Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-19.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 19Numbers 19:1.
VAN DE RODE KOE EN VAN HET SPRENGWATER.
I. Numbers 19:1-Numbers 19:22. In ander opzicht was de rede van het volk (Numbers 17:13): "Zullen wij dan geheel en al te gronde gaan?" volkomen waar. Zij zouden toch inderdaad, zo velen als er namelijk tot het oude geslacht behoorden, allen verdelgd worden en in de woestijn omkomen (Numbers 14:20). Maar nu hierdoor de gevallen, dat men zich aan lijken van mensen verontreinigde, zo veelvuldig werden en deze soort van verontreiniging de ergste was van alle (zie Leviticus 11:40) zo is het nu ook juist tijdig, dat de Heere een krachtig reinigingsmiddel verordene dan dat eenvoudig water, dat bij andere verontreinigingen (Leviticus 11:1-15) moest aangewend worden en, ook bij verontreiniging door doden (Leviticus 5:1-Leviticus 5:4) tot hiertoe in gebruik geweest was; opdat Israël te midden van de dood, die zijn geweld op geheel het huidige geslacht uitoefende, niet van zijn gemeenschap met God afgetrokken werd en niet twijfelde aan de belofte, dat in hem de macht van de dood eenmaal de sterkere macht van het leven volkomen zou overwonnen worden. Zo volgt dan nu de verordening van zo'n reinigingsmiddel, bestaande in water, dat door de as van een zondoffer versterkt en tot een eigenlijk loog toebereid is. Eerst wordt (Numbers 19:1-Numbers 19:10) de wijze van de toebereiding, en vervolgens (Numbers 19:11-Numbers 19:22) de wijze van het gebruik nader bepaald.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 19Numbers 19:1.
VAN DE RODE KOE EN VAN HET SPRENGWATER.
I. Numbers 19:1-Numbers 19:22. In ander opzicht was de rede van het volk (Numbers 17:13): "Zullen wij dan geheel en al te gronde gaan?" volkomen waar. Zij zouden toch inderdaad, zo velen als er namelijk tot het oude geslacht behoorden, allen verdelgd worden en in de woestijn omkomen (Numbers 14:20). Maar nu hierdoor de gevallen, dat men zich aan lijken van mensen verontreinigde, zo veelvuldig werden en deze soort van verontreiniging de ergste was van alle (zie Leviticus 11:40) zo is het nu ook juist tijdig, dat de Heere een krachtig reinigingsmiddel verordene dan dat eenvoudig water, dat bij andere verontreinigingen (Leviticus 11:1-15) moest aangewend worden en, ook bij verontreiniging door doden (Leviticus 5:1-Leviticus 5:4) tot hiertoe in gebruik geweest was; opdat Israël te midden van de dood, die zijn geweld op geheel het huidige geslacht uitoefende, niet van zijn gemeenschap met God afgetrokken werd en niet twijfelde aan de belofte, dat in hem de macht van de dood eenmaal de sterkere macht van het leven volkomen zou overwonnen worden. Zo volgt dan nu de verordening van zo'n reinigingsmiddel, bestaande in water, dat door de as van een zondoffer versterkt en tot een eigenlijk loog toebereid is. Eerst wordt (Numbers 19:1-Numbers 19:10) de wijze van de toebereiding, en vervolgens (Numbers 19:11-Numbers 19:22) de wijze van het gebruik nader bepaald.
Vers 1
1. Verder sprak de HEERE, die in het vorige hoofdstuk nu eens tot de een en dan tot de ander afzonderlijk gesproken had, tot Mozes en tot Aron, tezamen, zeggende:Vers 1
1. Verder sprak de HEERE, die in het vorige hoofdstuk nu eens tot de een en dan tot de ander afzonderlijk gesproken had, tot Mozes en tot Aron, tezamen, zeggende:Vers 2
2. Dit is de instelling 1) tot vervollediging van de wet, betreffende de wijze van reiniging, nadat iemand van een lijk ontreinigd is, van welke bijzondere verordening, die de HEERE geboden heeft, Hij gesproken heeft, zeggende: Spreukenek tot de kinderen van Israël, dat zij tot u brengen een over haar gehele lichaam rode, volkomen vaars, waarin geen gebrek is, a) waarop geen juk gekomen is, 2) zodat haar levenskracht nog op geen enkele wijze gebruikt of verzwakt zij.a) Leviticus 1:13; Leviticus 22:22,
1) Daar het niet anders kan, of de gelovigen trekken, zolang zij op de wereld verkeren, enige besmetting door de aanraking met vele onreinheden, naar zich toe, zo wordt hier de toebereiding van het water beschreven, met de besprenkeling waarvan zij zich moeten reinigen en hun onreinheid kunnen verzoenen. Vervolgens, worden hier zekere soorten van verontreinigingen aangeduid, waarvan de zuivering vereist wordt. God beveelt, een rode koe te slachten, welke nog nooit een juk gedragen heeft, en haar te verbranden buiten de legerplaats, met huid en uitwerpselen tegelijk, de as door een rein mens te laten verzamelen en buiten de legerplaats tot algemeen gebruik van het volk te brengen. Maar, opdat het water, hetwelk met deze as gemengd werd, kracht om te verzoenen zou hebben, beveelt God tevens, dat het bloed met de vingers van de priesters zevenmaal voor het altaar moest gesprenkeld worden. Verder, had deze ceremonie een dubbel doel. God nu wilde het volk opmerkzaam erop maken, om hun onreinheden nauwkeuriger gade te slaan. Maar, opdat zij inwendig zuiver zouden zijn, wil Hij echter, dat zij ijverig zouden oppassen, om zich nergens te verontreinigen. Vervolgens, zo dikwijls zij besmet waren met enige onreinheid, leert Hij hen, ergens anders de verzoening te zoeken, nl. bij het zondoffer en de besprenkeling. En hij vermaant hen alzo, dat zij het middel, om zich te reinigen, in het geheel niet bij zichzelf zoeken, omdat geen reinheid, dan bij het heiligdom, kan verkregen worden..
2) Een rode, volkomen vaars, waarin geen gebrek is, waarop geen juk gekomen is. Het dier was daarom niet van het mannelijk geslacht, zoals bij de zondoffers, maar van het vrouwelijke, omdat het vrouwelijk geslacht het leven voortbrengt. Over de kleur zijn de meingen verschillend. Waar Calvijn het vermoeden uit, dat de kleur genomen is, omdat zij algemeen voorkwam, en wit of zwart iets opzichtigs zou geweest zijn, zijn er anderen, zoals Felix, in navolging van de Kerkvaders, die het verklaren, als zou zij op Christus zien, die rood was van bloed, als de drager van Gods toorn, terwijl Bhr en meerderen van oordeel zijn, dat zij zag op het innerlijke leven, dat in het bloed zijn zetel heeft en in de rode kleur van het gezicht, van de wangen en lippen tevoorschijn treedt. Daar de andere vereisten, nl. volkomen, zonder gebrek, en onder geen juk gebracht, dus vrij, zien op de plaatsbekleding, moet ook o.i. de kleur daarop zien en daarom de rode kleur, de kleur van het bloed, dat in de plaats komt en uitgestort wordt voor het leven van de mens, dat gezondigd heeft, daarop betrekking hebben. In zoverre ziet het gehele dier, wat kleur, geslacht en gesteldheid van het lichaam aangaat, op de Christus Gods, die Zijn bloed heeft uitgestort voor het leven van de mensen, die zonder gebrek, zonder zonde en vrij van de wet, zichzelf onder de wet heeft gesteld, om Zijn kinderen te verlossen van de vloek van de wet..
Vers 2
2. Dit is de instelling 1) tot vervollediging van de wet, betreffende de wijze van reiniging, nadat iemand van een lijk ontreinigd is, van welke bijzondere verordening, die de HEERE geboden heeft, Hij gesproken heeft, zeggende: Spreukenek tot de kinderen van Israël, dat zij tot u brengen een over haar gehele lichaam rode, volkomen vaars, waarin geen gebrek is, a) waarop geen juk gekomen is, 2) zodat haar levenskracht nog op geen enkele wijze gebruikt of verzwakt zij.a) Leviticus 1:13; Leviticus 22:22,
1) Daar het niet anders kan, of de gelovigen trekken, zolang zij op de wereld verkeren, enige besmetting door de aanraking met vele onreinheden, naar zich toe, zo wordt hier de toebereiding van het water beschreven, met de besprenkeling waarvan zij zich moeten reinigen en hun onreinheid kunnen verzoenen. Vervolgens, worden hier zekere soorten van verontreinigingen aangeduid, waarvan de zuivering vereist wordt. God beveelt, een rode koe te slachten, welke nog nooit een juk gedragen heeft, en haar te verbranden buiten de legerplaats, met huid en uitwerpselen tegelijk, de as door een rein mens te laten verzamelen en buiten de legerplaats tot algemeen gebruik van het volk te brengen. Maar, opdat het water, hetwelk met deze as gemengd werd, kracht om te verzoenen zou hebben, beveelt God tevens, dat het bloed met de vingers van de priesters zevenmaal voor het altaar moest gesprenkeld worden. Verder, had deze ceremonie een dubbel doel. God nu wilde het volk opmerkzaam erop maken, om hun onreinheden nauwkeuriger gade te slaan. Maar, opdat zij inwendig zuiver zouden zijn, wil Hij echter, dat zij ijverig zouden oppassen, om zich nergens te verontreinigen. Vervolgens, zo dikwijls zij besmet waren met enige onreinheid, leert Hij hen, ergens anders de verzoening te zoeken, nl. bij het zondoffer en de besprenkeling. En hij vermaant hen alzo, dat zij het middel, om zich te reinigen, in het geheel niet bij zichzelf zoeken, omdat geen reinheid, dan bij het heiligdom, kan verkregen worden..
2) Een rode, volkomen vaars, waarin geen gebrek is, waarop geen juk gekomen is. Het dier was daarom niet van het mannelijk geslacht, zoals bij de zondoffers, maar van het vrouwelijke, omdat het vrouwelijk geslacht het leven voortbrengt. Over de kleur zijn de meingen verschillend. Waar Calvijn het vermoeden uit, dat de kleur genomen is, omdat zij algemeen voorkwam, en wit of zwart iets opzichtigs zou geweest zijn, zijn er anderen, zoals Felix, in navolging van de Kerkvaders, die het verklaren, als zou zij op Christus zien, die rood was van bloed, als de drager van Gods toorn, terwijl Bhr en meerderen van oordeel zijn, dat zij zag op het innerlijke leven, dat in het bloed zijn zetel heeft en in de rode kleur van het gezicht, van de wangen en lippen tevoorschijn treedt. Daar de andere vereisten, nl. volkomen, zonder gebrek, en onder geen juk gebracht, dus vrij, zien op de plaatsbekleding, moet ook o.i. de kleur daarop zien en daarom de rode kleur, de kleur van het bloed, dat in de plaats komt en uitgestort wordt voor het leven van de mens, dat gezondigd heeft, daarop betrekking hebben. In zoverre ziet het gehele dier, wat kleur, geslacht en gesteldheid van het lichaam aangaat, op de Christus Gods, die Zijn bloed heeft uitgestort voor het leven van de mensen, die zonder gebrek, zonder zonde en vrij van de wet, zichzelf onder de wet heeft gesteld, om Zijn kinderen te verlossen van de vloek van de wet..
Vers 3
3. a) En gij zult die geven aan Arons oudste zoon, Elezar, de priester, 1)de toekomstige opvolger van zijn vader in de hogepriesterlijke waardigheid; en hij zal ze, door de dienst van een reine man, uitbrengena) tot buiten het leger, aan de oostzijde, en men zal haar aldaarvoor zijn aangezicht slachten.a)Hebrews 13:11,Hebrews 13:12
1) Hier wordt duidelijk het onderscheid aangegeven tussen de beide offeranden (nl. het zondoffer en deze), omdat aan het volk niet toegestaan wordt, de vaars te slachten, maar dit tot het ambt blijft van de priesters. Zo brengt het volk hem door de hand van de priester, waarom ook heden, ofschoon wij, om God te verzoenen, voor Zijn aangezicht Christus stellen, het noodzakelijk is, dat Hij zelf tussenbeide komt en de rol van priester vervult. Verder moest de vaars uit de legerplaats geleid worden, als een teken van verdoemlijkheid, omdat hij een zoenoffer was. Om welke reden ook de offerdieren ten zoenoffer, wiens bloed in het Heilige der Heiligen werd ingebracht, buiten de legerplaats verbrand werden. Welk tegenbeeld in Christus waarheid is geworden, die daarom buiten de poort van de stad heeft geleden, volgens de getuigenis van de Apostel (Hebrews 13:11). Daar dit een soort van verwerping was, toonde God toch-opdat de vaars niet minder werd geschat, noch de Israëliet haar zou beschouwen als bezoedeld door de vloek-dat haar bloed heilig en Hem tot een lieflijke reuk was, door te bevelen, dat het zevenmaal voor het altaar zou gesprenkeld worden, wat niet mocht, indien het met enige verontreiniging was bezoedeld. Dit is wel in Christus zeer duidelijk aanschouwelijk gemaakt. Want ofschoon Hij een vloek voor ons is geworden en zonde genoemd werd, omdat hij, door onze zonden op het vloekhout te dragen, een offer tot verzoening was, heeft Hij echter niets van Zijn heiligheid verloren, terwijl juist Zijn heiligheid de oorzaak van de heiligheid werd van de gehele wereld. Hij heeft zichzelf door de Geest geofferd en is met Zijn eigen bloed het heiligdom binnengegaan (Hebrews 10:14) en Zijn dood wordt ergens door Paulus genoemd een offer van een zeer lieflijke reuk (Efe.5:2 Philippians 4:8)
Vers 3
3. a) En gij zult die geven aan Arons oudste zoon, Elezar, de priester, 1)de toekomstige opvolger van zijn vader in de hogepriesterlijke waardigheid; en hij zal ze, door de dienst van een reine man, uitbrengena) tot buiten het leger, aan de oostzijde, en men zal haar aldaarvoor zijn aangezicht slachten.a)Hebrews 13:11,Hebrews 13:12
1) Hier wordt duidelijk het onderscheid aangegeven tussen de beide offeranden (nl. het zondoffer en deze), omdat aan het volk niet toegestaan wordt, de vaars te slachten, maar dit tot het ambt blijft van de priesters. Zo brengt het volk hem door de hand van de priester, waarom ook heden, ofschoon wij, om God te verzoenen, voor Zijn aangezicht Christus stellen, het noodzakelijk is, dat Hij zelf tussenbeide komt en de rol van priester vervult. Verder moest de vaars uit de legerplaats geleid worden, als een teken van verdoemlijkheid, omdat hij een zoenoffer was. Om welke reden ook de offerdieren ten zoenoffer, wiens bloed in het Heilige der Heiligen werd ingebracht, buiten de legerplaats verbrand werden. Welk tegenbeeld in Christus waarheid is geworden, die daarom buiten de poort van de stad heeft geleden, volgens de getuigenis van de Apostel (Hebrews 13:11). Daar dit een soort van verwerping was, toonde God toch-opdat de vaars niet minder werd geschat, noch de Israëliet haar zou beschouwen als bezoedeld door de vloek-dat haar bloed heilig en Hem tot een lieflijke reuk was, door te bevelen, dat het zevenmaal voor het altaar zou gesprenkeld worden, wat niet mocht, indien het met enige verontreiniging was bezoedeld. Dit is wel in Christus zeer duidelijk aanschouwelijk gemaakt. Want ofschoon Hij een vloek voor ons is geworden en zonde genoemd werd, omdat hij, door onze zonden op het vloekhout te dragen, een offer tot verzoening was, heeft Hij echter niets van Zijn heiligheid verloren, terwijl juist Zijn heiligheid de oorzaak van de heiligheid werd van de gehele wereld. Hij heeft zichzelf door de Geest geofferd en is met Zijn eigen bloed het heiligdom binnengegaan (Hebrews 10:14) en Zijn dood wordt ergens door Paulus genoemd een offer van een zeer lieflijke reuk (Efe.5:2 Philippians 4:8)
Vers 4
4. En Elezar, de priester, zal een beetje van haar bloed met zijn vinger nemen, en hij zal, zich naar het westen kerende, van haar bloed naar die zijden heen, die recht tegenover de tent der samenkomst is, zevenmaal sprenkelen. 1)1) Het sprenkelen van het bloed diende hierom vooral, omdat het offer daardoor in betrekking werd gebracht tot de Heere; dat het leven, dat in het bloed was, daarom tot verzoening en reiniging van de zonde werd overgegeven. Predikte die vaars, dat Israël de dood had verdiend, naar ziel en lichaam, werd daarom alles verbrand: het bloed gesprenkeld voor het altaar, duidde aan dat het leven, door de dood van het dier, zinnebeeldig was aangebracht. Daarom ook de verordening in het volgende vers..
Vers 4
4. En Elezar, de priester, zal een beetje van haar bloed met zijn vinger nemen, en hij zal, zich naar het westen kerende, van haar bloed naar die zijden heen, die recht tegenover de tent der samenkomst is, zevenmaal sprenkelen. 1)1) Het sprenkelen van het bloed diende hierom vooral, omdat het offer daardoor in betrekking werd gebracht tot de Heere; dat het leven, dat in het bloed was, daarom tot verzoening en reiniging van de zonde werd overgegeven. Predikte die vaars, dat Israël de dood had verdiend, naar ziel en lichaam, werd daarom alles verbrand: het bloed gesprenkeld voor het altaar, duidde aan dat het leven, door de dood van het dier, zinnebeeldig was aangebracht. Daarom ook de verordening in het volgende vers..
Vers 5
5. Voorts zal men deze vaars voor zijn ogen verbranden; haar vel en haar vlees, en a) haar niet tot sprenkelen gebruikt bloed met haar mest 1) zal men verbranden.a)Exodus 29:14 Leviticus 4:11,Leviticus 4:12
1) De zin is: zonder iets uit haar weg te nemen; geheel zoals zij is..
Vers 5
5. Voorts zal men deze vaars voor zijn ogen verbranden; haar vel en haar vlees, en a) haar niet tot sprenkelen gebruikt bloed met haar mest 1) zal men verbranden.a)Exodus 29:14 Leviticus 4:11,Leviticus 4:12
1) De zin is: zonder iets uit haar weg te nemen; geheel zoals zij is..
Vers 6
6. En de priester zal nemen een stuk cederhout en een bundel hysop en een scharlaken draad, en werpt ze in het midden van de brand van deze vaars, 1) opdat ze tegelijk met haar verteren.1) Cederhout verspreidt een aangename geur, hysop heeft de kracht om te reinigen en de scharlaken draad gaf aan, de innerlijk werkzame kracht van het leven. Allemaal zinnebeelden van de kracht van de offerande, om verzoening en leven aan te brengen; dat de as, vermengd met het water van de afzondering, de kracht van het nieuwe leven in zich had..
Vers 6
6. En de priester zal nemen een stuk cederhout en een bundel hysop en een scharlaken draad, en werpt ze in het midden van de brand van deze vaars, 1) opdat ze tegelijk met haar verteren.1) Cederhout verspreidt een aangename geur, hysop heeft de kracht om te reinigen en de scharlaken draad gaf aan, de innerlijk werkzame kracht van het leven. Allemaal zinnebeelden van de kracht van de offerande, om verzoening en leven aan te brengen; dat de as, vermengd met het water van de afzondering, de kracht van het nieuwe leven in zich had..
Vers 7
7. Dan, als hij dit werk, dat, daar het op onreinheid betrekking heeft, hem zelf verontreinigde, heeft verricht, dan zal de priester zijn kleren wassen en zijn vlees met water baden, a) en daarna, als nu ten dele weer rein geworden, in het leger gaan; en de priester zal onrein zijntot aan de avond, 1) en zich dus nog de rest van de dag van het heiligdom en de godsdienstige verrichtingen onthouden; eerst op de volgende dag, die aan de avond begint, wordt hij weer geheel rein (Leviticus 14:8).a) Leviticus 16:24
1) Dit schijnt met het eerst vermelde inzicht te strijden, dat de vaars God heilig en rein was en toch de priester door zijn aanraking bezoedelde, wat toch zeer goed met elkaar overeenstemt. Want, dat zowel de priester als de bezorger van de verbranding onrein was tot aan de avond, moest het volk niet licht treffen, opdat het leerde, de zonde meer en meer te verafschuwen. Maar, wanneer niemand anders dan een rein man de as mocht verzamelen en deze niet anders dan op een reine plaats moest weggelegd worden, dan werd door dit symbool aangetoond, dat niet een enkele vlek in het offer zelf aanwezig was, maar dat het door een van buiten bijkomende bezoedeling als onrein moest beschouwd worden, omdat het bestemd was om de onreinheden weg te nemen. Waarom het water, waarin de as moest gestort worden, zowel het water van de afzondering als van de ontzondiging werd genoemd..
Onrein was zowel de priester als degene, die de vaars had verbrand, als ook wie de as verzamelde, niet omdat het offerdier op zichzelf onrein was, maar omdat zij tot zonde gemaakt was, of liever, omdat zonde en dood op haar waren gelegd..
Vers 7
7. Dan, als hij dit werk, dat, daar het op onreinheid betrekking heeft, hem zelf verontreinigde, heeft verricht, dan zal de priester zijn kleren wassen en zijn vlees met water baden, a) en daarna, als nu ten dele weer rein geworden, in het leger gaan; en de priester zal onrein zijntot aan de avond, 1) en zich dus nog de rest van de dag van het heiligdom en de godsdienstige verrichtingen onthouden; eerst op de volgende dag, die aan de avond begint, wordt hij weer geheel rein (Leviticus 14:8).a) Leviticus 16:24
1) Dit schijnt met het eerst vermelde inzicht te strijden, dat de vaars God heilig en rein was en toch de priester door zijn aanraking bezoedelde, wat toch zeer goed met elkaar overeenstemt. Want, dat zowel de priester als de bezorger van de verbranding onrein was tot aan de avond, moest het volk niet licht treffen, opdat het leerde, de zonde meer en meer te verafschuwen. Maar, wanneer niemand anders dan een rein man de as mocht verzamelen en deze niet anders dan op een reine plaats moest weggelegd worden, dan werd door dit symbool aangetoond, dat niet een enkele vlek in het offer zelf aanwezig was, maar dat het door een van buiten bijkomende bezoedeling als onrein moest beschouwd worden, omdat het bestemd was om de onreinheden weg te nemen. Waarom het water, waarin de as moest gestort worden, zowel het water van de afzondering als van de ontzondiging werd genoemd..
Onrein was zowel de priester als degene, die de vaars had verbrand, als ook wie de as verzamelde, niet omdat het offerdier op zichzelf onrein was, maar omdat zij tot zonde gemaakt was, of liever, omdat zonde en dood op haar waren gelegd..
Vers 8
8. Ook de eerste reine man, die haar uitgeleid en geslacht (Numbers 19:3), en vervolgens (Numbers 19:5) haar verbrand heeft, zal, daar hij eveneens, door een onreine bezigheid onrein geworden is, zijn kleren met water wassen en zijn vlees met water baden, en onrein zijn tot aan de avond (Leviticus 16:26).Vers 8
8. Ook de eerste reine man, die haar uitgeleid en geslacht (Numbers 19:3), en vervolgens (Numbers 19:5) haar verbrand heeft, zal, daar hij eveneens, door een onreine bezigheid onrein geworden is, zijn kleren met water wassen en zijn vlees met water baden, en onrein zijn tot aan de avond (Leviticus 16:26).Vers 9
9. En een ander rein man zal de as van deze vaars verzamelen en buiten het leger in een reine plaats wegleggen; en het zal zijn tot bewaring, d.i. die as zaldaar worden weggelegd om bewaard te worden voor de vergadering van de kinderen van Israël, 1) opdat zij haar bij voorkomende gelegenheden op de Numbers 19:11-Numbers 19:22 nader beschreven wijze, gebruiken, tot het water van de afzondering, 2) het is ontzondiging. 3)1) Wat de as van de rode koe van Israël afschaduwde, was dus niets anders dan de zonde wegnemende en de van alle zonden reinigende kracht van Christus' dood. Evenwel de as reinigde niet, dan door de besprenkeling. Het middel van de besprenkeling was het water. Dit is het badwater van het Woord. De as (of wil men liever het bloed) van Jezus is gemengd met en opgelost in de waarheid en in de beloften van het Evangelie. Door het gelovig aannemen van die waarheid en van die beloften, worden wij zelf en al het onze gereinigd voor God: terwijl zonder het geloof in het Woord de besprenkeling van onze zielen onmogelijk is. En als God beval, dat die besprenkeling met hysop zou gebeuren, dan leerde Hij hierdoor, dat de kleinste, armste en nederigste hier op aarde in staat is, dat Woord van de getuigenis te prediken, zodat het dient tot reiniging voor anderen; of wel, dat de bedienaren van het Woord, aan wie de besprenkeling is opgedragen, niets dan hysop, lage, niets beduidende planten zijn, en dat de reinigmaking niet voortvloeit uit enige kracht in hen (de hysop), maar uit de as van Jezus, die met het water van hun prediking gemengd is..
2) In het Hebreeuws Lemee niddah. Eigenlijk tot wateren van onreinheid, d.i. tot wateren, die dienen, om de onreinheid weg te nemen, d.i. tot water van de ontzondiging, waarvan in Numbers 8:7 sprake is..
3) In het Hebreeuws Chatath hi. Beter is de vertaling: Het is een zondoffer. De bedoeling is, die as, welke, vermengd met water, dient tot ontzondiging, is alleen te verkrijgen door een zondoffer, door een offer, dat bijna zoals een zondoffer moet behandeld worden.. 10. En hij, die de as van deze vaars verzameld heeft, zal evenals de man, die haar uitleidde, slachte en verbrande (Numbers 19:8), zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond. a) Dit nu, wat in Numbers 19:11-Numbers 19:22 over het gebruik van de as in het sprengwater, bij verontreiniging door een lijk, bepaald wordt, zal de kinderen van Israël en de vreemdeling, 1) die in het midden van hen als vreemdeling verkeert, tot een eeuwige instelling zijn.
a) Leviticus 16:27,
1) Men kan vragen, waarom dit statuut in het algemeen gezegd wordt, zowel voor de vreemdelingen, die in Israël verkeren, als voor de inwoners van kracht te zijn, omdat het toch volstrekt niet aan te nemen was, dat de onbesnedenen rein konden worden. De oplossing is gemakkelijk. Onder vreemdelingen worden hier begrepen, niet die volstrekt vreemd waren aan het volk, maar die geboren uit de heidenen, de wet hadden omhelsd. Zij, die ten opzichte van de offeranden en den overigen dienst van God gelijk stonden met het nageslacht van Abraham. En dit, opdat, indien er verschil zou zijn, de Kerk niet zou verscheurd worden, in wier schoot zij waren opgenomen..
Het tweede gedeelte verbindt het voorgaande met het volgende gedeelte van dit hoofdstuk, en geeft aan, in welke gevallen het water van de ontzondiging moest worden gebruikt..
Luther heeft het laatste gedeelte van dit Vers op de voorafgaande bepalingen betrokken, zodat daarmee het slachten en verbranden van een nieuwe vaars, zodra de as van de vorige gebruikt was, bevolen zou zijn. Bij deze opvatting past echter niet, dat hier ook van de vreemdeling sprake is. De vermelding van deze duidt aan, dat de laatste zin van Numbers 19:10 de overgang is tot het volgende. Naar de opgave van de rabbijnen overigens zouden er in het geheel slechts 9 vaarsen op de voorgeschreven wijze gebruikt zijn en wel, wat nog ongelooflijker is, tot aan de Babylonische ballingschap toe slechts n enkele..
Vers 9
9. En een ander rein man zal de as van deze vaars verzamelen en buiten het leger in een reine plaats wegleggen; en het zal zijn tot bewaring, d.i. die as zaldaar worden weggelegd om bewaard te worden voor de vergadering van de kinderen van Israël, 1) opdat zij haar bij voorkomende gelegenheden op de Numbers 19:11-Numbers 19:22 nader beschreven wijze, gebruiken, tot het water van de afzondering, 2) het is ontzondiging. 3)1) Wat de as van de rode koe van Israël afschaduwde, was dus niets anders dan de zonde wegnemende en de van alle zonden reinigende kracht van Christus' dood. Evenwel de as reinigde niet, dan door de besprenkeling. Het middel van de besprenkeling was het water. Dit is het badwater van het Woord. De as (of wil men liever het bloed) van Jezus is gemengd met en opgelost in de waarheid en in de beloften van het Evangelie. Door het gelovig aannemen van die waarheid en van die beloften, worden wij zelf en al het onze gereinigd voor God: terwijl zonder het geloof in het Woord de besprenkeling van onze zielen onmogelijk is. En als God beval, dat die besprenkeling met hysop zou gebeuren, dan leerde Hij hierdoor, dat de kleinste, armste en nederigste hier op aarde in staat is, dat Woord van de getuigenis te prediken, zodat het dient tot reiniging voor anderen; of wel, dat de bedienaren van het Woord, aan wie de besprenkeling is opgedragen, niets dan hysop, lage, niets beduidende planten zijn, en dat de reinigmaking niet voortvloeit uit enige kracht in hen (de hysop), maar uit de as van Jezus, die met het water van hun prediking gemengd is..
2) In het Hebreeuws Lemee niddah. Eigenlijk tot wateren van onreinheid, d.i. tot wateren, die dienen, om de onreinheid weg te nemen, d.i. tot water van de ontzondiging, waarvan in Numbers 8:7 sprake is..
3) In het Hebreeuws Chatath hi. Beter is de vertaling: Het is een zondoffer. De bedoeling is, die as, welke, vermengd met water, dient tot ontzondiging, is alleen te verkrijgen door een zondoffer, door een offer, dat bijna zoals een zondoffer moet behandeld worden.. 10. En hij, die de as van deze vaars verzameld heeft, zal evenals de man, die haar uitleidde, slachte en verbrande (Numbers 19:8), zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond. a) Dit nu, wat in Numbers 19:11-Numbers 19:22 over het gebruik van de as in het sprengwater, bij verontreiniging door een lijk, bepaald wordt, zal de kinderen van Israël en de vreemdeling, 1) die in het midden van hen als vreemdeling verkeert, tot een eeuwige instelling zijn.
a) Leviticus 16:27,
1) Men kan vragen, waarom dit statuut in het algemeen gezegd wordt, zowel voor de vreemdelingen, die in Israël verkeren, als voor de inwoners van kracht te zijn, omdat het toch volstrekt niet aan te nemen was, dat de onbesnedenen rein konden worden. De oplossing is gemakkelijk. Onder vreemdelingen worden hier begrepen, niet die volstrekt vreemd waren aan het volk, maar die geboren uit de heidenen, de wet hadden omhelsd. Zij, die ten opzichte van de offeranden en den overigen dienst van God gelijk stonden met het nageslacht van Abraham. En dit, opdat, indien er verschil zou zijn, de Kerk niet zou verscheurd worden, in wier schoot zij waren opgenomen..
Het tweede gedeelte verbindt het voorgaande met het volgende gedeelte van dit hoofdstuk, en geeft aan, in welke gevallen het water van de ontzondiging moest worden gebruikt..
Luther heeft het laatste gedeelte van dit Vers op de voorafgaande bepalingen betrokken, zodat daarmee het slachten en verbranden van een nieuwe vaars, zodra de as van de vorige gebruikt was, bevolen zou zijn. Bij deze opvatting past echter niet, dat hier ook van de vreemdeling sprake is. De vermelding van deze duidt aan, dat de laatste zin van Numbers 19:10 de overgang is tot het volgende. Naar de opgave van de rabbijnen overigens zouden er in het geheel slechts 9 vaarsen op de voorgeschreven wijze gebruikt zijn en wel, wat nog ongelooflijker is, tot aan de Babylonische ballingschap toe slechts n enkele..
Vers 11
11. Wie een dode, enig dood lichaam namelijk van een mens, 1) van welk geslacht of van welke leeftijd deze ook zij, aanraakt, die zal zeven dagen in wettelijke zin onrein zijn, en met het heiligdom en de heilige dingen in geen enkele aanraking treden.1) Alsnu worden enige soorten van verontreiniging aangehaald, waarvoor de wassing noodzakelijk was. Allen hebben zij betrekking op n hoofdzaak, nl. op de aanraking met een lijk, van zijn gebeente, van zijn graf, welke de mensen bezoedelt. Hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen een lijk van een verslagen mens en van hem, die op het bed is gestorven. Waaruit volgt, dat de dood hier wordt voorgesteld als een bewijs van Gods vloek. En zeker is dit zo, indien men let op zijn oorsprong en oorzaak, hoe in ieder gestorven mens de bedorven natuur, waarin het beeld van God was gefundeerd, zich vertoont, omdat, indien wij niet geheel bedorven waren, wij niet zouden geboren worden om te sterven. Maar ook, om nog iets anders aan te wijzen, heeft God het volk geleerd, nl. dat zij zich een besmetting op de hals halen, wanneer zij gemeenschap hebben met de onvruchtbare werken van de duisternis. Want zonden noemt de Apostel (Hebrews 6:1) de dode werken, of vanwege haar gevolgen, of omdat, zoals het geloof het leven is van de ziel, het ongeloof alzo haar in de dood gevangen houdt. Wanneer daarom een lijk, een geraamte of een graf aanwijst wat wij uit de moederschoot meebrengen; omdat wij, totdat wij wedergeboren zijn en God ons door Zijn Geest en het geloof heeft levend gemaakt, levend dood zijn, is het niet twijfelachtig, of de kinderen van Israël werden gewaarschuwd, opdat zij zich rein voor God bewaarden, om zich van alle bederf ver verwijderd te houden. Kortom, op niets anders ziet deze ceremonie, dan opdat zij vrij van alle besmetting van het vlees, God rein zouden dienen, en zich zouden oefenen in aanhoudende overdenking van waar berouw. Indien zij van de reinheid waren afgeweken, moesten zij zich beijveren, met God, door de ingestelde offeranden en de reiniging, weer in verzoende betrekking te geraken..
Vers 11
11. Wie een dode, enig dood lichaam namelijk van een mens, 1) van welk geslacht of van welke leeftijd deze ook zij, aanraakt, die zal zeven dagen in wettelijke zin onrein zijn, en met het heiligdom en de heilige dingen in geen enkele aanraking treden.1) Alsnu worden enige soorten van verontreiniging aangehaald, waarvoor de wassing noodzakelijk was. Allen hebben zij betrekking op n hoofdzaak, nl. op de aanraking met een lijk, van zijn gebeente, van zijn graf, welke de mensen bezoedelt. Hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen een lijk van een verslagen mens en van hem, die op het bed is gestorven. Waaruit volgt, dat de dood hier wordt voorgesteld als een bewijs van Gods vloek. En zeker is dit zo, indien men let op zijn oorsprong en oorzaak, hoe in ieder gestorven mens de bedorven natuur, waarin het beeld van God was gefundeerd, zich vertoont, omdat, indien wij niet geheel bedorven waren, wij niet zouden geboren worden om te sterven. Maar ook, om nog iets anders aan te wijzen, heeft God het volk geleerd, nl. dat zij zich een besmetting op de hals halen, wanneer zij gemeenschap hebben met de onvruchtbare werken van de duisternis. Want zonden noemt de Apostel (Hebrews 6:1) de dode werken, of vanwege haar gevolgen, of omdat, zoals het geloof het leven is van de ziel, het ongeloof alzo haar in de dood gevangen houdt. Wanneer daarom een lijk, een geraamte of een graf aanwijst wat wij uit de moederschoot meebrengen; omdat wij, totdat wij wedergeboren zijn en God ons door Zijn Geest en het geloof heeft levend gemaakt, levend dood zijn, is het niet twijfelachtig, of de kinderen van Israël werden gewaarschuwd, opdat zij zich rein voor God bewaarden, om zich van alle bederf ver verwijderd te houden. Kortom, op niets anders ziet deze ceremonie, dan opdat zij vrij van alle besmetting van het vlees, God rein zouden dienen, en zich zouden oefenen in aanhoudende overdenking van waar berouw. Indien zij van de reinheid waren afgeweken, moesten zij zich beijveren, met God, door de ingestelde offeranden en de reiniging, weer in verzoende betrekking te geraken..
Vers 12
12. Op de derde dag zal hij zich, op de in Numbers 19:17 voor te stellen wijze, daarmee, met de as namelijk van die vaars, ontzondigen, zo zal hij op de zevende dag rein zijn, en op de achtste dag weer tot het heiligdom mogen naderen; maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zo zal hij op de zevende dag niet rein zijn. 1)1) Beter is de vertaling, en het tweede gedeelte van dit vers eist het gebiedend: Hij zal zich op de derde dag en op de zevende dag daarmee ontzondigen, zo zal hij rein zijn; en indien hij op de derde dag en op de zevende dag zich niet ontzondigt, zo zal hij niet rein zijn. Hieruit blijkt dan, dat hij n op de derde dag, n op de zevende dag zich met dit water, waarin de as van de rode koe gemengd was, moest ontzondigen..
Vers 12
12. Op de derde dag zal hij zich, op de in Numbers 19:17 voor te stellen wijze, daarmee, met de as namelijk van die vaars, ontzondigen, zo zal hij op de zevende dag rein zijn, en op de achtste dag weer tot het heiligdom mogen naderen; maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zo zal hij op de zevende dag niet rein zijn. 1)1) Beter is de vertaling, en het tweede gedeelte van dit vers eist het gebiedend: Hij zal zich op de derde dag en op de zevende dag daarmee ontzondigen, zo zal hij rein zijn; en indien hij op de derde dag en op de zevende dag zich niet ontzondigt, zo zal hij niet rein zijn. Hieruit blijkt dan, dat hij n op de derde dag, n op de zevende dag zich met dit water, waarin de as van de rode koe gemengd was, moest ontzondigen..
Vers 13
13. Al wie een dode, het dode lichaam van een mens, namelijk die gestorven zal zijn, aanraakt en zich niet ontzondigd zal hebben, voordat hij zich in het heiligdom in betrekking stelt, die verontreinigt de tabernakel van deHEERE (Leviticus 15:31); ja, de aanwezigheid van een onreine in het leger, die zijn reiniging verzuimt, is ook, afgezien van het naderen tot het heiligdom, reeds op zichzelf een ontwijding hiervan, daar de Heere slechts bij reinen wonen wil; daarom zal die ziel uitgeroeid worden uit Israël, 1) omdat het water van de afzondering, of het reinigingswater op hem niet gesprenkeld is, zal hij onrein zijn en blijven; zijn onreinheid is nog steeds in hem.1) De doodstraf moest op zo iemand worden toegepast, niet omdat de zonde van de ontreiniging op zichzelf beschouwd, zo zwaar was, maar, omdat zij zinnebeeld was van de verontreiniging en besmetting van de ziel, en de Heere hen hiermee wilde leren dat geen ziel, die niet gereinigd was door het door Hem verordende middel, in en bij Zijn Heiligdom kon verkeren. Vooral daarom, om de geestelijke betekenis van de zaak, wordt zo'n zware straf op het nalaten van de ontzondiging toegepast..
Vers 13
13. Al wie een dode, het dode lichaam van een mens, namelijk die gestorven zal zijn, aanraakt en zich niet ontzondigd zal hebben, voordat hij zich in het heiligdom in betrekking stelt, die verontreinigt de tabernakel van deHEERE (Leviticus 15:31); ja, de aanwezigheid van een onreine in het leger, die zijn reiniging verzuimt, is ook, afgezien van het naderen tot het heiligdom, reeds op zichzelf een ontwijding hiervan, daar de Heere slechts bij reinen wonen wil; daarom zal die ziel uitgeroeid worden uit Israël, 1) omdat het water van de afzondering, of het reinigingswater op hem niet gesprenkeld is, zal hij onrein zijn en blijven; zijn onreinheid is nog steeds in hem.1) De doodstraf moest op zo iemand worden toegepast, niet omdat de zonde van de ontreiniging op zichzelf beschouwd, zo zwaar was, maar, omdat zij zinnebeeld was van de verontreiniging en besmetting van de ziel, en de Heere hen hiermee wilde leren dat geen ziel, die niet gereinigd was door het door Hem verordende middel, in en bij Zijn Heiligdom kon verkeren. Vooral daarom, om de geestelijke betekenis van de zaak, wordt zo'n zware straf op het nalaten van de ontzondiging toegepast..
Vers 14
14. Dit, wat nu volgt, is de wet, betreffende personen en zaken, die onrein zullen geacht worden; wanneer een mens zal gestorven zijn in een tent, zoals gij thans bewoont (Leviticus 23:43), en later in een huis, zoals gij, na de verovering van Kanan bewonen zult; al wie na het overlijden van die persoon, in die tent, of dat huis, ingaat, en al wie in die tent, of dat huis is, tijdens het overlijden, die zal zeven dagen onrein zijn. 15. Ook al het open gereedschap, of vaatwerk, waarop geen deksel is, die daaraan door een band gebonden is, dat is onrein, omdat de lijklucht daarin gedrongen is; het mag dus f in het geheel niet meer, f eerst na bijzondere reiniging weer gebruikt worden (Leviticus 11:32-Leviticus 11:35).Vers 14
14. Dit, wat nu volgt, is de wet, betreffende personen en zaken, die onrein zullen geacht worden; wanneer een mens zal gestorven zijn in een tent, zoals gij thans bewoont (Leviticus 23:43), en later in een huis, zoals gij, na de verovering van Kanan bewonen zult; al wie na het overlijden van die persoon, in die tent, of dat huis, ingaat, en al wie in die tent, of dat huis is, tijdens het overlijden, die zal zeven dagen onrein zijn. 15. Ook al het open gereedschap, of vaatwerk, waarop geen deksel is, die daaraan door een band gebonden is, dat is onrein, omdat de lijklucht daarin gedrongen is; het mag dus f in het geheel niet meer, f eerst na bijzondere reiniging weer gebruikt worden (Leviticus 11:32-Leviticus 11:35).Vers 16
16. En al wie in het open veld een, die met het zwaard verslagen is, of een op andere wijze gestorven dode, die hij vindt, of ook maar het gebeente van een mens, of zelfs maar een graf zal aangeraakt hebben, die zal zeven dagen onrein zijn, omdat hij met dood en verderf is in aanraking gekomen.Vers 16
16. En al wie in het open veld een, die met het zwaard verslagen is, of een op andere wijze gestorven dode, die hij vindt, of ook maar het gebeente van een mens, of zelfs maar een graf zal aangeraakt hebben, die zal zeven dagen onrein zijn, omdat hij met dood en verderf is in aanraking gekomen.Vers 17
17. Voor zo'n onreine nu zullen zij, d.i. anderen, die zelf in de toestand van reinheid verkeren, iets nemen van het stof van de brand van de ontzondiging, d.i. van de as van de vaars, die om ter ontzondiging te dienen, verbrand is, en daarop levend water 1) doen in een vat.1) Levend water is vloeiend water uit een bron of een beek (zie Leviticus 14:5)
Zoals de as van de vaars betekende Christus verdienste, zo betekende het levend water, de kracht en de genade van de Heilige Geest welke menigmaal met water wordt vergeleken en het is door Zijn werking dat de gerechtigheid van Christus, de gelovige tot hun reiniging wordt deelachtig gemaakt en toegepast, waarom zij dan ook worden gezegd, te zijn afgewassen, en gerechtvaardigd, en geheiligd in de Naam van de Heere Jezus en door de Geest van onze God..
Vers 17
17. Voor zo'n onreine nu zullen zij, d.i. anderen, die zelf in de toestand van reinheid verkeren, iets nemen van het stof van de brand van de ontzondiging, d.i. van de as van de vaars, die om ter ontzondiging te dienen, verbrand is, en daarop levend water 1) doen in een vat.1) Levend water is vloeiend water uit een bron of een beek (zie Leviticus 14:5)
Zoals de as van de vaars betekende Christus verdienste, zo betekende het levend water, de kracht en de genade van de Heilige Geest welke menigmaal met water wordt vergeleken en het is door Zijn werking dat de gerechtigheid van Christus, de gelovige tot hun reiniging wordt deelachtig gemaakt en toegepast, waarom zij dan ook worden gezegd, te zijn afgewassen, en gerechtvaardigd, en geheiligd in de Naam van de Heere Jezus en door de Geest van onze God..
Vers 18
18. En een eveneens rein man zal een bundel hysop nemen, a) en in dat met de asvermengde water dopen en het sprenkelen, bij het in Numbers 19:14 genoemde geval, aan die tent, of aan dat huis, en op al het gereedschap en aan de zielen d.i. personen die daar in geweest zijn; evenzo in het geval van Numbers 19:16, aan hen, die een gebeente, of een verslagene, of een dode, die op een andere wijze gestorven is, of een graf aangeraakt heeft. 1)a)Exodus 12:22 Psalms 51:9
1) Het leven van de wet kan in ons geweten niet gedood worden dan door de overtuiging, dat er genade voor de grootsten van de zondaren bij God is, omdat God rechtvaardig is, daar waar Hij in het bloed van Zijn Zoon goddelozen, die niet werken, rechtvaardigt. Die overtuiging nu is de inhoud van het geloof, hetgeen een bewijs is van de zaken die wij niet zien; waaruit tevens blijkt, dat de besprenkeling onder het Oude Testament wel reinigde voor de ceremoniewet, maar het hart voor God niet reinigen kon, tenzij er bij de offeraars een oprecht geloof was onder de waarneming van deze symbolische instelling..
Vers 18
18. En een eveneens rein man zal een bundel hysop nemen, a) en in dat met de asvermengde water dopen en het sprenkelen, bij het in Numbers 19:14 genoemde geval, aan die tent, of aan dat huis, en op al het gereedschap en aan de zielen d.i. personen die daar in geweest zijn; evenzo in het geval van Numbers 19:16, aan hen, die een gebeente, of een verslagene, of een dode, die op een andere wijze gestorven is, of een graf aangeraakt heeft. 1)a)Exodus 12:22 Psalms 51:9
1) Het leven van de wet kan in ons geweten niet gedood worden dan door de overtuiging, dat er genade voor de grootsten van de zondaren bij God is, omdat God rechtvaardig is, daar waar Hij in het bloed van Zijn Zoon goddelozen, die niet werken, rechtvaardigt. Die overtuiging nu is de inhoud van het geloof, hetgeen een bewijs is van de zaken die wij niet zien; waaruit tevens blijkt, dat de besprenkeling onder het Oude Testament wel reinigde voor de ceremoniewet, maar het hart voor God niet reinigen kon, tenzij er bij de offeraars een oprecht geloof was onder de waarneming van deze symbolische instelling..
Vers 19
19. En de reine zal de onreine op de derde en op de zevende dag besprenkelen, daar de verontreiniging door het lijk van een mens zo sterk is, dat zij eerst langzamerhand en niet in een keer weer kan weggenomen worden; en op de zevende dag zal hij hem met de besprenkeling ontzondigen, 1) zodat op die dag de onreinheid, na het voltrekken van deze plechtigheid werkelijk een einde zal nemen; en hij, die verontreinigd was, zal zijn kleren wassen en zich met water baden, en op de avond rein zijn, zodat er nu verder niets meer hoeft plaats te hebben. 1) Evenals de onreinheid door bepaling van haar duur op 7 dagen, d.i. een gehele week, als de hoogste graad van de verontreiniging wordt vastgesteld, zo wijst ook de vaststelling van een tweevoudige reiniging met het water van de besprenkeling op de klacht van de weg te nemen onreinheid, waarbij de keuze van de derde en de zevende dag in verband staat met de betekenis van deze getallen..Vers 19
19. En de reine zal de onreine op de derde en op de zevende dag besprenkelen, daar de verontreiniging door het lijk van een mens zo sterk is, dat zij eerst langzamerhand en niet in een keer weer kan weggenomen worden; en op de zevende dag zal hij hem met de besprenkeling ontzondigen, 1) zodat op die dag de onreinheid, na het voltrekken van deze plechtigheid werkelijk een einde zal nemen; en hij, die verontreinigd was, zal zijn kleren wassen en zich met water baden, en op de avond rein zijn, zodat er nu verder niets meer hoeft plaats te hebben. 1) Evenals de onreinheid door bepaling van haar duur op 7 dagen, d.i. een gehele week, als de hoogste graad van de verontreiniging wordt vastgesteld, zo wijst ook de vaststelling van een tweevoudige reiniging met het water van de besprenkeling op de klacht van de weg te nemen onreinheid, waarbij de keuze van de derde en de zevende dag in verband staat met de betekenis van deze getallen..Vers 20
20. Wie daarentegen-Ik herhaal nogmaals wat Ik reeds zei (Numbers 19:13), opdat gij de zaak met de vereiste ernst opneemt-wie daarentegen door een van de in Numbers 19:14-Numbers 19:17 vermelde voorvallen uit het dagelijks leven wettelijk onrein zal zijn, en zich niettegenstaandeIk u het middel hiertoe heb in handen gegeven, niet zal ontzondigen, die zal uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden; want hij heeft het heiligdom van de HEERE verontreinigd, het water van de afzondering, het reinigingswater, dat in zulke gevallen het enige zuiveringsmiddel is, is op hem niet gesprenkeld; hij is moedwillig onrein, en behoort dus niet te leven onder Israël, dat een voor de Heere rein volk moet wezen.Vers 20
20. Wie daarentegen-Ik herhaal nogmaals wat Ik reeds zei (Numbers 19:13), opdat gij de zaak met de vereiste ernst opneemt-wie daarentegen door een van de in Numbers 19:14-Numbers 19:17 vermelde voorvallen uit het dagelijks leven wettelijk onrein zal zijn, en zich niettegenstaandeIk u het middel hiertoe heb in handen gegeven, niet zal ontzondigen, die zal uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden; want hij heeft het heiligdom van de HEERE verontreinigd, het water van de afzondering, het reinigingswater, dat in zulke gevallen het enige zuiveringsmiddel is, is op hem niet gesprenkeld; hij is moedwillig onrein, en behoort dus niet te leven onder Israël, dat een voor de Heere rein volk moet wezen.Vers 21
21. Dit zal hun zijn tot een eeuwige instelling, waaraan zij al de tijd van de oudtestamentische huishouding gebonden zijn. En ook hij, die het water van de afzondering, of het reinigingswater, sprenkelt (Numbers 19:18), zal zijn kleren wassen, want hij is, hoewel in mindere mate, ook onrein geworden (Numbers 19:7,Numbers 19:8,Numbers 19:10), ook wie het water van de afzondering, het reinigingswater, aanraakt, die zal onrein zijn tot aan de avond.Vers 21
21. Dit zal hun zijn tot een eeuwige instelling, waaraan zij al de tijd van de oudtestamentische huishouding gebonden zijn. En ook hij, die het water van de afzondering, of het reinigingswater, sprenkelt (Numbers 19:18), zal zijn kleren wassen, want hij is, hoewel in mindere mate, ook onrein geworden (Numbers 19:7,Numbers 19:8,Numbers 19:10), ook wie het water van de afzondering, het reinigingswater, aanraakt, die zal onrein zijn tot aan de avond.Vers 22
22. Ja, al wat, 1) of al wie, die onreine aangeraakt zal hebben, zal, gedurende die dag, onrein zijn, en de ziel, die dat, wat die onreine aangeraakt heeft, en ook die onreine zelf, aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn tot aan de avond. 2)1) Beter is de vertaling: Hij, wie de onreine zal aanraken en de ziel (d.i. de persoon), die hem zal aangeraakt hebben. De bedoeling is deze, dat wie met een onreine, op welke manier ook, in aanraking zal komen, hetzij dat de onreine hem, of hij de onreine aanroert, zal onrein zijn tot aan de avond. Dit zou voor Israël een eeuwige instelling zijn..
2) De Rabbijnen hebben eraan gewanhoopt, dat deze wetsbepalingen op bevredigende wijze zouden kunnen verklaard worden, en de eerste woorden van het tweede vers zo uitgelegd, als zou in het volgende een gebod gegeven worden, dat geen aanwijsbare grond heeft, maar alleen op de onbepaalde macht van de wetgever berust, en men, ook zonder zijn bedoeling te begrijpen, op het woord alleen zich te onderwerpen heeft. Zelfs Salomo, die anders alle geboden van God zo grondig verstond, zou, volgens hen, de hier voorkomende bepalingen niet hebben kunnen verstaan hetgeen hij zelf getuigen zou (Prediker. 7:24). Ja, evenals Mozes op de berg gekomen zijnde, zou hij God zelf in gepeins over dit geheim hebben gevonden. De Joden zijn intussen de zin dicht genoeg nabij geweest; had nu slechts niet, omwille van hun ongeloof, zich het deksel op hun aangezicht gelegd waarvan de Heilige Apostel spreekt 2 Corinthiers 3:12). Zij zeggen namelijk, in de dagen van de Messias zal men de as van de rode koe niet meer nodig hebben, zoals geschreven is Isaiah 25:8). Hij zal de dood verslinden voor eeuwig. Het is niet te miskennen, dat de rode vaars, die als zondoffer buiten het leger gevoerd en daar geslacht zou worden, in een nauwe verbintenis staat met het, uit twee geitenbokken bestaande, maar evenwel slechts n offer uitmakende, zoenoffer van den grote Verzoendag (Leviticus 16:5,Leviticus 16:7-Leviticus 16:10,Leviticus 16:15). Het is een wederopname daarvan, en stelt beknopt een voorbeelding van Christus' offer, die ook uitgeleid werd buiten de poorten, om het volk door Zijn eigen bloed te heiligen. Dit, dat Hij de nog onverzoende zonde van Zijn volk draagt, wordt voorafgeschaduwd door die vaars van gehele rode kleur; want de gemeente wordt dikwijls genoeg onder het beeld van een vrouw voorgesteld en in de vaars hebben we hier het vrouwelijk geslacht voor ons, en van de bloedrode zonden wordt bijv. in Isaiah 1:18 gesproken..
Intussen heeft Christus niet alleen voor Israël maar voor de zonde van de gehele wereld (John 11:51, 1 John 2:2) de dood ondergaan. Ook dit wordt door de rode vaars afgebeeld; want het Hebreeuwse woord voor vaars (hangt met parah (vruchtbaar zijn) samen) en het woord voor rood (adom) heeft dezelfde stam met het woord adam of mens (Genesis 2:7; Genesis 5:2), en de vruchtbare, waarvan alle mensen afstammen is de stammoeder Eva (Genesis 3:20). Wat het verbranden van de vaars betreft, nadat zij geofferd was, dit herinnert aan Christus' begrafenis. Hierin heeft de dood al zijn macht aan hem bewezen, maar daarin ook heeft Hij, krachtens Zijn leven, de dood verslonden, tot overwinning; want het graf was niet in staat Hem vast te houden. Hier wordt het wederom van betekenis, dat juist een vaars en wel een geheel en al rode, die nog geen juk gedragen heeft, ten voorbeeld gekozen is. Is toch de vaars, als de vruchtbare, op zichzelf reeds een symbool van levensmacht, meer nog is dit een rode vaars, want rood is de kleur van het innigste of krachtigste leven, en allermeest is dat een nog ongebruikte, rode vaars, van wie de natuurlijke levenskracht nog op geen enkele wijze door de mensen verzwakt is. In de as van de vaars nu is ook haar bloed in het vuur opgegaan; zo is het Christus bloed, hetgeen ons geweten reinigt van dode werken. (Hebrews 9:12). Terwijl wij hiermee, met als het ware reinigingswater (Hebrews 12:24), besprengt worden, worden wij tevens de kracht van Zijn opstanding deelachtig (Philippians 3:10); wat voor nieuw leven ons daarmee nu verstrekt wordt, dit beduiden de drie dingen, die door de priester Eleazar op de brandende vaars geworpen moeten worden; het cederhout, de hysop en de scharlakendraad zijn zinnebeelden van een onvergankelijk, gezond en krachtig leven. (zie Leviticus 14:7). De Joden hebben volkomen gelijk, wanneer zij zeggen: "in de dagen van de Messias zal men de as van de rode vaars niet meer nodig hebben." Wij, die onder het nieuwe verbond leven en de naam van Hem dragen, die de vloek van de zonde weggenomen en de macht van de dood overwonnen heeft, dragen ook het leven van de Geest in ons en zijn geworden tot woonsteden van God in de Geest, zo we namelijk geloofd hebben in de naam van Gods Zoon, en overwinnen daarmee de doodsmacht, die ons overal in het dagelijks leven omringt. (zie Le 11:40). Israël echter, dat de tijd van de verbetering (Hebrews 9:10) d.i. de tijd, toen hem, voor de blote schaduwbeelden van het Oude Testament, iets beters en wel de vervulling in Jezus Christus gegeven werd, verzuimde, is dus maar al te zeer onder het juk van dode werken gekomen en uit de gemeenschap aan lichamelijk doden tot de gemeenschap van geestelijke doden vervallen..
Van hier af begint nu de tijd, dat de kinderen van Israël naar het bevel van de Heere (Numbers 14:25), zich omwendden en terugkeerden naar de woestijn, langs de weg naar de Schelfzee (Deuteronomy 2:1). Hij beslaat, met inbegrip van de "aangeven tijd, die zij na hun uitsluiting van het bezit van het beloofde land, nog in Kades doorbrachten (Deuteronomy 1:46 zie Numbers 14:45) een tijdruimte van 37« jaar. De tocht, waarop de wolkkolom hun voorging, liep in menigte van bochten en met grote omwegen, van Kades naar het noordelijk einde van de Elanitische golf. De onderscheiden legeringsplaatsen, waar zij kortere of langere tijd vertoefden, waren, volgens Numbers 33:19-35: Rimmon-Perez, Libna, Rissa, Kehelatha, gebergte van Safer, Harada, Makheloth, Tachath, Tharah, Mithka Hasmona, Moseroth, Bene-Jakan, Horgïdgad, Jotbatha, Abrona, Ezeon-Geber. Deze tocht op een kaart te willen aanwijzen, blijft ondoenlijk, zolang als er omtrent de ligging van die plaatsen nog zo weinig bekend is, als tegenwoordig. Het oponthoud van Israël op elk van die plaatsen duurde waarschijnlijk niet slechts weken of maanden, maar gehele jaren, tenminste op die, welke genoegzaam van water en van weiden voorzien waren. Als men op een nieuwe legeringsplaats aangekomen was, werd de tabernakel met het hoofdleger aldaar opgeslagen, maar het volk, in zo ver het voor zich geen ruimte en voor het vee geen voer vinden mocht, verspreidde zich naar alle zijden in de omtrek, totdat de daardoor opgeleverde voedingsmiddelen verbruikt waren. Er wordt ons omtrent geheel dit, ongeveer zesendertigjarig leven van omzwerving volstrekt niets bericht; welk stilzwijgen zich vanzelf verklaart; want, zoals Baumgarten treffend opmerkt, "de strijdbare manschappen onder Israël zijn aan Jehova's gerichtsoefening ten prooi geworden en in zoverre geen voorwerp van de heilige geschiedenis; maar de jeugd, waarin het leven en de hoop van Israël onderhouden wordt, heeft nog geen geschiedenis." Slechts dit weten wij betreffende deze tijd: "het was een tijd van opvoeding en beproeving, van verootmoediging en genadebewijzing, van de natuurlijke nood en de bovennatuurlijke uitredding. De Heere bleef, na het besluit om het huidige geslacht van Kanans bezit uit te sluiten, overigens dezelfde in Zijn betrekking tot Zijn volk, die Hij tevoren was en het volk bleef eveneens, wat het wezen van de zaak betreft, in Zijn verhouding tot Jehova, hetzelfde licht verschrikte, licht morrende, licht oproerige volk van vroeger, maar dat zich ook na zijn val steeds weer oprichtte en zich boetvaardig toonde, na zijn afdwaling." Wij weten dit uit de getuigenissen van de Heilige Schrift (Deuteronomy 8:2, Ezekiel 20:10, ). Daarbij werd de besnijdenis aan het in de woestijn geboren nageslacht en dien ten gevolge ook de viering van het Pascha, om nabij liggende redenen, die bij Joshua 5:7) nader zullen voorgesteld worden, nagelaten. Mozes echter, de man Gods, die het ene geslacht na het andere zag wegsterven, vervaardigde omtrent het einde van deze tijd, wellicht te Ezeon-Geber, waar de morgen van nieuwe genade reeds van verre aanlichtte, de 90ste Psalm (Psalms 90:13): Keer terug tot Heere! Tot hoe lang? En het berouwe U over Uw knechten. Enz..
Vers 22
22. Ja, al wat, 1) of al wie, die onreine aangeraakt zal hebben, zal, gedurende die dag, onrein zijn, en de ziel, die dat, wat die onreine aangeraakt heeft, en ook die onreine zelf, aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn tot aan de avond. 2)1) Beter is de vertaling: Hij, wie de onreine zal aanraken en de ziel (d.i. de persoon), die hem zal aangeraakt hebben. De bedoeling is deze, dat wie met een onreine, op welke manier ook, in aanraking zal komen, hetzij dat de onreine hem, of hij de onreine aanroert, zal onrein zijn tot aan de avond. Dit zou voor Israël een eeuwige instelling zijn..
2) De Rabbijnen hebben eraan gewanhoopt, dat deze wetsbepalingen op bevredigende wijze zouden kunnen verklaard worden, en de eerste woorden van het tweede vers zo uitgelegd, als zou in het volgende een gebod gegeven worden, dat geen aanwijsbare grond heeft, maar alleen op de onbepaalde macht van de wetgever berust, en men, ook zonder zijn bedoeling te begrijpen, op het woord alleen zich te onderwerpen heeft. Zelfs Salomo, die anders alle geboden van God zo grondig verstond, zou, volgens hen, de hier voorkomende bepalingen niet hebben kunnen verstaan hetgeen hij zelf getuigen zou (Prediker. 7:24). Ja, evenals Mozes op de berg gekomen zijnde, zou hij God zelf in gepeins over dit geheim hebben gevonden. De Joden zijn intussen de zin dicht genoeg nabij geweest; had nu slechts niet, omwille van hun ongeloof, zich het deksel op hun aangezicht gelegd waarvan de Heilige Apostel spreekt 2 Corinthiers 3:12). Zij zeggen namelijk, in de dagen van de Messias zal men de as van de rode koe niet meer nodig hebben, zoals geschreven is Isaiah 25:8). Hij zal de dood verslinden voor eeuwig. Het is niet te miskennen, dat de rode vaars, die als zondoffer buiten het leger gevoerd en daar geslacht zou worden, in een nauwe verbintenis staat met het, uit twee geitenbokken bestaande, maar evenwel slechts n offer uitmakende, zoenoffer van den grote Verzoendag (Leviticus 16:5,Leviticus 16:7-Leviticus 16:10,Leviticus 16:15). Het is een wederopname daarvan, en stelt beknopt een voorbeelding van Christus' offer, die ook uitgeleid werd buiten de poorten, om het volk door Zijn eigen bloed te heiligen. Dit, dat Hij de nog onverzoende zonde van Zijn volk draagt, wordt voorafgeschaduwd door die vaars van gehele rode kleur; want de gemeente wordt dikwijls genoeg onder het beeld van een vrouw voorgesteld en in de vaars hebben we hier het vrouwelijk geslacht voor ons, en van de bloedrode zonden wordt bijv. in Isaiah 1:18 gesproken..
Intussen heeft Christus niet alleen voor Israël maar voor de zonde van de gehele wereld (John 11:51, 1 John 2:2) de dood ondergaan. Ook dit wordt door de rode vaars afgebeeld; want het Hebreeuwse woord voor vaars (hangt met parah (vruchtbaar zijn) samen) en het woord voor rood (adom) heeft dezelfde stam met het woord adam of mens (Genesis 2:7; Genesis 5:2), en de vruchtbare, waarvan alle mensen afstammen is de stammoeder Eva (Genesis 3:20). Wat het verbranden van de vaars betreft, nadat zij geofferd was, dit herinnert aan Christus' begrafenis. Hierin heeft de dood al zijn macht aan hem bewezen, maar daarin ook heeft Hij, krachtens Zijn leven, de dood verslonden, tot overwinning; want het graf was niet in staat Hem vast te houden. Hier wordt het wederom van betekenis, dat juist een vaars en wel een geheel en al rode, die nog geen juk gedragen heeft, ten voorbeeld gekozen is. Is toch de vaars, als de vruchtbare, op zichzelf reeds een symbool van levensmacht, meer nog is dit een rode vaars, want rood is de kleur van het innigste of krachtigste leven, en allermeest is dat een nog ongebruikte, rode vaars, van wie de natuurlijke levenskracht nog op geen enkele wijze door de mensen verzwakt is. In de as van de vaars nu is ook haar bloed in het vuur opgegaan; zo is het Christus bloed, hetgeen ons geweten reinigt van dode werken. (Hebrews 9:12). Terwijl wij hiermee, met als het ware reinigingswater (Hebrews 12:24), besprengt worden, worden wij tevens de kracht van Zijn opstanding deelachtig (Philippians 3:10); wat voor nieuw leven ons daarmee nu verstrekt wordt, dit beduiden de drie dingen, die door de priester Eleazar op de brandende vaars geworpen moeten worden; het cederhout, de hysop en de scharlakendraad zijn zinnebeelden van een onvergankelijk, gezond en krachtig leven. (zie Leviticus 14:7). De Joden hebben volkomen gelijk, wanneer zij zeggen: "in de dagen van de Messias zal men de as van de rode vaars niet meer nodig hebben." Wij, die onder het nieuwe verbond leven en de naam van Hem dragen, die de vloek van de zonde weggenomen en de macht van de dood overwonnen heeft, dragen ook het leven van de Geest in ons en zijn geworden tot woonsteden van God in de Geest, zo we namelijk geloofd hebben in de naam van Gods Zoon, en overwinnen daarmee de doodsmacht, die ons overal in het dagelijks leven omringt. (zie Le 11:40). Israël echter, dat de tijd van de verbetering (Hebrews 9:10) d.i. de tijd, toen hem, voor de blote schaduwbeelden van het Oude Testament, iets beters en wel de vervulling in Jezus Christus gegeven werd, verzuimde, is dus maar al te zeer onder het juk van dode werken gekomen en uit de gemeenschap aan lichamelijk doden tot de gemeenschap van geestelijke doden vervallen..
Van hier af begint nu de tijd, dat de kinderen van Israël naar het bevel van de Heere (Numbers 14:25), zich omwendden en terugkeerden naar de woestijn, langs de weg naar de Schelfzee (Deuteronomy 2:1). Hij beslaat, met inbegrip van de "aangeven tijd, die zij na hun uitsluiting van het bezit van het beloofde land, nog in Kades doorbrachten (Deuteronomy 1:46 zie Numbers 14:45) een tijdruimte van 37« jaar. De tocht, waarop de wolkkolom hun voorging, liep in menigte van bochten en met grote omwegen, van Kades naar het noordelijk einde van de Elanitische golf. De onderscheiden legeringsplaatsen, waar zij kortere of langere tijd vertoefden, waren, volgens Numbers 33:19-35: Rimmon-Perez, Libna, Rissa, Kehelatha, gebergte van Safer, Harada, Makheloth, Tachath, Tharah, Mithka Hasmona, Moseroth, Bene-Jakan, Horgïdgad, Jotbatha, Abrona, Ezeon-Geber. Deze tocht op een kaart te willen aanwijzen, blijft ondoenlijk, zolang als er omtrent de ligging van die plaatsen nog zo weinig bekend is, als tegenwoordig. Het oponthoud van Israël op elk van die plaatsen duurde waarschijnlijk niet slechts weken of maanden, maar gehele jaren, tenminste op die, welke genoegzaam van water en van weiden voorzien waren. Als men op een nieuwe legeringsplaats aangekomen was, werd de tabernakel met het hoofdleger aldaar opgeslagen, maar het volk, in zo ver het voor zich geen ruimte en voor het vee geen voer vinden mocht, verspreidde zich naar alle zijden in de omtrek, totdat de daardoor opgeleverde voedingsmiddelen verbruikt waren. Er wordt ons omtrent geheel dit, ongeveer zesendertigjarig leven van omzwerving volstrekt niets bericht; welk stilzwijgen zich vanzelf verklaart; want, zoals Baumgarten treffend opmerkt, "de strijdbare manschappen onder Israël zijn aan Jehova's gerichtsoefening ten prooi geworden en in zoverre geen voorwerp van de heilige geschiedenis; maar de jeugd, waarin het leven en de hoop van Israël onderhouden wordt, heeft nog geen geschiedenis." Slechts dit weten wij betreffende deze tijd: "het was een tijd van opvoeding en beproeving, van verootmoediging en genadebewijzing, van de natuurlijke nood en de bovennatuurlijke uitredding. De Heere bleef, na het besluit om het huidige geslacht van Kanans bezit uit te sluiten, overigens dezelfde in Zijn betrekking tot Zijn volk, die Hij tevoren was en het volk bleef eveneens, wat het wezen van de zaak betreft, in Zijn verhouding tot Jehova, hetzelfde licht verschrikte, licht morrende, licht oproerige volk van vroeger, maar dat zich ook na zijn val steeds weer oprichtte en zich boetvaardig toonde, na zijn afdwaling." Wij weten dit uit de getuigenissen van de Heilige Schrift (Deuteronomy 8:2, Ezekiel 20:10, ). Daarbij werd de besnijdenis aan het in de woestijn geboren nageslacht en dien ten gevolge ook de viering van het Pascha, om nabij liggende redenen, die bij Joshua 5:7) nader zullen voorgesteld worden, nagelaten. Mozes echter, de man Gods, die het ene geslacht na het andere zag wegsterven, vervaardigde omtrent het einde van deze tijd, wellicht te Ezeon-Geber, waar de morgen van nieuwe genade reeds van verre aanlichtte, de 90ste Psalm (Psalms 90:13): Keer terug tot Heere! Tot hoe lang? En het berouwe U over Uw knechten. Enz..