hij was gegenereerd van de Vader, want de Heere bezat Hem, als Zijn eigen Zoon, Zijn geliefde Zoon, had Hem in Zijn schoot, Hij was gegenereerd als de eengeborene des Vaders, en wel voordat de wereld was, waar hier zeer uitvoerig bij verwijld wordt. Het Woord was eeuwig, en was in wezen voordat de wereld bestond, voor het begin des tijds, en derhalve moet het van eeuwigheid zijn. De Heere bezat Hem in het begin Zijns wegs, in Zijn eeuwige raad, want die was voor Zijn werken: deze weg had in werkelijkheid geen begin, want Gods voornemens zijn eeuwig, gelijk Hij zelf is, maar God spreekt tot ons in onze taal. De wijsheid verklaart zich, Proverbs 8:23, ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest. De Zoon van God was, in de eeuwige raad Gods, bestemd en verhoogd om de wijsheid en de kracht te zijn des Vaders, licht en leven, en alles in alles, beide in de schepping en in de verlossing van de wereld.
Dat Hij geboren en tot Zijn ambt gezalfd was voor de schepping van de wereld, wordt hier in een grote verscheidenheid van uitdrukkingen uitgesproken, in ongeveer dezelfde bewoordingen, als waarin de eeuwigheid van God zelf is uitgedrukt, Psalms 90:2..
a. Eer de aarde was, en die was gemaakt in den beginne, voordat de mens gemaakt was, daarom was de tweede Adam in wezen voor de eerste, want de eerste Adam was gemaakt uit de aarde, de tweede was in wezen voor de aarde en daarom is Hij niet uit de aarde, John 3:31.
b. Voordat de zee was, Proverbs 8:24, toen de afgronden nog niet waren, waarin de wateren bijeen vergaderd werden, geen fonteinen, uit welke die wateren konden voortkomen, toen nog niets bestond van de diepte van de wateren, waarop de Geest Gods zweefde ter voortbrenging van de zichtbare schepping Genesis 1:2.
c. Voordat de bergen, de eeuwige bergen er waren, Proverbs 8:25. Om Job te overtuigen van zijn onbekwaamheid om over de Goddelijke raadsbesluiten te oordelen, vraagt Elifaz hem, Zijt gij voor de heuvelen voortgebracht? Job 15:7. Neen, dat zijt gij niet, maar het eeuwige Woord is voor de heuvelen geboren.
d. Voor de bewoonbare delen van de wereld, die de mensen bebouwen en waarvan zij de vruchten oogsten, Proverbs 8:26, de velden in de dalen en vlakten, voor welke de bergen als een muur zijn, die de aanvang zijn van de stofjes van de wereld, het eerste gedeelte van het stof, zoals sommigen het lezen, de atomen, waaruit de onderscheidene delen van de wereld zijn samengesteld, het eerste of voornaamste deel van het stof zo kan het ook gelezen worden, en opgevat van de mens die uit het stof van de aarde gemaakt was, en stof is, maar het voornaamste deel van het stof is stof dat levend is gemaakt, verfijnd stof. Het eeuwige Woord bestond voordat de mens gemaakt was, want in Hem was het leven van de mensen.
3. Zijn werking in de schepping van de wereld.
a. Hij was niet slechts in wezen voordat de wereld was, maar Hij was, toen de wereld gemaakt werd, er bij tegenwoordig, niet als de toeschouwer, maar als de bouwmeester. God deed Job verlegen staan en verootmoedigd door hem te vragen "Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde, wie heeft haar maten gezet?" Job 38:4 en verv. Waart gij dat eeuwige Woord, die eeuwige wijsheid, die dat grote werk heeft bestuurd en tot stand gebracht? Neen, gij zijt van gisteren." Maar de Zoon van God, naar het gesprek schijnende te verwijzen, dat God met Job heeft gehad, verklaart hier van zichzelf, dat Hij werkzaam is geweest in hetgeen, waarvan Job niet eens kon zeggen getuige te zijn geweest, namelijk in de schepping van de wereld. "Door Hem heeft God de wereld gemaakt," Efeziers 3:9, Hebrews 1:2, Coloss. 1:16. Toen God op de eerste dag van de schepping, bij de aanvang des tijds, het licht heeft voortgebracht door een woord, is de eeuwige wijsheid dat almachtige woord geweest. Toen Hij de hemelen, de fontein van dat licht, bereidde, dat, wat het hier ook moge wezen, daar substantieel is was ik daar.
b. Niet minder bedrijvig werkzaam was Hij, toen Hij op de tweede dag het uitspansel heeft uitgespreid, een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, Proverbs 8:27, hem naar alle zijden met dat gewelf omgaf, of met dat gordijn. Het kan ook verwijzen naar de nauwkeurige orde en methode, waarmee God al de delen van het heelal heeft geformeerd, zoals de werkman zijn werk met lijn en passer aftekent. Het werk week in niets af van het plan dat in de eeuwige Geest er van gevormd was.
c. Hij werd ook gebruikt in het werk van de derde dag, toen de wateren boven het uitspansel bijeenvergaderd werden, toen Hij de opperwolken van boven vestigde, en die beneden het uitspansel door de fonteinen des afgronds vast te maken, die deze wateren uitzenden, Proverbs 8:28, en door de perken in stand te houden van de zee, die de vergaderbak is van deze wateren, Proverbs 8:29. Dit geeft de eer te kennen van de eeuwige wijsheid, want hierdoor heeft God zich bewezen een God te zijn, die grotelijks te vrezen is, Jeremiah 5:22, dat Hij de zee het zand tot een paal gesteld heeft, opdat het droge boven de wateren gezien zou blijven, en geschikt zou zijn om een woning te wezen voor de mens en zo heeft Hij de grondvesten van de aarde gesteld. Hoe bekwaam, hoe geschikt is de Zoon van God om de Zaligmaker van de wereld te zijn, die er de schepper van is geweest.
4. Het oneindig welbehagen, dat de Vader in Hem, en Hij in de Vader heeft gehad, Proverbs 8:30. Toen was ik een voedsterling bij Hem. Gelijk Hij door een eeuwige generatie voortgebracht was door de Vader, zo is Hij door de eeuwige raad een voedsterling bij Hem geweest, hetgeen te kennen geeft, niet alleen de oneindige liefde van de Vader voor de Zoon, die daarom de Zoon van Zijn liefde wordt genoemd, Coloss. 1:13, maar ook de wederzijdse goede verstandhouding, die er tussen hen bestond betreffende het werk van der mensen verlossing, dat de Zoon op zich ging nemen, en omtrent hetwelk de raad des vredes tussen hen was, Zacheria 6:13. Hij was "alumnus Patris des Vaders leerling," zoals ik mag zeggen, van eeuwigheid af opgeleid tot die dienst, die Hij in de volheid des tijds zou volbrengen, en die daarvoor onder het bijzonder opzicht en de bescherming van de Vader is gekomen, Hij is Mijn knecht, die Ik ondersteun, Isaiah 42:1. Hij deed wat Hij de Vader zag doen, John 5:19, wat Zijn Vader behaagde, Hij had Zijn eer en heerlijkheid op het oog, deed naar het gebod, dat Hij van Zijn Vader had ontvangen, en dat alles als een, die een voedsterling bij Hem is geweest. Hij was dagelijks Zijns Vaders vermakingen, (Mijn Uitverkorene, in wie Mijn ziel een welbehagen heeft, zegt God, Isaiah 42:1, en Hij was te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende. Dit kan verstaan worden, hetzij:
a. Van de oneindige verlustiging, die de personen van de gezegende Drieëenheid hebben in elkaar, en waarin veel van de gelukzaligheid van de Goddelijke natuur bestaat. Of,
b. Van het welbehagen, dat de Vader had in de werkingen van de Zoon, toen Hij de wereld heeft gemaakt. God zag alles wat de Zoon gemaakt had, en zie, het was zeer goed, het behaagde Hem, en daarom was de Zoon dagelijks, dag aan dag, gedurende de zes dagen van de schepping, dieswege Zijn verlustiging, Exodus 39:43. En de Zoon zelf verlustigde zich voor Zijn aangezicht in de schoonheid en harmonie van geheel de schepping, Psalms 104:31. Of,
c. Van de voldoening, die zij hadden in elkaar met betrekking tot het grote werk van des mensen verlossing. De Vader verlustigde zich in de Zoon, als Middelaar tussen Hem en de mens, had een welbehagen in hetgeen Hij voorstelde, Matthew 3:17, en beminde Hem, omdat Hij het ondernam, om Zijn leven te stellen voor de schapen, Hij stelde vertrouwen in Hem, dat Hij Zijn werk volbrengen, en er niet in falen zou. De Zoon heeft zich te allen tijde verlustigd voor Zijn aangezicht. Hij had lust om Zijn welbehagen te doen, Psalms 40:9, bleef getrouw en standvastig bij Zijn onderneming, als een, die er voldoening in vond, en toen het er op aankwam heeft Hij er even veel voldoening als ooit in te kennen gegeven, zeggende: Ik kom, om te doen wat in de rol des boeks van mij geschreven is.
5. De genadige zorgende belangstelling, die Hij had in het mensdom, Proverbs 8:31. De wijsheid verblijdde zich, niet zozeer in de rijke voortbrengselen van de aarde, of in de schatten die in haar schoot zijn verborgen, als wel in de bewoonbare gedeelten ervan, Zich verblijdende in de bewoonbare delen van Zijn aarde, Proverbs 8:31, want Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen. Niet slechts van de schepping van de mens wordt als met een bijzonder genoegen gesproken, Genesis 1:26, maar van de verlossing en zaligheid van de mens. De Zoon van God was voor de grondlegging van de wereld verordineerd voor dat grote werk, 1 Peter 1:20. Een overblijfsel van de kinderen van de mensen was Hem gegeven, om door Zijn genade tot Zijn heerlijkheid te worden gebracht, en deze waren het, in wie Hij zich verlustigde, met wie Zijn vermakingen waren, Zijn kerk was het bewoonbare deel Zijns aardrijks, bewoonbaar gemaakt voor Hem, opdat de Heere God onder hen zou wonen, die weerspannig zijn geweest, en hierin verblijdde Hij zich in het vooruitzicht van zaad te zullen zien. Hoewel Hij al de moeilijkheden voorzag, die Hij in Zijn werk zou ontmoeten, de dienst en het lijden, waar Hij door heen moest gaan, heeft Hij er toch, omdat het zou uitlopen en heerlijkheid Zijns Vaders, en de zaligheid van die kinderen van de mensen, die Hem gegeven waren, met de grootst mogelijke voldoening naar uitgezien, waarin voor ons al de aanmoediging ligt opgesloten, die wij kunnen verlangen om tot Hem te komen en op Hem te vertrouwen voor al de weldaden en voorrechten, die voor ons in Zijn glorierijke onderneming bedoeld zijn.
Verzen 22-31
Spreuken 8:22-31Dat het een verstandelijk en Goddelijk persoon is, die hier spreekt, schijnt zeer duidelijk, en niet bedoeld is van een blote essentiële eigenschap van de Goddelijke natuur, want de wijsheid hier heeft persoonlijke eigenschappen en handelingen, en die verstandelijke, Goddelijke persoon kan geen ander zijn dan de Zoon van God zelf, aan wie de voornaamste dingen, die hier van de wijsheid gezegd worden, in andere plaatsen van de Schrift toegekend worden, en wij moeten de Schrift verklaren door haarzelve. Indien Salomo zelf slechts de lof van de wijsheid bedoelde, daar zij een eigenschap Gods is, door welke Hij de wereld heeft gemaakt, en haar regeert, om zo aan de mensen de studie van de wijsheid aan te bevelen, dan heeft toch de Geest van God, die hem ingaf wat hij schreef, hem, evenals dikwijls ook David, de uitdrukkingen doen gebruiken, die voor niemand anders gepast zijn dan voor de Zoon van God, en ons leiden in de kennis van grote dingen betreffende Hem. Alle Goddelijke openbaring is de openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft, en hier wordt ons gezegd wie en wat Hij is, als God, in de eeuwige raad bestemd om de Middelaar te zijn tussen God en de mens. De beste verklaring van deze verzen hebben wij in de eerste vier verzen van het Evangelie van Johannes. In den beginne was het Woord en verv.
Merk hier op betreffende de Zoon van God:
1. Zijn persoonlijkheid en onderscheiden bestaan, een met de Vader, en van hetzelfde wezen, en toch een persoon op zichzelf, die de Heere bezat, Proverbs 8:22, die gezalfd is geweest Proverbs 8:23, geboren is, Proverbs 8:24. 25, Hij was bij Hem, Proverbs 8:30, want Hij was het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid, Hebrews 1:3.
2. Zijn eeuwigheid, Hij was gegenereerd van de Vader, want de Heere bezat Hem, als Zijn eigen Zoon, Zijn geliefde Zoon, had Hem in Zijn schoot, Hij was gegenereerd als de eengeborene des Vaders, en wel voordat de wereld was, waar hier zeer uitvoerig bij verwijld wordt. Het Woord was eeuwig, en was in wezen voordat de wereld bestond, voor het begin des tijds, en derhalve moet het van eeuwigheid zijn. De Heere bezat Hem in het begin Zijns wegs, in Zijn eeuwige raad, want die was voor Zijn werken: deze weg had in werkelijkheid geen begin, want Gods voornemens zijn eeuwig, gelijk Hij zelf is, maar God spreekt tot ons in onze taal. De wijsheid verklaart zich, Proverbs 8:23, ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest. De Zoon van God was, in de eeuwige raad Gods, bestemd en verhoogd om de wijsheid en de kracht te zijn des Vaders, licht en leven, en alles in alles, beide in de schepping en in de verlossing van de wereld.
Dat Hij geboren en tot Zijn ambt gezalfd was voor de schepping van de wereld, wordt hier in een grote verscheidenheid van uitdrukkingen uitgesproken, in ongeveer dezelfde bewoordingen, als waarin de eeuwigheid van God zelf is uitgedrukt, Psalms 90:2..
a. Eer de aarde was, en die was gemaakt in den beginne, voordat de mens gemaakt was, daarom was de tweede Adam in wezen voor de eerste, want de eerste Adam was gemaakt uit de aarde, de tweede was in wezen voor de aarde en daarom is Hij niet uit de aarde, John 3:31.
b. Voordat de zee was, Proverbs 8:24, toen de afgronden nog niet waren, waarin de wateren bijeen vergaderd werden, geen fonteinen, uit welke die wateren konden voortkomen, toen nog niets bestond van de diepte van de wateren, waarop de Geest Gods zweefde ter voortbrenging van de zichtbare schepping Genesis 1:2.
c. Voordat de bergen, de eeuwige bergen er waren, Proverbs 8:25. Om Job te overtuigen van zijn onbekwaamheid om over de Goddelijke raadsbesluiten te oordelen, vraagt Elifaz hem, Zijt gij voor de heuvelen voortgebracht? Job 15:7. Neen, dat zijt gij niet, maar het eeuwige Woord is voor de heuvelen geboren.
d. Voor de bewoonbare delen van de wereld, die de mensen bebouwen en waarvan zij de vruchten oogsten, Proverbs 8:26, de velden in de dalen en vlakten, voor welke de bergen als een muur zijn, die de aanvang zijn van de stofjes van de wereld, het eerste gedeelte van het stof, zoals sommigen het lezen, de atomen, waaruit de onderscheidene delen van de wereld zijn samengesteld, het eerste of voornaamste deel van het stof zo kan het ook gelezen worden, en opgevat van de mens die uit het stof van de aarde gemaakt was, en stof is, maar het voornaamste deel van het stof is stof dat levend is gemaakt, verfijnd stof. Het eeuwige Woord bestond voordat de mens gemaakt was, want in Hem was het leven van de mensen.
3. Zijn werking in de schepping van de wereld.
a. Hij was niet slechts in wezen voordat de wereld was, maar Hij was, toen de wereld gemaakt werd, er bij tegenwoordig, niet als de toeschouwer, maar als de bouwmeester. God deed Job verlegen staan en verootmoedigd door hem te vragen "Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde, wie heeft haar maten gezet?" Job 38:4 en verv. Waart gij dat eeuwige Woord, die eeuwige wijsheid, die dat grote werk heeft bestuurd en tot stand gebracht? Neen, gij zijt van gisteren." Maar de Zoon van God, naar het gesprek schijnende te verwijzen, dat God met Job heeft gehad, verklaart hier van zichzelf, dat Hij werkzaam is geweest in hetgeen, waarvan Job niet eens kon zeggen getuige te zijn geweest, namelijk in de schepping van de wereld. "Door Hem heeft God de wereld gemaakt," Efeziers 3:9, Hebrews 1:2, Coloss. 1:16. Toen God op de eerste dag van de schepping, bij de aanvang des tijds, het licht heeft voortgebracht door een woord, is de eeuwige wijsheid dat almachtige woord geweest. Toen Hij de hemelen, de fontein van dat licht, bereidde, dat, wat het hier ook moge wezen, daar substantieel is was ik daar.
b. Niet minder bedrijvig werkzaam was Hij, toen Hij op de tweede dag het uitspansel heeft uitgespreid, een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, Proverbs 8:27, hem naar alle zijden met dat gewelf omgaf, of met dat gordijn. Het kan ook verwijzen naar de nauwkeurige orde en methode, waarmee God al de delen van het heelal heeft geformeerd, zoals de werkman zijn werk met lijn en passer aftekent. Het werk week in niets af van het plan dat in de eeuwige Geest er van gevormd was.
c. Hij werd ook gebruikt in het werk van de derde dag, toen de wateren boven het uitspansel bijeenvergaderd werden, toen Hij de opperwolken van boven vestigde, en die beneden het uitspansel door de fonteinen des afgronds vast te maken, die deze wateren uitzenden, Proverbs 8:28, en door de perken in stand te houden van de zee, die de vergaderbak is van deze wateren, Proverbs 8:29. Dit geeft de eer te kennen van de eeuwige wijsheid, want hierdoor heeft God zich bewezen een God te zijn, die grotelijks te vrezen is, Jeremiah 5:22, dat Hij de zee het zand tot een paal gesteld heeft, opdat het droge boven de wateren gezien zou blijven, en geschikt zou zijn om een woning te wezen voor de mens en zo heeft Hij de grondvesten van de aarde gesteld. Hoe bekwaam, hoe geschikt is de Zoon van God om de Zaligmaker van de wereld te zijn, die er de schepper van is geweest.
4. Het oneindig welbehagen, dat de Vader in Hem, en Hij in de Vader heeft gehad, Proverbs 8:30. Toen was ik een voedsterling bij Hem. Gelijk Hij door een eeuwige generatie voortgebracht was door de Vader, zo is Hij door de eeuwige raad een voedsterling bij Hem geweest, hetgeen te kennen geeft, niet alleen de oneindige liefde van de Vader voor de Zoon, die daarom de Zoon van Zijn liefde wordt genoemd, Coloss. 1:13, maar ook de wederzijdse goede verstandhouding, die er tussen hen bestond betreffende het werk van der mensen verlossing, dat de Zoon op zich ging nemen, en omtrent hetwelk de raad des vredes tussen hen was, Zacheria 6:13. Hij was "alumnus Patris des Vaders leerling," zoals ik mag zeggen, van eeuwigheid af opgeleid tot die dienst, die Hij in de volheid des tijds zou volbrengen, en die daarvoor onder het bijzonder opzicht en de bescherming van de Vader is gekomen, Hij is Mijn knecht, die Ik ondersteun, Isaiah 42:1. Hij deed wat Hij de Vader zag doen, John 5:19, wat Zijn Vader behaagde, Hij had Zijn eer en heerlijkheid op het oog, deed naar het gebod, dat Hij van Zijn Vader had ontvangen, en dat alles als een, die een voedsterling bij Hem is geweest. Hij was dagelijks Zijns Vaders vermakingen, (Mijn Uitverkorene, in wie Mijn ziel een welbehagen heeft, zegt God, Isaiah 42:1, en Hij was te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende. Dit kan verstaan worden, hetzij:
a. Van de oneindige verlustiging, die de personen van de gezegende Drieëenheid hebben in elkaar, en waarin veel van de gelukzaligheid van de Goddelijke natuur bestaat. Of,
b. Van het welbehagen, dat de Vader had in de werkingen van de Zoon, toen Hij de wereld heeft gemaakt. God zag alles wat de Zoon gemaakt had, en zie, het was zeer goed, het behaagde Hem, en daarom was de Zoon dagelijks, dag aan dag, gedurende de zes dagen van de schepping, dieswege Zijn verlustiging, Exodus 39:43. En de Zoon zelf verlustigde zich voor Zijn aangezicht in de schoonheid en harmonie van geheel de schepping, Psalms 104:31. Of,
c. Van de voldoening, die zij hadden in elkaar met betrekking tot het grote werk van des mensen verlossing. De Vader verlustigde zich in de Zoon, als Middelaar tussen Hem en de mens, had een welbehagen in hetgeen Hij voorstelde, Matthew 3:17, en beminde Hem, omdat Hij het ondernam, om Zijn leven te stellen voor de schapen, Hij stelde vertrouwen in Hem, dat Hij Zijn werk volbrengen, en er niet in falen zou. De Zoon heeft zich te allen tijde verlustigd voor Zijn aangezicht. Hij had lust om Zijn welbehagen te doen, Psalms 40:9, bleef getrouw en standvastig bij Zijn onderneming, als een, die er voldoening in vond, en toen het er op aankwam heeft Hij er even veel voldoening als ooit in te kennen gegeven, zeggende: Ik kom, om te doen wat in de rol des boeks van mij geschreven is.
5. De genadige zorgende belangstelling, die Hij had in het mensdom, Proverbs 8:31. De wijsheid verblijdde zich, niet zozeer in de rijke voortbrengselen van de aarde, of in de schatten die in haar schoot zijn verborgen, als wel in de bewoonbare gedeelten ervan, Zich verblijdende in de bewoonbare delen van Zijn aarde, Proverbs 8:31, want Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen. Niet slechts van de schepping van de mens wordt als met een bijzonder genoegen gesproken, Genesis 1:26, maar van de verlossing en zaligheid van de mens. De Zoon van God was voor de grondlegging van de wereld verordineerd voor dat grote werk, 1 Peter 1:20. Een overblijfsel van de kinderen van de mensen was Hem gegeven, om door Zijn genade tot Zijn heerlijkheid te worden gebracht, en deze waren het, in wie Hij zich verlustigde, met wie Zijn vermakingen waren, Zijn kerk was het bewoonbare deel Zijns aardrijks, bewoonbaar gemaakt voor Hem, opdat de Heere God onder hen zou wonen, die weerspannig zijn geweest, en hierin verblijdde Hij zich in het vooruitzicht van zaad te zullen zien. Hoewel Hij al de moeilijkheden voorzag, die Hij in Zijn werk zou ontmoeten, de dienst en het lijden, waar Hij door heen moest gaan, heeft Hij er toch, omdat het zou uitlopen en heerlijkheid Zijns Vaders, en de zaligheid van die kinderen van de mensen, die Hem gegeven waren, met de grootst mogelijke voldoening naar uitgezien, waarin voor ons al de aanmoediging ligt opgesloten, die wij kunnen verlangen om tot Hem te komen en op Hem te vertrouwen voor al de weldaden en voorrechten, die voor ons in Zijn glorierijke onderneming bedoeld zijn.
Verzen 32-36
Spreuken 8:32-36Wij hebben hier de toepassing van de rede van de wijsheid, doel en strekking ervan is ons allen tot een volstrekte en algehele onderworpenheid te brengen aan de wetten van de Godsdienst, ons wijs en Godvruchtig te maken, niet ons hoofd te vullen met bespiegelingen, of onze tong met twistingen, maar om hetgeen verkeerd is in ons hart en ons leven recht te zetten. Te dien einde is hier:
I. Een vermaning om de stem van de wijsheid te horen en te gehoorzamen, met het goede onderwijs, dat het Woord van God ons geeft, in te stemmen en het aan te nemen, en er de stem van Christus in te onderscheiden, zoals de schapen de stem des herders kennen.
1. Wij moeten vlijtige hoorders zijn van het Woord, want hoe kunnen wij geloven in Hem van wie wij niet gehoord hebben? "Nu dan, kinderen, hoort naar mij," Proverbs 8:32, meest het geschreven Woord, woont de prediking des Woords bij, dankt God voor beide, en hoort in beide Hem spreken tot u." Laat kinderen op jeugdige leeftijd horen, want dat is de leeftijd, waarin zij leren, en waar zij dan naar luisteren, zal invloed op hen hebben, zodat zij er waarschijnlijk hun leven lang door geregeerd zullen worden en zij zich dan inderdaad als haar kinderen zullen betonen.
Wij moeten de woorden van de wijsheid horen:
A. Met onderworpenheid en met een gewillig hart, Proverbs 8:33. Hoort de tucht en wordt wijs, en verwerpt die niet, hetzij als hetgeen dat gij niet nodig hebt, of als iets waar gij niet van houdt, zij wordt u aangeboden als een vriendelijkheid, een weldaad, en het is op uw gevaar zo gij haar verwerpt. Zij, die de raad Gods verwerpen, verwerpen hem tegen zichzelf.
B. Voortdurend en met een aandachtig oor. Wij moeten de wijsheid zo horen, dat wij wakende zijn aan haar poorten, zoals bedelaars om een aalmoes te ontvangen, zoals cliënten om raad te ontvangen, en te wachten met nederigheid en geduld, zoals dienstknechten de posten harer deuren waarnemen. Zie hier welk een goed huis de wijsheid houdt, want iedere dag is een uitdelingsdag. Terwijl wij Gods werken voor onze ogen hebben en Zijn Woord in onze handen is, kunnen wij iedere dag de wijsheid horen en onderwijs van haar ontvangen. Zie hier welk een gehoorzame en naarstige aandacht van al de discipelen van Christus geëist wordt: zij moeten waken aan Zijn poorten.
a. Wij moeten alle gelegenheden aangrijpen om kennis en genade te verkrijgen en in gestadige gemeenschap met God komen en blijven.
b. Wij moeten zeer nederig zijn in ons ontvangen van Goddelijk onderricht en blijde zijn met iedere plaats, ook de geringste, waar wij in de gelegenheid zijn om het te horen, zoals David, die gaarne een dorpelwachter had willen zijn in het huis van God.
c. Wij moeten hoge verwachtingen hebben van dit onderwijs en er zorgvuldig naar luisteren, met geduld en volharding waken en wachten, zoals de hoorders van Christus, die aan Hem hingen om Hem te horen, zoals in Luke 19:48 de oorspronkelijke betekenis is van het woord, en des morgens vroeg kwamen om hem te horen, Luke 21:38. 2. Wij moeten nauwgezette daders zijn van het werk, want wij zijn alleen gelukzalig in ons doen. Het is niet genoeg naar de woorden van de wijsheid te luisteren, wij moeten ook haar wegen bewaren Proverbs 8:32 alles doen wat zij voorschrijft binnen de heiningen blijven van haar wegen en ze niet overtreden, in het spoor blijven van haar wegen, er op voortgaan en erin volharden. Hoort de tucht en wordt wijs, laat het een middel wezen om uw wandel te regelen. Wat we weten, weten wij tevergeefs, zo het ons niet wijs doet worden, Proverbs 8:33.
II. Een verzekering van gelukzaligheid aan allen, die naar de wijsheid horen. Zij zijn welgelukzalig, Proverbs 8:32, en wederom, Proverbs 8:34. zij zijn welgelukzalig, die waken en wachten aan de poorten van de wijsheid, zelfs hun zijn aldaar is hun gelukzaligheid, het is de beste plaats, waarin zij zich kunnen bevinden, zij zijn welgelukzalig, die aldaar wachten, want zij zullen niet lang behoeven te wachten, laat hen voor een wijle blijven kloppen, en hun zal opengedaan worden. Zij zoeken wijsheid, en zij zullen vinden wat zij zoeken, maar zal dit vinden hun moeite lonen? Ja, Proverbs 8:35. Die mij vindt, vindt het leven, alle geluk, al het goede dat hij behoeft, of kan begeren. Hij vindt leven in die genade, welke het beginsel is van geestelijk leven, en het onderpand van het eeuwige leven. Hij vindt leven, en zal gunst verkrijgen van de Heere, Proverbs 8:35 en in Zijn gunst is leven. Indien het welbehagen des konings is over een verstandige knecht, veel meer nog is het welbehagen van de Koning der koningen over hem. Christus is wijsheid en hij, die Christus vindt, deel in Hem verkrijgt vindt het leven, want voor alle gelovigen is Christus leven, die de Zoon van God heeft, heeft leven, eeuwig leven, en hij zal gunst van de Heere verkrijgen die een welgevallen heeft aan allen, die in Christus zijn, en wij kunnen geen gunst van God verkrijgen, tenzij wij Christus vinden en in Hem gevonden worden.
III. Het oordeel uitgesproken over allen, die de wijsheid en haar voorstellen verwerpen Proverbs 8:36. Zij worden overgelaten om zichzelf in het verderf te storten, en de wijsheid zal er hen niet in tegengaan, omdat zij al haar raad verworpen hebben.
1. Hun misdaad is zeer groot, zij zondigen tegen de wijsheid, rebelleren tegen haar licht en haar wetten, staan haar plannen en bedoelingen tegen, zij zondigen tegen Christus, Zij handelen in minachting van Zijn gezag en in tegenspraak met al de bedoelingen van Zijn leven en Zijn dood. Dit wordt verklaard en uitgelegd als een haten van de wijsheid, een haten van Christus, het zijn Zijn vijanden, zij willen niet dat Hij Koning over hen zal zijn. Wat kan erger wezen dan Hem te haten, die het middelpunt is van alle schoonheid, de fontein is van alle goedheid, de liefde zelf is?
2. Hun straf zal zeer rechtvaardig wezen, want zij brengen haar moedwillig over zichzelf.
a. Zij, die Christus beledigen, doen zichzelf het grootste onrecht aan, zij doen hun ziel geweld aan, zij wonden hun eigen geweten, brengen een vlek en smet over hun ziel, waardoor zij hatelijk en afzichtelijk worden in de ogen van God, en ongeschikt zijn om gemeenschap met Hem te oefenen, zij misleiden zichzelf, beroeren zichzelf, verderven zichzelf, zonde is een onrecht aan de ziel.
b. Zij, die in onenigheid zijn met Christus, hebben hun eigen verderf lief, allen die mij haten, hebben de dood lief, zij beminnen hetgeen hun dood zal zijn, en doen van zich weg hetgeen hun leven zou wezen. Zondaren sterven omdat zij willen sterven, hetgeen hun iedere verontschuldiging beneemt, hun verdoemenis zoveel ondraaglijker maakt, en tot in eeuwigheid God zal rechtvaardigen, als Hij oordeelt. O Israël, gij hebt u zelf verdorven, Hosea 13:9.
Verzen 32-36
Spreuken 8:32-36Wij hebben hier de toepassing van de rede van de wijsheid, doel en strekking ervan is ons allen tot een volstrekte en algehele onderworpenheid te brengen aan de wetten van de Godsdienst, ons wijs en Godvruchtig te maken, niet ons hoofd te vullen met bespiegelingen, of onze tong met twistingen, maar om hetgeen verkeerd is in ons hart en ons leven recht te zetten. Te dien einde is hier:
I. Een vermaning om de stem van de wijsheid te horen en te gehoorzamen, met het goede onderwijs, dat het Woord van God ons geeft, in te stemmen en het aan te nemen, en er de stem van Christus in te onderscheiden, zoals de schapen de stem des herders kennen.
1. Wij moeten vlijtige hoorders zijn van het Woord, want hoe kunnen wij geloven in Hem van wie wij niet gehoord hebben? "Nu dan, kinderen, hoort naar mij," Proverbs 8:32, meest het geschreven Woord, woont de prediking des Woords bij, dankt God voor beide, en hoort in beide Hem spreken tot u." Laat kinderen op jeugdige leeftijd horen, want dat is de leeftijd, waarin zij leren, en waar zij dan naar luisteren, zal invloed op hen hebben, zodat zij er waarschijnlijk hun leven lang door geregeerd zullen worden en zij zich dan inderdaad als haar kinderen zullen betonen.
Wij moeten de woorden van de wijsheid horen:
A. Met onderworpenheid en met een gewillig hart, Proverbs 8:33. Hoort de tucht en wordt wijs, en verwerpt die niet, hetzij als hetgeen dat gij niet nodig hebt, of als iets waar gij niet van houdt, zij wordt u aangeboden als een vriendelijkheid, een weldaad, en het is op uw gevaar zo gij haar verwerpt. Zij, die de raad Gods verwerpen, verwerpen hem tegen zichzelf.
B. Voortdurend en met een aandachtig oor. Wij moeten de wijsheid zo horen, dat wij wakende zijn aan haar poorten, zoals bedelaars om een aalmoes te ontvangen, zoals cliënten om raad te ontvangen, en te wachten met nederigheid en geduld, zoals dienstknechten de posten harer deuren waarnemen. Zie hier welk een goed huis de wijsheid houdt, want iedere dag is een uitdelingsdag. Terwijl wij Gods werken voor onze ogen hebben en Zijn Woord in onze handen is, kunnen wij iedere dag de wijsheid horen en onderwijs van haar ontvangen. Zie hier welk een gehoorzame en naarstige aandacht van al de discipelen van Christus geëist wordt: zij moeten waken aan Zijn poorten.
a. Wij moeten alle gelegenheden aangrijpen om kennis en genade te verkrijgen en in gestadige gemeenschap met God komen en blijven.
b. Wij moeten zeer nederig zijn in ons ontvangen van Goddelijk onderricht en blijde zijn met iedere plaats, ook de geringste, waar wij in de gelegenheid zijn om het te horen, zoals David, die gaarne een dorpelwachter had willen zijn in het huis van God.
c. Wij moeten hoge verwachtingen hebben van dit onderwijs en er zorgvuldig naar luisteren, met geduld en volharding waken en wachten, zoals de hoorders van Christus, die aan Hem hingen om Hem te horen, zoals in Luke 19:48 de oorspronkelijke betekenis is van het woord, en des morgens vroeg kwamen om hem te horen, Luke 21:38. 2. Wij moeten nauwgezette daders zijn van het werk, want wij zijn alleen gelukzalig in ons doen. Het is niet genoeg naar de woorden van de wijsheid te luisteren, wij moeten ook haar wegen bewaren Proverbs 8:32 alles doen wat zij voorschrijft binnen de heiningen blijven van haar wegen en ze niet overtreden, in het spoor blijven van haar wegen, er op voortgaan en erin volharden. Hoort de tucht en wordt wijs, laat het een middel wezen om uw wandel te regelen. Wat we weten, weten wij tevergeefs, zo het ons niet wijs doet worden, Proverbs 8:33.
II. Een verzekering van gelukzaligheid aan allen, die naar de wijsheid horen. Zij zijn welgelukzalig, Proverbs 8:32, en wederom, Proverbs 8:34. zij zijn welgelukzalig, die waken en wachten aan de poorten van de wijsheid, zelfs hun zijn aldaar is hun gelukzaligheid, het is de beste plaats, waarin zij zich kunnen bevinden, zij zijn welgelukzalig, die aldaar wachten, want zij zullen niet lang behoeven te wachten, laat hen voor een wijle blijven kloppen, en hun zal opengedaan worden. Zij zoeken wijsheid, en zij zullen vinden wat zij zoeken, maar zal dit vinden hun moeite lonen? Ja, Proverbs 8:35. Die mij vindt, vindt het leven, alle geluk, al het goede dat hij behoeft, of kan begeren. Hij vindt leven in die genade, welke het beginsel is van geestelijk leven, en het onderpand van het eeuwige leven. Hij vindt leven, en zal gunst verkrijgen van de Heere, Proverbs 8:35 en in Zijn gunst is leven. Indien het welbehagen des konings is over een verstandige knecht, veel meer nog is het welbehagen van de Koning der koningen over hem. Christus is wijsheid en hij, die Christus vindt, deel in Hem verkrijgt vindt het leven, want voor alle gelovigen is Christus leven, die de Zoon van God heeft, heeft leven, eeuwig leven, en hij zal gunst van de Heere verkrijgen die een welgevallen heeft aan allen, die in Christus zijn, en wij kunnen geen gunst van God verkrijgen, tenzij wij Christus vinden en in Hem gevonden worden.
III. Het oordeel uitgesproken over allen, die de wijsheid en haar voorstellen verwerpen Proverbs 8:36. Zij worden overgelaten om zichzelf in het verderf te storten, en de wijsheid zal er hen niet in tegengaan, omdat zij al haar raad verworpen hebben.
1. Hun misdaad is zeer groot, zij zondigen tegen de wijsheid, rebelleren tegen haar licht en haar wetten, staan haar plannen en bedoelingen tegen, zij zondigen tegen Christus, Zij handelen in minachting van Zijn gezag en in tegenspraak met al de bedoelingen van Zijn leven en Zijn dood. Dit wordt verklaard en uitgelegd als een haten van de wijsheid, een haten van Christus, het zijn Zijn vijanden, zij willen niet dat Hij Koning over hen zal zijn. Wat kan erger wezen dan Hem te haten, die het middelpunt is van alle schoonheid, de fontein is van alle goedheid, de liefde zelf is?
2. Hun straf zal zeer rechtvaardig wezen, want zij brengen haar moedwillig over zichzelf.
a. Zij, die Christus beledigen, doen zichzelf het grootste onrecht aan, zij doen hun ziel geweld aan, zij wonden hun eigen geweten, brengen een vlek en smet over hun ziel, waardoor zij hatelijk en afzichtelijk worden in de ogen van God, en ongeschikt zijn om gemeenschap met Hem te oefenen, zij misleiden zichzelf, beroeren zichzelf, verderven zichzelf, zonde is een onrecht aan de ziel.
b. Zij, die in onenigheid zijn met Christus, hebben hun eigen verderf lief, allen die mij haten, hebben de dood lief, zij beminnen hetgeen hun dood zal zijn, en doen van zich weg hetgeen hun leven zou wezen. Zondaren sterven omdat zij willen sterven, hetgeen hun iedere verontschuldiging beneemt, hun verdoemenis zoveel ondraaglijker maakt, en tot in eeuwigheid God zal rechtvaardigen, als Hij oordeelt. O Israël, gij hebt u zelf verdorven, Hosea 13:9.