Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Numeri 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 18

Numbers 18:1.

AMBT EN ONDERHOUD VAN DE PRIESTERS EN LEVIETEN.

I. Numbers 18:1-Numbers 18:32. Op de vraag van het geschrokken volk (Numbers 17:13): "zullen we dan geheel en al te gronde moeten gaan?" antwoordt de Heere met, naar we ons mogen voorstellen, ten aanhoren van het gehele volk, aan Aron op te dragen, dat hij met Zijn vaders huis, de Aronieten en voorts met hem ook zijn stamgenoten, de Levieten een zodanige zorg voor het heiligdom dragen zouden, dat dit geen Godsgericht meer na zich slepen zal, daar zij krachtens de hun verleende, bijzondere heiligheid, tot de woning van de Heere ongestraft mochten naderen, zo het maar naar de bij de wet bepaalde wijze geschiedde. Daarna bepaalt Hij ook de emolumenten of baten nader, welke de priesters en de Levieten, als hun toekomende, van de gemeente zullen mogen innen. Terwijl Hij alzo het nog vrezende volk geruststelt, neemt Hij tevens deze gelegenheid waar, om het zijn verplichtingen te doen beseffen, ter zake van het duidelijk onderhoud van hen, door wier tussenkomst het ongenaakbaar heiligdom niets verschrikkelijks meer voor Israël heeft.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 18

Numbers 18:1.

AMBT EN ONDERHOUD VAN DE PRIESTERS EN LEVIETEN.

I. Numbers 18:1-Numbers 18:32. Op de vraag van het geschrokken volk (Numbers 17:13): "zullen we dan geheel en al te gronde moeten gaan?" antwoordt de Heere met, naar we ons mogen voorstellen, ten aanhoren van het gehele volk, aan Aron op te dragen, dat hij met Zijn vaders huis, de Aronieten en voorts met hem ook zijn stamgenoten, de Levieten een zodanige zorg voor het heiligdom dragen zouden, dat dit geen Godsgericht meer na zich slepen zal, daar zij krachtens de hun verleende, bijzondere heiligheid, tot de woning van de Heere ongestraft mochten naderen, zo het maar naar de bij de wet bepaalde wijze geschiedde. Daarna bepaalt Hij ook de emolumenten of baten nader, welke de priesters en de Levieten, als hun toekomende, van de gemeente zullen mogen innen. Terwijl Hij alzo het nog vrezende volk geruststelt, neemt Hij tevens deze gelegenheid waar, om het zijn verplichtingen te doen beseffen, ter zake van het duidelijk onderhoud van hen, door wier tussenkomst het ongenaakbaar heiligdom niets verschrikkelijks meer voor Israël heeft.

Vers 1

1. Zo zei de HEERE tot Aron, 1) om hem de ambtsplichten en de verantwoordelijkheid, die zo op hem zelf en zijn familie, als ook op de Levieten rustte, voor te houden: Gij en uw zonen en het huis van uw vader met u, en dus alle tot de Aronitische familie behorende personen; zult dragen de ongerechtigheid van het heiligdom, 2) gij alleen zult het heiligdom, waartoe geen anderen naderen mogen, naderen en voor zijn behoorlijke bediening zorgen; en gij en uw zonen met u, alle tot de dienstdoende priesterstand behorende personen, zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt, en dus in het bijzonder nog verantwoordelijk zijn voor de wettelijke uitoefening van de priesterdienst, die aan allen, welke haar zonder bevoegdheid zich zouden willen aanmatigen, de dood aanbrengt.

1) Wel heeft de Heere over het ambt en het onderhoud van de priesters op verschillende wijze gesproken, maar nu Hij Aron voor aller oog in zijn ambt heeft bevestigd, nu herhaalt de Heere nog eens, wat reeds vroeger is gezegd en bevolen, maar nu meer in n bestek alles samenvattende, opdat ook tevens het volk zich zijn verplichtingen nog eens zou herinnerd zien..

2) Wat in het heiligdom en in de heilige dienst misdreven wordt, zal door u alleen worden geboet, omdat dat alles alleen en uitsluitend voor uw verantwoording komt..

Dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt, betekent niet slechts, wat tegen de priesterwetten en tegen de heilige gereedschappen gepleegd wordt, te boeten, maar is ook de verontreiniging van hem door de zonde van hen, die het heiligdom naderen, niet slechts die van priesters en Levieten, maar ook van het gehele volk, dat niet alleen door zijn zonden, maar ook door zijn heilige gaven (Exodus 28:38) het in zijn midden bevindende Heiligdom met zijn heilige gereedschappen bevlekt en over de gehele gemeente een schuld brengt, welke de priesters dragen, dat is, op zich nemen en, uit kracht van de door hun Ambt meegedeelde heiligheid en kracht tot heiliging, zullen uitdelgen.. De misdaad dragen. Deze uitdrukking wordt door Exodus 28:38 toegelicht. Dragen (tevens wegdragen, wegnemen) betekent het bedekken, het uitleggen van de zonde door heiligheid, die door God aan de priester verleend is. Zij herinnert, hoe ondraaglijk de nabijheid van Jehovah is voor allen, die niet eveneens zijn ontheiligd, zoals de pas vermelde voorvallen getoond hebben. Door het bijgevoegde, dat zij ook de misdaad van de priesterschap, dat is van alle priesters tezamen, als een geheel gedacht, zouden moeten dragen, wordt hun ingescherpt, dat zij evenzeer als alle overige Israëlieten zondaars zijn en zowel hun eigen zonden als die van het volk moetem verzoenen..

Vers 1

1. Zo zei de HEERE tot Aron, 1) om hem de ambtsplichten en de verantwoordelijkheid, die zo op hem zelf en zijn familie, als ook op de Levieten rustte, voor te houden: Gij en uw zonen en het huis van uw vader met u, en dus alle tot de Aronitische familie behorende personen; zult dragen de ongerechtigheid van het heiligdom, 2) gij alleen zult het heiligdom, waartoe geen anderen naderen mogen, naderen en voor zijn behoorlijke bediening zorgen; en gij en uw zonen met u, alle tot de dienstdoende priesterstand behorende personen, zult dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt, en dus in het bijzonder nog verantwoordelijk zijn voor de wettelijke uitoefening van de priesterdienst, die aan allen, welke haar zonder bevoegdheid zich zouden willen aanmatigen, de dood aanbrengt.

1) Wel heeft de Heere over het ambt en het onderhoud van de priesters op verschillende wijze gesproken, maar nu Hij Aron voor aller oog in zijn ambt heeft bevestigd, nu herhaalt de Heere nog eens, wat reeds vroeger is gezegd en bevolen, maar nu meer in n bestek alles samenvattende, opdat ook tevens het volk zich zijn verplichtingen nog eens zou herinnerd zien..

2) Wat in het heiligdom en in de heilige dienst misdreven wordt, zal door u alleen worden geboet, omdat dat alles alleen en uitsluitend voor uw verantwoording komt..

Dragen de ongerechtigheid van uw priesterambt, betekent niet slechts, wat tegen de priesterwetten en tegen de heilige gereedschappen gepleegd wordt, te boeten, maar is ook de verontreiniging van hem door de zonde van hen, die het heiligdom naderen, niet slechts die van priesters en Levieten, maar ook van het gehele volk, dat niet alleen door zijn zonden, maar ook door zijn heilige gaven (Exodus 28:38) het in zijn midden bevindende Heiligdom met zijn heilige gereedschappen bevlekt en over de gehele gemeente een schuld brengt, welke de priesters dragen, dat is, op zich nemen en, uit kracht van de door hun Ambt meegedeelde heiligheid en kracht tot heiliging, zullen uitdelgen.. De misdaad dragen. Deze uitdrukking wordt door Exodus 28:38 toegelicht. Dragen (tevens wegdragen, wegnemen) betekent het bedekken, het uitleggen van de zonde door heiligheid, die door God aan de priester verleend is. Zij herinnert, hoe ondraaglijk de nabijheid van Jehovah is voor allen, die niet eveneens zijn ontheiligd, zoals de pas vermelde voorvallen getoond hebben. Door het bijgevoegde, dat zij ook de misdaad van de priesterschap, dat is van alle priesters tezamen, als een geheel gedacht, zouden moeten dragen, wordt hun ingescherpt, dat zij evenzeer als alle overige Israëlieten zondaars zijn en zowel hun eigen zonden als die van het volk moetem verzoenen..

Vers 2

2. En ook zult gij uw broeders, de stam van Levi, de stam van uw vader, bestaande uit de Kahathieten, Gersonieten en Merrieten, met u tot het heiligdom doen naderen, zodat zij u bijgevoegd worden, of zich bij u aansluiten en met u hand aan hand gaan, als uw helpers in alle uitwendige aangelegenheden, en u dienen 1) in de vroeger bepaalde orde (Numbers 3:5-Numbers 3:13); Maar gij en uw zonen met u zult zijn voor de tent van de Getuigenis, en alles bezorgen wat tot de eigenlijke offerdienst behoort.

1) Er ligt een woordspeling in deze uitdrukking: zij zullen zich aan u aansluiten (jilawoe) en u dienen. Hun naam zal steeds daaraan herinneren, dat zij tot het gevolg van de priesters behoren..

Vers 2

2. En ook zult gij uw broeders, de stam van Levi, de stam van uw vader, bestaande uit de Kahathieten, Gersonieten en Merrieten, met u tot het heiligdom doen naderen, zodat zij u bijgevoegd worden, of zich bij u aansluiten en met u hand aan hand gaan, als uw helpers in alle uitwendige aangelegenheden, en u dienen 1) in de vroeger bepaalde orde (Numbers 3:5-Numbers 3:13); Maar gij en uw zonen met u zult zijn voor de tent van de Getuigenis, en alles bezorgen wat tot de eigenlijke offerdienst behoort.

1) Er ligt een woordspeling in deze uitdrukking: zij zullen zich aan u aansluiten (jilawoe) en u dienen. Hun naam zal steeds daaraan herinneren, dat zij tot het gevolg van de priesters behoren..

Vers 3

3. En zij zullen uw wacht waarnemen, en alzo, door u te helpen, bij het slachten van de offerdieren enz., diensten bewijzen, die anders door u zelf zouden moeten verricht worden, en mede de wacht van de gehele tent waarnemen, zodat zij, als dit nodig is, voor het afbreken, vervoeren en weer opslaan daarvan zorgen (Numbers 4:4-Numbers 4:33); doch tot het heilige gereedschap van het heiligdom, het reukaltaar, de tafel van de toonbroden, de kandelaar en de Verbondsark, en tot het brandofferaltaarzullen zij niet naderen, opdat zij niet sterven, want sterven zouden zij dan, zo zij, wegens deze hun aanmatiging, als ook gij, omdat gij hen lichtvaardig tot deze gereedschappen zou hebben toegelaten (Numbers 4:15).

Vers 3

3. En zij zullen uw wacht waarnemen, en alzo, door u te helpen, bij het slachten van de offerdieren enz., diensten bewijzen, die anders door u zelf zouden moeten verricht worden, en mede de wacht van de gehele tent waarnemen, zodat zij, als dit nodig is, voor het afbreken, vervoeren en weer opslaan daarvan zorgen (Numbers 4:4-Numbers 4:33); doch tot het heilige gereedschap van het heiligdom, het reukaltaar, de tafel van de toonbroden, de kandelaar en de Verbondsark, en tot het brandofferaltaarzullen zij niet naderen, opdat zij niet sterven, want sterven zouden zij dan, zo zij, wegens deze hun aanmatiging, als ook gij, omdat gij hen lichtvaardig tot deze gereedschappen zou hebben toegelaten (Numbers 4:15).

Vers 4

4. Maar zij zullen u, wat ook hun naam Levieten uitdrukt, 1) tot helpers bijgevoegd worden, zonder een zelfstandige plaats voor zich in te nemen, en zij zullen de wacht van de tent der samenkomst waarnemen, in elke uitwendige dienst van de tent; en een vreemde, iemand, die niet tot de stam van Levi behoort, zal tot u niet naderen, om enige dienst aan het heiligdom te verrichten.

1) Ook: zie Numbers 18:2 en zie Exodus 4:14.

Vers 4

4. Maar zij zullen u, wat ook hun naam Levieten uitdrukt, 1) tot helpers bijgevoegd worden, zonder een zelfstandige plaats voor zich in te nemen, en zij zullen de wacht van de tent der samenkomst waarnemen, in elke uitwendige dienst van de tent; en een vreemde, iemand, die niet tot de stam van Levi behoort, zal tot u niet naderen, om enige dienst aan het heiligdom te verrichten.

1) Ook: zie Numbers 18:2 en zie Exodus 4:14.

Vers 5

5. Gij nu zult waarnemen de wacht van het heiligdom en de wacht van het altaar, en voor alle gereedschappen en voorwerpen, die zich in het Heilige en in het Heilige der Heiligen bevinden, en voor het brandofferaltaar zorg dragen; opdat er geen verbolgenheid meer zij over de kinderen van Israël, zoals die, welke nog pas heeft plaatsgehad (Numbers 16:1).

Vers 5

5. Gij nu zult waarnemen de wacht van het heiligdom en de wacht van het altaar, en voor alle gereedschappen en voorwerpen, die zich in het Heilige en in het Heilige der Heiligen bevinden, en voor het brandofferaltaar zorg dragen; opdat er geen verbolgenheid meer zij over de kinderen van Israël, zoals die, welke nog pas heeft plaatsgehad (Numbers 16:1).

Vers 6

6. Want Ik, die het recht heb, om voor te schrijven wat Mij behaagt en om daarin een stipte gehoorzaamheid te vorderen, en die over alles en over allen naar Mijn welgevallen beschik, zie Ik heb uw broeders, de Levieten, in de plaatsvan alle, tot Mijn bijzondere dienst verplichte eerstgeborenen, a)uit het midden van de kinderen van Israël genomen; zij zijn u een gave, die van Israëls zijde gegeven is aan de HEERE, en die Mijnerzijds wederom gegeven is aan u, niet alz dat gij daarover, als over een eigendom, dat gij zelf u verworven hebt, naar goeddunken zou kunnen beschikken, maar als een gave, die Ik uitdrukkelijk bestemde, om de dienst van de tent der samenkomst te bedienen, opdat gij in geen geval, waar gij handreiking nodig hebt, de hulp van ongewijden zou behoeven in te roepen (Numbers 8:16-Numbers 8:19).

a) Numbers 3:45

Vers 6

6. Want Ik, die het recht heb, om voor te schrijven wat Mij behaagt en om daarin een stipte gehoorzaamheid te vorderen, en die over alles en over allen naar Mijn welgevallen beschik, zie Ik heb uw broeders, de Levieten, in de plaatsvan alle, tot Mijn bijzondere dienst verplichte eerstgeborenen, a)uit het midden van de kinderen van Israël genomen; zij zijn u een gave, die van Israëls zijde gegeven is aan de HEERE, en die Mijnerzijds wederom gegeven is aan u, niet alz dat gij daarover, als over een eigendom, dat gij zelf u verworven hebt, naar goeddunken zou kunnen beschikken, maar als een gave, die Ik uitdrukkelijk bestemde, om de dienst van de tent der samenkomst te bedienen, opdat gij in geen geval, waar gij handreiking nodig hebt, de hulp van ongewijden zou behoeven in te roepen (Numbers 8:16-Numbers 8:19).

a) Numbers 3:45

Vers 7

7. Maar Gij en uw zonen, Elizar en Ithamar, met u zult uw priesterambt waarnemen in alle zaken van het altaar, in al wat tot de eigenlijke offerdienst behoort, en in hetgeen van binnen de voorhang is, het gereedschap in het Heilige en het aldaar te verrichten reukwerk (Exodus. 30:7) alsook de Verbondsark in het Heilige der Heiligen, en hetgeen hier op de grote Verzoendag door de Hogepriester moet gedaan worden (Leviticus 16:1), dat zult gij bedienen; 1) uw priesterambt geve Ik u tot een dienstvan een geschenk, als een dienst, waarmee gij, ten gevolge van een bijzondere genadige verkiezing bekleed zijt, en dat gij naar de wil van Mij, de Gever, te bedienen hebt; en de vreemde, die tot het heiligdom nadert, om daar te verrichten wat bepaaldelijk aan u en uw zonen is opgedragen, die zal gedood worden.

1) Numbers 18:3

Vers 7

7. Maar Gij en uw zonen, Elizar en Ithamar, met u zult uw priesterambt waarnemen in alle zaken van het altaar, in al wat tot de eigenlijke offerdienst behoort, en in hetgeen van binnen de voorhang is, het gereedschap in het Heilige en het aldaar te verrichten reukwerk (Exodus. 30:7) alsook de Verbondsark in het Heilige der Heiligen, en hetgeen hier op de grote Verzoendag door de Hogepriester moet gedaan worden (Leviticus 16:1), dat zult gij bedienen; 1) uw priesterambt geve Ik u tot een dienstvan een geschenk, als een dienst, waarmee gij, ten gevolge van een bijzondere genadige verkiezing bekleed zijt, en dat gij naar de wil van Mij, de Gever, te bedienen hebt; en de vreemde, die tot het heiligdom nadert, om daar te verrichten wat bepaaldelijk aan u en uw zonen is opgedragen, die zal gedood worden.

1) Numbers 18:3

Vers 8

8. Voorts sprak de HEERE tot Aron, om voor hem en zijn dienstgenoten, waaronder ook de Levieten behoren, de baten te bepalen, die zij van hun dienst zouden mogen genieten: En Ik, zie Ik heb u gegeven de wacht, de zorg, het toezicht van Mijn hefoffers; met alle heilige dingen van de kinderenvan Israël heb Ik ze u gegeven 1) omwille van de zalving2) en naast u, de Hogepriester, heb Ik ze gegeven aan uw zonen, de mindere priesters; hetgeen u wezen zal tot een eeuwig recht, zolang als het Levitische priesterschap duurt, tot een eeuwige instelling.

1) Nu gaat Hij voort meer in de breedte bekend te maken, wat Hij onlangs heeft aangeroerd omtrent het recht van de priesters, wat betreft de heilige offeranden. Doch de verhouding tussen de priester van de eerste rang en de Levieten is wel in het oog te houden, omdat, terwijl het huis van Aron met een bijzondere eer wordt verwaardigd, de overige familieleden van de stam van Levi meer tot nederiger diensten worden gedwongen. Daarom aan de priesters alleen deelt God alle offeranden toe, waarin die grote heiligheid was, welke Heiligheid der Heiligheden genoemd wordt. Het zal vervolgens een uitzondering schijnen, dat hij namelijk van wat uit kracht van zijn ambt bij de priester was gedeponeerd, een gedeelte zou geven aan de Levieten, die hun diensten, ten behoeve van de tabernakel, volbrachten. Hij zegt, dit hen te geven uit kracht van hun zalving, opdat de priester daarop niet trots zou worden, of zich daarop verheffen. Want de onbaatzuchtige goedertierenheid van God moet ons aanzetten tot bescheidenheid en nederigheid. Met welk argument Paulus ook alle verkeerde roem terechtwijst en beteugelt: Wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen had 1 Corinthiers 4:7). Verder, niet volgens een ander recht hadden de zonen van Aron de zalving ontvangen, dan daarom, omdat het God behaagd had, hen uit te kiezen. Dit nu toonde ook wel de begiftiging aan, maar God vermeldt Zijn gave nog met opzet, omdat Hij nog met een ander doel de begiftiging ter sprake brengt, nl. dat geen twist of krakeel de priesters zou beroeren.. Liever: de hefoffers, die er plaats hebben met, eigen zijn aan, of genomen worden van alles, wat de kinderen van Israël bij hun offeranden, aan vruchten en anderszins aan Mij heiligen, die heb Ik u gegeven..

2) Anderen, als een ambtsgave, of wat hetzelfde is, voor uw priesterlijk ambt (Leviticus 7:35)..

Vers 8

8. Voorts sprak de HEERE tot Aron, om voor hem en zijn dienstgenoten, waaronder ook de Levieten behoren, de baten te bepalen, die zij van hun dienst zouden mogen genieten: En Ik, zie Ik heb u gegeven de wacht, de zorg, het toezicht van Mijn hefoffers; met alle heilige dingen van de kinderenvan Israël heb Ik ze u gegeven 1) omwille van de zalving2) en naast u, de Hogepriester, heb Ik ze gegeven aan uw zonen, de mindere priesters; hetgeen u wezen zal tot een eeuwig recht, zolang als het Levitische priesterschap duurt, tot een eeuwige instelling.

1) Nu gaat Hij voort meer in de breedte bekend te maken, wat Hij onlangs heeft aangeroerd omtrent het recht van de priesters, wat betreft de heilige offeranden. Doch de verhouding tussen de priester van de eerste rang en de Levieten is wel in het oog te houden, omdat, terwijl het huis van Aron met een bijzondere eer wordt verwaardigd, de overige familieleden van de stam van Levi meer tot nederiger diensten worden gedwongen. Daarom aan de priesters alleen deelt God alle offeranden toe, waarin die grote heiligheid was, welke Heiligheid der Heiligheden genoemd wordt. Het zal vervolgens een uitzondering schijnen, dat hij namelijk van wat uit kracht van zijn ambt bij de priester was gedeponeerd, een gedeelte zou geven aan de Levieten, die hun diensten, ten behoeve van de tabernakel, volbrachten. Hij zegt, dit hen te geven uit kracht van hun zalving, opdat de priester daarop niet trots zou worden, of zich daarop verheffen. Want de onbaatzuchtige goedertierenheid van God moet ons aanzetten tot bescheidenheid en nederigheid. Met welk argument Paulus ook alle verkeerde roem terechtwijst en beteugelt: Wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen had 1 Corinthiers 4:7). Verder, niet volgens een ander recht hadden de zonen van Aron de zalving ontvangen, dan daarom, omdat het God behaagd had, hen uit te kiezen. Dit nu toonde ook wel de begiftiging aan, maar God vermeldt Zijn gave nog met opzet, omdat Hij nog met een ander doel de begiftiging ter sprake brengt, nl. dat geen twist of krakeel de priesters zou beroeren.. Liever: de hefoffers, die er plaats hebben met, eigen zijn aan, of genomen worden van alles, wat de kinderen van Israël bij hun offeranden, aan vruchten en anderszins aan Mij heiligen, die heb Ik u gegeven..

2) Anderen, als een ambtsgave, of wat hetzelfde is, voor uw priesterlijk ambt (Leviticus 7:35)..

Vers 9

9. Dit alzo allereerst zult gij hebben van de Heiligheid der Heiligheden, uit het vuur, alle in vroeger gegeven wetten, als hoogheilig gekenmerkte overblijfsels van deofferanden 1) al hun offeranden, met al hun spijsoffer en met al hun zondoffer en met al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen weergeven, alles namelijk, wat van de aangebrachte spijs-, zond en schuldoffers niet op het altaar komt en dus niet verbrand wordt, het zal u en uw zonen een Heiligheid der Heiligheden zijn.

1) Ook: zie Leviticus 21:21 en zie Exodus 40:10.

Vers 9

9. Dit alzo allereerst zult gij hebben van de Heiligheid der Heiligheden, uit het vuur, alle in vroeger gegeven wetten, als hoogheilig gekenmerkte overblijfsels van deofferanden 1) al hun offeranden, met al hun spijsoffer en met al hun zondoffer en met al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen weergeven, alles namelijk, wat van de aangebrachte spijs-, zond en schuldoffers niet op het altaar komt en dus niet verbrand wordt, het zal u en uw zonen een Heiligheid der Heiligheden zijn.

1) Ook: zie Leviticus 21:21 en zie Exodus 40:10.

Vers 10

10. Aan het Allerheiligste 1) in de voorhof namelijk van het heiligdom, zult gij dat eten; al wat mannelijk is onder de priesters, en niet ook enig vrouwelijk lid van hun familie zal dat eten; het zal u een heiligheid zijn, 2) die uitsluitend voor u bestemd is.

1) In het Hebreeuws Bekodesch hakdaschim. De Statenvertaling geeft Allerheiligste. Het kan ook vertaald worden, en dat moet hier, door Hoogheilige, omdat hier niet bedoeld wordt, het Heilige der Heiligen, maar de Voorhof..

2) God schrijft de priesters voor, dat alleen de mannen de vuuroffers zouden eten, en niet ergens anders dan bij het Heiligdom. Want er bestond gevaar, dat de waardigheid van deze offeranden zou verminderen, indien zij naar het eigen huis werden overgebracht en met de alledaagse spijze vermengd. God wil niet in een weelderige levenswijze de priesters ter wille zijn, maar door de beschouwing van het heiligdom hen leiden tot een matig en sober genot van spijzen. Want het was als een militaire tucht, om hun aan onthouding te wennen, dat zij de spijzen moesten nuttigen van vrouw en kinderen gescheiden. Doch wat van de dankoffers over was en van de eerstelingen van de vrucht, mochten zij ook met de vrouwen en binnen hun eigen woningen eten. Niemand, die onrein was, mocht aanraken, wat eenmaal heilig was (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18; Leviticus 6:25-Leviticus 6:30; Leviticus 7:1-Leviticus 7:10).

Vers 10

10. Aan het Allerheiligste 1) in de voorhof namelijk van het heiligdom, zult gij dat eten; al wat mannelijk is onder de priesters, en niet ook enig vrouwelijk lid van hun familie zal dat eten; het zal u een heiligheid zijn, 2) die uitsluitend voor u bestemd is.

1) In het Hebreeuws Bekodesch hakdaschim. De Statenvertaling geeft Allerheiligste. Het kan ook vertaald worden, en dat moet hier, door Hoogheilige, omdat hier niet bedoeld wordt, het Heilige der Heiligen, maar de Voorhof..

2) God schrijft de priesters voor, dat alleen de mannen de vuuroffers zouden eten, en niet ergens anders dan bij het Heiligdom. Want er bestond gevaar, dat de waardigheid van deze offeranden zou verminderen, indien zij naar het eigen huis werden overgebracht en met de alledaagse spijze vermengd. God wil niet in een weelderige levenswijze de priesters ter wille zijn, maar door de beschouwing van het heiligdom hen leiden tot een matig en sober genot van spijzen. Want het was als een militaire tucht, om hun aan onthouding te wennen, dat zij de spijzen moesten nuttigen van vrouw en kinderen gescheiden. Doch wat van de dankoffers over was en van de eerstelingen van de vrucht, mochten zij ook met de vrouwen en binnen hun eigen woningen eten. Niemand, die onrein was, mocht aanraken, wat eenmaal heilig was (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18; Leviticus 6:25-Leviticus 6:30; Leviticus 7:1-Leviticus 7:10).

Vers 11

11. Ook zal verder dit het uw zijn: het hefoffer van hun gave met alle beweegoffers van de kinderen van Israël, de beweegborst en de geheven schenkel van de dankoffers en al wat overigens bij de offers bewogen en geheven wordt(Leviticus 7:11-Leviticus 7:34), Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochters met u, zodat deze, in vereniging met u daarvan nuttigen mogen; en dit zal u zijn tot een eeuwig recht, tot een eeuwige instelling; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. 1)

1)Leviticus 22:1-Leviticus 22:16 Leviticus 22:12. Al het beste 1) van de olie, en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij, ieder naar hun vrij believen, wat de maat betreft, de HEERE zullen geven, al dat beste aan olie, most en koren, dat zij als eerstelingen ten heiligdom brengen, u heb Ik ze gegeven.

1) In het Hebreeuws Kool hacheleb, eigenlijk al het vet van, het allerbeste. Israël moest hierdoor leren, dat er voor de Heere niets te goed was; dat de Heere het beste vroeg, zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied.

Vers 11

11. Ook zal verder dit het uw zijn: het hefoffer van hun gave met alle beweegoffers van de kinderen van Israël, de beweegborst en de geheven schenkel van de dankoffers en al wat overigens bij de offers bewogen en geheven wordt(Leviticus 7:11-Leviticus 7:34), Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochters met u, zodat deze, in vereniging met u daarvan nuttigen mogen; en dit zal u zijn tot een eeuwig recht, tot een eeuwige instelling; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. 1)

1)Leviticus 22:1-Leviticus 22:16 Leviticus 22:12. Al het beste 1) van de olie, en al het beste van most en van koren, hun eerstelingen, die zij, ieder naar hun vrij believen, wat de maat betreft, de HEERE zullen geven, al dat beste aan olie, most en koren, dat zij als eerstelingen ten heiligdom brengen, u heb Ik ze gegeven.

1) In het Hebreeuws Kool hacheleb, eigenlijk al het vet van, het allerbeste. Israël moest hierdoor leren, dat er voor de Heere niets te goed was; dat de Heere het beste vroeg, zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied.

Vers 13

13. De eerste vruchten van alles, wat in hun land is, die zij de HEERE zullen brengen, en dus ook wat aan boomvruchten en veldvruchten als eerstelingsgaven aan deHeere moet gebracht worden, a) zullen van u zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. 1)

1)Deuteronomy 18:4; Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:11. Betreffende het genot en verbruik van deze emolumenten, gelden de in Numbers 18:11 genoemde bepalingen. Onder de laatstgenoemde zijn de eerstelingen van garven en brood, die met Pasen en Pinksteren door de gemeente moesten geofferd worden (Leviticus 23:9-Leviticus 23:20) ) reeds inbegrepen..

Vers 13

13. De eerste vruchten van alles, wat in hun land is, die zij de HEERE zullen brengen, en dus ook wat aan boomvruchten en veldvruchten als eerstelingsgaven aan deHeere moet gebracht worden, a) zullen van u zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. 1)

1)Deuteronomy 18:4; Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:11. Betreffende het genot en verbruik van deze emolumenten, gelden de in Numbers 18:11 genoemde bepalingen. Onder de laatstgenoemde zijn de eerstelingen van garven en brood, die met Pasen en Pinksteren door de gemeente moesten geofferd worden (Leviticus 23:9-Leviticus 23:20) ) reeds inbegrepen..

Vers 14

14. Al het verbannene in Israël, al wat door een bangelofte (zie "Leviticus 27:28) de Heere geheiligd wordt, zal het uwe zijn.

Vers 14

14. Al het verbannene in Israël, al wat door een bangelofte (zie "Leviticus 27:28) de Heere geheiligd wordt, zal het uwe zijn.

Vers 15

15. Al wat de baarmoeder opent, 1) van alle vlees, dat zij, volgens de daarvan reeds gegeven of nog te geven bepalingen, a) de HEERE zullen brengen onder de mensen en onder de beesten, zal het uwe zijn; doch deeerstgeborenen van de mensen, voor welke Ik de stam van Levi tot Mijn dienst verkoren heb (Numbers 8:16-Numbers 8:18), zult gij geheel of zeker, zonder enige uitzondering, lossen; ook zult gij lossen de eerstgeborenen van de onreine beesten, daar deze niet tot Mijn heiligdom mogen gebracht worden.

a)Exodus 13:12; Exodus 22:30 Deuteronomy 15:19,

1) Hetzelfde wordt nu ten opzichte van de eerstgeborenen verordend, dat zij als het ware het eigendom van de priesters zouden zijn. Evenwel, er wordt tegelijkertijd een onderscheiding ingevlochten, dat de eerstgeboren vrucht van de mensen moet gelost worden. Wat die, omtrent het onrein gedierte betreft, het stond de bezitter vrij, het te lossen of het te doden. Maar, omdat deze zaak niet opzettelijk wordt behandeld, maakt God slechts kort mededeling ervan, dat Hij aan de priesters heeft toebeschikt, welk voordeel de eerstgeborenen afwerpen. Dat Hij beveelt, dat de eerstgeborenen moeten gelost worden, volgens schatting van de priesters, is niet zo op te vatten, dat de priesters zelf die schatting mochten voorschrijven, alsof bij hen het gezag daaromtrent berustte, maar de schatting wordt bepaald, waaraan zij, volgens het bevel van God, gebonden waren, zoals op een andere plaats gezien is, en dat is gemakkelijk uit het vervolg op te maken, omdat straks de prijs wordt meegedeeld, welke God zelf had bepaald..

Vers 15

15. Al wat de baarmoeder opent, 1) van alle vlees, dat zij, volgens de daarvan reeds gegeven of nog te geven bepalingen, a) de HEERE zullen brengen onder de mensen en onder de beesten, zal het uwe zijn; doch deeerstgeborenen van de mensen, voor welke Ik de stam van Levi tot Mijn dienst verkoren heb (Numbers 8:16-Numbers 8:18), zult gij geheel of zeker, zonder enige uitzondering, lossen; ook zult gij lossen de eerstgeborenen van de onreine beesten, daar deze niet tot Mijn heiligdom mogen gebracht worden.

a)Exodus 13:12; Exodus 22:30 Deuteronomy 15:19,

1) Hetzelfde wordt nu ten opzichte van de eerstgeborenen verordend, dat zij als het ware het eigendom van de priesters zouden zijn. Evenwel, er wordt tegelijkertijd een onderscheiding ingevlochten, dat de eerstgeboren vrucht van de mensen moet gelost worden. Wat die, omtrent het onrein gedierte betreft, het stond de bezitter vrij, het te lossen of het te doden. Maar, omdat deze zaak niet opzettelijk wordt behandeld, maakt God slechts kort mededeling ervan, dat Hij aan de priesters heeft toebeschikt, welk voordeel de eerstgeborenen afwerpen. Dat Hij beveelt, dat de eerstgeborenen moeten gelost worden, volgens schatting van de priesters, is niet zo op te vatten, dat de priesters zelf die schatting mochten voorschrijven, alsof bij hen het gezag daaromtrent berustte, maar de schatting wordt bepaald, waaraan zij, volgens het bevel van God, gebonden waren, zoals op een andere plaats gezien is, en dat is gemakkelijk uit het vervolg op te maken, omdat straks de prijs wordt meegedeeld, welke God zelf had bepaald..

Vers 16

16. Die nu onder deze eerstgeborenen van mensen en van onreine dieren gelost zullen worden, die zult gij van een maand oud lossen, 1) gij zult die lossen naar uw schatting, en wel een eerstgeborene van de mensen voor het geld van vijf sikkels, naar de sikkel van het heiligdom, die is twintig gera, (Numbers 3:46); de eerste vrucht van een onrein dier daarentegen naar uw waardschatting, met bijvoeging van nog een vijfde deel van deze waarde (Leviticus 27:27).

1) De vrucht moest, alvorens te kunnen gelost worden, minstens een maand oud zijn, omdat zij dan eerst zelfstandig is en niet meer met de moeder een geheel vormt. Ook om de moeder te sparen is dit verordend..

Leer ons, o heilige Vader in Christus, Uw wijsheid en Uw goedheid in al Uw verordeningen op te merken door Uw Heilige Geest!.

Vers 16

16. Die nu onder deze eerstgeborenen van mensen en van onreine dieren gelost zullen worden, die zult gij van een maand oud lossen, 1) gij zult die lossen naar uw schatting, en wel een eerstgeborene van de mensen voor het geld van vijf sikkels, naar de sikkel van het heiligdom, die is twintig gera, (Numbers 3:46); de eerste vrucht van een onrein dier daarentegen naar uw waardschatting, met bijvoeging van nog een vijfde deel van deze waarde (Leviticus 27:27).

1) De vrucht moest, alvorens te kunnen gelost worden, minstens een maand oud zijn, omdat zij dan eerst zelfstandig is en niet meer met de moeder een geheel vormt. Ook om de moeder te sparen is dit verordend..

Leer ons, o heilige Vader in Christus, Uw wijsheid en Uw goedheid in al Uw verordeningen op te merken door Uw Heilige Geest!.

Vers 17

17. Maar het eerstgeborene van een koe, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit, de eerstgeborenen van rein vee, die tot Mijn altaar mogen gebracht worden, zult gijniet lossen; zij zijn heilig en mogen niet door lossing, tot het gewone gebruik van het leven overgaan; hun bloed zult gij, na ze werkelijk ten slachtoffer gemaakt te hebben, sprenkelen op het altaar (Leviticus 3:2 Numbers 1:5 ), en hun vet 1) zult gij aansteken, tot een vuuroffer van liefelijke reuk voor de HEERE.

1) Hier worden de vette stukken bedoeld (Leviticus 3:3 zie Leviticus 7:4).

Vers 17

17. Maar het eerstgeborene van een koe, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit, de eerstgeborenen van rein vee, die tot Mijn altaar mogen gebracht worden, zult gijniet lossen; zij zijn heilig en mogen niet door lossing, tot het gewone gebruik van het leven overgaan; hun bloed zult gij, na ze werkelijk ten slachtoffer gemaakt te hebben, sprenkelen op het altaar (Leviticus 3:2 Numbers 1:5 ), en hun vet 1) zult gij aansteken, tot een vuuroffer van liefelijke reuk voor de HEERE.

1) Hier worden de vette stukken bedoeld (Leviticus 3:3 zie Leviticus 7:4).

Vers 18

18. En hun vlees daarentegen zal het uwe zijn; zoals de beweegborst en zoals de rechterschouder van zo'n offer, overeenkomstig de bepalingen, die bij de dankoffers gelden, a) de uwe zijn zullen, zal ook het vlees het uwe zijn.

a)Exodus 29:28 Leviticus 7:31-Leviticus 7:34

Vers 18

18. En hun vlees daarentegen zal het uwe zijn; zoals de beweegborst en zoals de rechterschouder van zo'n offer, overeenkomstig de bepalingen, die bij de dankoffers gelden, a) de uwe zijn zullen, zal ook het vlees het uwe zijn.

a)Exodus 29:28 Leviticus 7:31-Leviticus 7:34

Vers 19

19. Alle hefoffers van de heilige dingen, die de kinderen van Israël de HEERE zullen offeren, en hier (Numbers 18:9-Numbers 18:18) met name zijn aangewezen, die heb Ik aan u gegeven en aan uw zonen, en aan uw dochters met u, tot een eeuwige instelling, 1) opdat gij, Mijn dienaar, met de uwe van Mijn brood mag eten en daarvan leeft; het zal een eeuwig zoutverbond2) zijn, voor het aangezicht van de HEERE, voor u en voor uw nakomelingen met u.

1) Het was niet om hun personele verdienste boven de andere Israëlieten, dat de schatting aan hen werd gegeven, maar, opdat ze door de zalving met de heilige olie tot priesters waren ingewijd en zij in de bediening zichzelf geheel tot de dienst van de Heere hadden overgegeven, zo had de Heere, opdat zij Zijn dienst met des te meer ijver en blijmoedigheid zouden waarnemen, hen deze tot hun onderhoud toegelegd..

2) Verder, opdat noch iemand van de Levieten, noch iemand uit het volk (omdat de meesten begerig zijn tot opstand), beproeven zou, dit dekreet te schenden, wordt voor het vervolg alle tegenwerping afgesneden, waar God afkondigt, dat Hij niet wil, dat, wat Hij aan de priesters heeft gegeven, hun ontnomen wordt. Allereerst gebruikt hij hier de naam van edict of dekreet, dat anderen met statuut vertalen; vervolgens verbindt hij hiermee de naam van Verbond, opdat de waarneming des te heiliger zou zijn, en minder aan verzet en twist blootgesteld, omdat niets minder past, dan de priesters te betwisten, waarop zij recht hebben en wat hun bij privilegie geschonken is. God wijst dus aan, dat gewroken zou worden, indien men de priesters hier in moeilijkheid berokkende. Overdrachtelijk wordt nu door de naam zout de eeuwigdurendheid aangeduid, waarbij God echter schijnt te zinspelen op de offeranden, welke niet gebracht mochten worden, dan met bijvoeging van zout, opdat de Israëlieten zouden weten, dat door aardse en bederfelijke dingen iets hogers werd aangeduid Want wij weten, dat gezouten vlees niet zo gemakkelijk bederft. kortom, hierdoor wordt de onschendbare vastheid aangeduid..

Het zal een eeuwig zoutverbond zijn. Hiermee wil de Heere Aron verzekeren, dat niettegenstaande de veranderingen, die in de openbare eredienst zouden gemaakt worden, in de volgende eeuwen, het wezen van de zaak hetzelfde zou zijn. Hij wil hem verzekeren, dat voor alle eeuwen de Heere zelf de bezorging van Zijn dienaren op zich neemt..

Vers 19

19. Alle hefoffers van de heilige dingen, die de kinderen van Israël de HEERE zullen offeren, en hier (Numbers 18:9-Numbers 18:18) met name zijn aangewezen, die heb Ik aan u gegeven en aan uw zonen, en aan uw dochters met u, tot een eeuwige instelling, 1) opdat gij, Mijn dienaar, met de uwe van Mijn brood mag eten en daarvan leeft; het zal een eeuwig zoutverbond2) zijn, voor het aangezicht van de HEERE, voor u en voor uw nakomelingen met u.

1) Het was niet om hun personele verdienste boven de andere Israëlieten, dat de schatting aan hen werd gegeven, maar, opdat ze door de zalving met de heilige olie tot priesters waren ingewijd en zij in de bediening zichzelf geheel tot de dienst van de Heere hadden overgegeven, zo had de Heere, opdat zij Zijn dienst met des te meer ijver en blijmoedigheid zouden waarnemen, hen deze tot hun onderhoud toegelegd..

2) Verder, opdat noch iemand van de Levieten, noch iemand uit het volk (omdat de meesten begerig zijn tot opstand), beproeven zou, dit dekreet te schenden, wordt voor het vervolg alle tegenwerping afgesneden, waar God afkondigt, dat Hij niet wil, dat, wat Hij aan de priesters heeft gegeven, hun ontnomen wordt. Allereerst gebruikt hij hier de naam van edict of dekreet, dat anderen met statuut vertalen; vervolgens verbindt hij hiermee de naam van Verbond, opdat de waarneming des te heiliger zou zijn, en minder aan verzet en twist blootgesteld, omdat niets minder past, dan de priesters te betwisten, waarop zij recht hebben en wat hun bij privilegie geschonken is. God wijst dus aan, dat gewroken zou worden, indien men de priesters hier in moeilijkheid berokkende. Overdrachtelijk wordt nu door de naam zout de eeuwigdurendheid aangeduid, waarbij God echter schijnt te zinspelen op de offeranden, welke niet gebracht mochten worden, dan met bijvoeging van zout, opdat de Israëlieten zouden weten, dat door aardse en bederfelijke dingen iets hogers werd aangeduid Want wij weten, dat gezouten vlees niet zo gemakkelijk bederft. kortom, hierdoor wordt de onschendbare vastheid aangeduid..

Het zal een eeuwig zoutverbond zijn. Hiermee wil de Heere Aron verzekeren, dat niettegenstaande de veranderingen, die in de openbare eredienst zouden gemaakt worden, in de volgende eeuwen, het wezen van de zaak hetzelfde zou zijn. Hij wil hem verzekeren, dat voor alle eeuwen de Heere zelf de bezorging van Zijn dienaren op zich neemt..

Vers 20

20. Ook zei de HEERE, om hem de grond en de reden, waarom Hij hem deze baten toelegde, te ontdekken, tot Aron: Gij met geheel uw geslacht, zult in hun, de kinderen van Israël, land niet erven en aldaar geen akkers, wijnbergenen dergelijke bezitten, en gij zult, met de gehel stam, waartoe gij behoort, geen afzonderlijk deel van het land! geen eigen stamgebied, in het midden van hen hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis, in het midden van de kinderen van Israël. 1)

1) Door deze woorden wil God hun zeggen, dat, omdat de Levieten van de algemene erfenis van het land waren uitgesloten, God hen dit verlies vergoedt uit Zijn eigen bezittingen, alsof zij het alleen uit Zijn hand ontvangen. Alsof Hij zeggen wilde, dat Hem een genoegzame overvloed ten dienste staat, waarmee Hij hen zal begiftigen. Ondertussen worden zij bevolen, op dit ene al hun aandacht te richten. Het is niet twijfelachtig, of David heeft het oog op deze plaats, als hij uitroept: "God is mijn deel en mijn erfgoed; het lot is mij in liefelijke plaatsen gevallen" (Psalms 16:5). Hij wijst daardoor aan, dat God hem niet slechts meer is, dan alle aardse schatten, maar dat voor hem geen betekenis heeft, wat bij anderen heerlijk en het meest wenselijk wordt geacht. Nu, wanneer wij in Christus tot priesters gemaakt zijn, is ook ons geen andere voorwaarde gesteld, dan dat wij geen ander lot verwachten. Niet, omdat men nu zorgeloos de aardse goederen moet verachten, maar, omdat ons vast geluk zo alleen in God gelegen is, dat wij met Hem tevreden, geduldig alle gebrek aan aardse goederen kunnen dragen. Wie na iets bezitten, zijn nu niet gehouden en gebonden, alsof zij niets bezaten..

Wie God bezit, bezit alles, en het is deze dienst eigen, dat zij een voller en rijker vermaak schenkt, dan alle andere dienst tezamen.

Dit wordt herhaaldelijk als reden opgegeven, waarom Levi en Aron geen erfgoed in Israël verkregen (Deuteronomy 10:9 Joshua 13:14,Joshua 13:33; Joshua 18:7 ). Inderdaad was het verlenen van deze tienden zozeer bestemd om hun gedachten tot God en de eeuwigheid te leiden, dat zonder vast vertrouwen op de Heere en zonder volhardende ijver in Zijn dienst, daarin tevens een zware straf gelegen was.. 21. En zie aan de kinderen van Levi, van wie datzelfde geldt heb Ik, tot hun verzorging, alle tienden in Israël tot erfenis gegeven, tot beloning voor hun dienst die zij bedienen, de dienst namelijk van de tent der samenkomst.

Vers 20

20. Ook zei de HEERE, om hem de grond en de reden, waarom Hij hem deze baten toelegde, te ontdekken, tot Aron: Gij met geheel uw geslacht, zult in hun, de kinderen van Israël, land niet erven en aldaar geen akkers, wijnbergenen dergelijke bezitten, en gij zult, met de gehel stam, waartoe gij behoort, geen afzonderlijk deel van het land! geen eigen stamgebied, in het midden van hen hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis, in het midden van de kinderen van Israël. 1)

1) Door deze woorden wil God hun zeggen, dat, omdat de Levieten van de algemene erfenis van het land waren uitgesloten, God hen dit verlies vergoedt uit Zijn eigen bezittingen, alsof zij het alleen uit Zijn hand ontvangen. Alsof Hij zeggen wilde, dat Hem een genoegzame overvloed ten dienste staat, waarmee Hij hen zal begiftigen. Ondertussen worden zij bevolen, op dit ene al hun aandacht te richten. Het is niet twijfelachtig, of David heeft het oog op deze plaats, als hij uitroept: "God is mijn deel en mijn erfgoed; het lot is mij in liefelijke plaatsen gevallen" (Psalms 16:5). Hij wijst daardoor aan, dat God hem niet slechts meer is, dan alle aardse schatten, maar dat voor hem geen betekenis heeft, wat bij anderen heerlijk en het meest wenselijk wordt geacht. Nu, wanneer wij in Christus tot priesters gemaakt zijn, is ook ons geen andere voorwaarde gesteld, dan dat wij geen ander lot verwachten. Niet, omdat men nu zorgeloos de aardse goederen moet verachten, maar, omdat ons vast geluk zo alleen in God gelegen is, dat wij met Hem tevreden, geduldig alle gebrek aan aardse goederen kunnen dragen. Wie na iets bezitten, zijn nu niet gehouden en gebonden, alsof zij niets bezaten..

Wie God bezit, bezit alles, en het is deze dienst eigen, dat zij een voller en rijker vermaak schenkt, dan alle andere dienst tezamen.

Dit wordt herhaaldelijk als reden opgegeven, waarom Levi en Aron geen erfgoed in Israël verkregen (Deuteronomy 10:9 Joshua 13:14,Joshua 13:33; Joshua 18:7 ). Inderdaad was het verlenen van deze tienden zozeer bestemd om hun gedachten tot God en de eeuwigheid te leiden, dat zonder vast vertrouwen op de Heere en zonder volhardende ijver in Zijn dienst, daarin tevens een zware straf gelegen was.. 21. En zie aan de kinderen van Levi, van wie datzelfde geldt heb Ik, tot hun verzorging, alle tienden in Israël tot erfenis gegeven, tot beloning voor hun dienst die zij bedienen, de dienst namelijk van de tent der samenkomst.

Vers 22

22. En de kinderen van Israël zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst, om daar enig priesterlijk of Levitisch werk te verrichten, en alzo zonde op zich teladen en de straf daarvan te dragen en te sterven tot straf op die zonde.

Vers 22

22. En de kinderen van Israël zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst, om daar enig priesterlijk of Levitisch werk te verrichten, en alzo zonde op zich teladen en de straf daarvan te dragen en te sterven tot straf op die zonde.

Vers 23

23. Maar de Levieten, die Ik verheven heb, die zullen bedienen de dienst van de tent der samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid dragen, wat zij misdoen en hun dienst, zo zij anderen toelaten om in te komen en hun werk te doen, daarvoor zullen zij boeten; het zal een eeuwige instelling zijn voor uw geslachten; en in het midden van de kinderen van Israël zullen zij, evenals gij (Numbers 18:20) geen erfenis erven.

Numbers 18:1 Numbers 1:53; Numbers 8:19

Vers 23

23. Maar de Levieten, die Ik verheven heb, die zullen bedienen de dienst van de tent der samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid dragen, wat zij misdoen en hun dienst, zo zij anderen toelaten om in te komen en hun werk te doen, daarvoor zullen zij boeten; het zal een eeuwige instelling zijn voor uw geslachten; en in het midden van de kinderen van Israël zullen zij, evenals gij (Numbers 18:20) geen erfenis erven.

Numbers 18:1 Numbers 1:53; Numbers 8:19

Vers 24

24. Want de tienden van de kinderen van Israël, die zij, volgens de bepalingen van Leviticus 27:30-Leviticus 27:33, van hun veldgewassen en van hun vee, de HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot eenerfenis gegeven; daarom heb Ik tot hun gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen van Israël geen erfenis erven.

Vers 24

24. Want de tienden van de kinderen van Israël, die zij, volgens de bepalingen van Leviticus 27:30-Leviticus 27:33, van hun veldgewassen en van hun vee, de HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot eenerfenis gegeven; daarom heb Ik tot hun gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen van Israël geen erfenis erven.

Vers 25

25. En de HEERE verbond met deze algemene bepaling betreffende de tienden, nog een bijzondere, en sprak tot Mozes, dus niet meer, zoals te voren Numbers 18:1,Numbers 18:8,Numbers 18:20 tot Aron, noch ook ten aanhoren van het volk, maar uit Zijn heiligdom bepaaldelijk tot Mozes, zeggende:

Vers 25

25. En de HEERE verbond met deze algemene bepaling betreffende de tienden, nog een bijzondere, en sprak tot Mozes, dus niet meer, zoals te voren Numbers 18:1,Numbers 18:8,Numbers 18:20 tot Aron, noch ook ten aanhoren van het volk, maar uit Zijn heiligdom bepaaldelijk tot Mozes, zeggende:

Vers 26

26. Gij zult ook tot de Levieten spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de kinderen van Israël de tienden zult ontvangen hebben, die Ik u, bij hetgeen Ik zo-even gesproken heb (Numbers 18:21 vv.), voor uw erfenis van hen gegeven heb, zo zult wederom gij uwerzijds daarvan een hefoffer van de HEERE offeren, en wel de tienden van die tienden. 1)

1) Door deze verordening wil God aan de Levieten te kennen geven, dat Hij, op hetgeen Hij hun had toebeschikt, van de inkomsten van de kinderen van Israël, een dadelijk recht behield. Alles, wat Hij hen schonk, was het Zijne, en als zodanig hadden zij het te genieten.

Vers 26

26. Gij zult ook tot de Levieten spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de kinderen van Israël de tienden zult ontvangen hebben, die Ik u, bij hetgeen Ik zo-even gesproken heb (Numbers 18:21 vv.), voor uw erfenis van hen gegeven heb, zo zult wederom gij uwerzijds daarvan een hefoffer van de HEERE offeren, en wel de tienden van die tienden. 1)

1) Door deze verordening wil God aan de Levieten te kennen geven, dat Hij, op hetgeen Hij hun had toebeschikt, van de inkomsten van de kinderen van Israël, een dadelijk recht behield. Alles, wat Hij hen schonk, was het Zijne, en als zodanig hadden zij het te genieten.

Vers 27

27. En het zal u door Mij gerekend worden tot uw hefoffer, als gaf gij koren van de eigen dorsvloer, en als gaf gij de volheid olie en most (Exodus 22:29) van de eigen perskuip; gij brengt met deze tienden van de tienden een hefoffer, evenals de kinderen van Israël brengen van hetgeen zij zelf geoogst hebben, daar gij geen eigen akkers en wijnbergen bezit, maar de tienden als uw oogst hebt aan te merken.

Vers 27

27. En het zal u door Mij gerekend worden tot uw hefoffer, als gaf gij koren van de eigen dorsvloer, en als gaf gij de volheid olie en most (Exodus 22:29) van de eigen perskuip; gij brengt met deze tienden van de tienden een hefoffer, evenals de kinderen van Israël brengen van hetgeen zij zelf geoogst hebben, daar gij geen eigen akkers en wijnbergen bezit, maar de tienden als uw oogst hebt aan te merken.

Vers 28

28. Alzo, daar dezelfde verplichtingen jegens de Heere op u rusten als op de overige leden van het volk, zult gij ook een hefoffer van de HEERE offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen van Israël zult hebben ontvangen, en gij zult daarvan, van deze tienden namelijk, aan de HEERE een hefoffer geven aan de priester Aron, die Ik (Numbers 18:8,Numbers 18:19) alle hefoffers, die de kinderen van Israël de Heere heiligen, tot onderhoud van hem zelf en van de zijnen toegewezen heb.

Vers 28

28. Alzo, daar dezelfde verplichtingen jegens de Heere op u rusten als op de overige leden van het volk, zult gij ook een hefoffer van de HEERE offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen van Israël zult hebben ontvangen, en gij zult daarvan, van deze tienden namelijk, aan de HEERE een hefoffer geven aan de priester Aron, die Ik (Numbers 18:8,Numbers 18:19) alle hefoffers, die de kinderen van Israël de Heere heiligen, tot onderhoud van hem zelf en van de zijnen toegewezen heb.

Vers 29

29. Van al uw gaven, daarom die gij, krachtens uw tiendrecht van de kinderen van Israël ontvangt, zult gij, naar de verschillende voortbrengselen, waarvan u de tienden toekomen, elk hefoffer van de HEERE offeren; gij zult dit hefoffer geven van al het beste van die gaven, van zijn heiliging daarvan. 1)

1) De zin van het laatste lid is: van al het beste van die gezamenlijke gaven, van al het beste van die gehele ontvangst zult gij het heilige, het alleruitnemendste tot hefoffer geven; uit dit alleruitnemendste hebt gij uw hefoffer te brengen. Wat van de inkomsten de Heere gewijd werd en ten doel had het overige te heiligen, moest het beste en edelste van alles zijn..

Vers 29

29. Van al uw gaven, daarom die gij, krachtens uw tiendrecht van de kinderen van Israël ontvangt, zult gij, naar de verschillende voortbrengselen, waarvan u de tienden toekomen, elk hefoffer van de HEERE offeren; gij zult dit hefoffer geven van al het beste van die gaven, van zijn heiliging daarvan. 1)

1) De zin van het laatste lid is: van al het beste van die gezamenlijke gaven, van al het beste van die gehele ontvangst zult gij het heilige, het alleruitnemendste tot hefoffer geven; uit dit alleruitnemendste hebt gij uw hefoffer te brengen. Wat van de inkomsten de Heere gewijd werd en ten doel had het overige te heiligen, moest het beste en edelste van alles zijn..

Vers 30

30. Gij Mozes zult dan Mijn bevel (Numbers 18:26-Numbers 18:29) aan hen overbrengend tot hen zeggen: Als gij het beste daarvan, als gij stipt naar hetgeen Ik u gebied, van bepaaldelijk van uw inkomsten, offert, zo zal het de Levieten toegerekend worden als een offer van het inkomen van de eigen dorsvloers en als een offer van het inkomen van de perskuip, uw hefoffer zal dan dezelfde kracht hebben als wat de kinderen van Israël van het door henzelf verbouwende voor Mij heffen, zodat het overige daarmee werkelijk uw eigendom wordt, waarmee gij handelen mag naar welgevallen.

Vers 30

30. Gij Mozes zult dan Mijn bevel (Numbers 18:26-Numbers 18:29) aan hen overbrengend tot hen zeggen: Als gij het beste daarvan, als gij stipt naar hetgeen Ik u gebied, van bepaaldelijk van uw inkomsten, offert, zo zal het de Levieten toegerekend worden als een offer van het inkomen van de eigen dorsvloers en als een offer van het inkomen van de perskuip, uw hefoffer zal dan dezelfde kracht hebben als wat de kinderen van Israël van het door henzelf verbouwende voor Mij heffen, zodat het overige daarmee werkelijk uw eigendom wordt, waarmee gij handelen mag naar welgevallen.

Vers 31

31. En gij zult dat eten op alle plaatsen, gij zult niet aan het heiligdom, of aan een reine plaats gebonden, zoals de priesters ten aanzien van het hun toekomend deel van de offeranden, 1) maar mag het op elke plaats eten, gij en uw huis; want het is voor u een loon voor uw dienst in de tent der samenkomst.

1) Ook: zie Leviticus 21:22.

Vers 31

31. En gij zult dat eten op alle plaatsen, gij zult niet aan het heiligdom, of aan een reine plaats gebonden, zoals de priesters ten aanzien van het hun toekomend deel van de offeranden, 1) maar mag het op elke plaats eten, gij en uw huis; want het is voor u een loon voor uw dienst in de tent der samenkomst.

1) Ook: zie Leviticus 21:22.

Vers 32

32. Zo zult gij dan daarover geen zonde en straf dragen, als gij slechts naar Mijn gebod, het beste daarvan als hefoffer offert en de priester geeft, en gij zult deheilige dingen van de kinderen van Israël, die zij Mij afzonderden, en die Ik op u overdraag, niet ontheiligen, 1) wanneer gij uw tienden verbruikt op welke plaats gij wilt, opdat gij niet, als straf op overtreding van Mijn gebod, sterft. 2)

1) Beter is de woordschikkig: En de heilige dingen van de kinderen van Israël zult gij niet ontheiligen, omdat dit ziet op het verbruik van de tienden, ook in hun eigen woningen, in tegenstelling met de hoogheilige dingen, die alleen bij de tent der samenkomst mochten genoten worden..

2) Reeds tevoren (zie Exodus 28:1), waar wij handelden over het wezen en de aard van het Israëlitische priesterschap, merkten wij op, hoe uit het de priester eigen karakter, van de Heere te zijn, vanzelf voortvloeit, dat zij, om met geheel hun leven en werken niet zichzelf te behoren en om zich onverdeeld aan de dienst van God te kunnen wijden, zelfs geen tijdelijke bezitting hebben mochten, maar met hun levensonderhoud alleen de Heere moesten overgelaten zijn. Volgens hetgeen later (zie Leviticus 3:13) over de plaats, die de Levieten in het geheel van de theocratie innemen zouden, gezegd is, volgt hetzelfde ook voor hen. In de huidige afdeling nu hebben wij de praktische consequentie van deze grondstellingen, vooral in betrekking tot het uitwendig onderhoud van de priesters en Levieten, totdat (Numbers 35:1) ook nog bepalingen betreffende hun woningen in het beloofde land gemaakt worden. Ten aanzien hiervan zal de gehele stam van Levi niet, zoals de overige stammen, een bijzonder gebied in Kanan hebben, maar worden hem slechts 48 steden in de verschillende stammen, dus gemiddeld in elke stam 4 steden, toegezegd, waarvan 13 tevens de priestersteden zijn. Doordat zij alzo door het gehele land verstrooid leefden, hadden zij het best gelegenheid, om volgens hun roeping, het gebod van de Heere in zijn reinheid en in al zijn omvang te bewaren (Leviticus 10:11), en lerend en vermanend, besturend en vormend op het volk te werken. In zoverre echter zij daarmee van aandeel aan grondbezit waren uitgesloten en de Heere zelf als hun goed en erfdeel te beschouwen hadden, waren zij deels ten hoogste geëerd en bevoorrecht, maar anderzijds ook in een tamelijk moeilijke en wisselvallige positie geplaatst. Zij waren op het hoogst geëerd en bevoorrecht; want tegen het onmiddellijk bezit van de Heere, is geen ander goed te achten; maar hun positie was tevens wisselvallig, daar hun lot, indien we ons zo eens mogen uitdrukken, met het lot van Jehova zelf onder Israël, ten nauwste samenhing. Daar hun namelijk tot hun levensonderhoud alleen zulke inkomsten toegelegd waren, die slechts bij een levende godsvrucht en in een land, waar vroomheid heerst, hun mild konden toevloeien, terwijl in tijden van afval van God en van verachting van Zijn Heiligdom ook gemis en gebrek voor de dienaars van de Heere konden opleveren, waren zij aan velerlei wisselvalligheden blootgesteld; maar dit moesten zij juist zijn, opdat zij, reeds omwille van hun eigen onderhoud, ijverig en naarstig zijn zouden om de aangelegenheden van de godsdienst recht ter harte te nemen en Israël zo veel mogelijk van de weg van de ontaarding af te houden. Wij zien hier overigens, hoe verkeerd het is, de voorschriften van de Mozaïsche wet in een of andere samenhang met Egyptische inrichtingen te brengen en hun oorsprong uit dat land af te leiden, waar Mozes geboren en opgevoed was. Daar toch bestond juist het tegendeel van hetgeen hier, in betrekking tot Gods dienaren, verordend wordt. De priesterkaste had daar de meeste en de beste gronden in bezit, zoals zij dan ook priesters waren van een godsdienst, die niets anders was dan louter natuurdienst, alzo waren zij als het ware in de natuur van hun land ingegroeid en hingen zij, met alle wortels en vezels van hun leven, samen met de gaven en goederen van de tegenwoordige wereld; deze was hun deel en hun erfgoed, en zij wisten zich daarin gemakkelijk en wel te schikken..

Beter is de vertaling: en gij zult niet sterven, hetgeen wel geschieden zou, indien zij de hoogheilige zaken mee naar huis namen..

Vers 32

32. Zo zult gij dan daarover geen zonde en straf dragen, als gij slechts naar Mijn gebod, het beste daarvan als hefoffer offert en de priester geeft, en gij zult deheilige dingen van de kinderen van Israël, die zij Mij afzonderden, en die Ik op u overdraag, niet ontheiligen, 1) wanneer gij uw tienden verbruikt op welke plaats gij wilt, opdat gij niet, als straf op overtreding van Mijn gebod, sterft. 2)

1) Beter is de woordschikkig: En de heilige dingen van de kinderen van Israël zult gij niet ontheiligen, omdat dit ziet op het verbruik van de tienden, ook in hun eigen woningen, in tegenstelling met de hoogheilige dingen, die alleen bij de tent der samenkomst mochten genoten worden..

2) Reeds tevoren (zie Exodus 28:1), waar wij handelden over het wezen en de aard van het Israëlitische priesterschap, merkten wij op, hoe uit het de priester eigen karakter, van de Heere te zijn, vanzelf voortvloeit, dat zij, om met geheel hun leven en werken niet zichzelf te behoren en om zich onverdeeld aan de dienst van God te kunnen wijden, zelfs geen tijdelijke bezitting hebben mochten, maar met hun levensonderhoud alleen de Heere moesten overgelaten zijn. Volgens hetgeen later (zie Leviticus 3:13) over de plaats, die de Levieten in het geheel van de theocratie innemen zouden, gezegd is, volgt hetzelfde ook voor hen. In de huidige afdeling nu hebben wij de praktische consequentie van deze grondstellingen, vooral in betrekking tot het uitwendig onderhoud van de priesters en Levieten, totdat (Numbers 35:1) ook nog bepalingen betreffende hun woningen in het beloofde land gemaakt worden. Ten aanzien hiervan zal de gehele stam van Levi niet, zoals de overige stammen, een bijzonder gebied in Kanan hebben, maar worden hem slechts 48 steden in de verschillende stammen, dus gemiddeld in elke stam 4 steden, toegezegd, waarvan 13 tevens de priestersteden zijn. Doordat zij alzo door het gehele land verstrooid leefden, hadden zij het best gelegenheid, om volgens hun roeping, het gebod van de Heere in zijn reinheid en in al zijn omvang te bewaren (Leviticus 10:11), en lerend en vermanend, besturend en vormend op het volk te werken. In zoverre echter zij daarmee van aandeel aan grondbezit waren uitgesloten en de Heere zelf als hun goed en erfdeel te beschouwen hadden, waren zij deels ten hoogste geëerd en bevoorrecht, maar anderzijds ook in een tamelijk moeilijke en wisselvallige positie geplaatst. Zij waren op het hoogst geëerd en bevoorrecht; want tegen het onmiddellijk bezit van de Heere, is geen ander goed te achten; maar hun positie was tevens wisselvallig, daar hun lot, indien we ons zo eens mogen uitdrukken, met het lot van Jehova zelf onder Israël, ten nauwste samenhing. Daar hun namelijk tot hun levensonderhoud alleen zulke inkomsten toegelegd waren, die slechts bij een levende godsvrucht en in een land, waar vroomheid heerst, hun mild konden toevloeien, terwijl in tijden van afval van God en van verachting van Zijn Heiligdom ook gemis en gebrek voor de dienaars van de Heere konden opleveren, waren zij aan velerlei wisselvalligheden blootgesteld; maar dit moesten zij juist zijn, opdat zij, reeds omwille van hun eigen onderhoud, ijverig en naarstig zijn zouden om de aangelegenheden van de godsdienst recht ter harte te nemen en Israël zo veel mogelijk van de weg van de ontaarding af te houden. Wij zien hier overigens, hoe verkeerd het is, de voorschriften van de Mozaïsche wet in een of andere samenhang met Egyptische inrichtingen te brengen en hun oorsprong uit dat land af te leiden, waar Mozes geboren en opgevoed was. Daar toch bestond juist het tegendeel van hetgeen hier, in betrekking tot Gods dienaren, verordend wordt. De priesterkaste had daar de meeste en de beste gronden in bezit, zoals zij dan ook priesters waren van een godsdienst, die niets anders was dan louter natuurdienst, alzo waren zij als het ware in de natuur van hun land ingegroeid en hingen zij, met alle wortels en vezels van hun leven, samen met de gaven en goederen van de tegenwoordige wereld; deze was hun deel en hun erfgoed, en zij wisten zich daarin gemakkelijk en wel te schikken..

Beter is de vertaling: en gij zult niet sterven, hetgeen wel geschieden zou, indien zij de hoogheilige zaken mee naar huis namen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile