Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-19.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 19Dit hoofdstuk handelt uitsluitend over de bereiding en het gebruik van de as, die in het reinigingswater gedaan moest worden. Het volk had geklaagd over de strengheid van de wet, die hun verbood tot de tabernakel te naderen, Numbers 17:13. In antwoord op deze klacht wordt hun hier bevolen zich te reinigen, zodat zij zonder vrees konden naderen zo dicht als het hun nodig was. Hier is:
I. De wijze van bereiding van deze as door het verbranden van een rode vaars, dat met grote plechtigheid gedaan moest worden Numbers 19:1.
II. De manier van haar te gebruiken.
1. Zij was bestemd om personen te reinigen van de onreinheid door het aanraken van een dood lichaam, Numbers 19:11.
2. Een kleine hoeveelheid er van moest in levend water gedaan worden, waarmee de te reinigen persoon gereinigd moest worden, Numbers 19:17. Dat deze ceremoniele reiniging een type was van de reiniging van het geweten van de gelovigen blijkt uit de rede van de apostel, Hebrews 9:13, Hebrews 9:14, waar hij een vergelijking maakt tussen de kracht van Christus' bloed en de heiligende kracht, die er was in de as van een jonge koe, beprengende de onreinen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 19Dit hoofdstuk handelt uitsluitend over de bereiding en het gebruik van de as, die in het reinigingswater gedaan moest worden. Het volk had geklaagd over de strengheid van de wet, die hun verbood tot de tabernakel te naderen, Numbers 17:13. In antwoord op deze klacht wordt hun hier bevolen zich te reinigen, zodat zij zonder vrees konden naderen zo dicht als het hun nodig was. Hier is:
I. De wijze van bereiding van deze as door het verbranden van een rode vaars, dat met grote plechtigheid gedaan moest worden Numbers 19:1.
II. De manier van haar te gebruiken.
1. Zij was bestemd om personen te reinigen van de onreinheid door het aanraken van een dood lichaam, Numbers 19:11.
2. Een kleine hoeveelheid er van moest in levend water gedaan worden, waarmee de te reinigen persoon gereinigd moest worden, Numbers 19:17. Dat deze ceremoniele reiniging een type was van de reiniging van het geweten van de gelovigen blijkt uit de rede van de apostel, Hebrews 9:13, Hebrews 9:14, waar hij een vergelijking maakt tussen de kracht van Christus' bloed en de heiligende kracht, die er was in de as van een jonge koe, beprengende de onreinen.
Verzen 1-10
Numeri 19:1-10Wij hebben hier het Goddelijk bevel omtrent het plechtig verbranden van een rode vaars tot as en het bewaren van de as, ten einde er, niet een schoonheidswater maar een reinigend water van te maken, want dat was het uiterste, waartoe de wet reikte, zij kon niet, zoals het Evangelie, versieren, maar slechts reinigen. Dit verbranden van de vaars, hoewel het geen eigenlijk zoenoffer was, daar zij niet op het altaar geschiedde, was toch een afschaduwing van de dood en het lijden van Christus, waarmee Hij bedoelde niet slechts aan Gods gerechtigheid te voldoen, maar ook ons geweten te reinigen en te bevredigen, opdat wij vrede hebben met God, en vrede in ons eigen hart. Hiervoor is Christus gestorven, niet slechts gelijk de stieren en bokken op het altaar, maar zoals de vaars buiten het leger.
I. De te verbranden vaars moest met zeer veel zorg gekozen worden, veel meer nog dan voor de keus van ieder ander offer, Numbers 19:2. Zij moest niet slechts zonder gebrek wezen, als type van de vlekkeloze reinheid en zondeloze volmaaktheid van de Heere Jezus, maar het moest een rode vaars zijn, opdat zij, vanwege de zeldzaamheid van de kleur, des te opmerkelijker zou zijn. De Joden zeggen: "Al waren er slechts twee haren zwart of wit aan, dan was zij onwettig". Als mens was Christus de zoon van Adam, rode aarde, en wij vinden Hem rood in Zijn gewaad, rood door Zijn eigen bloed en rood door het bloed van Zijn vijanden. En het moet er een wezen, waarop geen juk gekomen is, hetgeen niet verboden was voor andere offers, maar aldus werd het vrijwillig offer afgeschaduwd van de Heere Jezus, toen Hij zei: Zie, Ik kom. Hij is door geen andere koorden gebonden, dan die van Zijn eigen liefde. Deze vaars moest op kosten van de vergadering aangeschaft worden, omdat zij er gemeenschappelijk belang bij hadden, en dat hebben ook alle gelovigen in Christus.
II. De verbranding geschiedde met grote plechtigheid. De zorg er voor was opgedragen aan Eleazar, niet aan Aaron zelf, omdat het niet passend was dat hij iets zou doen, waardoor hij ceremonieel onrein werd, ja zelfs niet al was het ook maar tot de avond, Numbers 19:8, daar het echter een zaak van groot belang was, inzonderheid vanwege de betekenis, die er in lag opgesloten, moest zij verricht worden door hem, die na Aaron de hoogste was in waardigheid. De overpriesters van Christus' tijd hebben de voornaamste hand gehad in Zijn dood.
1. De vaars moest geslacht worden buiten het leger, als iets onreins, hetgeen de ongenoegzaamheid aanduidt van de methodes, voorgeschreven door de ceremoniele wet, om zonde weg te nemen, wel verre van afdoende te reinigen, waren zij zelf onrein, alsof de onreinheid, die ze opgelegd werd, ze bleef aankleven. Om echter aan dit type te beantwoorden, heeft onze Heere Jezus, zonde voor ons gemaakt zijnde, "buiten de poort geleden," Hebreeën
2. Eleazar moest van haar bloed nemen en het recht tegenover de tent van de samenkomst sprengen, terwijl hij er gestadig heenzag, Numbers 19:4. Hierdoor werd het enigermate van de natuur van een zondoffer, want het sprengen van bloed voor het aangezicht des Heeren was de voornaamste plechtigheid, die bij alle zoenoffers in acht werd genomen, daardoor werd te kennen gegeven, dat, hoewel dit niet op het altaar geschiedde, maar toch in de richting van het heiligdom, de kracht en geldigheid er van berustte op het heiligdom en er aan ontleend was. Hiermede werd de genoegdoening aangeduid, die aan God gedaan was door de dood van Christus, onze grote Hogepriester, die door de eeuwige Geest (en de Geest wordt, gelijk Ainsworth opmerkt, de vinger Gods genoemd Luke 11:20) "zichzelf Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, " Hij heeft, als het ware, Zijn eigen bloed recht tegenover het heiligdom gesprengd, toen Hij zei: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest." Het geeft ook te kennen hoe noodzakelijk het was voor de reiniging van ons hart, dat aan de Goddelijke gerechtigheid voldaan zou worden. Deze besprenging van het bloed legde kracht in de as.
3. De vaars moest geheel verbrand worden Numbers 19:5. Dit was een afschaduwing van het uiterste lijden van onze Heere Jezus, beide in ziel en lichaam, als een vuuroffer. De priester moest, terwijl het vuur brandende was, er cederhout, hysop en scharlaken in werpen, die gebruikt werden voor de reiniging van melaatsen, Leviticus 14:6, Leviticus 14:7, opdat de as er van zich met de as van de vaars zou vermengen, omdat zij ter reiniging moesten dienen.
4. De as van de vaars (zoveel mogelijk afgescheiden van de as van het hout, waarmee zij verbrand werd) moest zorgvuldig door de hand van een rein persoon verzameld, en (zeggen de Joden) fijn gestampt en gezift worden, en aldus bewaard worden ten gebruike van de vergadering, als het nodig was, Numbers 19:9, niet alleen ten behoeve van dat geslacht, maar ook voor de nakomelingschap, want de as van deze een vaars was voldoende om er evenveel vaten mee te bereiden als het volk van Israël er gedurende veel eeuwen nodig zou hebben. De Joden zeggen dat deze as hun geduurd heeft tot aan de ballingschap, dus bijna duizend jaren en dat nooit een andere vaars verbrand werd tot aan de tijd van Ezra, na hun terugkeer. Ik zie geen reden om aan deze hun overlevering alleen gegrond (naar ik veronderstel) op het stilzwijgen hieromtrent van hun oude geschriften, geloof te hechten, daar zij in de latere eeuwen van hun kerk, waarvan zij vollediger berichten hebben, niet minder dan acht verbrand vinden tussen Ezra's tijd en de verwoesting van de tweede tempel, een tijdperk dus van ongeveer vijfhonderd jaren. Deze as wordt hier gezegd weggelegd of bewaard te worden, als een ontzondiging, omdat zij, hoewel slechts bedoeld om van ceremoniele onreinheid te reinigen, toch een type was van die reiniging van zonde, die onze Heere Jezus heeft teweeggebracht door Zijn dood. As, gemengd met water, wordt gebruikt om te schuren, maar de kracht van deze as lag zuiver en alleen in de Goddelijke inzetting, en haar vervulling en volkomenheid in de volmaaktheid van Christus, die het einde van deze wet is tot gerechtigheid.
Merk nu op:
a. Dat het water van de afzondering die hoedanigheid verkreeg door de as van een vaars, waarvan het bloed voor het heiligdom gesprengd werd, zodat datgene dat ons geweten reinigt, de blijvende kracht is van Christus' dood, het is Zijn bloed, "dat ons reinigt van alle zonde," 1 John 1:7.
b. Dat die as voldoende was voor geheel het volk. Er behoefde geen vaars geslacht te worden voor ieder persoon, of gezin, die reiniging van node had, deze ene was genoeg voor allen, zelfs voor de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeerden, Numbers 19:10, en er is kracht genoeg in Christus' bloed voor allen, die zich bekeren en het Evangelie geloven, voor ieder Israëliet, en niet alleen voor hun zonden, "maar ook voor de zonde van de gehele wereld," 1 John 2:2.
c. Dat deze as onbedorven gedurende veel eeuwen bewaard kon blijven. Geen lichamelijke zelfstandigheid is zo onverderflijk als as, hetgeen (zegt bisschop Patrick) deze as tot een zeer gepast embleem maakte van de eeuwige kracht van Christus' offerande. Hij kan volkomen reinigen en daarom ook volkomen zaligmaken, allen, die door Hem tot God gaan. Deze as werd weggelegd, als een voorraad of schat tot voortdurende reiniging van Israël van hun onreinheden, en zo is het bloed van Christus voor ons weggelegd in het woord en de sacramenten, als een onuitputtelijke fontein van verdienste, waartoe wij door het geloof dagelijks de toevlucht kunnen nemen voor de reiniging van ons geweten, zie Zacheria 13:1.
5. Allen, die tot deze dienst gebruikt werden, werden er ceremonieel onrein door, ook Eleazar zelf, hoewel hij slechts het bloed sprengde, Numbers 19:7. Hij, die de vaars verbrand heeft, was onrein, Numbers 19:8, ook hij, die de as verzameld heeft, Numbers 19:10. En zo hebben allen, die de hand gehad hebben in Christus' dood, er schuld mee op zich geladen, Zijn verrader, Zijn vervolgers, Zijn rechter, Zijn scherprechter, allen deden wat zij gedaan hebben met onrechtvaardige handen, hoewel "naar de bepaalde raad en voorkennis Gods," Acts 2:23, toch zijn sommigen van hen-en allen hadden het kunnen zijn-gereinigd door hetzelfde bloed, waarvan zij de schuld over zich gebracht hadden. Sommigen zien hier de betekenis in van de onvolkomenheid van de wettische diensten, en hun ongenoegzaamheid om de zonde weg te nemen, daar zij, die de reiniging bereidden van anderen, door die bereiding zelf onrein werden. De Joden zeggen: dit is een verborgenheid, die Salomo zelfs niet verstond, namelijk dat dezelfde zaak hen, die rein waren, onrein maakte, en die onrein waren rein maakte. Maar (zegt bisschop Patrick) het is niet vreemd voor hen, die bedenken, dat al de offers, die geofferd werden voor de zonde, als onrein beschouwd werden, omdat er de zonden van de mensen op gelegd werden, gelijk al onze zonden gelegd werden op Christus, die dieswege gezegd wordt "zonde voor ons te zijn gemaakt," 2 Corinthians 5:21.
Verzen 1-10
Numeri 19:1-10Wij hebben hier het Goddelijk bevel omtrent het plechtig verbranden van een rode vaars tot as en het bewaren van de as, ten einde er, niet een schoonheidswater maar een reinigend water van te maken, want dat was het uiterste, waartoe de wet reikte, zij kon niet, zoals het Evangelie, versieren, maar slechts reinigen. Dit verbranden van de vaars, hoewel het geen eigenlijk zoenoffer was, daar zij niet op het altaar geschiedde, was toch een afschaduwing van de dood en het lijden van Christus, waarmee Hij bedoelde niet slechts aan Gods gerechtigheid te voldoen, maar ook ons geweten te reinigen en te bevredigen, opdat wij vrede hebben met God, en vrede in ons eigen hart. Hiervoor is Christus gestorven, niet slechts gelijk de stieren en bokken op het altaar, maar zoals de vaars buiten het leger.
I. De te verbranden vaars moest met zeer veel zorg gekozen worden, veel meer nog dan voor de keus van ieder ander offer, Numbers 19:2. Zij moest niet slechts zonder gebrek wezen, als type van de vlekkeloze reinheid en zondeloze volmaaktheid van de Heere Jezus, maar het moest een rode vaars zijn, opdat zij, vanwege de zeldzaamheid van de kleur, des te opmerkelijker zou zijn. De Joden zeggen: "Al waren er slechts twee haren zwart of wit aan, dan was zij onwettig". Als mens was Christus de zoon van Adam, rode aarde, en wij vinden Hem rood in Zijn gewaad, rood door Zijn eigen bloed en rood door het bloed van Zijn vijanden. En het moet er een wezen, waarop geen juk gekomen is, hetgeen niet verboden was voor andere offers, maar aldus werd het vrijwillig offer afgeschaduwd van de Heere Jezus, toen Hij zei: Zie, Ik kom. Hij is door geen andere koorden gebonden, dan die van Zijn eigen liefde. Deze vaars moest op kosten van de vergadering aangeschaft worden, omdat zij er gemeenschappelijk belang bij hadden, en dat hebben ook alle gelovigen in Christus.
II. De verbranding geschiedde met grote plechtigheid. De zorg er voor was opgedragen aan Eleazar, niet aan Aaron zelf, omdat het niet passend was dat hij iets zou doen, waardoor hij ceremonieel onrein werd, ja zelfs niet al was het ook maar tot de avond, Numbers 19:8, daar het echter een zaak van groot belang was, inzonderheid vanwege de betekenis, die er in lag opgesloten, moest zij verricht worden door hem, die na Aaron de hoogste was in waardigheid. De overpriesters van Christus' tijd hebben de voornaamste hand gehad in Zijn dood.
1. De vaars moest geslacht worden buiten het leger, als iets onreins, hetgeen de ongenoegzaamheid aanduidt van de methodes, voorgeschreven door de ceremoniele wet, om zonde weg te nemen, wel verre van afdoende te reinigen, waren zij zelf onrein, alsof de onreinheid, die ze opgelegd werd, ze bleef aankleven. Om echter aan dit type te beantwoorden, heeft onze Heere Jezus, zonde voor ons gemaakt zijnde, "buiten de poort geleden," Hebreeën
2. Eleazar moest van haar bloed nemen en het recht tegenover de tent van de samenkomst sprengen, terwijl hij er gestadig heenzag, Numbers 19:4. Hierdoor werd het enigermate van de natuur van een zondoffer, want het sprengen van bloed voor het aangezicht des Heeren was de voornaamste plechtigheid, die bij alle zoenoffers in acht werd genomen, daardoor werd te kennen gegeven, dat, hoewel dit niet op het altaar geschiedde, maar toch in de richting van het heiligdom, de kracht en geldigheid er van berustte op het heiligdom en er aan ontleend was. Hiermede werd de genoegdoening aangeduid, die aan God gedaan was door de dood van Christus, onze grote Hogepriester, die door de eeuwige Geest (en de Geest wordt, gelijk Ainsworth opmerkt, de vinger Gods genoemd Luke 11:20) "zichzelf Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, " Hij heeft, als het ware, Zijn eigen bloed recht tegenover het heiligdom gesprengd, toen Hij zei: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest." Het geeft ook te kennen hoe noodzakelijk het was voor de reiniging van ons hart, dat aan de Goddelijke gerechtigheid voldaan zou worden. Deze besprenging van het bloed legde kracht in de as.
3. De vaars moest geheel verbrand worden Numbers 19:5. Dit was een afschaduwing van het uiterste lijden van onze Heere Jezus, beide in ziel en lichaam, als een vuuroffer. De priester moest, terwijl het vuur brandende was, er cederhout, hysop en scharlaken in werpen, die gebruikt werden voor de reiniging van melaatsen, Leviticus 14:6, Leviticus 14:7, opdat de as er van zich met de as van de vaars zou vermengen, omdat zij ter reiniging moesten dienen.
4. De as van de vaars (zoveel mogelijk afgescheiden van de as van het hout, waarmee zij verbrand werd) moest zorgvuldig door de hand van een rein persoon verzameld, en (zeggen de Joden) fijn gestampt en gezift worden, en aldus bewaard worden ten gebruike van de vergadering, als het nodig was, Numbers 19:9, niet alleen ten behoeve van dat geslacht, maar ook voor de nakomelingschap, want de as van deze een vaars was voldoende om er evenveel vaten mee te bereiden als het volk van Israël er gedurende veel eeuwen nodig zou hebben. De Joden zeggen dat deze as hun geduurd heeft tot aan de ballingschap, dus bijna duizend jaren en dat nooit een andere vaars verbrand werd tot aan de tijd van Ezra, na hun terugkeer. Ik zie geen reden om aan deze hun overlevering alleen gegrond (naar ik veronderstel) op het stilzwijgen hieromtrent van hun oude geschriften, geloof te hechten, daar zij in de latere eeuwen van hun kerk, waarvan zij vollediger berichten hebben, niet minder dan acht verbrand vinden tussen Ezra's tijd en de verwoesting van de tweede tempel, een tijdperk dus van ongeveer vijfhonderd jaren. Deze as wordt hier gezegd weggelegd of bewaard te worden, als een ontzondiging, omdat zij, hoewel slechts bedoeld om van ceremoniele onreinheid te reinigen, toch een type was van die reiniging van zonde, die onze Heere Jezus heeft teweeggebracht door Zijn dood. As, gemengd met water, wordt gebruikt om te schuren, maar de kracht van deze as lag zuiver en alleen in de Goddelijke inzetting, en haar vervulling en volkomenheid in de volmaaktheid van Christus, die het einde van deze wet is tot gerechtigheid.
Merk nu op:
a. Dat het water van de afzondering die hoedanigheid verkreeg door de as van een vaars, waarvan het bloed voor het heiligdom gesprengd werd, zodat datgene dat ons geweten reinigt, de blijvende kracht is van Christus' dood, het is Zijn bloed, "dat ons reinigt van alle zonde," 1 John 1:7.
b. Dat die as voldoende was voor geheel het volk. Er behoefde geen vaars geslacht te worden voor ieder persoon, of gezin, die reiniging van node had, deze ene was genoeg voor allen, zelfs voor de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeerden, Numbers 19:10, en er is kracht genoeg in Christus' bloed voor allen, die zich bekeren en het Evangelie geloven, voor ieder Israëliet, en niet alleen voor hun zonden, "maar ook voor de zonde van de gehele wereld," 1 John 2:2.
c. Dat deze as onbedorven gedurende veel eeuwen bewaard kon blijven. Geen lichamelijke zelfstandigheid is zo onverderflijk als as, hetgeen (zegt bisschop Patrick) deze as tot een zeer gepast embleem maakte van de eeuwige kracht van Christus' offerande. Hij kan volkomen reinigen en daarom ook volkomen zaligmaken, allen, die door Hem tot God gaan. Deze as werd weggelegd, als een voorraad of schat tot voortdurende reiniging van Israël van hun onreinheden, en zo is het bloed van Christus voor ons weggelegd in het woord en de sacramenten, als een onuitputtelijke fontein van verdienste, waartoe wij door het geloof dagelijks de toevlucht kunnen nemen voor de reiniging van ons geweten, zie Zacheria 13:1.
5. Allen, die tot deze dienst gebruikt werden, werden er ceremonieel onrein door, ook Eleazar zelf, hoewel hij slechts het bloed sprengde, Numbers 19:7. Hij, die de vaars verbrand heeft, was onrein, Numbers 19:8, ook hij, die de as verzameld heeft, Numbers 19:10. En zo hebben allen, die de hand gehad hebben in Christus' dood, er schuld mee op zich geladen, Zijn verrader, Zijn vervolgers, Zijn rechter, Zijn scherprechter, allen deden wat zij gedaan hebben met onrechtvaardige handen, hoewel "naar de bepaalde raad en voorkennis Gods," Acts 2:23, toch zijn sommigen van hen-en allen hadden het kunnen zijn-gereinigd door hetzelfde bloed, waarvan zij de schuld over zich gebracht hadden. Sommigen zien hier de betekenis in van de onvolkomenheid van de wettische diensten, en hun ongenoegzaamheid om de zonde weg te nemen, daar zij, die de reiniging bereidden van anderen, door die bereiding zelf onrein werden. De Joden zeggen: dit is een verborgenheid, die Salomo zelfs niet verstond, namelijk dat dezelfde zaak hen, die rein waren, onrein maakte, en die onrein waren rein maakte. Maar (zegt bisschop Patrick) het is niet vreemd voor hen, die bedenken, dat al de offers, die geofferd werden voor de zonde, als onrein beschouwd werden, omdat er de zonden van de mensen op gelegd werden, gelijk al onze zonden gelegd werden op Christus, die dieswege gezegd wordt "zonde voor ons te zijn gemaakt," 2 Corinthians 5:21.
Verzen 11-22
Numeri 19:11-22Hier worden aanwijzingen gegeven omtrent het gebruik van de as, die tot afzondering of reiniging bereid was. Zij werd bewaard om uitgedeeld te worden, en daarom werd zij nu wel, terwijl geheel Israël zo dicht bij elkaar gelegerd lag, op een enkele plaats bewaard en was dit ook voldoende, maar toen zij in Kanan kwamen, werd waarschijnlijk in iedere stad een deel van die as bewaard, omdat er dagelijks behoefte aan kon wezen.
Merk op:
I. Voor welke gevallen een reiniging met die as nodig was. Er wordt hier geen ander genoemd dan de ceremoniele onreinheid veroorzaakt door de aanraking van een dood lichaam, of van het gebeente, of het graf van een dode, of het zijn in de tent of het huis waar een dood lichaam lag, Numbers 19:11, Numbers 19:14,. Ik beschouw dit als een van de grootste lasten van de ceremoniele wet, en een van de meest onverklaarbare. Hij, die het dode lichaam van een onrein dier aanraakte, of die een levend mens aanraakte, die zich onder de grootste ceremoniele onreinheid bevond, werd er slechte onrein door tot aan de avond, en had slechts gewoon water nodig om er zich mee te reinigen, maar hij, die nabij het dode lichaam kwam van een man, een vrouw of een kind, moest zeven dagen lang de smaad van zijn onreinheid dragen, moest tweemaal met het water van de afzondering gereinigd worden, dat hij niet zonder moeite en onkosten kon verkrijgen, en mocht voor hij gereinigd was, op straffe des doods, niet nabij het heiligdom komen. Dit was vreemd, in aanmerking genomen:
1. Dat wanneer iemand stierf, en wij zijn menigmaal in doodsgevaar, verscheidene personen onvermijdelijk deze onreinheid moeten opdoen. Het lichaam moest ontkleed, gewassen en omwonden worden, uitgedragen en begraven worden, en dit kon niet geschieden zonder dat er vele handen voor werden gebruikt en toch zijn die alle dan onrein, hetgeen betekent, dat er in onze verdorven en gevallen staat niemand leeft, die niet zondigt, wij kunnen het niet vermijden om besmet te worden door de verontreinigende wereld, waar wij door heengaan, en dagelijks overtreden wij, maar de onmogelijkheid voor ons om zondeloos te zijn, maakt de zonde niet minder verontreinigend.
2. Dat het zorgdragen voor de doden, om hen op betamelijke wijze te begraven, niet slechts noodzakelijk, maar ook een zeer goed werk is, en een daad van vriendelijkheid, zowel ter ere van de doden als ter vertroosting van de overlevenden, en er toch onreinheid door werd opgedaan, hetgeen aanduidt, dat de onreinheid van de zonde ook onze beste werken aankleeft. "Voorwaar, daar is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt," op de een of andere wijze doen wij verkeerd, zelfs in ons goed doen.
3. Dat deze onreinheid opgedaan werd door hetgeen zij binnen hun woning deden, hetgeen te kennen geeft (zoals bisschop Patrick opmerkt) dat God ziet wat er in het verborgene gedaan wordt, en dat niets voor de Goddelijke Majesteit verborgen kan blijven.
4. Dat deze onreinheid opgedaan kon worden, zonder dat men het wist, zoals door de aanraking van een graf, zonder dat men bespeurde dat het een graf was, waarvan onze Heiland zei: dat zij, "die daarover wandelen, het niet weten," Luke 11:44, hetgeen de verontreiniging aanduidt van de consciëntie door zonden van de afdwaling of van de onwetendheid, en dat wij reden hebben om uit te roepen: "Wie zou de afdwalingen verstaan?" en te bidden: "reinig ons van de verborgen afdwalingen, van de fouten en gebreken, waarvan wij ons niet bewust zijn, waaraan wij ons niet schuldig zien."
Maar waarom heeft de wet een dood lichaam tot zo iets verontreinigends gemaakt?
a. Omdat de dood de bezolding is van de zonde, er door in de wereld gekomen is, en door de kracht er van heerst. Voor het mensdom is de dood iets anders dan wat hij voor de andere schepselen is, hij is een vloek, hij is de uitvoering van de wet, en daarom betekent de verontreiniging van de dood de verontreiniging door de zonde.
b. Omdat de wet de dood niet kon overwinnen, noch hem tenietdoen en er de eigenschap van veranderen zoals het Evangelie dit doet door leven en onsterflijkheid aan het licht te brengen, en ons aldus in te leiden tot een betere hoop. Daar onze Verlosser dood en begraven was, is de dood niet meer verwoestend voor het Israël Gods, en daarom zijn dode lichamen ook niet meer verontreinigend, maar zolang de kerk onder de wet was, kon het niet anders, of de verontreiniging van dode lichamen moest treurige denkbeelden in hun gemoed doen ontstaan betreffende de dood, terwijl thans de gelovigen door Christus er over kunnen triumferen en juichend uitroepen: "Graf, waar is uw overwinning," 1 Corinthians 15:55. Waar is uw verontreiniging?
II. Hoe de as in deze gevallen gebruikt moest worden.
1. Een kleine hoeveelheid van de as moest in een vat met levend water gedaan en ermede vermengd worden, waardoor het, zoals het hier genoemd wordt, water van de afzondering werd, omdat het gesprengd moest worden op degenen, die door hun onreinheid van het heiligdom waren afgezonderd of verwijderd. Gelijk de as van de vaars de verdienste betekende van Christus, zo betekende het levend water de macht en genade van de gezegende Geest, die vergeleken wordt bij stromen van levend water en het is door Zijn werking, dat de gerechtigheid van Christus op ons wordt toegepast tot onze reiniging. Vandaar dat wij gezegd worden gewassen te zijn, dat is: geheiligd en gerechtvaardigd, niet slechts in de naam van de Heere Jezus maar door de Geest van onze God, 1 Peter 1:2. Zij, die zich het nut en voordeel beloven van Christus' gerechtigheid, terwijl zij zich niet onderwerpen aan de genade en de invloed des Geestes, bedriegen zichzelf, want wij kunnen niet scheiden wat God verenigd heeft noch op andere wijze door de as gereinigd worden dan in levend water.
2. Dit water moet op de te reinigen persoon gedaan worden met een bundeltje hysop, in het water gedoopt, Numbers 19:18. In toespeling hierop bidt David: ontzondig mij met hysop. Het geloof is het bundeltje hysop, waarmee het geweten besprengd en het hart gereinigd wordt. Velen zouden tegelijk besprengd kunnen worden, en het water, waarmee de as vermengd werd, zou voor vele besprengingen kunnen dienen, totdat het alles gebruikt was en zeer weinig er van, dat op een mens viel volstond om hem te reinigen, indien het met die bedoeling op hem gesprengd was. In toespeling op deze besprenging met het water van de afzondering, wordt van het bloed van Christus gezegd, dat het is het bloed van de besprenging, Hebrews 12:24, en daarmee wordt, naar Hebrews 10:22, "ons hart gereinigd van het kwaad geweten," dat is: wij worden verlost van de onrust, die voortkomt uit een besef van onze schuld. En er is voorzegd, dat Christus door Zijn doop "vele heidenen zal besprengen," Isaiah 52:15.
3. De onreine persoon moest met dit water besprengd worden op de derde dag na zijn verontreiniging, en op de zevende dag, Numbers 19:12. Wij kunnen veronderstellen dat de dagen gerekend werden van dat hij de laatste maal nabij het dode lichaam was gekomen, of het had aangeraakt, want hij zou de dagen van zijn reiniging niet beginnen, terwijl het nog noodzakelijk is dat hij die verontreiniging nogmaals op moet doen. Maar als het dode lichaam begraven was, zodat er geen noodzakelijkheid meer was om er mee in aanraking te komen, dan begon hij zijn dagen te rekenen. Dan alleen kunnen wij gerust en met vertroosting Christus' verdienste toepassen op onze ziel als wij afstand hebben gedaan van de zonde en geen gemeenschap meer hebben met de onvruchtbare werken des doods en van de duisternis. De herhaling van de besprenging leert ons dikwijls de daden van bekering en geloof te vernieuwen, ons, evenals Naman, zeven maal te wassen, het is nodig dat wij dikwijls doen, wat zo goed gedaan moet worden.
4. Hoewel de opgedane onreinheid slechts ceremonieel was, zou toch het nalaten van de voorgeschreven reiniging tot morele schuld worden, Wie onrein zal zijn, en zich niet zal ontzondigen, die ziel zal uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden, Numbers 19:20. Het is gevaarlijk Goddelijke inzettingen te minachten, al schijnen zij ons ook gering of nietig toe. Een kleine wond kan, als zij verwaarloosd wordt noodlottig worden, een zonde, die wij klein noemen, zal, zo wij er ons niet van bekeren, ons ten verderve zijn, terwijl grote zondaren die zich bekeren, genade zullen vinden. Onze onreinheid maakt scheiding tussen ons en God, maar als wij onrein zijn en ons niet ontzondigen, dan zal dit ons voor eeuwig van Hem scheiden, het is niet zozeer de wonde, die noodlottig is, als wel het minachten van het geneesmiddel er voor.
5. Zelfs hij, die het water van de afzondering sprengde, of het aanraakte, of de onreine persoon aanraakte moest onrein zijn tot aan de avond, dat is, hij moest op die dag niet nabij het heiligdom komen, Numbers 19:21, Numbers 19:22. Aldus wilde God hun het onvolkomene doen zien van die diensten, en hun ongenoegzaamheid om het geweten te reinigen, opdat zij zouden uitzien naar de Messias, die zich in de volheid des tijds door de eeuwige Geest Gode onstraffelijk zou opofferen, en aldus ons geweten zou reinigen van dode werken, (dat is: van de zonde, die als een dood lichaam verontreinigt, en daarom een lichaam des doods wordt genoemd) opdat wij vrijheid van toegang zouden hebben tot het heiligdom om de levende God met levende offeranden te dienen.
Verzen 11-22
Numeri 19:11-22Hier worden aanwijzingen gegeven omtrent het gebruik van de as, die tot afzondering of reiniging bereid was. Zij werd bewaard om uitgedeeld te worden, en daarom werd zij nu wel, terwijl geheel Israël zo dicht bij elkaar gelegerd lag, op een enkele plaats bewaard en was dit ook voldoende, maar toen zij in Kanan kwamen, werd waarschijnlijk in iedere stad een deel van die as bewaard, omdat er dagelijks behoefte aan kon wezen.
Merk op:
I. Voor welke gevallen een reiniging met die as nodig was. Er wordt hier geen ander genoemd dan de ceremoniele onreinheid veroorzaakt door de aanraking van een dood lichaam, of van het gebeente, of het graf van een dode, of het zijn in de tent of het huis waar een dood lichaam lag, Numbers 19:11, Numbers 19:14,. Ik beschouw dit als een van de grootste lasten van de ceremoniele wet, en een van de meest onverklaarbare. Hij, die het dode lichaam van een onrein dier aanraakte, of die een levend mens aanraakte, die zich onder de grootste ceremoniele onreinheid bevond, werd er slechte onrein door tot aan de avond, en had slechts gewoon water nodig om er zich mee te reinigen, maar hij, die nabij het dode lichaam kwam van een man, een vrouw of een kind, moest zeven dagen lang de smaad van zijn onreinheid dragen, moest tweemaal met het water van de afzondering gereinigd worden, dat hij niet zonder moeite en onkosten kon verkrijgen, en mocht voor hij gereinigd was, op straffe des doods, niet nabij het heiligdom komen. Dit was vreemd, in aanmerking genomen:
1. Dat wanneer iemand stierf, en wij zijn menigmaal in doodsgevaar, verscheidene personen onvermijdelijk deze onreinheid moeten opdoen. Het lichaam moest ontkleed, gewassen en omwonden worden, uitgedragen en begraven worden, en dit kon niet geschieden zonder dat er vele handen voor werden gebruikt en toch zijn die alle dan onrein, hetgeen betekent, dat er in onze verdorven en gevallen staat niemand leeft, die niet zondigt, wij kunnen het niet vermijden om besmet te worden door de verontreinigende wereld, waar wij door heengaan, en dagelijks overtreden wij, maar de onmogelijkheid voor ons om zondeloos te zijn, maakt de zonde niet minder verontreinigend.
2. Dat het zorgdragen voor de doden, om hen op betamelijke wijze te begraven, niet slechts noodzakelijk, maar ook een zeer goed werk is, en een daad van vriendelijkheid, zowel ter ere van de doden als ter vertroosting van de overlevenden, en er toch onreinheid door werd opgedaan, hetgeen aanduidt, dat de onreinheid van de zonde ook onze beste werken aankleeft. "Voorwaar, daar is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt," op de een of andere wijze doen wij verkeerd, zelfs in ons goed doen.
3. Dat deze onreinheid opgedaan werd door hetgeen zij binnen hun woning deden, hetgeen te kennen geeft (zoals bisschop Patrick opmerkt) dat God ziet wat er in het verborgene gedaan wordt, en dat niets voor de Goddelijke Majesteit verborgen kan blijven.
4. Dat deze onreinheid opgedaan kon worden, zonder dat men het wist, zoals door de aanraking van een graf, zonder dat men bespeurde dat het een graf was, waarvan onze Heiland zei: dat zij, "die daarover wandelen, het niet weten," Luke 11:44, hetgeen de verontreiniging aanduidt van de consciëntie door zonden van de afdwaling of van de onwetendheid, en dat wij reden hebben om uit te roepen: "Wie zou de afdwalingen verstaan?" en te bidden: "reinig ons van de verborgen afdwalingen, van de fouten en gebreken, waarvan wij ons niet bewust zijn, waaraan wij ons niet schuldig zien."
Maar waarom heeft de wet een dood lichaam tot zo iets verontreinigends gemaakt?
a. Omdat de dood de bezolding is van de zonde, er door in de wereld gekomen is, en door de kracht er van heerst. Voor het mensdom is de dood iets anders dan wat hij voor de andere schepselen is, hij is een vloek, hij is de uitvoering van de wet, en daarom betekent de verontreiniging van de dood de verontreiniging door de zonde.
b. Omdat de wet de dood niet kon overwinnen, noch hem tenietdoen en er de eigenschap van veranderen zoals het Evangelie dit doet door leven en onsterflijkheid aan het licht te brengen, en ons aldus in te leiden tot een betere hoop. Daar onze Verlosser dood en begraven was, is de dood niet meer verwoestend voor het Israël Gods, en daarom zijn dode lichamen ook niet meer verontreinigend, maar zolang de kerk onder de wet was, kon het niet anders, of de verontreiniging van dode lichamen moest treurige denkbeelden in hun gemoed doen ontstaan betreffende de dood, terwijl thans de gelovigen door Christus er over kunnen triumferen en juichend uitroepen: "Graf, waar is uw overwinning," 1 Corinthians 15:55. Waar is uw verontreiniging?
II. Hoe de as in deze gevallen gebruikt moest worden.
1. Een kleine hoeveelheid van de as moest in een vat met levend water gedaan en ermede vermengd worden, waardoor het, zoals het hier genoemd wordt, water van de afzondering werd, omdat het gesprengd moest worden op degenen, die door hun onreinheid van het heiligdom waren afgezonderd of verwijderd. Gelijk de as van de vaars de verdienste betekende van Christus, zo betekende het levend water de macht en genade van de gezegende Geest, die vergeleken wordt bij stromen van levend water en het is door Zijn werking, dat de gerechtigheid van Christus op ons wordt toegepast tot onze reiniging. Vandaar dat wij gezegd worden gewassen te zijn, dat is: geheiligd en gerechtvaardigd, niet slechts in de naam van de Heere Jezus maar door de Geest van onze God, 1 Peter 1:2. Zij, die zich het nut en voordeel beloven van Christus' gerechtigheid, terwijl zij zich niet onderwerpen aan de genade en de invloed des Geestes, bedriegen zichzelf, want wij kunnen niet scheiden wat God verenigd heeft noch op andere wijze door de as gereinigd worden dan in levend water.
2. Dit water moet op de te reinigen persoon gedaan worden met een bundeltje hysop, in het water gedoopt, Numbers 19:18. In toespeling hierop bidt David: ontzondig mij met hysop. Het geloof is het bundeltje hysop, waarmee het geweten besprengd en het hart gereinigd wordt. Velen zouden tegelijk besprengd kunnen worden, en het water, waarmee de as vermengd werd, zou voor vele besprengingen kunnen dienen, totdat het alles gebruikt was en zeer weinig er van, dat op een mens viel volstond om hem te reinigen, indien het met die bedoeling op hem gesprengd was. In toespeling op deze besprenging met het water van de afzondering, wordt van het bloed van Christus gezegd, dat het is het bloed van de besprenging, Hebrews 12:24, en daarmee wordt, naar Hebrews 10:22, "ons hart gereinigd van het kwaad geweten," dat is: wij worden verlost van de onrust, die voortkomt uit een besef van onze schuld. En er is voorzegd, dat Christus door Zijn doop "vele heidenen zal besprengen," Isaiah 52:15.
3. De onreine persoon moest met dit water besprengd worden op de derde dag na zijn verontreiniging, en op de zevende dag, Numbers 19:12. Wij kunnen veronderstellen dat de dagen gerekend werden van dat hij de laatste maal nabij het dode lichaam was gekomen, of het had aangeraakt, want hij zou de dagen van zijn reiniging niet beginnen, terwijl het nog noodzakelijk is dat hij die verontreiniging nogmaals op moet doen. Maar als het dode lichaam begraven was, zodat er geen noodzakelijkheid meer was om er mee in aanraking te komen, dan begon hij zijn dagen te rekenen. Dan alleen kunnen wij gerust en met vertroosting Christus' verdienste toepassen op onze ziel als wij afstand hebben gedaan van de zonde en geen gemeenschap meer hebben met de onvruchtbare werken des doods en van de duisternis. De herhaling van de besprenging leert ons dikwijls de daden van bekering en geloof te vernieuwen, ons, evenals Naman, zeven maal te wassen, het is nodig dat wij dikwijls doen, wat zo goed gedaan moet worden.
4. Hoewel de opgedane onreinheid slechts ceremonieel was, zou toch het nalaten van de voorgeschreven reiniging tot morele schuld worden, Wie onrein zal zijn, en zich niet zal ontzondigen, die ziel zal uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden, Numbers 19:20. Het is gevaarlijk Goddelijke inzettingen te minachten, al schijnen zij ons ook gering of nietig toe. Een kleine wond kan, als zij verwaarloosd wordt noodlottig worden, een zonde, die wij klein noemen, zal, zo wij er ons niet van bekeren, ons ten verderve zijn, terwijl grote zondaren die zich bekeren, genade zullen vinden. Onze onreinheid maakt scheiding tussen ons en God, maar als wij onrein zijn en ons niet ontzondigen, dan zal dit ons voor eeuwig van Hem scheiden, het is niet zozeer de wonde, die noodlottig is, als wel het minachten van het geneesmiddel er voor.
5. Zelfs hij, die het water van de afzondering sprengde, of het aanraakte, of de onreine persoon aanraakte moest onrein zijn tot aan de avond, dat is, hij moest op die dag niet nabij het heiligdom komen, Numbers 19:21, Numbers 19:22. Aldus wilde God hun het onvolkomene doen zien van die diensten, en hun ongenoegzaamheid om het geweten te reinigen, opdat zij zouden uitzien naar de Messias, die zich in de volheid des tijds door de eeuwige Geest Gode onstraffelijk zou opofferen, en aldus ons geweten zou reinigen van dode werken, (dat is: van de zonde, die als een dood lichaam verontreinigt, en daarom een lichaam des doods wordt genoemd) opdat wij vrijheid van toegang zouden hebben tot het heiligdom om de levende God met levende offeranden te dienen.