Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Markus 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MARKUS 15

Mark 15:1

CHRISTUS' LIJDEN VOOR PILATUS, KRONING, KRUISIGING, DOOD EN BEGRAFENIS

V. Mark 15:1-Mark 15:21. Tegen de morgen houden de overpriesters nogmaals raad en bij deze meer volledige en wettige zitting zijn ook Jozef van Arimathea en Nikodemus tegenwoordig om tegen het definitieve besluit te protesteren. Na de dood van Jezus scheiden zij zich af van hun standgenoten en lopen zij over naar de kant van de discipelen van de Gekruisigde 27:61). Graag hadden de bloeddorstige rechters aan de Gevangene nog meer ontperst, wat hen tot aanklacht bij de landvoogd zou kunnen dienen. Zij krijgen echter slechts hetzelfde als bij de vorige zitting te horen en moeten nu, als zij Jezus naar Pilatus leiden, het op goed geluk laten aankomen. Het lukt hen dan ook met hulp van de machten van de duisternis, waaraan nu vrij spel is gegeven, de bevestiging van het doodvonnis voor het Romeinse rechthuis te krijgen. Door een merkwaardige aaneenschakeling van omstandigheden wordt dit volgens Romeins gebruik ten uitvoer gebracht in de vorm van de kruisiging van een oproerkraaier, hoewel Jezus door de landvoogd zelf uitdrukkelijk onschuldig werd verklaard.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MARKUS 15

Mark 15:1

CHRISTUS' LIJDEN VOOR PILATUS, KRONING, KRUISIGING, DOOD EN BEGRAFENIS

V. Mark 15:1-Mark 15:21. Tegen de morgen houden de overpriesters nogmaals raad en bij deze meer volledige en wettige zitting zijn ook Jozef van Arimathea en Nikodemus tegenwoordig om tegen het definitieve besluit te protesteren. Na de dood van Jezus scheiden zij zich af van hun standgenoten en lopen zij over naar de kant van de discipelen van de Gekruisigde 27:61). Graag hadden de bloeddorstige rechters aan de Gevangene nog meer ontperst, wat hen tot aanklacht bij de landvoogd zou kunnen dienen. Zij krijgen echter slechts hetzelfde als bij de vorige zitting te horen en moeten nu, als zij Jezus naar Pilatus leiden, het op goed geluk laten aankomen. Het lukt hen dan ook met hulp van de machten van de duisternis, waaraan nu vrij spel is gegeven, de bevestiging van het doodvonnis voor het Romeinse rechthuis te krijgen. Door een merkwaardige aaneenschakeling van omstandigheden wordt dit volgens Romeins gebruik ten uitvoer gebracht in de vorm van de kruisiging van een oproerkraaier, hoewel Jezus door de landvoogd zelf uitdrukkelijk onschuldig werd verklaard.

Vers 1

1. En a)meteen in de vroege morgen, na drie uur, hielden de overpriesters samen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en de hele raad, die nu voltallig moest zijn om het vonnis geldend te maken. Zij spraken het vonnis over Jezus uit, bonden Hem, brachten Hem naar het rechthuis en gaven Hem b) aan Pilatus over, opdat deze het vonnis zou bevestigen.

a) Psalms 2:2. b) Acts 3:13.

De onvermoeide vlijt van de slechten om te doen wat kwaad is moet onze nalatigheid en luiheid beschamen in dat wat goed is. Zij, die tegen Christus en uw ziel strijden, zijn vroeg op; hoe lang zult u slapen, o luiaard!

Evenals de geboorte van Jezus onder de macht van het Romeinse rijk stond (Luke 2:1), zo staat nu ook Zijn dood onder diezelfde macht. Daarbij is het Zijn zaak, dat Hij de wil die zich tegen God verzet, die de macht van de wereld aan Hem volbrengt, erkent en gelooft als de goddelijke wil. Bij Zijn geboorte is de eenheid van de wil van de wereldmacht en van de goddelijke wil zonder Zijn toedoen tot stand gekomen. Het keizerlijk gebod, waaraan Maria met het kind werd onderworpen, bewerkte dat Jezus in de stad van David werd geboren en daardoor meteen bewezen werd de Zoon van David volgens de profetie te zijn. Bij het lijden en sterven kan de tegen God strijdende wil in de wereld alleen daardoor orgaan van de goddelijke wil worden, dat Jezus als de Beginner en Voleinder van het geloof, in de ervaring van de tegen God vijandige wil, de goddelijke wil onveranderlijk vasthoudt. Deze tak begon dadelijk voor Hem toen Hij in de vroegen morgen van het Sanhedrin aan de Romeinse landvoogd werd overgeleverd. Dit was de voortzetting en de voleindiging van het verraad dat Judas aan Hem had gepleegd. Judas had Hem door de snoodheid van zijn ontrouw uit de omgeving van Zijn vrienden, in de handen van Zijn Hem vijandig gezinde volksgenoten overgeleverd. En evenals Judas zijn Heer en Meester verraden heeft, zo hebben de oversten van de Joden hun goddelijke Koning verraden en Hem uit het huis van Israël uitgestoten, door Hem in de handen van de hoogste heidense macht over te geven. Deze macht is de Romeinse, die volgens bijbelse zienswijze het vierde en laatste in de rij van de grote wereldrijken is. Het wordt door Daniël, de ziener, als het ergste en verschrikkelijkste geschilderd en als van ijzeren aard voorgesteld. Aan het hoofd van dit rijk staat de keizer van Rome en diens plaatsbekleder te Jeruzalem is Pontius Pilatus. Met de overlevering aan de Romeinsen stadhouder gaat Jezus uit het bereik van Israël in het bereik van het wereldrijk over, dat tegenover Israël als het dierlijke rijk en nu in zijn vierde stadium als het verpletterende ijzer wordt voorgesteld. Het spreekt vanzelf dat Jezus die overgang duidelijk erkent en inwendig voelt hoe Hij het spoedig ook lichamelijk zal ervaren en gevoelen.

Vers 1

1. En a)meteen in de vroege morgen, na drie uur, hielden de overpriesters samen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en de hele raad, die nu voltallig moest zijn om het vonnis geldend te maken. Zij spraken het vonnis over Jezus uit, bonden Hem, brachten Hem naar het rechthuis en gaven Hem b) aan Pilatus over, opdat deze het vonnis zou bevestigen.

a) Psalms 2:2. b) Acts 3:13.

De onvermoeide vlijt van de slechten om te doen wat kwaad is moet onze nalatigheid en luiheid beschamen in dat wat goed is. Zij, die tegen Christus en uw ziel strijden, zijn vroeg op; hoe lang zult u slapen, o luiaard!

Evenals de geboorte van Jezus onder de macht van het Romeinse rijk stond (Luke 2:1), zo staat nu ook Zijn dood onder diezelfde macht. Daarbij is het Zijn zaak, dat Hij de wil die zich tegen God verzet, die de macht van de wereld aan Hem volbrengt, erkent en gelooft als de goddelijke wil. Bij Zijn geboorte is de eenheid van de wil van de wereldmacht en van de goddelijke wil zonder Zijn toedoen tot stand gekomen. Het keizerlijk gebod, waaraan Maria met het kind werd onderworpen, bewerkte dat Jezus in de stad van David werd geboren en daardoor meteen bewezen werd de Zoon van David volgens de profetie te zijn. Bij het lijden en sterven kan de tegen God strijdende wil in de wereld alleen daardoor orgaan van de goddelijke wil worden, dat Jezus als de Beginner en Voleinder van het geloof, in de ervaring van de tegen God vijandige wil, de goddelijke wil onveranderlijk vasthoudt. Deze tak begon dadelijk voor Hem toen Hij in de vroegen morgen van het Sanhedrin aan de Romeinse landvoogd werd overgeleverd. Dit was de voortzetting en de voleindiging van het verraad dat Judas aan Hem had gepleegd. Judas had Hem door de snoodheid van zijn ontrouw uit de omgeving van Zijn vrienden, in de handen van Zijn Hem vijandig gezinde volksgenoten overgeleverd. En evenals Judas zijn Heer en Meester verraden heeft, zo hebben de oversten van de Joden hun goddelijke Koning verraden en Hem uit het huis van Israël uitgestoten, door Hem in de handen van de hoogste heidense macht over te geven. Deze macht is de Romeinse, die volgens bijbelse zienswijze het vierde en laatste in de rij van de grote wereldrijken is. Het wordt door Daniël, de ziener, als het ergste en verschrikkelijkste geschilderd en als van ijzeren aard voorgesteld. Aan het hoofd van dit rijk staat de keizer van Rome en diens plaatsbekleder te Jeruzalem is Pontius Pilatus. Met de overlevering aan de Romeinsen stadhouder gaat Jezus uit het bereik van Israël in het bereik van het wereldrijk over, dat tegenover Israël als het dierlijke rijk en nu in zijn vierde stadium als het verpletterende ijzer wordt voorgesteld. Het spreekt vanzelf dat Jezus die overgang duidelijk erkent en inwendig voelt hoe Hij het spoedig ook lichamelijk zal ervaren en gevoelen.

Vers 2

2. En Pilatus ondervroeg Hem over de aanklacht die de overpriesters tegen Jezus inbrachten (Luke 23:2), nadat de poging om de landvoogd tot een dadelijke bevestiging van hun vonnis te dringen, mislukt was: Bent u de koning van de Joden? En Hij antwoorde Hem, om de uitvoerige behandeling, van welke Johannes ooggetuige geweest is en welke hij in John 18:33-John 18:38 van zijn Evangelie bericht, hier in het kort samen te vatten: U zegt het.

2. En Pilatus ondervroeg Hem over de aanklacht die de overpriesters tegen Jezus inbrachten (Luke 23:2), nadat de poging om de landvoogd tot een dadelijke bevestiging van hun vonnis te dringen, mislukt was: Bent u de koning van de Joden? En Hij antwoorde Hem, om de uitvoerige behandeling, van welke Johannes ooggetuige geweest is en welke hij in John 18:33-John 18:38 van zijn Evangelie bericht, hier in het kort samen te vatten: U zegt het.

Vers 2

2. En Pilatus ondervroeg Hem over de aanklacht die de overpriesters tegen Jezus inbrachten (Luke 23:2), nadat de poging om de landvoogd tot een dadelijke bevestiging van hun vonnis te dringen, mislukt was: Bent u de koning van de Joden? En Hij antwoorde Hem, om de uitvoerige behandeling, van welke Johannes ooggetuige geweest is en welke hij in John 18:33-John 18:38 van zijn Evangelie bericht, hier in het kort samen te vatten: U zegt het.

2. En Pilatus ondervroeg Hem over de aanklacht die de overpriesters tegen Jezus inbrachten (Luke 23:2), nadat de poging om de landvoogd tot een dadelijke bevestiging van hun vonnis te dringen, mislukt was: Bent u de koning van de Joden? En Hij antwoorde Hem, om de uitvoerige behandeling, van welke Johannes ooggetuige geweest is en welke hij in John 18:33-John 18:38 van zijn Evangelie bericht, hier in het kort samen te vatten: U zegt het.

Vers 3

3. En de overpriesters beschuldigden Hem, toen de landvoogd weer uit het rechthuis kwam en hen verklaarde: Ik vind geen schuld in deze mens (Luke 23:4), zij beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.

Vers 3

3. En de overpriesters beschuldigden Hem, toen de landvoogd weer uit het rechthuis kwam en hen verklaarde: Ik vind geen schuld in deze mens (Luke 23:4), zij beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.

Vers 4

4. En Pilatus ondervroeg Hem weer, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie hoeveel zaken zij tegen U getuigen. Verdedig U toch daar tegen.

Vers 4

4. En Pilatus ondervroeg Hem weer, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie hoeveel zaken zij tegen U getuigen. Verdedig U toch daar tegen.

Vers 5

5. En Jezus heeft niet meer geantwoord nadat Hij Zijn belijdenis (Mark 15:2) had uitgesproken, zodat Pilatus zich verwonderde. Hij ontving een diepe indruk door de waarlijk koninklijke houding van deze aangeklaagde, diedoor zwijgen veel sterker voor Zijn onschuld getuigde dan anderen door vele redenen.

Markus vertelt hier zeer kort en vermeldt op het voetspoor van Matthes niets van de nu volgende heenzending van Jezus voor het tribunaal van Herodes (Luke 23:5-Luke 23:16). Hoe het daartoe kwam en welke gevolgen voor Pilatus die met zich bracht, vergelijk daarover de aanmerking bij Matthew 27:14. 27:14). De bij elkaar plaatsing van Jezus en Barabbas die dan volgt en de uitkomst van die gebeurtenis is in hoofdzaak evenals bij Mattheus verteld, toch nog meer samengevat dan daar, terwijl de droom van Pilatus' vrouw en zijn handenwassen, evenals de zelfvervloeking van de Joden wegvalt. Het schijnt er de Evangelist meer om te doen te zijn de raad van God, die aan Jezus volbracht werd, op de voorgrond te laten treden, dan de zware schuld van de mensen, zowel van de Romeinse rechter als van de Joodse aanklagers. Onder geen anderen titel, dan omdat Hij Zich de Christus van Zijn volk had verklaard, is Jezus ook door de Romeinse overheid aan de dood overgeleverd: op dit punt moet de hele opmerkzaamheid van de lezers worden gericht. Dat daarin geen gevaar voor de Staat was gelegen, werd de landvoogd meteen in de vroeger beschreven eerste acte van het verhoor duidelijk. Hij las dat in het hele uiterlijke van de Heere, die dadelijk kort en bondig met al de vrijmoedigheid van een goed geweten, die titel Zich had gegeven en vervolgens door een volkomen zwijgen het rustig besluit openbaarde, om alles te laten gebeuren wat daarom over Hem zou worden besloten. Hij verloor dan ook alle lust om de Hogen raad door bevestiging van hun oordeel genoegen te geven en slechts de paasgewoonte om een gevangene los te laten bracht hem in een toestand, waaruit hij zich niet anders wist te helpen, dan dat hij het volk zijn zin gaf; terwijl hij aan de ene kant een misdadiger, die werkelijk voor de Staat gevaarlijk was, vrijliet en aan de andere kant Jezus als diens plaatsbekleder aannam. Maar juist hierin ligt voor de tijd waarin het Evangelie werd geschreven, de waarheid vooraf getoond, dat niet de aanhangers en belijders van Jezus Christus van Nazareth de mensen zijn die voor Rome's opperheerschappij gevaarlijk zijn, maar integendeel hun vijanden en belasteraars, de ongelovig gebleven Joden. "Jezus een weldoener van Zijn volk, door de Romeinse overheid tot hiertoe niet opgemerkt, beloofde, omdat Hij beleed de Christus te zijn, aan Zijn volk de veiligen, rustige weg tot het doel van de vrijheid, die was toegezegd en zo weinig bedreigt van Romeinse zijde degene een gevaar die zich aan Hem aansluit, dat de eigen overheid Hem eerst als gevaarlijk bij de Romeinen moet aanklagen en dan toch nog geen geloof vindt. Barabbas representeert die richting van het nationale streven welke, door God verlaten, de macht van de Romeinen tart, en welker gevolg de verwoesting van Jeruzalem en het politieke verderf van het gehele volk zal zijn. Terwijl nu het volk Barabbas koos, openbaarde het een gezindheid waartegen de door God aangewezen weg tot vervulling van zijn hoop over staat en die verenigd is met een eigen weg van gewelddadig oproer. "

Vers 5

5. En Jezus heeft niet meer geantwoord nadat Hij Zijn belijdenis (Mark 15:2) had uitgesproken, zodat Pilatus zich verwonderde. Hij ontving een diepe indruk door de waarlijk koninklijke houding van deze aangeklaagde, diedoor zwijgen veel sterker voor Zijn onschuld getuigde dan anderen door vele redenen.

Markus vertelt hier zeer kort en vermeldt op het voetspoor van Matthes niets van de nu volgende heenzending van Jezus voor het tribunaal van Herodes (Luke 23:5-Luke 23:16). Hoe het daartoe kwam en welke gevolgen voor Pilatus die met zich bracht, vergelijk daarover de aanmerking bij Matthew 27:14. 27:14). De bij elkaar plaatsing van Jezus en Barabbas die dan volgt en de uitkomst van die gebeurtenis is in hoofdzaak evenals bij Mattheus verteld, toch nog meer samengevat dan daar, terwijl de droom van Pilatus' vrouw en zijn handenwassen, evenals de zelfvervloeking van de Joden wegvalt. Het schijnt er de Evangelist meer om te doen te zijn de raad van God, die aan Jezus volbracht werd, op de voorgrond te laten treden, dan de zware schuld van de mensen, zowel van de Romeinse rechter als van de Joodse aanklagers. Onder geen anderen titel, dan omdat Hij Zich de Christus van Zijn volk had verklaard, is Jezus ook door de Romeinse overheid aan de dood overgeleverd: op dit punt moet de hele opmerkzaamheid van de lezers worden gericht. Dat daarin geen gevaar voor de Staat was gelegen, werd de landvoogd meteen in de vroeger beschreven eerste acte van het verhoor duidelijk. Hij las dat in het hele uiterlijke van de Heere, die dadelijk kort en bondig met al de vrijmoedigheid van een goed geweten, die titel Zich had gegeven en vervolgens door een volkomen zwijgen het rustig besluit openbaarde, om alles te laten gebeuren wat daarom over Hem zou worden besloten. Hij verloor dan ook alle lust om de Hogen raad door bevestiging van hun oordeel genoegen te geven en slechts de paasgewoonte om een gevangene los te laten bracht hem in een toestand, waaruit hij zich niet anders wist te helpen, dan dat hij het volk zijn zin gaf; terwijl hij aan de ene kant een misdadiger, die werkelijk voor de Staat gevaarlijk was, vrijliet en aan de andere kant Jezus als diens plaatsbekleder aannam. Maar juist hierin ligt voor de tijd waarin het Evangelie werd geschreven, de waarheid vooraf getoond, dat niet de aanhangers en belijders van Jezus Christus van Nazareth de mensen zijn die voor Rome's opperheerschappij gevaarlijk zijn, maar integendeel hun vijanden en belasteraars, de ongelovig gebleven Joden. "Jezus een weldoener van Zijn volk, door de Romeinse overheid tot hiertoe niet opgemerkt, beloofde, omdat Hij beleed de Christus te zijn, aan Zijn volk de veiligen, rustige weg tot het doel van de vrijheid, die was toegezegd en zo weinig bedreigt van Romeinse zijde degene een gevaar die zich aan Hem aansluit, dat de eigen overheid Hem eerst als gevaarlijk bij de Romeinen moet aanklagen en dan toch nog geen geloof vindt. Barabbas representeert die richting van het nationale streven welke, door God verlaten, de macht van de Romeinen tart, en welker gevolg de verwoesting van Jeruzalem en het politieke verderf van het gehele volk zal zijn. Terwijl nu het volk Barabbas koos, openbaarde het een gezindheid waartegen de door God aangewezen weg tot vervulling van zijn hoop over staat en die verenigd is met een eigen weg van gewelddadig oproer. "

Vers 6

6. En op het feest liet hij, volgens nationale zeden, een gevangene los, die de Joden ook wilden.

Vers 6

6. En op het feest liet hij, volgens nationale zeden, een gevangene los, die de Joden ook wilden.

Vers 7

7. En er was toen een gevangene genaamd Barabbas, gevangen met andere medeoproerkraaiers, die in het oproer een doodslag gedaan had en die nu ter dood zou worden gebracht.

Vers 7

7. En er was toen een gevangene genaamd Barabbas, gevangen met andere medeoproerkraaiers, die in het oproer een doodslag gedaan had en die nu ter dood zou worden gebracht.

Vers 8

8. En de menigte riep uit, juist nu Pilatus niet wist hoe hij zich tegenover het aandringen van de overpriesters en oudsten tegen Jezus zou stellen en zij begon te verlangen dat hij deed zoals hij hen altijd gedaan had.

Vers 8

8. En de menigte riep uit, juist nu Pilatus niet wist hoe hij zich tegenover het aandringen van de overpriesters en oudsten tegen Jezus zou stellen en zij begon te verlangen dat hij deed zoals hij hen altijd gedaan had.

Vers 9

9. En Pilatus plaatste vervolgens Jezus naast Barabbas ter keuze en stelde nu het volk voor, in wiens belang het zou beslissen. Hij antwoordde hen, zeggende: Wilt u, dat ik voor u de Koning der Joden loslaat, want daarvoor erkent uzelf deze Jezus?

Vers 9

9. En Pilatus plaatste vervolgens Jezus naast Barabbas ter keuze en stelde nu het volk voor, in wiens belang het zou beslissen. Hij antwoordde hen, zeggende: Wilt u, dat ik voor u de Koning der Joden loslaat, want daarvoor erkent uzelf deze Jezus?

Vers 11

11. a)Maar de overpriesters beïnvloedden de menigte om Barabbas los te laten in plaats van deze Jezus van Nazareth.

a)Acts 3:14.

Vers 11

11. a)Maar de overpriesters beïnvloedden de menigte om Barabbas los te laten in plaats van deze Jezus van Nazareth.

a)Acts 3:14.

Vers 12

12. En Pilatus vroeg hen, toen het ogenblik van de werkelijke beslissing gekomen was, terwijl zijn vroegere woord (Mark 15:9) alleen ter formulering van de vraag moest dienen en de menigte voor Barabbas besliste: Wat wilt u dan, dat ik met Hem doen zal, die u een Koning der Joden noemt?

Vers 12

12. En Pilatus vroeg hen, toen het ogenblik van de werkelijke beslissing gekomen was, terwijl zijn vroegere woord (Mark 15:9) alleen ter formulering van de vraag moest dienen en de menigte voor Barabbas besliste: Wat wilt u dan, dat ik met Hem doen zal, die u een Koning der Joden noemt?

Vers 13

13. En zij riepen weer, zoals zij dat indirect al hadden gedaan door Jezus in de plaats van Barabbas aan de landvoogd tot volvoering van zijn vonnis over te laten: Kruisig Hem als een oproerkraaier.

Vers 13

13. En zij riepen weer, zoals zij dat indirect al hadden gedaan door Jezus in de plaats van Barabbas aan de landvoogd tot volvoering van zijn vonnis over te laten: Kruisig Hem als een oproerkraaier.

Vers 14

14. Pilatus zei echter tot hen: Wat heeft Hij dan voor kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem! zonder verder naar rechtsgronden te vragen.

Vers 14

14. Pilatus zei echter tot hen: Wat heeft Hij dan voor kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem! zonder verder naar rechtsgronden te vragen.

Vers 15

15. Pilatus wilde nu de menigte genoeg doen, omdat al zijn verdere pogingen om hen tot andere gedachten te brengen niets opleverden, liet Barabbas los en gaf Jezus over nadat hij Hem gegeseld had, om gekruisigd te worden, hopend dathij ten slotte nog wel het uiterste zou kunnen afwenden.

Wordt Christus niet vandaag weer door ontelbaar velen van Zijn volk verworpen, juist zoals in het afschuwelijke Jeruzalem? Op dezelfde manier? vraagt u verwonderd en u meent dat er zo'n keus niet meer plaats vindt. En toch, Gel. ! merkt op: hier is Christus, het licht en het leven van uw ziel, uw vrede met God, uw troost in nood en dood, de open deur tot het eeuwige hemelrijk; en daar is Barabbas, de zonde, de opstand tegen God en Zijn bestuur, de moordenaar van al het echte levensgeluk, de moordenaar van de zielen en van uw eeuwige heil. Wie wilt u, wie kiest u? Is het niet zo dat vele duizenden Barabbas kiezen? En wat doen zij met Christus? Roept niemand meer: "Weg met Hem, laat Hem kruisigen!?" Ach, al is het dat de lippen zwijgen, het hart heeft deze stem, want in de grond van de zaak zijn zij Hem vijandig als de Joden en echt, als zij zo in die menigte zouden staan, door die overpriesters en oudsten opgehitst, zij zouden luid mee roepen: "Laat Hem kruisigen!" Kruisigen zij Hem niet dagelijks door hun ongeloof en hun moedwillige overtredingen? Laat ons op de oorzaken van die verwerping letten en ons overtuigen, hoe vaak en krachtig zij ook onder ons aanwezig zijn. Zij leverden Jezus uit nijdigheid over, zij gunden Hem de eer niet boven hen, de eer als Gods Zoon en deze eer gunnen velen van onze tijdgenoten Hem ook niet, Hij moet een mens zijn als zij. De Joden waren boos op Hem omdat Hij hun zonden bestraft had, omdat Hij ze huichelaars, kinderen van de vader van de leugen, een verkeerd en verdraaid geslacht had genoemd, ten einde hen tot bekering te leiden; en het verbittert heden nog zo velen dat Zijn woord hen tot arme zondaars maakt, dat Hij hun diepe schuilhoeken ontdekt, hoewel Hij ze genadig wil genezen. De Joden verwierpen Hem uit vleselijke gezindheid, omdat Hij geen hemelrijk wilde stichten waarin zij op de wijze van de wereld konden pronken, brassen en zwelgen en de hemelse gezindheid, die zich boven de wereld verheft en die Hij van Zijn rijksgroten begeert, die, ja, die is ook voor ontelbaren van dit geslacht ergerlijk en belachelijk.

Welk een ontzaglijke ruil, die het ongelovige Israël doet, door in plaats van Jezus de Zoon van Gods, Jezus Barabbas te kiezen. Ook u doet die ruil, u die in plaats van Jezus, de Zoon van God en van de mensen, Jezus, het mensenkind kiest, U hebt 1) in plaats van een heilig onbevlekt Lam een misdadiger en zondaar gekozen, 2) in plaats van een Verlosser, die voor uwe zonde stierf, een dwaas gekozen, die om zijn eigen zonde aan het kruis is gehecht en 3) in plaats van een voorspraak bij de Vader een kind van de verdoemenis. U siddert - ook die onder u siddert, die in Jezus tot hiertoe het mensenkind hebt vereerd, dat wel aan het algemene lot van de zondige, zwakke mensheid onderworpen was, maar toch zo edel en groot was; want in uw ziel is geen gedachte aan iets dergelijks opgekomen. Maar laat ons die gedachte geheel doordenken! I. De apostel spreekt ergens van misdaden, waarvan de naam niet eens in Christelijke gemeenten moet worden genoemd. Ook de Christen leraar mocht het wel in de vergadering verzwijgen dat er zelfs onder degenen die de Christelijke kerk aan haar borst heeft gevoed zijn opgestaan, die de eengeboren Zoon van de Vader hebben voorgesteld als een offer van dweepachtig zelfbedrog. Maar wie mag het verzwijgen, wanneer de ontzettende zaak aanwezig is? Wie mag het in uw vergadering verzwijgen, u toekomstige dienaars van het woord, die geroepen bent voor de hele wereld de eer van de Zoon van God te verdedigen. Ver is het van mij over ieder, die door die verschrikkelijke waan is ingenomen, het wee uit te roepen; er is een macht van de tijdgeest die, hoewel eigen schuld van de mensen blijft, toch moeilijk geheel is buiten te houden en bijzondere personen tegelijk met gehele geslachten aangrijpt. Maar laat mij u, Christelijke gemeente, voorstellen, wat voor ontzaggelijke ruil zij hebben gedaan, die zo het offer zijn geworden van een misdadige geest van de tijd. U hoort dus een onschuldige dweper, wanneer de Eengeborene van de Vader roept: "Die Mij ziet, heeft de Vader gezien?" U hoort dus een dweper, wanneer de Eengeborene van de Vader roept: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde?" U hoort dus een dweper, wanneer de hogepriester zegt: "Ik bezweer u bij de levende God, of Gij bent de Christus, de Zoon van God, " en Jezus antwoordt: "U hebt het gezegd en van nu af zal het gebeuren dat u de Zoon des mensen zult zien, zittend aan de rechterhand van God en komend op de wolken van de hemel?" U hoort dus een dweper en er kwam in uw ziel geen gedachte op, waartoe een graad van hoogmoed en van verblinding die mens moet komen, die zo dwepen kan? Hoe? Het mensenkind, dat eens evenals ik zal moeten staan voor de troon van de majesteit, het zou, zonder misdaad, de Koning der koningen de scepter uit de hand hebben kunnen wringen en zich op Zijn troon hebben kunnen plaatsen. Hij, die zo goed als u en ik onder de bedekking van zijn borst geheimen van de duisternis verborg, al kon hij die ook aan het oog van de vriend onttrekken, hij zou zonder misdaad te plegen, hebben kunnen roepen: "Die Mij ziet, ziet de Vader?" Hij, die als u en ik iedere dag Zijn handen moest opheffen en bidden: "Onze Vader, vergeef ons onze schulden!" Hij zou zonder misdaad hebben kunnen zeggen: "Ik doe altijd de wil van Mijn Vader?" Hij, die als u en ik voor het laatste uurtje moest vrezen, omdat ook Hij de prikkel van de dood voelde, namelijk de zonde, Hij zou zonder misdaad hebben kunnen roepen: "Voorwaar zeg Ik u, die in Mij gelooft, zal de dood niet zien in eeuwigheid?" O u, die in plaats van Jezus de Zoon van God en van de mensen, die het geloof van de Christelijke kerk waarin u bent opgegroeid, u aanbiedt, het mensenkind kiest, u hebt een verblinde zondaar gekozen, een die zich bezondigd heeft tegen de Heilige Majesteit van God. - II. Maar is Hij, die voor de hogepriester met een eed bij de levende God bekrachtigt dat Hij de Christus, de Zoon van God is, een zwak, zondig mensenkind, als u en ik - wie verscheurt dan niet met de hogepriester het gewaad en zegt: "Hij heeft God gelasterd, Hij is schuldig tot de dood?" Is toen een mensenkind in het bedrog van een hoogmoedige zelfverblinding aan het kruis gehecht - Christelijke gemeente! dan moet u een ander lied aanheffen. U heeft tot hiertoe gezongen: "Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon? Lijdt Hij die smaad, die slagen? Hij, God, Uw eigen Zoon?" en met een klaaggeschrei van uw hart hebt u geantwoord: "Ik sloeg Hem al die wonden. Voor mij moet Hij daar staan. Ik deed door mijn zonden Hem al dat jammeren aan. " Nu moet u een ander lied zingen - vreselijk is het om het uit te spreken: "U, die in uw zonden u plaatste op de troon, u draagt nu al die wonden, vermetele! ten loon. " Stof uit stof, kind van de aarde! bent u niet anders geweest dan uw zwakke, zondige broeders, hoe heeft uw dwaasheid het gewaagd in hoogmoed van de zelfverblinding in de wereld te roepen: "U bent van beneden, ik ben van boven!" U, die zelf uw handen biddend had moeten opheffen dat de beloofde Verlosser uit Zion mocht komen, om ook u van uw eigen schuld los te maken, hoe hebt u het kunnen wagen u voor te stellen als degene die Israël zou verlossen! Ontzaglijk om te zeggen! - "Gij, gij draagt uwe zonden, als zand ontelbaar veel. Die sloegen u die wonden en het lijden werd uw deel!" O mannen van het geloof en van de tranen, die van Stefanus af, die de hemel geopend zag, naar het teken van het kruis hebt opgezien, als naar een ster van de hoop, voor wier verhelderd oog het kruis op Golgotha, waarop het heilige en onschuldige Lam Gods bloedt, een kroon van majesteit werd, het is voor uw blik in een schavot veranderd waar de inbeelding van een hoogmoedige dweper zijn loon ontvangt. Dat was Zijn vonnis op aarde en wat zal Zijn straf in den hemel zijn! - III. "Ik, de Heere, dat is Mijn naam" spreekt de God van Israël door de profeet. Ik geef Mijn eer aan geen anderen. " Maar wat dan, wanneer deze, die van Zichzelf getuigt: "De Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel aan de Zoon overgegeven, opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren" en van wie Zijn apostel in gelijke verblinding, zoals gij meest, getuigt: "Daarom heeft Hem ook God verhoogd en heeft Hem een naam gegeven die boven alle namen is, " wanneer die zelf zal verschijnen voor de troon van die God, die Zijn eer aan geen anderen geeft, kunt u ze u voorstellen, de straf die God, die Zijne eer aan geen anderen geeft, zal opleggen aan de worm uit stof en as, die de majesteit van de Koning aller koningen naar de kroon greep, wanneer hij rekenschap zal geven van de roof van de eer, dat miljoenen knieën sinds 18 eeuwen in lijden en nood en dood voor Zijn naam zich hebben gebogen, als voor de naam van de Vaders! En wanneer zij zich dan allen rondom Hem zullen verzamelen, de bloedgetuigen, die om Zijn naam hun leven in de dood hebben overgegeven en van Stefanus af hun ziel in Zijn handen hebben bevolen en Hem zullen aanklagen, dat Hij - hen bedrogen heeft! Hij noemde een van zijn 12 discipelen het verloren kind, de zoon van de verdoemenis - wee, wee u, verloren mensenkind, die, als u niets anders zou zijn dan uw broeders, de hoogste majesteit naar de kroon hebt gestaan, het vreselijk woord, dat u over uw discipel uitriep: "Het zou voor hem beter geweest zijn als hij nooit geboren was, " wanneer - verschrikkelijk om het te zeggen - het over uw eigen hoofd zal klinken! - Maar gemeente! u verdraagt het niet de gedachte verder te vervolgen; een schrik gaat door uw gebeente. O kruis, waarboven de hemel zwart wordt en waaronder de aarde beeft - nee, U draagt geen misdadiger. Wanneer in de ontzettende duisternis, die over het kruis zich samentrekt, al het volk, aangegrepen door ontzetting op de borst slaat en van daar wegsnelt en op de leeg geworden plaats zelfs de heiden uitroept: "Waarlijk deze is Gods Zoon, " dan buigt de gelovige Christen zijn knieën en heft biddend zijn handen op. O hoofd vol bloed en wonden, vol smart en hoon, nee! Gij zijt nog niet het hoofd van een misdadiger, Gij zijt een heilig hoofd, waarop geen eigen schuld heeft gedrukt, maar de schuld van de zondige wereld.

Al nemen wij ook aan dat het niet dezelfde personen zijn die voor enige dagen Hosanna riepen, die nu Jezus dood willen, het is toch een deel van dezelfde volksmenigte die in Jeruzalems straten Zijn wonderen aanschouwd en in dezelfde tempel Zijn redenen met welgevallen gehoord had, zodat hun tegenwoordigheid alleen zo vaak de handen weerhield, die gereed waren Hem te grijpen. Hoe is het mogelijk dat een volk, dat op Zijn enkel woord Hem gewis tot Koning zou hebben uitgeroepen, dat dienaars die gedwongen waren geweest te erkennen: "Nooit heeft een mens gesproken als deze mens!" voor het rechthuis samengeschaard, de woeste kreet doen horen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" en voor de billijke tegenwerpingen van Pilatus geen antwoord hebben, dan: "Kruisig Hem, kruisig Hem?" Helaas, wij weten geen andere oplossing voor zoveel tegenstrijdigs, dan de treurige behoefte van de menselijke natuur, die zich vooral bij de lage volksmenigte openbaart om sterke aandoeningen te voelen. Voor zulke mensen is het aanschouwen van een rechtsgeding een genoegen; voor hen een strafoefening een feest! Zo juicht nu Jeruzalems volk en smacht naar het bloedige schouwspel van de kruisiging, zoals het enkel zien van bloed de tijger in woede ontsteekt. Geen ander gevoel deed hen Jezus' wonderen aanstaren, dan hen nu, in afwachting van Zijn marteling bezielt en dan hen aan Golgotha's voet tot hoongelach en gekke spotternijen drijft. Helaas, dit is ten allen tijden de geest van de grote menigte; het is tot alles bekwaam, het heeft alles over voor een gemoed bewegend schouwspel, hetzij dan teder of verschrikkelijk, bewondering of afschuwwekkend.

Vers 15

15. Pilatus wilde nu de menigte genoeg doen, omdat al zijn verdere pogingen om hen tot andere gedachten te brengen niets opleverden, liet Barabbas los en gaf Jezus over nadat hij Hem gegeseld had, om gekruisigd te worden, hopend dathij ten slotte nog wel het uiterste zou kunnen afwenden.

Wordt Christus niet vandaag weer door ontelbaar velen van Zijn volk verworpen, juist zoals in het afschuwelijke Jeruzalem? Op dezelfde manier? vraagt u verwonderd en u meent dat er zo'n keus niet meer plaats vindt. En toch, Gel. ! merkt op: hier is Christus, het licht en het leven van uw ziel, uw vrede met God, uw troost in nood en dood, de open deur tot het eeuwige hemelrijk; en daar is Barabbas, de zonde, de opstand tegen God en Zijn bestuur, de moordenaar van al het echte levensgeluk, de moordenaar van de zielen en van uw eeuwige heil. Wie wilt u, wie kiest u? Is het niet zo dat vele duizenden Barabbas kiezen? En wat doen zij met Christus? Roept niemand meer: "Weg met Hem, laat Hem kruisigen!?" Ach, al is het dat de lippen zwijgen, het hart heeft deze stem, want in de grond van de zaak zijn zij Hem vijandig als de Joden en echt, als zij zo in die menigte zouden staan, door die overpriesters en oudsten opgehitst, zij zouden luid mee roepen: "Laat Hem kruisigen!" Kruisigen zij Hem niet dagelijks door hun ongeloof en hun moedwillige overtredingen? Laat ons op de oorzaken van die verwerping letten en ons overtuigen, hoe vaak en krachtig zij ook onder ons aanwezig zijn. Zij leverden Jezus uit nijdigheid over, zij gunden Hem de eer niet boven hen, de eer als Gods Zoon en deze eer gunnen velen van onze tijdgenoten Hem ook niet, Hij moet een mens zijn als zij. De Joden waren boos op Hem omdat Hij hun zonden bestraft had, omdat Hij ze huichelaars, kinderen van de vader van de leugen, een verkeerd en verdraaid geslacht had genoemd, ten einde hen tot bekering te leiden; en het verbittert heden nog zo velen dat Zijn woord hen tot arme zondaars maakt, dat Hij hun diepe schuilhoeken ontdekt, hoewel Hij ze genadig wil genezen. De Joden verwierpen Hem uit vleselijke gezindheid, omdat Hij geen hemelrijk wilde stichten waarin zij op de wijze van de wereld konden pronken, brassen en zwelgen en de hemelse gezindheid, die zich boven de wereld verheft en die Hij van Zijn rijksgroten begeert, die, ja, die is ook voor ontelbaren van dit geslacht ergerlijk en belachelijk.

Welk een ontzaglijke ruil, die het ongelovige Israël doet, door in plaats van Jezus de Zoon van Gods, Jezus Barabbas te kiezen. Ook u doet die ruil, u die in plaats van Jezus, de Zoon van God en van de mensen, Jezus, het mensenkind kiest, U hebt 1) in plaats van een heilig onbevlekt Lam een misdadiger en zondaar gekozen, 2) in plaats van een Verlosser, die voor uwe zonde stierf, een dwaas gekozen, die om zijn eigen zonde aan het kruis is gehecht en 3) in plaats van een voorspraak bij de Vader een kind van de verdoemenis. U siddert - ook die onder u siddert, die in Jezus tot hiertoe het mensenkind hebt vereerd, dat wel aan het algemene lot van de zondige, zwakke mensheid onderworpen was, maar toch zo edel en groot was; want in uw ziel is geen gedachte aan iets dergelijks opgekomen. Maar laat ons die gedachte geheel doordenken! I. De apostel spreekt ergens van misdaden, waarvan de naam niet eens in Christelijke gemeenten moet worden genoemd. Ook de Christen leraar mocht het wel in de vergadering verzwijgen dat er zelfs onder degenen die de Christelijke kerk aan haar borst heeft gevoed zijn opgestaan, die de eengeboren Zoon van de Vader hebben voorgesteld als een offer van dweepachtig zelfbedrog. Maar wie mag het verzwijgen, wanneer de ontzettende zaak aanwezig is? Wie mag het in uw vergadering verzwijgen, u toekomstige dienaars van het woord, die geroepen bent voor de hele wereld de eer van de Zoon van God te verdedigen. Ver is het van mij over ieder, die door die verschrikkelijke waan is ingenomen, het wee uit te roepen; er is een macht van de tijdgeest die, hoewel eigen schuld van de mensen blijft, toch moeilijk geheel is buiten te houden en bijzondere personen tegelijk met gehele geslachten aangrijpt. Maar laat mij u, Christelijke gemeente, voorstellen, wat voor ontzaggelijke ruil zij hebben gedaan, die zo het offer zijn geworden van een misdadige geest van de tijd. U hoort dus een onschuldige dweper, wanneer de Eengeborene van de Vader roept: "Die Mij ziet, heeft de Vader gezien?" U hoort dus een dweper, wanneer de Eengeborene van de Vader roept: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde?" U hoort dus een dweper, wanneer de hogepriester zegt: "Ik bezweer u bij de levende God, of Gij bent de Christus, de Zoon van God, " en Jezus antwoordt: "U hebt het gezegd en van nu af zal het gebeuren dat u de Zoon des mensen zult zien, zittend aan de rechterhand van God en komend op de wolken van de hemel?" U hoort dus een dweper en er kwam in uw ziel geen gedachte op, waartoe een graad van hoogmoed en van verblinding die mens moet komen, die zo dwepen kan? Hoe? Het mensenkind, dat eens evenals ik zal moeten staan voor de troon van de majesteit, het zou, zonder misdaad, de Koning der koningen de scepter uit de hand hebben kunnen wringen en zich op Zijn troon hebben kunnen plaatsen. Hij, die zo goed als u en ik onder de bedekking van zijn borst geheimen van de duisternis verborg, al kon hij die ook aan het oog van de vriend onttrekken, hij zou zonder misdaad te plegen, hebben kunnen roepen: "Die Mij ziet, ziet de Vader?" Hij, die als u en ik iedere dag Zijn handen moest opheffen en bidden: "Onze Vader, vergeef ons onze schulden!" Hij zou zonder misdaad hebben kunnen zeggen: "Ik doe altijd de wil van Mijn Vader?" Hij, die als u en ik voor het laatste uurtje moest vrezen, omdat ook Hij de prikkel van de dood voelde, namelijk de zonde, Hij zou zonder misdaad hebben kunnen roepen: "Voorwaar zeg Ik u, die in Mij gelooft, zal de dood niet zien in eeuwigheid?" O u, die in plaats van Jezus de Zoon van God en van de mensen, die het geloof van de Christelijke kerk waarin u bent opgegroeid, u aanbiedt, het mensenkind kiest, u hebt een verblinde zondaar gekozen, een die zich bezondigd heeft tegen de Heilige Majesteit van God. - II. Maar is Hij, die voor de hogepriester met een eed bij de levende God bekrachtigt dat Hij de Christus, de Zoon van God is, een zwak, zondig mensenkind, als u en ik - wie verscheurt dan niet met de hogepriester het gewaad en zegt: "Hij heeft God gelasterd, Hij is schuldig tot de dood?" Is toen een mensenkind in het bedrog van een hoogmoedige zelfverblinding aan het kruis gehecht - Christelijke gemeente! dan moet u een ander lied aanheffen. U heeft tot hiertoe gezongen: "Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon? Lijdt Hij die smaad, die slagen? Hij, God, Uw eigen Zoon?" en met een klaaggeschrei van uw hart hebt u geantwoord: "Ik sloeg Hem al die wonden. Voor mij moet Hij daar staan. Ik deed door mijn zonden Hem al dat jammeren aan. " Nu moet u een ander lied zingen - vreselijk is het om het uit te spreken: "U, die in uw zonden u plaatste op de troon, u draagt nu al die wonden, vermetele! ten loon. " Stof uit stof, kind van de aarde! bent u niet anders geweest dan uw zwakke, zondige broeders, hoe heeft uw dwaasheid het gewaagd in hoogmoed van de zelfverblinding in de wereld te roepen: "U bent van beneden, ik ben van boven!" U, die zelf uw handen biddend had moeten opheffen dat de beloofde Verlosser uit Zion mocht komen, om ook u van uw eigen schuld los te maken, hoe hebt u het kunnen wagen u voor te stellen als degene die Israël zou verlossen! Ontzaglijk om te zeggen! - "Gij, gij draagt uwe zonden, als zand ontelbaar veel. Die sloegen u die wonden en het lijden werd uw deel!" O mannen van het geloof en van de tranen, die van Stefanus af, die de hemel geopend zag, naar het teken van het kruis hebt opgezien, als naar een ster van de hoop, voor wier verhelderd oog het kruis op Golgotha, waarop het heilige en onschuldige Lam Gods bloedt, een kroon van majesteit werd, het is voor uw blik in een schavot veranderd waar de inbeelding van een hoogmoedige dweper zijn loon ontvangt. Dat was Zijn vonnis op aarde en wat zal Zijn straf in den hemel zijn! - III. "Ik, de Heere, dat is Mijn naam" spreekt de God van Israël door de profeet. Ik geef Mijn eer aan geen anderen. " Maar wat dan, wanneer deze, die van Zichzelf getuigt: "De Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel aan de Zoon overgegeven, opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren" en van wie Zijn apostel in gelijke verblinding, zoals gij meest, getuigt: "Daarom heeft Hem ook God verhoogd en heeft Hem een naam gegeven die boven alle namen is, " wanneer die zelf zal verschijnen voor de troon van die God, die Zijn eer aan geen anderen geeft, kunt u ze u voorstellen, de straf die God, die Zijne eer aan geen anderen geeft, zal opleggen aan de worm uit stof en as, die de majesteit van de Koning aller koningen naar de kroon greep, wanneer hij rekenschap zal geven van de roof van de eer, dat miljoenen knieën sinds 18 eeuwen in lijden en nood en dood voor Zijn naam zich hebben gebogen, als voor de naam van de Vaders! En wanneer zij zich dan allen rondom Hem zullen verzamelen, de bloedgetuigen, die om Zijn naam hun leven in de dood hebben overgegeven en van Stefanus af hun ziel in Zijn handen hebben bevolen en Hem zullen aanklagen, dat Hij - hen bedrogen heeft! Hij noemde een van zijn 12 discipelen het verloren kind, de zoon van de verdoemenis - wee, wee u, verloren mensenkind, die, als u niets anders zou zijn dan uw broeders, de hoogste majesteit naar de kroon hebt gestaan, het vreselijk woord, dat u over uw discipel uitriep: "Het zou voor hem beter geweest zijn als hij nooit geboren was, " wanneer - verschrikkelijk om het te zeggen - het over uw eigen hoofd zal klinken! - Maar gemeente! u verdraagt het niet de gedachte verder te vervolgen; een schrik gaat door uw gebeente. O kruis, waarboven de hemel zwart wordt en waaronder de aarde beeft - nee, U draagt geen misdadiger. Wanneer in de ontzettende duisternis, die over het kruis zich samentrekt, al het volk, aangegrepen door ontzetting op de borst slaat en van daar wegsnelt en op de leeg geworden plaats zelfs de heiden uitroept: "Waarlijk deze is Gods Zoon, " dan buigt de gelovige Christen zijn knieën en heft biddend zijn handen op. O hoofd vol bloed en wonden, vol smart en hoon, nee! Gij zijt nog niet het hoofd van een misdadiger, Gij zijt een heilig hoofd, waarop geen eigen schuld heeft gedrukt, maar de schuld van de zondige wereld.

Al nemen wij ook aan dat het niet dezelfde personen zijn die voor enige dagen Hosanna riepen, die nu Jezus dood willen, het is toch een deel van dezelfde volksmenigte die in Jeruzalems straten Zijn wonderen aanschouwd en in dezelfde tempel Zijn redenen met welgevallen gehoord had, zodat hun tegenwoordigheid alleen zo vaak de handen weerhield, die gereed waren Hem te grijpen. Hoe is het mogelijk dat een volk, dat op Zijn enkel woord Hem gewis tot Koning zou hebben uitgeroepen, dat dienaars die gedwongen waren geweest te erkennen: "Nooit heeft een mens gesproken als deze mens!" voor het rechthuis samengeschaard, de woeste kreet doen horen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" en voor de billijke tegenwerpingen van Pilatus geen antwoord hebben, dan: "Kruisig Hem, kruisig Hem?" Helaas, wij weten geen andere oplossing voor zoveel tegenstrijdigs, dan de treurige behoefte van de menselijke natuur, die zich vooral bij de lage volksmenigte openbaart om sterke aandoeningen te voelen. Voor zulke mensen is het aanschouwen van een rechtsgeding een genoegen; voor hen een strafoefening een feest! Zo juicht nu Jeruzalems volk en smacht naar het bloedige schouwspel van de kruisiging, zoals het enkel zien van bloed de tijger in woede ontsteekt. Geen ander gevoel deed hen Jezus' wonderen aanstaren, dan hen nu, in afwachting van Zijn marteling bezielt en dan hen aan Golgotha's voet tot hoongelach en gekke spotternijen drijft. Helaas, dit is ten allen tijden de geest van de grote menigte; het is tot alles bekwaam, het heeft alles over voor een gemoed bewegend schouwspel, hetzij dan teder of verschrikkelijk, bewondering of afschuwwekkend.

Vers 16

16. En de krijgsknechten, die de voorlopige beslissing van de landvoogd voor zijn laatste namen, leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, nadat zij nog voor het oog van de menigte de geseling aan Hem hadden volbracht en riepen de hele bende samen om al hun moedwil aan de Gevangene te doen ondervinden.

Vers 16

16. En de krijgsknechten, die de voorlopige beslissing van de landvoogd voor zijn laatste namen, leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, nadat zij nog voor het oog van de menigte de geseling aan Hem hadden volbracht en riepen de hele bende samen om al hun moedwil aan de Gevangene te doen ondervinden.

Vers 17

17. En deden Hem, om Hem als een koning te verkleden wiens kroningsdag gekomen was, een paarse mantel aan en zetten Hem een gevlochten doornenkroon op het hoofd.

Vers 17

17. En deden Hem, om Hem als een koning te verkleden wiens kroningsdag gekomen was, een paarse mantel aan en zetten Hem een gevlochten doornenkroon op het hoofd.

Vers 18

18. En begonnen Hem te groeten, zeggend: Wees gegroet, Gij Koning van de Joden.

Vers 18

18. En begonnen Hem te groeten, zeggend: Wees gegroet, Gij Koning van de Joden.

Vers 19

19. En sloegen, van bespotting tot mishandeling overgaand, Zijn hoofd met een rietstok en spuugden op Hem en daarna gingen zij weer van mishandeling tot bespotting over; zij vielen op de knieën en aanbaden Hem.

Christus met de doornenkroon - wij hebben hier een toonbeeld van smaad en van jammer. Het is de Heer, de Eniggeborene, mens geworden Zoon van God, die op Gabbatha staat, maar hoe? Een kroon rust op Zijn hoofd, maar niet van schitterend goud en van juwelen, maar van het duistere gewas dat de akker, die omwille van de zonde vervloekt is, draagt. Een purperen mantel omgeeft Hem, maar oud en verscheurd, die niet meer versiert, die alleen spottend aan koninklijke heerlijkheid herinnert; een scepter is in Zijn hand gelegd, maar niet van elpenbeen en parels, het is een gewone rietstaf, hard genoeg om er Hem mee te slaan. Om Hem verenigt zich een menigte, niet van edelen, geen vrome, dienstvaardige dienaars, maar een hoop moedwillige spotters. Zij werpen zich voor Hem neer, niet met heilige eerbied voor het afschijnsel van goddelijke majesteit, maar met schandelijk gelach. Zij roepen Hem toe: "Wees gegroet" en wensen Hem geen vrede en vreugde, maar angst en kwelling toe; zij strooien voor Hem geen palmtakken; zij werpen Hem geen bloemen toe, zij werpen Hem speeksel in het gezicht. Zij dragen Hem niet op hun handen, zij geven Hem daarmee kinnebakslagen. Wat een toonbeeld van smaad is onze Heer! Wat een toonbeeld van jammer! Hij was omwille van ons met onze natuur omgeven; Hij voelde de krenkingen van ontrouw, van ondank, van verachting, van verwerping in Zijn reine ziel. Hij voelde al de pijnen van het lichaam, iedere slag van de wrede gesels, de scherpe doornen in Zijn vermoeide hoofd, die diep moesten indringen, omdat Hem ook met het riet op het hoofd werd geslagen. Zo kon het niet missen dat zich een uitdrukking van diep lijden in Zijn hele gedaante en vooral op Zijn gezicht vertoonde, waarvan parels bloed vloeiden. Zo leidde Pilatus Hem tot de Joden en zei: "Zie! de mens!" Pilatus, de koude twijfelaar, de besliste wereldling, vormt een menselijke ontroering en wil zo'n ontroering ook in het hart van de Joden opwekken. Zie deze gedaante vol smaad en jammer! onschuldig en zo bespot! Ik ben een verworpen heiden, zoals u Joden meent en het doet mij pijn; en u, die U op uw vrome gezindheden zozeer verheft, zou u dan geen medelijden met Hem hebben, die bovendien van uw geslacht is? Pilatus beproeft hier nog de Joden voor Jezus beter te stemmen, maar tevergeefs. Het gezicht van de mishandelde en gemartelde vermeerdert hun woede en zij schreeuwen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!". Voorwaar! Hij had geen gedaante of heerlijkheid dat wij Hem gewild zouden hebben. " (Isaiah 53:2). En toch - Christus met de doornenkroon, Hij staat ook voor ons als een toonbeeld van ware grootheid en schoonheid. Al is een gedaante gering en ellendig, dan kan toch een adel, een bekoorlijkheid en liefelijkheid doorstralen. Een kruisgedaante voor de uitwendige zintuigen, maar inwendig een schitterende heerlijkheid, die echter te voorschijn treedt en waar meer, waar heerlijker, dan bij onze met doornen gekroonde? Hij staat op Gabbatha in de diepste vernedering met smaad en jammer overladen, maar wat schittert uit Zijn gebaren ons tegemoet, uit Zijn hele wezen als een hemelglans? Ten eerste Zijn onschuld, Zijn rein, onbevlekt bewustzijn. Het is alsof de getuigenis van Pilatus met heldere letters op het purper stond geschreven: "Ik vind geen schuld in Hem" en dit steekt Zijn vervolgers in de ogen, zodat zij steeds meer verbeten worden. "Ik vind geen schuld in Hem. " En wanneer wij naar het schuldeloze gezicht onder de doornenkroon kijken is het bleek en bloedig, maar zo zacht en liefelijk. Geen straal van woede komt uit dat oog om misdadigers en moordenaars te verslinden; geen vloek komt over Zijn lippen om de bliksem van de hemel te doen neerkomen, want Zijn trouwe hart heeft deze en alle zondaars in Zijn vrederaad opgenomen en wenst niets meer dan dat zij zich, als het raadsbesluit van de Vader vervuld is dat zij onwetend door hun boosheid helpen volbrengen, dat zij zich allen bekeren tot Zijn verzoenende liefde, zodat Hij ze allen zalig mag maken. Kijk naar Zijn sidderende hand, zij houdt de rietstaf, die de moedwil daarin legde, zij werpt die niet onwillig en boos weg. Hij schikt Zich naar hun spot, Hij houdt Zijn rug voor degenen die Hem slaan en Zijn wangen voor degenen die Hem het haar uitplukken; Zijn gezicht verbergt Hij niet voor smaad en speeksel. Alles is bij Hem gelatenheid, heilige stilte in Gods raad en leiding; onder de boze hoon van de heidenen, onder het versterkte moordgeschrei van de Joden, onder de brandende pijnen aan rug en hoofd hoort men geen weeklacht, bespeurt men geen teken, geen spoor van ontevredenheid over Zijn harde lot. Al Zijn vernedering en pijn, Zijn wonden en striemen neemt Hij samen in gedachten, in het gebed waarmee Hij ze als een offer voor Zijn Vaders troon brengt: "Mijn Vader, wat Mij is opgelegd, wat Ik moet dragen tot verlossing van de wereld, dat draag Ik graag. " Maar wij ontdekken nog iets anders; zie in die gedaante met de doornenkroon nog een beeld van Zijn hemelse waardigheid. Wel een voorbeeld in smaad van wat Hij nu in heerlijkheid is; maar ziet Hem aan op Gabbatha, vertoeft in dit aanschouwen met uw zoekende, gelovige ziel, of niet alles zich langzaam aan verheldert, of niet de doornenkroon een kroon van schitterende sterren wordt? O hoe onbegrijpelijk zijn de oordelen van God, hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Daar sprak Kajafas zonder het zelf te weten het ware, opmerkelijke woord: "Het is goed dat een mens sterft en niet het hele volk verloren gaat; " hier geven Hem blinde heidenen om te spotten purper, kroon en scepter en geven daarmee Zijn heerschappij te kennen die Hij snel op de troon van de hemel bezitten zal; want God heeft Hem geplaatst aan Zijn rechterhand in de hemel, ver boven alle heerschappij en kracht en macht en allen naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Ja, wij weten het en juichen voor Hem; Hij is Koning in de hoogste majesteit, eer en zaligheid. Evenals daar de doornenkroon, zo rust nu de kroon van het hemelse Koningschap op Zijn hoofd; evenals daar een oude purperen mantel, zo zijn nu de hemelen Zijn kleed en het eeuwig frisse purper van het morgenrood is de zoom van Zijn kleed. Zoals daar een ellendige rietstaf, zo ligt nu de scepter van de wereld in Zijn rechterhand; die gaat uit van Zion en heerst onder Zijn vijanden en vrienden. Zoals daar spottende krijgsknechten, zo knielen nu de hemelse legerscharen aan Zijn troon en de vele duizendmaal duizenden gelovigen liggen in diepe aanbidding aan de voetbank van Zijn voeten. De tijd komt dat in de naam van Jezus alle knieën van degenen die in de hemel en die op de aarde en onder de aarde zijn zich moeten buigen en alle tongen moeten belijden dat Jezus Christus de Heer is tot heerlijkheid van God de Vader. De tijd - misschien is die snel vervuld - dat Hij komt op de wolken van de hemel en zit op de troon van de heerlijkheid, om de hele wereld te oordelen; dan zal het zijn: "Zie! de mens. Dat is de mens die God en Heer is!" O Godmens, dat wij in U hebben geloofd! zullen deze juichen; o Gij verschrikkelijke Koning! zullen de anderen jammeren en huilen.

Pilatus leverde Jezus aan de Romeinse soldaten over om hun genoegen te doen, zodat zij Hem mishandelden en bespotten, terwijl de uitvoering van het vonnis werd voorbereid. Zij kleedden onze Heere Jezus als een Koning, evenals in de zaal van de hogepriesters de dienaren Hem als een profeet en verlosser hadden gekleed. Koningen dragen mantels van purper of scharlaken; zij kleedden Hem met purper. Zal een purperen of scharlaken kleed voor een Christen een oorzaak van verhovaardiging zijn, terwijl het voor Christus tot een spot en schande was? Dragen koningen kronen, zij vlochten een kroon van doornen en plaatsten die op Zijn hoofd. Een krans van stro zou een spot zijn geweest, maar deze pijnigde ook. Hij droeg de doornenkroon die wij verdiend hadden, zodat wij de kroon van de heerlijkheid zouden dragen die Hij verdiende. Laat ons gewaarschuwd zijn door deze doornen de zonde te haten en haar niet te verdragen. Als wij te eniger tijd bedroefd worden door een doorn in het vlees, laat het ons tot een troost zijn dat onze grote Hogepriester is getroffen door het gevoel van onze zwakheden. Vernemen koningen het roepen van hun onderdanen, ook dat wordt nagebootst. Koningen hebben scepters als tekenen van heerschappij, zoals de kroon het is van waardigheid; om dat voor te stellen plaatsen zij een riet in Zijn rechterhand. Zij, die het gezag van de Heere Jezus verachten, die de vermaningen van Zijn woord niet achten, noch de bedreigingen van Zijn boosheid, doen in waarheid hetzelfde, dat is de verlaging die zij Hem aandoen. Onderdanen hadden de gewoonte om hun vorst te kussen wanneer zij trouw zwoeren, maar in plaats daarvan spugen zij op Hem. Koningen werden aangesproken op de knieën; dit deden zij in verachting. Wij waren door de zonde aan eeuwige schande en verachting onderworpen, om ons te bevrijden onderwierp de Heere Jezus Zich aan deze schande en verachting. Zij die de knieën voor Christus buigen, maar de harten niet buigen, die Hem met de mond en met hun lippen eren, omdat hun harten ver van Hem zijn, doen Hem dezelfde beledigingen en smaad aan. 20. En toen zij Hem bespot hadden en Hij na een verder vruchteloze poging van de landvoogd ten slotte formeel en onherroepelijk voor de kruisiging was overgeleverd, deden zij Hem de purperen mantel af en deden Hem Zijn eigen kleren aan en leidden Hem uit naar de Hoofdschedelplaats buiten destad om Hem te kruisigen.

Vers 19

19. En sloegen, van bespotting tot mishandeling overgaand, Zijn hoofd met een rietstok en spuugden op Hem en daarna gingen zij weer van mishandeling tot bespotting over; zij vielen op de knieën en aanbaden Hem.

Christus met de doornenkroon - wij hebben hier een toonbeeld van smaad en van jammer. Het is de Heer, de Eniggeborene, mens geworden Zoon van God, die op Gabbatha staat, maar hoe? Een kroon rust op Zijn hoofd, maar niet van schitterend goud en van juwelen, maar van het duistere gewas dat de akker, die omwille van de zonde vervloekt is, draagt. Een purperen mantel omgeeft Hem, maar oud en verscheurd, die niet meer versiert, die alleen spottend aan koninklijke heerlijkheid herinnert; een scepter is in Zijn hand gelegd, maar niet van elpenbeen en parels, het is een gewone rietstaf, hard genoeg om er Hem mee te slaan. Om Hem verenigt zich een menigte, niet van edelen, geen vrome, dienstvaardige dienaars, maar een hoop moedwillige spotters. Zij werpen zich voor Hem neer, niet met heilige eerbied voor het afschijnsel van goddelijke majesteit, maar met schandelijk gelach. Zij roepen Hem toe: "Wees gegroet" en wensen Hem geen vrede en vreugde, maar angst en kwelling toe; zij strooien voor Hem geen palmtakken; zij werpen Hem geen bloemen toe, zij werpen Hem speeksel in het gezicht. Zij dragen Hem niet op hun handen, zij geven Hem daarmee kinnebakslagen. Wat een toonbeeld van smaad is onze Heer! Wat een toonbeeld van jammer! Hij was omwille van ons met onze natuur omgeven; Hij voelde de krenkingen van ontrouw, van ondank, van verachting, van verwerping in Zijn reine ziel. Hij voelde al de pijnen van het lichaam, iedere slag van de wrede gesels, de scherpe doornen in Zijn vermoeide hoofd, die diep moesten indringen, omdat Hem ook met het riet op het hoofd werd geslagen. Zo kon het niet missen dat zich een uitdrukking van diep lijden in Zijn hele gedaante en vooral op Zijn gezicht vertoonde, waarvan parels bloed vloeiden. Zo leidde Pilatus Hem tot de Joden en zei: "Zie! de mens!" Pilatus, de koude twijfelaar, de besliste wereldling, vormt een menselijke ontroering en wil zo'n ontroering ook in het hart van de Joden opwekken. Zie deze gedaante vol smaad en jammer! onschuldig en zo bespot! Ik ben een verworpen heiden, zoals u Joden meent en het doet mij pijn; en u, die U op uw vrome gezindheden zozeer verheft, zou u dan geen medelijden met Hem hebben, die bovendien van uw geslacht is? Pilatus beproeft hier nog de Joden voor Jezus beter te stemmen, maar tevergeefs. Het gezicht van de mishandelde en gemartelde vermeerdert hun woede en zij schreeuwen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!". Voorwaar! Hij had geen gedaante of heerlijkheid dat wij Hem gewild zouden hebben. " (Isaiah 53:2). En toch - Christus met de doornenkroon, Hij staat ook voor ons als een toonbeeld van ware grootheid en schoonheid. Al is een gedaante gering en ellendig, dan kan toch een adel, een bekoorlijkheid en liefelijkheid doorstralen. Een kruisgedaante voor de uitwendige zintuigen, maar inwendig een schitterende heerlijkheid, die echter te voorschijn treedt en waar meer, waar heerlijker, dan bij onze met doornen gekroonde? Hij staat op Gabbatha in de diepste vernedering met smaad en jammer overladen, maar wat schittert uit Zijn gebaren ons tegemoet, uit Zijn hele wezen als een hemelglans? Ten eerste Zijn onschuld, Zijn rein, onbevlekt bewustzijn. Het is alsof de getuigenis van Pilatus met heldere letters op het purper stond geschreven: "Ik vind geen schuld in Hem" en dit steekt Zijn vervolgers in de ogen, zodat zij steeds meer verbeten worden. "Ik vind geen schuld in Hem. " En wanneer wij naar het schuldeloze gezicht onder de doornenkroon kijken is het bleek en bloedig, maar zo zacht en liefelijk. Geen straal van woede komt uit dat oog om misdadigers en moordenaars te verslinden; geen vloek komt over Zijn lippen om de bliksem van de hemel te doen neerkomen, want Zijn trouwe hart heeft deze en alle zondaars in Zijn vrederaad opgenomen en wenst niets meer dan dat zij zich, als het raadsbesluit van de Vader vervuld is dat zij onwetend door hun boosheid helpen volbrengen, dat zij zich allen bekeren tot Zijn verzoenende liefde, zodat Hij ze allen zalig mag maken. Kijk naar Zijn sidderende hand, zij houdt de rietstaf, die de moedwil daarin legde, zij werpt die niet onwillig en boos weg. Hij schikt Zich naar hun spot, Hij houdt Zijn rug voor degenen die Hem slaan en Zijn wangen voor degenen die Hem het haar uitplukken; Zijn gezicht verbergt Hij niet voor smaad en speeksel. Alles is bij Hem gelatenheid, heilige stilte in Gods raad en leiding; onder de boze hoon van de heidenen, onder het versterkte moordgeschrei van de Joden, onder de brandende pijnen aan rug en hoofd hoort men geen weeklacht, bespeurt men geen teken, geen spoor van ontevredenheid over Zijn harde lot. Al Zijn vernedering en pijn, Zijn wonden en striemen neemt Hij samen in gedachten, in het gebed waarmee Hij ze als een offer voor Zijn Vaders troon brengt: "Mijn Vader, wat Mij is opgelegd, wat Ik moet dragen tot verlossing van de wereld, dat draag Ik graag. " Maar wij ontdekken nog iets anders; zie in die gedaante met de doornenkroon nog een beeld van Zijn hemelse waardigheid. Wel een voorbeeld in smaad van wat Hij nu in heerlijkheid is; maar ziet Hem aan op Gabbatha, vertoeft in dit aanschouwen met uw zoekende, gelovige ziel, of niet alles zich langzaam aan verheldert, of niet de doornenkroon een kroon van schitterende sterren wordt? O hoe onbegrijpelijk zijn de oordelen van God, hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Daar sprak Kajafas zonder het zelf te weten het ware, opmerkelijke woord: "Het is goed dat een mens sterft en niet het hele volk verloren gaat; " hier geven Hem blinde heidenen om te spotten purper, kroon en scepter en geven daarmee Zijn heerschappij te kennen die Hij snel op de troon van de hemel bezitten zal; want God heeft Hem geplaatst aan Zijn rechterhand in de hemel, ver boven alle heerschappij en kracht en macht en allen naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Ja, wij weten het en juichen voor Hem; Hij is Koning in de hoogste majesteit, eer en zaligheid. Evenals daar de doornenkroon, zo rust nu de kroon van het hemelse Koningschap op Zijn hoofd; evenals daar een oude purperen mantel, zo zijn nu de hemelen Zijn kleed en het eeuwig frisse purper van het morgenrood is de zoom van Zijn kleed. Zoals daar een ellendige rietstaf, zo ligt nu de scepter van de wereld in Zijn rechterhand; die gaat uit van Zion en heerst onder Zijn vijanden en vrienden. Zoals daar spottende krijgsknechten, zo knielen nu de hemelse legerscharen aan Zijn troon en de vele duizendmaal duizenden gelovigen liggen in diepe aanbidding aan de voetbank van Zijn voeten. De tijd komt dat in de naam van Jezus alle knieën van degenen die in de hemel en die op de aarde en onder de aarde zijn zich moeten buigen en alle tongen moeten belijden dat Jezus Christus de Heer is tot heerlijkheid van God de Vader. De tijd - misschien is die snel vervuld - dat Hij komt op de wolken van de hemel en zit op de troon van de heerlijkheid, om de hele wereld te oordelen; dan zal het zijn: "Zie! de mens. Dat is de mens die God en Heer is!" O Godmens, dat wij in U hebben geloofd! zullen deze juichen; o Gij verschrikkelijke Koning! zullen de anderen jammeren en huilen.

Pilatus leverde Jezus aan de Romeinse soldaten over om hun genoegen te doen, zodat zij Hem mishandelden en bespotten, terwijl de uitvoering van het vonnis werd voorbereid. Zij kleedden onze Heere Jezus als een Koning, evenals in de zaal van de hogepriesters de dienaren Hem als een profeet en verlosser hadden gekleed. Koningen dragen mantels van purper of scharlaken; zij kleedden Hem met purper. Zal een purperen of scharlaken kleed voor een Christen een oorzaak van verhovaardiging zijn, terwijl het voor Christus tot een spot en schande was? Dragen koningen kronen, zij vlochten een kroon van doornen en plaatsten die op Zijn hoofd. Een krans van stro zou een spot zijn geweest, maar deze pijnigde ook. Hij droeg de doornenkroon die wij verdiend hadden, zodat wij de kroon van de heerlijkheid zouden dragen die Hij verdiende. Laat ons gewaarschuwd zijn door deze doornen de zonde te haten en haar niet te verdragen. Als wij te eniger tijd bedroefd worden door een doorn in het vlees, laat het ons tot een troost zijn dat onze grote Hogepriester is getroffen door het gevoel van onze zwakheden. Vernemen koningen het roepen van hun onderdanen, ook dat wordt nagebootst. Koningen hebben scepters als tekenen van heerschappij, zoals de kroon het is van waardigheid; om dat voor te stellen plaatsen zij een riet in Zijn rechterhand. Zij, die het gezag van de Heere Jezus verachten, die de vermaningen van Zijn woord niet achten, noch de bedreigingen van Zijn boosheid, doen in waarheid hetzelfde, dat is de verlaging die zij Hem aandoen. Onderdanen hadden de gewoonte om hun vorst te kussen wanneer zij trouw zwoeren, maar in plaats daarvan spugen zij op Hem. Koningen werden aangesproken op de knieën; dit deden zij in verachting. Wij waren door de zonde aan eeuwige schande en verachting onderworpen, om ons te bevrijden onderwierp de Heere Jezus Zich aan deze schande en verachting. Zij die de knieën voor Christus buigen, maar de harten niet buigen, die Hem met de mond en met hun lippen eren, omdat hun harten ver van Hem zijn, doen Hem dezelfde beledigingen en smaad aan. 20. En toen zij Hem bespot hadden en Hij na een verder vruchteloze poging van de landvoogd ten slotte formeel en onherroepelijk voor de kruisiging was overgeleverd, deden zij Hem de purperen mantel af en deden Hem Zijn eigen kleren aan en leidden Hem uit naar de Hoofdschedelplaats buiten destad om Hem te kruisigen.

Vers 21

21. En zij dwongen Simon van Cyrene, de vader van twee in de gemeente wel bekende broers, Alexander en Rufus, die daar voorbijging toen hij van de akker kwam, dat hij Zijn kruis droeg om het kruis ten einde toe te dragen, omdat Hij zelf te zwak was.

Rufus is zonder twijfel de Christen die in Romans 16:13 voorkomt; zijn broer Alexander is natuurlijk niet dezelfde als de smid Alexander uit Efeze, de woedende vijand van Christus (Acts 19:33. 1 Timothy 1:20), maar moet eveneens een Romeins Christen geweest zijn. Dat Paulus ook de vrouw of weduwe van Simon persoonlijk heeft gekend blijkt uit de al aangehaalde plaats Romans 16:13; waar Hij haar eervol als zijn (van Rufus) en mijn moeder (Mark 10:30) noemt.

Simon heeft het kruis niet tevergeefs gedragen; met het kruis van Christus is de zegen in zijn huis gekomen. Van zijn kinderen heeft hij vreugde beleefd; uit hem zijn mannen geworden, van wie iedere Christen met achting spreekt. Het kruis heeft wel zijn nagels, maar ook zijn gouden vruchten. Gezegend is de man die het draagt, gezegend is ook zijn huis; het wordt voor hem vergolden aan zijn eigen kinderen en de korte tijd van vernedering wordt hem vergolden met eeuwige heerlijkheid.

VI. Mark 15:22-Mark 15:32. Hoewel Matthes en Markus niets hebben verteld van Jezus' tranen bij Zijn intocht in Jeruzalem (Luke 19:41, ), zo slaan zij nu ook het woord over dat daarmee overeenkomstig is, het woord tot de vrouwen die Hem op de weg vergezellen en Hem beklagen (Luke 23:27, ). Eveneens is de voorstelling van de gebeurtenissen van de aankomst op Golgotha, tot het middaguur, zelfs in kleinere bijzonderheden, waardoor de een zich van de anderen anders onderscheidt, bij de beide evangelisten naar omvang en samenhang bijna dezelfde, zodat ook bij Markus de twee medegekruisigden, zonder verdere onderscheiding, mee onder de lasteraars worden gerekend.

Vers 21

21. En zij dwongen Simon van Cyrene, de vader van twee in de gemeente wel bekende broers, Alexander en Rufus, die daar voorbijging toen hij van de akker kwam, dat hij Zijn kruis droeg om het kruis ten einde toe te dragen, omdat Hij zelf te zwak was.

Rufus is zonder twijfel de Christen die in Romans 16:13 voorkomt; zijn broer Alexander is natuurlijk niet dezelfde als de smid Alexander uit Efeze, de woedende vijand van Christus (Acts 19:33. 1 Timothy 1:20), maar moet eveneens een Romeins Christen geweest zijn. Dat Paulus ook de vrouw of weduwe van Simon persoonlijk heeft gekend blijkt uit de al aangehaalde plaats Romans 16:13; waar Hij haar eervol als zijn (van Rufus) en mijn moeder (Mark 10:30) noemt.

Simon heeft het kruis niet tevergeefs gedragen; met het kruis van Christus is de zegen in zijn huis gekomen. Van zijn kinderen heeft hij vreugde beleefd; uit hem zijn mannen geworden, van wie iedere Christen met achting spreekt. Het kruis heeft wel zijn nagels, maar ook zijn gouden vruchten. Gezegend is de man die het draagt, gezegend is ook zijn huis; het wordt voor hem vergolden aan zijn eigen kinderen en de korte tijd van vernedering wordt hem vergolden met eeuwige heerlijkheid.

VI. Mark 15:22-Mark 15:32. Hoewel Matthes en Markus niets hebben verteld van Jezus' tranen bij Zijn intocht in Jeruzalem (Luke 19:41, ), zo slaan zij nu ook het woord over dat daarmee overeenkomstig is, het woord tot de vrouwen die Hem op de weg vergezellen en Hem beklagen (Luke 23:27, ). Eveneens is de voorstelling van de gebeurtenissen van de aankomst op Golgotha, tot het middaguur, zelfs in kleinere bijzonderheden, waardoor de een zich van de anderen anders onderscheidt, bij de beide evangelisten naar omvang en samenhang bijna dezelfde, zodat ook bij Markus de twee medegekruisigden, zonder verdere onderscheiding, mee onder de lasteraars worden gerekend.

Vers 22

22. En zij brachten Hem, na een tocht van ongeveer een half uur, naar de plaats Golgotha, dat Hoofdschedelplaats betekent.

Vers 22

22. En zij brachten Hem, na een tocht van ongeveer een half uur, naar de plaats Golgotha, dat Hoofdschedelplaats betekent.

Vers 23

23. En zij gaven Hem, zoals dat meestal met de kruiselingen gebeurde, gemirrede wijn te drinken ter bedwelming, maar Hij nam die niet, omdat Hij bij het proeven van de drank wel merkte waarvoor die bestemd was en Hij niet in bedwelming, maar met vol bewustzijn wilde lijden en sterven.

Er ligt een gouden waarheid opgesloten in het feit dat de Heiland de gemirrede beker van Zijn lippen weerde. De Zoon van God stond vanouds op de hoogte van de hemels en toen Hij neerkeek op onze aardbol mat Hij de grote afstand tot de diepste diepten van de menselijke ellende; Hij telde al de ellende op die de verzoening zou eisen en deed er geen jota vanaf. Hij besloot plechtig een zoenoffer te geven dat voor ieder verzoenend was en daartoe tot de uiterste eis te voldoen en zich van het hoogste tot het laagste te vernederen, van de troon van de hoogste heerlijkheid tot het kruis van het allerdiepste wee. Deze gemirrede wijn met zijn verdovende invloed zou Hem even binnen de uiterste grens van de allerdiepste ellende gehouden hebben; daarom wilde Hij die niet drinken. Hij wilde niets afdoen van wat Hij ondernomen had voor Zijn volk te lijden. O! hoe vaak hebben wij niet gezocht naar verlossing uit ellende, die, als ze ons was geschonken, ons niet weinig schade zou hebben aangebracht. Lezer! hebt u nooit met ongeduld en eigenzinnigheid gebeden om van een zwaar dienstwerk of van lijden ontheven te worden?

Vers 23

23. En zij gaven Hem, zoals dat meestal met de kruiselingen gebeurde, gemirrede wijn te drinken ter bedwelming, maar Hij nam die niet, omdat Hij bij het proeven van de drank wel merkte waarvoor die bestemd was en Hij niet in bedwelming, maar met vol bewustzijn wilde lijden en sterven.

Er ligt een gouden waarheid opgesloten in het feit dat de Heiland de gemirrede beker van Zijn lippen weerde. De Zoon van God stond vanouds op de hoogte van de hemels en toen Hij neerkeek op onze aardbol mat Hij de grote afstand tot de diepste diepten van de menselijke ellende; Hij telde al de ellende op die de verzoening zou eisen en deed er geen jota vanaf. Hij besloot plechtig een zoenoffer te geven dat voor ieder verzoenend was en daartoe tot de uiterste eis te voldoen en zich van het hoogste tot het laagste te vernederen, van de troon van de hoogste heerlijkheid tot het kruis van het allerdiepste wee. Deze gemirrede wijn met zijn verdovende invloed zou Hem even binnen de uiterste grens van de allerdiepste ellende gehouden hebben; daarom wilde Hij die niet drinken. Hij wilde niets afdoen van wat Hij ondernomen had voor Zijn volk te lijden. O! hoe vaak hebben wij niet gezocht naar verlossing uit ellende, die, als ze ons was geschonken, ons niet weinig schade zou hebben aangebracht. Lezer! hebt u nooit met ongeduld en eigenzinnigheid gebeden om van een zwaar dienstwerk of van lijden ontheven te worden?

Vers 24

24. En toen zij Hem gekruisigd hadden a) verdeelden zij, volgens het recht dat hen dit als volvoerders van het doodvonnis toestond, Zijn kleren en wierpen het lot om te regelen wat ieder zou krijgen; niet alles toch kon worden verdeeld, omdat er een kledingstuk was dat zij niet wilden scheuren.

a) Psalms 22:19.

Vers 24

24. En toen zij Hem gekruisigd hadden a) verdeelden zij, volgens het recht dat hen dit als volvoerders van het doodvonnis toestond, Zijn kleren en wierpen het lot om te regelen wat ieder zou krijgen; niet alles toch kon worden verdeeld, omdat er een kledingstuk was dat zij niet wilden scheuren.

a) Psalms 22:19.

Vers 25

25. En het was het derde uur - `s morgens negen uur - en zij kruisigden Hem.

Vers 25

25. En het was het derde uur - `s morgens negen uur - en zij kruisigden Hem.

Vers 26

26. En het opschrift van Zijn beschuldiging was boven Hem, op een bord boven Zijn hoofd geschreven: Rex Judaeorum, d. i. De Koning der Joden.

Vers 26

26. En het opschrift van Zijn beschuldiging was boven Hem, op een bord boven Zijn hoofd geschreven: Rex Judaeorum, d. i. De Koning der Joden.

Vers 27

27. En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, die in een oproer een moord hadden gepleegd, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde.

Vers 27

27. En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, die in een oproer een moord hadden gepleegd, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde.

Vers 28

28. En de Schrift is vervuld geworden die zegt (Isaiah 53:12): En Hij is met de misdadigers gerekend.

Vers 28

28. En de Schrift is vervuld geworden die zegt (Isaiah 53:12): En Hij is met de misdadigers gerekend.

Vers 29

29. a) En degenen die voorbijgingen lasterden Hem, schudden hun hoofden en zeiden: Ha! (in de grondtekst Vah! uitroep van ironische verwondering), b) Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, het verbroken worden is over uzelf gekomen.

a) Psalms 22:8; Psalms 69:21; Psalms 109:25. b) John 2:19.

Vers 29

29. a) En degenen die voorbijgingen lasterden Hem, schudden hun hoofden en zeiden: Ha! (in de grondtekst Vah! uitroep van ironische verwondering), b) Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, het verbroken worden is over uzelf gekomen.

a) Psalms 22:8; Psalms 69:21; Psalms 109:25. b) John 2:19.

Vers 30

30. Behoud Uzelf, zoals Gij vroeger anderen hebt geholpen en kom van het kruis af.

Vers 30

30. Behoud Uzelf, zoals Gij vroeger anderen hebt geholpen en kom van het kruis af.

Vers 31

31. En ook de overpriesters met de schriftgeleerden zeiden tot elkaar, al spottende en zich verenigend met de lastering van het volk (Mark 15:30). Hij heeft anderen verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen.

Vers 31

31. En ook de overpriesters met de schriftgeleerden zeiden tot elkaar, al spottende en zich verenigend met de lastering van het volk (Mark 15:30). Hij heeft anderen verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen.

Vers 32

32. De Christus, de Koning van Israël, zoals het opschrift van de landvoogd Hem noemt, kom nu van het kruis af, zodat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruisigd waren (Mark 15:28) beledigden Hem, in ieder geval n van hen. Terwijl vroeger de blik van de Evangelisten gericht was op de soldaten die Jezus in hun midden hadden is die nu op de gekruisigde en openlijk ten schouwspel gestelde Jezus gericht en wel zoals Hij daar hing tussen het derde en zesde uur.

Wij zijn met onze afdeling gekomen tot die stille, heilige hoogte, nu God, de Drie-enige, de troon van de openbaring van Zijn liefde heeft opgericht. Open en vrij staat dit heiligdom midden in de wereld. Geen voorhangsel, geen voorhof houdt de oningewijden terug, maar de inwonende gestrengheid is als een Cherub met vlammend zwaard en niets onreins mag naderen. Voor de oprechte gemoederen en ware zielen ligt hier echter een aantrekkingskracht van onvergelijkbare fijnheid en kracht. Nergens verblijven zij liever dan in dit onopgesmukte heiligdom; hier vinden zij balsem voor de diepe wonden, vreedzame, ongestoorde rust na zware arbeid en grote uitputting, hier smaken zij de krachten van de toekomstige eeuw, zodat zij met nieuwe moed en vaste stap hun verheven doel, zonder te rusten, kunnen najagen. Wees gegroet, heilig kruis, dat verborgen is voor de hele wereld, maar voor het geestelijk oog van de gelovigen een open troon van eeuwige overwinning en van hemelse kracht, waarop Zich de Beginner en Voleinder van het geloof heeft neergelaten om ons allen tot Zich te trekken. Wees gezegend, dierbaar kruis, meest eenvoudig, duidelijk en levendig teken van God, begrijpelijk voor het menselijk bewustzijn wanneer het ontwaakt en wanneer het sterft; voor het onderzoekend oog dat eenvoudig is, een ondoorgrondelijke diepte van de hemel met melkwegen van sterren van gedachten; voor de wereldse wijze en de eigengerechtige een onverdraaglijke en eeuwig kwellende dwaasheid!

Er is over Jezus een spot gekomen waartegen hemel en aarde zich hadden moeten verzetten. Hij wordt met de waarheid bespot; Hij is toch Gods Zoon, de Koning van Israël, de Heilige, de Geliefde van God, waarin Hij een welbehagen heeft. Waarom mogen die slechten vergiftig met Hem spotten, zonder dat hemel en aarde en God zelf van de hemel van Zijn gehoorzaamheid prijzen en roemen, die enig en onvergelijkbaar is? Antwoord: het is offer - het is verzoenend lijden. Daarom moet Hij, daarom moeten Zijn hemelen zwijgen. Laat Hem echter zwijgen; zwijg ook u, kijk in het gezicht vol nood en pijn - als de nood het hoogst is, dan zal er verandering komen. Hoon is zwakheid; zwakheid is bij hem, die zijn zaak met hoon en spot en schimpwoorden verdedigt. Te kunnen zwijgen, te kunnen verdragen, te kunnen bidden en vergeven, dat is sterkte; zachtmoedigheid overwint, ootmoed zegepraalt. Wat zij ook zeggen, de afschuwelijken, het opschrift boven het kruis en de eed van Christus blijven geschreven; de hoon verstomt, de waarheid blijft. Zo is het gegaan, zo gaat het nog. Hij zal van het kruis niet afkomen, maar Hij zal bewijzen Zoon van God en Koning te zijn. Hij zal afkomen en begraven worden en glorierijk opstaan en Paulus zal van Hem prediken dat Hij bewezen heeft Gods Zoon te zijn door de opstanding en sinds de opstanding. Sinds die dag van spot is Jezus Christus Koning geworden. Dat opschrift waait van onze vanen, Zijn Koningsnaam verdwijnt niet van onze lippen, de eeuwen en alle landen en de hele hemel is vol van Zijn heerlijkheid. Zijn vernedering is de hoogste eer, Zijn kruis het teken van eer, van overwinning en heil; voor het kruis en de doornenkroon heft men hymnen aan. Hij heeft een naam boven alle namen, licht is Zijn kleed en Zijn weg is tot een beroemde regel van alle heiligen geworden en allen stemmen mee in het: "Hier door spot en hoon, daar de erekroon. " Hoewel vreemd aan deze geest van spotternij en met betere bedoelingen, rijst mogelijk nog wel eens in deze of gene de wens op dat Jezus van het kruis zou zijn gegaan tot verplettering en overtuiging van de aanschouwers; ja misschien denkt wel iemand dat zo'n laatste wonder een krachtige steun voor zijn eigen geloof zou zijn. Zo spreekt de menselijke wijsheid, die tekenen vraagt en waarvoor het kruis een ergernis of dwaasheid is. Maar veronderstellen wij eens dat Jezus, nadat men Hem aan het kruis had vastgenageld, ten aanzien van de verbaasde menigte daarvan door Zijn wondermacht was afgekomen! Welke uitwerking meent u dat dit gehad zou hebben? De geschiedenis kan het ons leren. Zoals bij de genezing van de doofstomme zouden de farizeeën op orakeltoon hebben uitgeroepen: "Gij doet wonderen door de macht van Beëlzebul!" en ongeschokt in hun verharding, onbekeerd gebleven zijn. Mannen wiens verblinde ogen niet geopend werden door de wondertekenen, die de dood van Jezus volgden, die na het getuigenis van de wachters aangaande Jezus' opstanding, met verstokt gemoed de waarheid door leugentaal onderdrukten, zouden, als zij de Heiland ongeschonden van het kruis hadden zien afdalen, onbewogen gebleven zijn en misschien in hun helse woede pogingen gedaan hebben om Hem opnieuw aan het kruis te slaan. Maar, mocht het bekend gedrag van deze mensen iemand nog niet tot deze gevolgtrekking leiden, hij moet dan op de toon van duivelse bespotting letten waarmee zij Jezus uitscholden! Wij lezen hier geen woorden van een Nathanaël of Thomas, maar de uitdrukking van een spottende vreugde, die vraagt wat zij onmogelijk keurt. Lasterend en het hoofd schuddend juichten zij met luide spot: "Christus, Koning van Israël, kom nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven!" Voor welk geloof waren die harten vatbaar? Hun haat duldde geen overtuiging, hun vooroordeel wilde niet begrijpen, hun trotsheid zich niet onderwerpen. Alle bedenkbare wonderen zijn onvermogend om de oren en ogen te openen, waarover moedwillige hartstocht de sluier van de verblinding geworpen heeft. Maar al hadden zich ook eens alle aanschouwers op Golgotha zich laten overtuigen door Jezus afkomen van het kruis, wat zou daaruit voor hen en de hele mensheid zijn voortgevloeid? Dat de Middelaar Zijn zoenoffer voor de zonden niet volbracht heeft, er geen verzoening, geen vergeving, gerechtigheid en volkomen zaligheid voor ons bestond en dat op onszelf de straffen zouden zijn gekomen waarvan ons de Verlosser heeft vrijgekocht door dat kruis, waarvan Hij niet is afgedaald. Dat zou de vrucht van het begeerde wonder, de uitkomst van de kortzichtige menselijke wijsheid geweest zijn. God van genade, hoeveel wijzer en barmhartiger is Uw wijsheid.

Verguisde Jezus! in Uw vernedering zie ik het beeld van de zonde, die Gij geboet hebt. - Afgrijselijke zonde! een vernedering van de oneindige Majesteit, van haar gezag en woord. De zondaar randt Gods hoogheid aan en zet alle bedenkingen die daartegen zijn, stoutmoedig ter zijde. Zo bestond ik ook helaas! in mijn eersten vader; zo bestond ik ook helaas! in mijn treurig eertijds. - Mijn naam was spotter en mijn hele bestaan een bespotting van God en van al wat heilig is. - Waarom is het, vraag ik mijzelf af, dat de uitwendige lijdenspijnen die mijn Verlosser bejegend hebben, meestal bespottingen, verguizingen, geweest zijn, dat in dat soort de bijzonderheden in getal de meeste waren; in Kajafas zaal, aan het kruis en in het rechthuis van de landvoogd? Wanneer ik dat in mijn eenzaam peinzen aan mijzelf vraag, dan antwoord ik: De zonde, zoals die een bespotting is van de oneindige hoogheid, van de eeuwige wijsheid en van de onbeperkte goedheid van het Wezen aller wezens, de zonde moest in die afgrijselijke aard, in die onvoorbeeldelijke boosheid uitvoerigst getekend worden. De zondaar behandelt God als iemand die in de bestellingen, die zijn Voorzienigheid maakt, niet weet wat hij doet, die wanneer Hij de voorlopige raad van zijn hoogst wijze berisper in tijds had aangenomen, een beter bestuur ontvangen zou hebben. Elke bedilling van Gods handelingen, elke mompeling, ja, elke gedachte: De weg van de Heere is niet recht, stelt God ten toon als iemand aan wie het of aan wijsheid ontbreekt, of aan billijkheid. De zondaar stelt God ten toon, als was Hij een onnozele goedheid, een die men niet hoeft te ontzien, een die, ja wel eens in een vlaag van ijver wat sterk spreekt, maar als het er op aankomt alles slippen laat. Die zo dacht van een geschapen koning rukte hem de kroon van de eer van het hoofd en verklaarde dat rijk rampspoedig, omdat de koning dus hoedanig een kind, een dwaas is. En wie zal dan in een miljoen jaren de som berekenen, de mate van de belediging die men God aandoet wanneer men zegt: Ik zal vrede hebben, ofschoon ik wandel naar het goeddunken van mijn hart; of wanneer men het heilig beven voor Gods rechterlijke toorn plaatst in gelijke rang met die redeloze bekommeringen, die de vruchten zijn van een bijgelovige opvoeding. God handelt als een onnozele goedheid! Oneindige belediging! - De zondaar behandelt God als iemand die zich een gezag aanmatigt dat Hem niet toekomt. Hij ondermijnt de gronden van de Godsregering en elke daad van ongehoorzaamheid, elke afwijzing van de waarschuwingen, elke voorbedachtelijke ongehoorzaamheid is een overneming van de vraag van de oneindige terging: Wie is de Heer, wiens stem ik gehoorzaam zou zijn! Ik ken de Heer niet. - Wat is terging, wat is hoon, wat is bespotting, wat is verguizing, zo het dit niet is? En, klimt een misdaad naar gelang het aanzien en de majesteit van hem die beledigd wordt, dan is er aan de boosheid, aan de gruwel, aan de schuld van de verachting, van de bespotting, waarvan de oneindige Majesteit het voorwerp is; geen tellen, geen rekenen. - Nu begrijp ik, nu voel ik, waarom de Borg van de zondaren zoveel bespottingen gedragen heeft en waarom, in dat deel van het uitwendig lijden, de gevallen, de bijzonderheden, in getal de meeste waren. - Ik die hier, in mijn eenzame bepeinzingen, het evangelie en daarin een verguisden Jezus voor mij heb, ik ben het, die in treurige nadruk met mijn Maker gehandeld heb, zoals de onbedachtzame soldaat met Jezus handelde. Al de bijzonderheden van terging en verachting, al de uitbrekingen van oproerigheid, al de laagte van gedachten jegens God, al de stoutheid in het spreken, al de bitsheid in God te beschuldigen, al de weigering van onderwerping en in een ander opzicht al het huichelachtige van een ogendienst, alsof God zag zoals een mens ziet, al die ongemeende toejuichingen: De Koning leve! al die ongemeende kniebuigingen met een hart dat geen aasje eerbied koesterde en de ware onderwerping aan God zelfs niet in bedenking nam, dat al, en nog meer, verenigde zich in mijn geval. Die, die ben ik geweest! - Beschimpte Jezus. Wat was mijn lot geworden dan aan eeuwige beschimpingen ten doel te worden! - De snerpende gesel, de pijnlijke doornsteek, de aangedreven vuistslag van een verwijtend, van een vloekend gewisse eeuwig te dragen! - Eeuwig te bezwijken onder de neerbukkingen van de Almachtigen! Een onderneming van loutere dwaasheid aan de billijkste verguizingen blootgesteld! Een aanfluiting, een hoofdschudding te worden. Dat Goddelijk lachen in mijn verderf, dat heilig spotten bij de nadering van mijn vrees!. . . Ondraaglijk denkbeeld! - Eeuwig snarenspel voor de bende van duivelen! Elke gewaarwording van pijn vergezeld te zien van een bijtende glimlach van de eerste verleiders, van mijn eerste vader en in hem van mij. - Kleine smaad kan ik hier niet dragen. Liever verloor ik al mijn goed dan voor een uur openbare schimp van een tomelozen hoop te dragen; maar wat is dat weinig in vergelijking van het eeuwig lot, dat mij te wachten stond! - Ontzettende plechtigheid van de jongste dag! Duldeloze beschaming van elk die het waagde zijn eigenheid als troon te voeren en iedereen de aanbidding af te vergen van dat gouden beeld! Daar staat die belachelijke koning, die trotse zondaar, daar staat hij ten toon in het vernederend spotgewaad met de rietstaf in de hand ten overstaan van hemel en aarde! - Spijt en woede verscheuren zijn hart, al de schepselen, omdat zij juichen wegens het ontslag van de overlast, die de ingebeelde koning, met geroofd gezag, hen aandeed, alle schepselen roepen nstemmig: Zie Hem. - Gehoonde Jezus! Hoe zwaar, onvoorbeeldelijk zwaar, hebt Gij geleden! Wanneer ik U beschouw alleen in de betrekking van een heilig mens, een achtbaar man, een eerwaardig Leraar, een weldadige mensenvriend, een die nooit beledigde, een die overal de voetstappen van gerede hulp heeft nagelaten, dan bloedt mijn hart! En hoe klimt mijn verbaasdheid, mijn opgetogenheid, wanneer ik U tegelijk beschouw in Uw oneindige heerlijkheid, de heerlijkheid van de eniggeborene van de Vader, aller Koningen, aller heren Heer, een snarenspel, een tijdverdrijf geworden, de beschimping van een leem, dat zijn bestaan aan Uw handen te danken had! De Schepper aan de moedwil van Zijn eigen maaksel blootgesteld! - Geplaagde Heiland! - Nooit had Gij rust. De boosheid dreef onzinnig! De ene baar stuwde de andere voort. Geen ogenblik verademing. Handen, die nog moe zijn van de felste geseling, begeren geen verpozing, zij zijn tot nieuwe soorten van mishandeling even gereed en zijn wellicht de medestanders van andere geweest in het plegen van de toegevoegde smaad. En hoe had er, zonder de aandrijvingen van de helse Jehu, in de weinige uren die er van Uw gevangenneming af verlopen waren, zoveel kunnen voorvallen als waarlijk gebeurd is! - Verguisde Jezus! Wat voor vijgen lees ik van deze doornen! Zou ik een ogenblik in twijfel zijn of elke versmading, elke mishandeling, die U ontmoet is, de strekking gehad heeft van een borgtochtelijk lijden, een betalend lijden? Zou ik God beschouwen als een heilig en rechtvaardig Wezen, een die dus, buiten opzicht tot eigen of overgenomen schuld, geen lijden toe kan zenden en dan nog twijfelen, of elke pijn, die mijn Verlosser van de geboorte af tot Zijn dood toe ontmoet is, een borgtochtelijk lijden geweest is? Neen voorwaar! ik twijfel geen ogenblik. En in dat licht beschouw ik nu mijn verguisde Zaligmaker. Aan Hem heb ik de vergeving van al mijn vergrijpingen tegen God en mensen te danken; de vergeving van al de vernedering, van al het ongelijk, dat ik immer aan God, Zijn wet, woord en voorzienigheid, aandeed; vergeving van al die verachtingen van de meerderen, die over mij gesteld waren; vergeving van al die onmeedogendheden jegens ellendigen, al die toesluitingen van mijn hart en tong. Mijn Vader, die in de hemelen is, zag op Zijn verguisde Zoon toen Hij mij dat al vergaf. De doornen, die Hem gepijnigd hebben, bezorgden mij het ontslag van de vloek waaronder ik lag. Mijn aanneming bij God heb ik aan de smaad van mijn Heiland te danken, op die wortel van de onbesefbare verguizing, die Hij droeg, groeit de onberekenbare, de verbijsterende, de bedwelmende eer die ik geniet. Ik ben uit stof en drek verhoogd. Ik, die een erfdochter was van eeuwige smaad, aan de bende duivelen toegewezen tot snarenspel, ik geniet de hoogste eer. - Wat, wat zal ik dan de Man doen, tot wiens eer de Koning een welbehagen heeft! Ik zal mij met vernieuwd geloof, met verse opgenomenheid aan Hem, aan het verzoenend en verlossend vermogen van Zijn smaad en pijn toevertrouwen. Ik zal mij verblijden, dat Hij de druk, de smaad te boven is en Hem met vrolijk gejuich bespiegelen, als gezeten op de Middelaarstroon. Ik zal verlangen, dat Zijn heerlijkheid meer openbaar wordt in de wereld. Ik zal Hem bidden dat Hij zelf de palen uitzet van Zijn rijksgebied en Zich het vertrouwen en de eerbied bezorgt van duizenden die Hem nog niet kennen. Ik zal bidden: Kom! Sions Koning! waak op! doe de ijver aan als een mantel! Uw loon is immers bij U, Uw arbeidsloon voor Uw aangezicht. Ga uit overwinnend en om te overwinnen! Kom op tegen de sterke; Uw krijgsarm heerst! Gord, gord Uw zwaard aan Uw heup, o Held! Uw majesteit en Uw heerlijkheid! scherp Uw pijlen! breng wonden toe aan degenen die genezing zoeken bij dezelfde hand, die de wond toebracht. Zend, zend de scepter van Uw sterkte uit met dat bevel van majesteit: Heers in het midden van Mijn vijanden! laat Uw krijgsvolk willig zijn op de dag van Uw heerlijkheid, in de wapenrustingen van het heiligdom! laat Uw jonge manschap zijn zoals de dauw is, als hij uit de baarmoeder van de dageraad geboren wordt, voltallig en vol glans! Ik zal, gaat het naar mijn wens, Hem aanprijzen als het waardig voorwerp van vertrouwen en eerbied. Ik zal de harten voor Hem opeisen en voor Zijn aangezicht roepen: Kniel! Ik zal Hem vermelden als een, die de hogepriesterlijke borstlap en de vorstelijken scepter ook draagt. Ik zal treuren, dat Zijn persoon en evangelie zo'n slecht onthaal ontmoeten, treuren vooral wanneer ik bemerk dat het baldadig rot van Romeinse soldaten, die Jezus verguisden, herleeft in een bende van Deïsten, die zijn persoon en evangelie bespotten, die in de handen klappen en schateren van gejuich, als ze een lijdende schimp, een kwinkslag, waar misschien wat zout in is, hebben uitgeworpen op het woord van Jezus lijdzaamheid. Ik zal uitzien naar invloed die mij vormt tot het voeren van een wandel die geen oneer doet aan een Verlosser die om mijnentwil verguisd is, een wandel die een banier voor de waarheid is en die al de beschimpingen, die op het evangelie van mijn Verlosser geworpen worden, als bandeloze pijlen, doe neervallen. Ik zal, gaat het naar mijn wens, voor altijd een welgevallen nemen in de smaad die mij wegens de navolging aan Christus en Zijn evangelie in de wereld ontmoeten mocht en zo'n lot voor een onbesefbare verwaardiging, een onrekenbare eer houden. Nooit, gaat het naar mijn wens, nooit wijkt die treurvertoning van een verguisde Zaligmaker uit mijn oog. Dat aandenken, dat beroerend toneel, de verguisde Godmens, zal, gaat het naar mijn wens, de neiging naar scherts, welke neiging ik ook in mijn gestel hebben mag, voor altijd beteugelen en ik zal, hoewel met vermijding van alle somberheid en gemaaktheid, een deftigheid bewaren, een ingetogenheid, die men zeker verwachten mag van hem, waarvan het aandenken aan Gods gehoonde Zoon gemeenzaam is. Ik zal, gaat het naar mijn wens, in tijden van verbijstering, van laagheid van de harten, van mismoedigheid wegens onaangename ontmoetingen, van andere ongestalten, ik zal dan achttien eeuwen terugkijken naar dat treurtoneel dat ik nu voor mij heb. Ik zal ernaar kijken totdat mijn hart week wordt en er een vuur ontbrandt in mijn overdenking, totdat mijn hart uit koelheid en laagheid rijst tot dat punt waar het wezen moet. Ik ga voor al mijn leven aan Jezus in waarheid doen, wat de Romeinse soldaten al spottend deden. Ik zal Hem dagelijks de kroon op het hoofd zetten, van al mijn heil aan Hem de eer geven, aan Hem alleen. Ik zal Hem elke morgen en duizend maal, op elke dag de scepter in handen geven, al het bestuur over mijn vaderland, de kerk, de wereld, mijn geslacht, huis, lot en hart, aan Hem overlaten en roepen: Gods beschimpte, maar nu gekroonde Zoon, doe wat in Zijn ogen goed is! Ik zal in het eenzaam gebed tot Hem mijn lichaam plaatsen in een houding, die de ootmoed van mijn hart het best uitdrukt en meest bevordert. Ik zal mijn knieën voor Hem buigen; en, gaat het naar mijn wens, dan zal mijn hart in elke toenadering nog lager dalen! Ik zal uitroepen: de Koning leeft! Beschimpte Jezus! ik kan dat gezicht niet dragen! ik zal er mijn oog van afwenden! Nee! ik zal ernaar blijven kijken! ik zal er eeuwig naar kijken. Nu verdwijnen alle andere voorwerpen uit mijn oog! Kom dichterbij, beminde eeuwigheid! Kom snel dichterbij! Mijn Jezus! Uw vernedering verzoent en bedekt al het gebrek van mijn overdenkingen! Uw vernedering veraangenaamt het goede dat er in mijn peinzen over Uw vernedering gevonden werd! Beschimpte Jezus! mijn eer! Halleluja! VII. Mark 15:33-Mark 15:41. Evenals vroeger de gebeurtenissen gedurende de eerste drie uren aan het kruis, vertelt Markus ook hier de drie andere tot aan Jezus sterven bijna als Matthes; alleen vermeldt hij niet de aardbeving en de opening van de graven, met de gevolgen voor de dag van de opstanding. Het tweede Evangelie vond een bepaalde, ook schriftelijk voor de kerk gegeven manier van verhalen voor zich, die zich juist bij de kruisgeschiedenis tot enige bijzonder gewichtige punten beperkte en die in bijzondere eenvoud voorstelde. Dit voorbeeld wilde Petrus, die leider van Markus, niet verlaten hebben, behalve waar een enkel punt minder zijn lezers aanging.

Vers 32

32. De Christus, de Koning van Israël, zoals het opschrift van de landvoogd Hem noemt, kom nu van het kruis af, zodat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruisigd waren (Mark 15:28) beledigden Hem, in ieder geval n van hen. Terwijl vroeger de blik van de Evangelisten gericht was op de soldaten die Jezus in hun midden hadden is die nu op de gekruisigde en openlijk ten schouwspel gestelde Jezus gericht en wel zoals Hij daar hing tussen het derde en zesde uur.

Wij zijn met onze afdeling gekomen tot die stille, heilige hoogte, nu God, de Drie-enige, de troon van de openbaring van Zijn liefde heeft opgericht. Open en vrij staat dit heiligdom midden in de wereld. Geen voorhangsel, geen voorhof houdt de oningewijden terug, maar de inwonende gestrengheid is als een Cherub met vlammend zwaard en niets onreins mag naderen. Voor de oprechte gemoederen en ware zielen ligt hier echter een aantrekkingskracht van onvergelijkbare fijnheid en kracht. Nergens verblijven zij liever dan in dit onopgesmukte heiligdom; hier vinden zij balsem voor de diepe wonden, vreedzame, ongestoorde rust na zware arbeid en grote uitputting, hier smaken zij de krachten van de toekomstige eeuw, zodat zij met nieuwe moed en vaste stap hun verheven doel, zonder te rusten, kunnen najagen. Wees gegroet, heilig kruis, dat verborgen is voor de hele wereld, maar voor het geestelijk oog van de gelovigen een open troon van eeuwige overwinning en van hemelse kracht, waarop Zich de Beginner en Voleinder van het geloof heeft neergelaten om ons allen tot Zich te trekken. Wees gezegend, dierbaar kruis, meest eenvoudig, duidelijk en levendig teken van God, begrijpelijk voor het menselijk bewustzijn wanneer het ontwaakt en wanneer het sterft; voor het onderzoekend oog dat eenvoudig is, een ondoorgrondelijke diepte van de hemel met melkwegen van sterren van gedachten; voor de wereldse wijze en de eigengerechtige een onverdraaglijke en eeuwig kwellende dwaasheid!

Er is over Jezus een spot gekomen waartegen hemel en aarde zich hadden moeten verzetten. Hij wordt met de waarheid bespot; Hij is toch Gods Zoon, de Koning van Israël, de Heilige, de Geliefde van God, waarin Hij een welbehagen heeft. Waarom mogen die slechten vergiftig met Hem spotten, zonder dat hemel en aarde en God zelf van de hemel van Zijn gehoorzaamheid prijzen en roemen, die enig en onvergelijkbaar is? Antwoord: het is offer - het is verzoenend lijden. Daarom moet Hij, daarom moeten Zijn hemelen zwijgen. Laat Hem echter zwijgen; zwijg ook u, kijk in het gezicht vol nood en pijn - als de nood het hoogst is, dan zal er verandering komen. Hoon is zwakheid; zwakheid is bij hem, die zijn zaak met hoon en spot en schimpwoorden verdedigt. Te kunnen zwijgen, te kunnen verdragen, te kunnen bidden en vergeven, dat is sterkte; zachtmoedigheid overwint, ootmoed zegepraalt. Wat zij ook zeggen, de afschuwelijken, het opschrift boven het kruis en de eed van Christus blijven geschreven; de hoon verstomt, de waarheid blijft. Zo is het gegaan, zo gaat het nog. Hij zal van het kruis niet afkomen, maar Hij zal bewijzen Zoon van God en Koning te zijn. Hij zal afkomen en begraven worden en glorierijk opstaan en Paulus zal van Hem prediken dat Hij bewezen heeft Gods Zoon te zijn door de opstanding en sinds de opstanding. Sinds die dag van spot is Jezus Christus Koning geworden. Dat opschrift waait van onze vanen, Zijn Koningsnaam verdwijnt niet van onze lippen, de eeuwen en alle landen en de hele hemel is vol van Zijn heerlijkheid. Zijn vernedering is de hoogste eer, Zijn kruis het teken van eer, van overwinning en heil; voor het kruis en de doornenkroon heft men hymnen aan. Hij heeft een naam boven alle namen, licht is Zijn kleed en Zijn weg is tot een beroemde regel van alle heiligen geworden en allen stemmen mee in het: "Hier door spot en hoon, daar de erekroon. " Hoewel vreemd aan deze geest van spotternij en met betere bedoelingen, rijst mogelijk nog wel eens in deze of gene de wens op dat Jezus van het kruis zou zijn gegaan tot verplettering en overtuiging van de aanschouwers; ja misschien denkt wel iemand dat zo'n laatste wonder een krachtige steun voor zijn eigen geloof zou zijn. Zo spreekt de menselijke wijsheid, die tekenen vraagt en waarvoor het kruis een ergernis of dwaasheid is. Maar veronderstellen wij eens dat Jezus, nadat men Hem aan het kruis had vastgenageld, ten aanzien van de verbaasde menigte daarvan door Zijn wondermacht was afgekomen! Welke uitwerking meent u dat dit gehad zou hebben? De geschiedenis kan het ons leren. Zoals bij de genezing van de doofstomme zouden de farizeeën op orakeltoon hebben uitgeroepen: "Gij doet wonderen door de macht van Beëlzebul!" en ongeschokt in hun verharding, onbekeerd gebleven zijn. Mannen wiens verblinde ogen niet geopend werden door de wondertekenen, die de dood van Jezus volgden, die na het getuigenis van de wachters aangaande Jezus' opstanding, met verstokt gemoed de waarheid door leugentaal onderdrukten, zouden, als zij de Heiland ongeschonden van het kruis hadden zien afdalen, onbewogen gebleven zijn en misschien in hun helse woede pogingen gedaan hebben om Hem opnieuw aan het kruis te slaan. Maar, mocht het bekend gedrag van deze mensen iemand nog niet tot deze gevolgtrekking leiden, hij moet dan op de toon van duivelse bespotting letten waarmee zij Jezus uitscholden! Wij lezen hier geen woorden van een Nathanaël of Thomas, maar de uitdrukking van een spottende vreugde, die vraagt wat zij onmogelijk keurt. Lasterend en het hoofd schuddend juichten zij met luide spot: "Christus, Koning van Israël, kom nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven!" Voor welk geloof waren die harten vatbaar? Hun haat duldde geen overtuiging, hun vooroordeel wilde niet begrijpen, hun trotsheid zich niet onderwerpen. Alle bedenkbare wonderen zijn onvermogend om de oren en ogen te openen, waarover moedwillige hartstocht de sluier van de verblinding geworpen heeft. Maar al hadden zich ook eens alle aanschouwers op Golgotha zich laten overtuigen door Jezus afkomen van het kruis, wat zou daaruit voor hen en de hele mensheid zijn voortgevloeid? Dat de Middelaar Zijn zoenoffer voor de zonden niet volbracht heeft, er geen verzoening, geen vergeving, gerechtigheid en volkomen zaligheid voor ons bestond en dat op onszelf de straffen zouden zijn gekomen waarvan ons de Verlosser heeft vrijgekocht door dat kruis, waarvan Hij niet is afgedaald. Dat zou de vrucht van het begeerde wonder, de uitkomst van de kortzichtige menselijke wijsheid geweest zijn. God van genade, hoeveel wijzer en barmhartiger is Uw wijsheid.

Verguisde Jezus! in Uw vernedering zie ik het beeld van de zonde, die Gij geboet hebt. - Afgrijselijke zonde! een vernedering van de oneindige Majesteit, van haar gezag en woord. De zondaar randt Gods hoogheid aan en zet alle bedenkingen die daartegen zijn, stoutmoedig ter zijde. Zo bestond ik ook helaas! in mijn eersten vader; zo bestond ik ook helaas! in mijn treurig eertijds. - Mijn naam was spotter en mijn hele bestaan een bespotting van God en van al wat heilig is. - Waarom is het, vraag ik mijzelf af, dat de uitwendige lijdenspijnen die mijn Verlosser bejegend hebben, meestal bespottingen, verguizingen, geweest zijn, dat in dat soort de bijzonderheden in getal de meeste waren; in Kajafas zaal, aan het kruis en in het rechthuis van de landvoogd? Wanneer ik dat in mijn eenzaam peinzen aan mijzelf vraag, dan antwoord ik: De zonde, zoals die een bespotting is van de oneindige hoogheid, van de eeuwige wijsheid en van de onbeperkte goedheid van het Wezen aller wezens, de zonde moest in die afgrijselijke aard, in die onvoorbeeldelijke boosheid uitvoerigst getekend worden. De zondaar behandelt God als iemand die in de bestellingen, die zijn Voorzienigheid maakt, niet weet wat hij doet, die wanneer Hij de voorlopige raad van zijn hoogst wijze berisper in tijds had aangenomen, een beter bestuur ontvangen zou hebben. Elke bedilling van Gods handelingen, elke mompeling, ja, elke gedachte: De weg van de Heere is niet recht, stelt God ten toon als iemand aan wie het of aan wijsheid ontbreekt, of aan billijkheid. De zondaar stelt God ten toon, als was Hij een onnozele goedheid, een die men niet hoeft te ontzien, een die, ja wel eens in een vlaag van ijver wat sterk spreekt, maar als het er op aankomt alles slippen laat. Die zo dacht van een geschapen koning rukte hem de kroon van de eer van het hoofd en verklaarde dat rijk rampspoedig, omdat de koning dus hoedanig een kind, een dwaas is. En wie zal dan in een miljoen jaren de som berekenen, de mate van de belediging die men God aandoet wanneer men zegt: Ik zal vrede hebben, ofschoon ik wandel naar het goeddunken van mijn hart; of wanneer men het heilig beven voor Gods rechterlijke toorn plaatst in gelijke rang met die redeloze bekommeringen, die de vruchten zijn van een bijgelovige opvoeding. God handelt als een onnozele goedheid! Oneindige belediging! - De zondaar behandelt God als iemand die zich een gezag aanmatigt dat Hem niet toekomt. Hij ondermijnt de gronden van de Godsregering en elke daad van ongehoorzaamheid, elke afwijzing van de waarschuwingen, elke voorbedachtelijke ongehoorzaamheid is een overneming van de vraag van de oneindige terging: Wie is de Heer, wiens stem ik gehoorzaam zou zijn! Ik ken de Heer niet. - Wat is terging, wat is hoon, wat is bespotting, wat is verguizing, zo het dit niet is? En, klimt een misdaad naar gelang het aanzien en de majesteit van hem die beledigd wordt, dan is er aan de boosheid, aan de gruwel, aan de schuld van de verachting, van de bespotting, waarvan de oneindige Majesteit het voorwerp is; geen tellen, geen rekenen. - Nu begrijp ik, nu voel ik, waarom de Borg van de zondaren zoveel bespottingen gedragen heeft en waarom, in dat deel van het uitwendig lijden, de gevallen, de bijzonderheden, in getal de meeste waren. - Ik die hier, in mijn eenzame bepeinzingen, het evangelie en daarin een verguisden Jezus voor mij heb, ik ben het, die in treurige nadruk met mijn Maker gehandeld heb, zoals de onbedachtzame soldaat met Jezus handelde. Al de bijzonderheden van terging en verachting, al de uitbrekingen van oproerigheid, al de laagte van gedachten jegens God, al de stoutheid in het spreken, al de bitsheid in God te beschuldigen, al de weigering van onderwerping en in een ander opzicht al het huichelachtige van een ogendienst, alsof God zag zoals een mens ziet, al die ongemeende toejuichingen: De Koning leve! al die ongemeende kniebuigingen met een hart dat geen aasje eerbied koesterde en de ware onderwerping aan God zelfs niet in bedenking nam, dat al, en nog meer, verenigde zich in mijn geval. Die, die ben ik geweest! - Beschimpte Jezus. Wat was mijn lot geworden dan aan eeuwige beschimpingen ten doel te worden! - De snerpende gesel, de pijnlijke doornsteek, de aangedreven vuistslag van een verwijtend, van een vloekend gewisse eeuwig te dragen! - Eeuwig te bezwijken onder de neerbukkingen van de Almachtigen! Een onderneming van loutere dwaasheid aan de billijkste verguizingen blootgesteld! Een aanfluiting, een hoofdschudding te worden. Dat Goddelijk lachen in mijn verderf, dat heilig spotten bij de nadering van mijn vrees!. . . Ondraaglijk denkbeeld! - Eeuwig snarenspel voor de bende van duivelen! Elke gewaarwording van pijn vergezeld te zien van een bijtende glimlach van de eerste verleiders, van mijn eerste vader en in hem van mij. - Kleine smaad kan ik hier niet dragen. Liever verloor ik al mijn goed dan voor een uur openbare schimp van een tomelozen hoop te dragen; maar wat is dat weinig in vergelijking van het eeuwig lot, dat mij te wachten stond! - Ontzettende plechtigheid van de jongste dag! Duldeloze beschaming van elk die het waagde zijn eigenheid als troon te voeren en iedereen de aanbidding af te vergen van dat gouden beeld! Daar staat die belachelijke koning, die trotse zondaar, daar staat hij ten toon in het vernederend spotgewaad met de rietstaf in de hand ten overstaan van hemel en aarde! - Spijt en woede verscheuren zijn hart, al de schepselen, omdat zij juichen wegens het ontslag van de overlast, die de ingebeelde koning, met geroofd gezag, hen aandeed, alle schepselen roepen nstemmig: Zie Hem. - Gehoonde Jezus! Hoe zwaar, onvoorbeeldelijk zwaar, hebt Gij geleden! Wanneer ik U beschouw alleen in de betrekking van een heilig mens, een achtbaar man, een eerwaardig Leraar, een weldadige mensenvriend, een die nooit beledigde, een die overal de voetstappen van gerede hulp heeft nagelaten, dan bloedt mijn hart! En hoe klimt mijn verbaasdheid, mijn opgetogenheid, wanneer ik U tegelijk beschouw in Uw oneindige heerlijkheid, de heerlijkheid van de eniggeborene van de Vader, aller Koningen, aller heren Heer, een snarenspel, een tijdverdrijf geworden, de beschimping van een leem, dat zijn bestaan aan Uw handen te danken had! De Schepper aan de moedwil van Zijn eigen maaksel blootgesteld! - Geplaagde Heiland! - Nooit had Gij rust. De boosheid dreef onzinnig! De ene baar stuwde de andere voort. Geen ogenblik verademing. Handen, die nog moe zijn van de felste geseling, begeren geen verpozing, zij zijn tot nieuwe soorten van mishandeling even gereed en zijn wellicht de medestanders van andere geweest in het plegen van de toegevoegde smaad. En hoe had er, zonder de aandrijvingen van de helse Jehu, in de weinige uren die er van Uw gevangenneming af verlopen waren, zoveel kunnen voorvallen als waarlijk gebeurd is! - Verguisde Jezus! Wat voor vijgen lees ik van deze doornen! Zou ik een ogenblik in twijfel zijn of elke versmading, elke mishandeling, die U ontmoet is, de strekking gehad heeft van een borgtochtelijk lijden, een betalend lijden? Zou ik God beschouwen als een heilig en rechtvaardig Wezen, een die dus, buiten opzicht tot eigen of overgenomen schuld, geen lijden toe kan zenden en dan nog twijfelen, of elke pijn, die mijn Verlosser van de geboorte af tot Zijn dood toe ontmoet is, een borgtochtelijk lijden geweest is? Neen voorwaar! ik twijfel geen ogenblik. En in dat licht beschouw ik nu mijn verguisde Zaligmaker. Aan Hem heb ik de vergeving van al mijn vergrijpingen tegen God en mensen te danken; de vergeving van al de vernedering, van al het ongelijk, dat ik immer aan God, Zijn wet, woord en voorzienigheid, aandeed; vergeving van al die verachtingen van de meerderen, die over mij gesteld waren; vergeving van al die onmeedogendheden jegens ellendigen, al die toesluitingen van mijn hart en tong. Mijn Vader, die in de hemelen is, zag op Zijn verguisde Zoon toen Hij mij dat al vergaf. De doornen, die Hem gepijnigd hebben, bezorgden mij het ontslag van de vloek waaronder ik lag. Mijn aanneming bij God heb ik aan de smaad van mijn Heiland te danken, op die wortel van de onbesefbare verguizing, die Hij droeg, groeit de onberekenbare, de verbijsterende, de bedwelmende eer die ik geniet. Ik ben uit stof en drek verhoogd. Ik, die een erfdochter was van eeuwige smaad, aan de bende duivelen toegewezen tot snarenspel, ik geniet de hoogste eer. - Wat, wat zal ik dan de Man doen, tot wiens eer de Koning een welbehagen heeft! Ik zal mij met vernieuwd geloof, met verse opgenomenheid aan Hem, aan het verzoenend en verlossend vermogen van Zijn smaad en pijn toevertrouwen. Ik zal mij verblijden, dat Hij de druk, de smaad te boven is en Hem met vrolijk gejuich bespiegelen, als gezeten op de Middelaarstroon. Ik zal verlangen, dat Zijn heerlijkheid meer openbaar wordt in de wereld. Ik zal Hem bidden dat Hij zelf de palen uitzet van Zijn rijksgebied en Zich het vertrouwen en de eerbied bezorgt van duizenden die Hem nog niet kennen. Ik zal bidden: Kom! Sions Koning! waak op! doe de ijver aan als een mantel! Uw loon is immers bij U, Uw arbeidsloon voor Uw aangezicht. Ga uit overwinnend en om te overwinnen! Kom op tegen de sterke; Uw krijgsarm heerst! Gord, gord Uw zwaard aan Uw heup, o Held! Uw majesteit en Uw heerlijkheid! scherp Uw pijlen! breng wonden toe aan degenen die genezing zoeken bij dezelfde hand, die de wond toebracht. Zend, zend de scepter van Uw sterkte uit met dat bevel van majesteit: Heers in het midden van Mijn vijanden! laat Uw krijgsvolk willig zijn op de dag van Uw heerlijkheid, in de wapenrustingen van het heiligdom! laat Uw jonge manschap zijn zoals de dauw is, als hij uit de baarmoeder van de dageraad geboren wordt, voltallig en vol glans! Ik zal, gaat het naar mijn wens, Hem aanprijzen als het waardig voorwerp van vertrouwen en eerbied. Ik zal de harten voor Hem opeisen en voor Zijn aangezicht roepen: Kniel! Ik zal Hem vermelden als een, die de hogepriesterlijke borstlap en de vorstelijken scepter ook draagt. Ik zal treuren, dat Zijn persoon en evangelie zo'n slecht onthaal ontmoeten, treuren vooral wanneer ik bemerk dat het baldadig rot van Romeinse soldaten, die Jezus verguisden, herleeft in een bende van Deïsten, die zijn persoon en evangelie bespotten, die in de handen klappen en schateren van gejuich, als ze een lijdende schimp, een kwinkslag, waar misschien wat zout in is, hebben uitgeworpen op het woord van Jezus lijdzaamheid. Ik zal uitzien naar invloed die mij vormt tot het voeren van een wandel die geen oneer doet aan een Verlosser die om mijnentwil verguisd is, een wandel die een banier voor de waarheid is en die al de beschimpingen, die op het evangelie van mijn Verlosser geworpen worden, als bandeloze pijlen, doe neervallen. Ik zal, gaat het naar mijn wens, voor altijd een welgevallen nemen in de smaad die mij wegens de navolging aan Christus en Zijn evangelie in de wereld ontmoeten mocht en zo'n lot voor een onbesefbare verwaardiging, een onrekenbare eer houden. Nooit, gaat het naar mijn wens, nooit wijkt die treurvertoning van een verguisde Zaligmaker uit mijn oog. Dat aandenken, dat beroerend toneel, de verguisde Godmens, zal, gaat het naar mijn wens, de neiging naar scherts, welke neiging ik ook in mijn gestel hebben mag, voor altijd beteugelen en ik zal, hoewel met vermijding van alle somberheid en gemaaktheid, een deftigheid bewaren, een ingetogenheid, die men zeker verwachten mag van hem, waarvan het aandenken aan Gods gehoonde Zoon gemeenzaam is. Ik zal, gaat het naar mijn wens, in tijden van verbijstering, van laagheid van de harten, van mismoedigheid wegens onaangename ontmoetingen, van andere ongestalten, ik zal dan achttien eeuwen terugkijken naar dat treurtoneel dat ik nu voor mij heb. Ik zal ernaar kijken totdat mijn hart week wordt en er een vuur ontbrandt in mijn overdenking, totdat mijn hart uit koelheid en laagheid rijst tot dat punt waar het wezen moet. Ik ga voor al mijn leven aan Jezus in waarheid doen, wat de Romeinse soldaten al spottend deden. Ik zal Hem dagelijks de kroon op het hoofd zetten, van al mijn heil aan Hem de eer geven, aan Hem alleen. Ik zal Hem elke morgen en duizend maal, op elke dag de scepter in handen geven, al het bestuur over mijn vaderland, de kerk, de wereld, mijn geslacht, huis, lot en hart, aan Hem overlaten en roepen: Gods beschimpte, maar nu gekroonde Zoon, doe wat in Zijn ogen goed is! Ik zal in het eenzaam gebed tot Hem mijn lichaam plaatsen in een houding, die de ootmoed van mijn hart het best uitdrukt en meest bevordert. Ik zal mijn knieën voor Hem buigen; en, gaat het naar mijn wens, dan zal mijn hart in elke toenadering nog lager dalen! Ik zal uitroepen: de Koning leeft! Beschimpte Jezus! ik kan dat gezicht niet dragen! ik zal er mijn oog van afwenden! Nee! ik zal ernaar blijven kijken! ik zal er eeuwig naar kijken. Nu verdwijnen alle andere voorwerpen uit mijn oog! Kom dichterbij, beminde eeuwigheid! Kom snel dichterbij! Mijn Jezus! Uw vernedering verzoent en bedekt al het gebrek van mijn overdenkingen! Uw vernedering veraangenaamt het goede dat er in mijn peinzen over Uw vernedering gevonden werd! Beschimpte Jezus! mijn eer! Halleluja! VII. Mark 15:33-Mark 15:41. Evenals vroeger de gebeurtenissen gedurende de eerste drie uren aan het kruis, vertelt Markus ook hier de drie andere tot aan Jezus sterven bijna als Matthes; alleen vermeldt hij niet de aardbeving en de opening van de graven, met de gevolgen voor de dag van de opstanding. Het tweede Evangelie vond een bepaalde, ook schriftelijk voor de kerk gegeven manier van verhalen voor zich, die zich juist bij de kruisgeschiedenis tot enige bijzonder gewichtige punten beperkte en die in bijzondere eenvoud voorstelde. Dit voorbeeld wilde Petrus, die leider van Markus, niet verlaten hebben, behalve waar een enkel punt minder zijn lezers aanging.

Vers 33

33. En toen het zesde uur, om twaalf uur `s middags, gekomen was, kwam er duisternis over de hele aarde, tot het negende uur toe, tot drie uur in de middag.

Vers 33

33. En toen het zesde uur, om twaalf uur `s middags, gekomen was, kwam er duisternis over de hele aarde, tot het negende uur toe, tot drie uur in de middag.

Vers 34

34. En op het negende uur riep Jezus met een grote stem (Psalms 22:2): ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI?, dat betekent: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?

Vers 34

34. En op het negende uur riep Jezus met een grote stem (Psalms 22:2): ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI?, dat betekent: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?

Vers 35

35. En enkelen die daarbij stonden hoorden dit en zeiden, opzettelijk de eerste woorden verdraaiend: Zie, Hij roept Elias.

Vers 35

35. En enkelen die daarbij stonden hoorden dit en zeiden, opzettelijk de eerste woorden verdraaiend: Zie, Hij roept Elias.

Vers 36

36. a) En er liep iemand die een spons vulde met edik, dit op een rietstok stak en hem te drinken gaf, omdat Jezus ook over dorst klaagde (John 19:28). Hij zei, om zijn medelijden achter ruwe spot te verbergen: Hou u stil, laat ons zien of Elias komt om Hem af te nemen 27:49").

a) Psalms 69:22.

36. a) En er liep iemand die een spons vulde met edik, dit op een rietstok stak en hem te drinken gaf, omdat Jezus ook over dorst klaagde (John 19:28). Hij zei, om zijn medelijden achter ruwe spot te verbergen: Hou u stil, laat ons zien of Elias komt om Hem af te nemen 27:49").

a) Psalms 69:22.

Vers 36

36. a) En er liep iemand die een spons vulde met edik, dit op een rietstok stak en hem te drinken gaf, omdat Jezus ook over dorst klaagde (John 19:28). Hij zei, om zijn medelijden achter ruwe spot te verbergen: Hou u stil, laat ons zien of Elias komt om Hem af te nemen 27:49").

a) Psalms 69:22.

36. a) En er liep iemand die een spons vulde met edik, dit op een rietstok stak en hem te drinken gaf, omdat Jezus ook over dorst klaagde (John 19:28). Hij zei, om zijn medelijden achter ruwe spot te verbergen: Hou u stil, laat ons zien of Elias komt om Hem af te nemen 27:49").

a) Psalms 69:22.

Vers 37

37. En Jezus slaakte een luide kreet bij het uitspreken van het zevende kruiswoord (John 19:30) en gaf de geest.

Wij lijden allen; zij die het meest lijden zijn niet altijd degenen die het meest schijnen te lijden. Er zijn pijnen, bekend bij God en onbekend bij de mensen; en in ieder geval: al wie voelt, al wie denkt, al wie gelooft, weet zeer goed wat pijn is. Er is in de pijn iets dat zeer tegenstrijdig is met onze natuur en waaraan het voor ons zeer moeilijk wennen is, want het lijkt ons dat wij altijd gelukkig moeten zijn. In dit gevoel is niets onbillijks; het eert de goedheid van onze Schepper. Het is volmaakt de waarheid, dat wij volkomen ontdaan van alle pijn, altijd van blijdschap vervuld zouden moeten zijn; maar de zonde heeft dat alles bedorven en nu is datgene, wat strijdig was met de natuur, natuurlijk geworden en Gods bedoelingen. Onze gedurige gewoonten en onze eeuwige belangen brengen het mee dat wij in verschillende opzichten lijden. U weet hoe Job de voornaamste pijnen van het leven samenvat en rangschikt; het verlies van onze bezittingen, het verlies van degenen die ons dierbaar zijn en het verlies van de gezondheid, waarvan hij de laatste behouden heeft; of liever deze rangschikking is van de satan, die heel goed weet hoe hij ons moet verzoeken. Als de harten van ons allen, die hier zijn, zich in dit ogenblik openden, over hoeveel pijn zouden wij niet aan God te vertellen hebben! Welaan, mijn vrienden! Ik zou volstrekt niets hebben om u te vertroosten, als ik het niet nam uit het woord van God. Er is in de natuur geen vertroosting; zij verklaart niets, zij begrijpt niets, zij hoopt niets, zij verwacht niets en haar hoop en verwachting zelf zijn leeg. Maar ik ben vervuld van dingen, die ik u te zeggen heb, wanneer ik het kruis van Jezus Christus beschouw, waarom wij ons geschaard hebben om de gedachtenis van Zijn offer te vieren. Dat wij van onze zonden zijn gereinigd in Zijn bloed; dat wij vrijgekocht zijn door Zijn bittere offer; dat onze zonden uitgedelgd zijn door Zijn kruis en dat Jezus Christus, in de eenvoudigste, de gemeenzaamste en ook de diepste zin, het zoenoffer is dat ons door Zijn dood met God verzoent, - zie daar de grond van het Evangelie, het is er het hart van en buiten dat is er slechts een verdonkerd en krachteloos Evangelie. Onder het kruis echter verandert het aanzien van de pijn helemaal en verandert het naar de mate van ons geloof. Jezus Christus, de Zoon van God, is in de wereld verschenen. Hoe verschijnt Hij er? Als een man van vreugde? Nee! als een man van pijn. Zie daar een wonder, iets wonderbaars en tegen de regel: de Zoon van God, op de aarde verschijnend, verschijnt er niet slechts als lijdende, maar als lijdende een lijden waarvan geen mens zich een denkbeeld vormen kan. Het kruis van Jezus Christus is het middelpunt van al de pijnen, het neemt ze alle op en er zijn geen pijnen die er niet natuurlijk van afvloeien, er zijn geen pijnen die het kruis van Christus ons niet verklaart. Lieve vrienden! Wanneer wij gedenken dat Jezus Christus voor ons geleden heeft, wanneer wij gedenken dat alles wat wij lijden, een trek van gelijkvormigheid met onze Verlosser is en dat wij, door dat oneindig karakter van Zijn lijden Hem des te meer gelijkvormig worden, naarmate wij meer lijden, - is het dan niet de waarheid dat de pijn van gedaante veranderd is? Die gedachte, dat Jezus Christus haar voor ons gedragen heeft, dat zij Hem niet bespaard is gebleven, is zij niet helder en ook liefelijk? En wie is hij, die, hoe terneer gebogen hij ook zijn mag, niet gesterkt wordt door de gedachte: Het is als mijn Verlosser, het is een trek van gelijkvormigheid met Hem, nu weet ik dat ik Hem toebehoor, dat Hij mij roept en dat ik in Gods oogmerken begin te delen en begin te begrijpen wat Zijn wegen zijn; ik verbind mijn kruis met Zijn kruis, mijn lijden met Zijn lijden. Van dit is het dat Paulus zegt: "Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, zodat Hij de eerstgeborene is onder veel broeders. En Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt. " (Romans 8:29, Romans 8:30). Hij heeft gewild dat wij aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig werden en de tekst waarnaar verwezen is toont duidelijk aan dat hier inderdaad van gelijkvormigheid in lijden sprake is. Zie hier een eerste gedachte die machtig is om ons te ondersteunen, namelijk: dat de pijn een wezenlijk deel uitmaakt van het leven van Jezus Christus en dat zij dus een trek van gelijkvormigheid met Hem is. En zie hier een tweede. Waarom heeft Jezus Christus geleden? Om de zonde te verzoenen. Nu verschijnt ons de pijn als een rechtvaardig gevolg van de zonde. Wij kunnen de pijnen niet dragen die Jezus Christus gedragen heeft; maar wij zullen gelukkig zijn in een gevoel van rechtvaardigheid en van straf, om er ons deel van te dragen. Waarom klaagt dan een levend mens? Iedereen klaagt vanwege zijn zonde (Klaagt. 3:39). De volgende woorden van Petrus: "Terwijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent u zich ook met dezelfde gedachten, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde" (1 Petrus . 4:1), tonen ons aan, dat wij, ten einde wij met de zonde kunnen breken, lijden moeten. Het is nodig dat, voor ons deel en in onze persoon, de zonde en de pijn elkaar ontmoeten en dat de pijn dienstbaar gemaakt wordt om de zonde in ons te verstoren, niet als verzoening voor de zonde - maar zodat wij leren de pijn met de zonde en de blijdschap met de heiligmaking en de verlossing te verbinden. Welnu, deze gedachte, dat de pijn een vrucht van de zonde is, is geschikt om ons te ondersteunen, omdat zij ons de pijn doet beschouwen als een eenvoudig en natuurlijk middel dat ons niet kon, dat ons niet mocht bespaard worden. En ten slotte: waarom heeft Jezus Christus voor de verzoening van de zonde geleden? Om ons te verlossen en om ons deelgenoten te maken van de eeuwige heerlijkheid, uit liefde. Zie daar de heersende gedachte in het lijden van de Zaligmaker. Onze pijn hoort dus een pijn van de liefde en niet van zelfzucht te zijn; een pijn die onze aandacht niet voor onszelf inroept, maar die haar in de eerste plaats op God vestigt, om Hem te verheerlijken en vervolgens op onze naaste om hem wel te doen. Door het voorbeeld dat een Christen in het lijden geven kan, door het geduld waarmee God het hem geeft te dragen, zijn er schatten van liefde en macht, van liefde in een Christelijke pijn. Wat een liefelijke en hemelse gedachte is dit, dat wij, lijdend, nuttig kunnen zijn voor onze naasten en in het bijzonder voor onze broeders! Wat anders kan ons lijden meer overeenkomst geven met dat van Jezus Christus? Het is de gedachte die Paulus uitdrukt, wanneer hij in een volzin, die ik zo graag herhaal, zegt: "Ik vervul in mijn vlees de overblijfselen van het lijden van Christus voor Zijn lichaam, dat de gemeente is (Colossians 1:24). Ik waag me niet aan een verklaring van dit vers, een verklaring die moeilijkheden oplevert; zeker doet Paulus aan niets z weinig, als aan te lijden voor de verzoening van de zonde; maar hij verbindt zijn lijden aan dat van de Zaligmaker en omdat Hij geleden heeft om ons te verlossen, daarom lijdt Paulus voor het welzijn van de mensheid, zoals hij aan Timothes schrijft: "Als u dat doet zult u n zichzelf behouden, n die u horen" (1 Timothy 4:16). Zie daar wat de Christen in de pijn staande houdt: Jezus Christus heeft geleden; hoe meer ik lijdt, des te meer lijk ik op Hem; de pijn is een voorrecht. Jezus Christus heeft voor de zonde geleden; de pijn is een noodzakelijke, een heilzame vrucht van de zonde. Eindelijk: Jezus Christus heeft geleden om zalig te maken; en ik moet lijden omwille van de mensen en om de gebonden zielen tot de gehoorzaamheid van het kruis te brengen. Dat al degenen die lijden, zich ten doel stellen om van zichzelf uit te gaan, om een zelfzuchtige pijn, zonder geloof, zonder liefde en zonder troost van zich te werpen en ten volle in de liefde van Christus te treden, zodat ook hun pijn als een kruis zal zijn, op de aarde geplant, onder welker schaduw allen die Hem omgeven een beschutting vinden; niet om hun het eeuwige leven te geven, maar om hen de weg aan te wijzen die er heen leidt, tot de heerlijkheid van God. Hem zij de eer van eeuwigheid tot eeuwigheid! Verblijden wij ons in Hem en laat ons zeggen dat, hoewel er door de kracht van het geloof en van de liefde geen pijn is die wij niet gelaten, niet gelukkig kunnen dragen en die wij niet dienstbaar kunnen maken aan de eer van God en het welzijn van de mensen, wij het in de hemel als een groot voorrecht zullen beschouwen veel geleden te hebben onder het kruis van Jezus.

Jezus Christus, de Zoon van God en zelf God, is dus de Zoon des mensen geworden, om te kunnen lijden en ons de liefde van God te tonen onder trekken, bekwaam om het hardste hart te verbreken, als het slechts oplettend is. Jezus is op de aarde gekomen om te lijden. Hoe heerlijk heeft Hij deze taak vervuld? Hij begon met een vlees aan te nemen, gelijk aan ons zondig vlees; en wie van ons kan er zich een denkbeeld van vormen, welk een vernedering, welk een verloochening, welk een opoffering het voor de Heer der heerlijkheid, voor de Vorst van het leven was, neer te dalen in de ellende van onze arme natuur en al hare vernederingen, tot zelfs die van het graf, aan te nemen? In de gestaltenis van God zijnde, heeft Hij het geen roof geacht om aan God even gelijk te zijn; maar heeft Zichzelf vernietigd, heeft de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden tot de dood, ja de dood van het kruis (Fillipp. 2:6-8). Merk vooral op dat hetgeen de pijn en offers van Jezus Christus van de onze onderscheidt, hierin gelegen is, dat Hij ze vrijwillig gekozen en over Zich geroepen heeft. Niets was er dat Hem er toe verplichtte; Hij heeft ze gekozen, geroepen, de een na de andere, om de wil van de Vaders te volbrengen, maar om die vrijwillig te volbrengen. En waarom? Omwille van ons; omdat Hij de gedachte niet kon dragen aan de eeuwige rampzaligheid waarin de zonde ons gestort had. Wat een liefde! Wat een goddelijke liefde! - Ik doorloop snel Zijn hele loopbaan van pijnen en vernederingen, en kom aan Zijn Gethsman. In het holst van de nacht treden wij een olijvenhof binnen; wij zien daar een man met gebogen aangezicht op de aarde uitgestrekt; Hij weent, Hij roept, Hij wringt Zijn handen; wie is Hij? Het is uw Zaligmaker! Neem Zijn houding, neem Zijn gebed, neem de tedere verwijten die Hij Zijn discipelen doet, tot de maatstaf van de onmetelijkheid van Zijn lijden, van een lijden dat wij evenmin bevatten kunnen als wij in staat zijn de oneindige God te bevatten, omdat er niet slechts een lichamelijk en uitwendig lijden is, maar omdat er een zielelijden is waarvan wij ons geen denkbeeld kunnen vormen. Niet alleen heiligen, maar zelfs mensen die den Heer niet kennen, hebben de wreedste pijnen geduldig geleden; maar bij Jezus kwam er bij Zijn oneindige pijnen een geheime en inwendige pijn, waarin wij niet kunnen doordringen; die van door de heiligen God, Hij all n, Hij rechtvaardig voor ons onrechtvaardigen, het gewicht van onze zonden te dragen; die van - ik durf echter deze verborgenheid ternauwernood aan te roeren - die van zich, door haar een ogenblik gescheiden te gevoelen, als men zo spreken mag van de liefde van de Vaders, hoewel Hij n met Hem was en zich gedwongen te vinden om uit te roepen: "Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? Waarom lijdt Hij zo? Voor u, zondaar! voor u; en zo lief heeft Hij u gehad, dat, al was er ook niemand anders op aarde te verlossen geweest dan u alleen, Hij voor U zijn Gethsman zou zijn binnengetreden. Wat een liefde, wat een goddelijke liefde! - Zie Hem eindelijk aan het kruis. Ik wijd over dit onderwerp niet uit; als ik er de krachten toe bezat zou ik nog niet zo'n geheim kunnen beschrijven. Ik plaats mij met u aan de voet van het kruis en aanschouw het lijden van mijn Zaligmaker. Slechts deze opmerking maak ik: in het eigen ogenblik, waarin Hij aan die verschrikkelijke benauwdheid wordt overgeleverd, die doodsangst die niemand ooit heeft kunnen kennen of begrijpen, of zelfs vermoeden, beheerst Hij die pijn om God te verheerlijken en de mensen zalig te maken, ten einde toe; en uit het midden van die angst horen wij woorden van Zijn lippen vloeien als de volgende: "Vader vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen; " en weer: "Vrouw! zie uw Zoon. Discipel! zie uw moeder!" Wat een liefde, wat een goddelijke liefde! Vroeger beschouwden wij aan de voet van het kruis het gezicht, dat het ons geeft van de afgrijselijkheid, van de vreselijke macht en van de verschrikkingen van de zonde. Hoe liefelijk is het om vandaag in het lijden van onze Verlosser het gezicht te beschouwen dat het ons geeft van de grootheid en de onbevattelijke diepte van de barmhartigheid van God. O mijn vrienden, laat ons deze liefde altijd voor ogen hebben en alles zal ons duidelijk zijn, tot zelfs de wreedste pijnen, omdat zij als de achterhoede zijn in het jammeren dat Hij geleden heeft. Tevens zal alles ons lief en licht zijn. Het geloof maakt alles mogelijk, de liefde maakt alles licht. Zijn geboden zijn niet zwaar. Vervuld van dit beeld van de liefde van de Verlosser en van de liefde van God in de Verlosser geopenbaard en in Gods vaderhart Zijn liefde jegens ons lezend, zullen wij ons aan de Heere overgeven om te doen en te lijden alles wat Hij goedvinden zal, ons op te leggen. Smeek God om de genade dat Hij u doordringt van de gedachte: God is liefde; en ten einde er van doordrongen te worden houden wij ons bij het kruis van onze Verlosser en verliezen wij het nooit uit het oog, totdat Hij, nadat Hij ons, als het nodig is, een beetje zal hebben doen lijden, ons bij de hand zal nemen, ons de tussenruimte van Vrijdag tot Zondagmorgen zal doen overschrijden, ons met zich opwekken en ons bij zich nemen zal in het verblijf van de heerlijkheid, waar Hij ons wacht en waar wij Hem temeer zullen prijzen naarmate wij meer geleden zullen hebben, ja meer geleden zullen hebben omwille van Zijn naam.

Vers 37

37. En Jezus slaakte een luide kreet bij het uitspreken van het zevende kruiswoord (John 19:30) en gaf de geest.

Wij lijden allen; zij die het meest lijden zijn niet altijd degenen die het meest schijnen te lijden. Er zijn pijnen, bekend bij God en onbekend bij de mensen; en in ieder geval: al wie voelt, al wie denkt, al wie gelooft, weet zeer goed wat pijn is. Er is in de pijn iets dat zeer tegenstrijdig is met onze natuur en waaraan het voor ons zeer moeilijk wennen is, want het lijkt ons dat wij altijd gelukkig moeten zijn. In dit gevoel is niets onbillijks; het eert de goedheid van onze Schepper. Het is volmaakt de waarheid, dat wij volkomen ontdaan van alle pijn, altijd van blijdschap vervuld zouden moeten zijn; maar de zonde heeft dat alles bedorven en nu is datgene, wat strijdig was met de natuur, natuurlijk geworden en Gods bedoelingen. Onze gedurige gewoonten en onze eeuwige belangen brengen het mee dat wij in verschillende opzichten lijden. U weet hoe Job de voornaamste pijnen van het leven samenvat en rangschikt; het verlies van onze bezittingen, het verlies van degenen die ons dierbaar zijn en het verlies van de gezondheid, waarvan hij de laatste behouden heeft; of liever deze rangschikking is van de satan, die heel goed weet hoe hij ons moet verzoeken. Als de harten van ons allen, die hier zijn, zich in dit ogenblik openden, over hoeveel pijn zouden wij niet aan God te vertellen hebben! Welaan, mijn vrienden! Ik zou volstrekt niets hebben om u te vertroosten, als ik het niet nam uit het woord van God. Er is in de natuur geen vertroosting; zij verklaart niets, zij begrijpt niets, zij hoopt niets, zij verwacht niets en haar hoop en verwachting zelf zijn leeg. Maar ik ben vervuld van dingen, die ik u te zeggen heb, wanneer ik het kruis van Jezus Christus beschouw, waarom wij ons geschaard hebben om de gedachtenis van Zijn offer te vieren. Dat wij van onze zonden zijn gereinigd in Zijn bloed; dat wij vrijgekocht zijn door Zijn bittere offer; dat onze zonden uitgedelgd zijn door Zijn kruis en dat Jezus Christus, in de eenvoudigste, de gemeenzaamste en ook de diepste zin, het zoenoffer is dat ons door Zijn dood met God verzoent, - zie daar de grond van het Evangelie, het is er het hart van en buiten dat is er slechts een verdonkerd en krachteloos Evangelie. Onder het kruis echter verandert het aanzien van de pijn helemaal en verandert het naar de mate van ons geloof. Jezus Christus, de Zoon van God, is in de wereld verschenen. Hoe verschijnt Hij er? Als een man van vreugde? Nee! als een man van pijn. Zie daar een wonder, iets wonderbaars en tegen de regel: de Zoon van God, op de aarde verschijnend, verschijnt er niet slechts als lijdende, maar als lijdende een lijden waarvan geen mens zich een denkbeeld vormen kan. Het kruis van Jezus Christus is het middelpunt van al de pijnen, het neemt ze alle op en er zijn geen pijnen die er niet natuurlijk van afvloeien, er zijn geen pijnen die het kruis van Christus ons niet verklaart. Lieve vrienden! Wanneer wij gedenken dat Jezus Christus voor ons geleden heeft, wanneer wij gedenken dat alles wat wij lijden, een trek van gelijkvormigheid met onze Verlosser is en dat wij, door dat oneindig karakter van Zijn lijden Hem des te meer gelijkvormig worden, naarmate wij meer lijden, - is het dan niet de waarheid dat de pijn van gedaante veranderd is? Die gedachte, dat Jezus Christus haar voor ons gedragen heeft, dat zij Hem niet bespaard is gebleven, is zij niet helder en ook liefelijk? En wie is hij, die, hoe terneer gebogen hij ook zijn mag, niet gesterkt wordt door de gedachte: Het is als mijn Verlosser, het is een trek van gelijkvormigheid met Hem, nu weet ik dat ik Hem toebehoor, dat Hij mij roept en dat ik in Gods oogmerken begin te delen en begin te begrijpen wat Zijn wegen zijn; ik verbind mijn kruis met Zijn kruis, mijn lijden met Zijn lijden. Van dit is het dat Paulus zegt: "Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, zodat Hij de eerstgeborene is onder veel broeders. En Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt. " (Romans 8:29, Romans 8:30). Hij heeft gewild dat wij aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig werden en de tekst waarnaar verwezen is toont duidelijk aan dat hier inderdaad van gelijkvormigheid in lijden sprake is. Zie hier een eerste gedachte die machtig is om ons te ondersteunen, namelijk: dat de pijn een wezenlijk deel uitmaakt van het leven van Jezus Christus en dat zij dus een trek van gelijkvormigheid met Hem is. En zie hier een tweede. Waarom heeft Jezus Christus geleden? Om de zonde te verzoenen. Nu verschijnt ons de pijn als een rechtvaardig gevolg van de zonde. Wij kunnen de pijnen niet dragen die Jezus Christus gedragen heeft; maar wij zullen gelukkig zijn in een gevoel van rechtvaardigheid en van straf, om er ons deel van te dragen. Waarom klaagt dan een levend mens? Iedereen klaagt vanwege zijn zonde (Klaagt. 3:39). De volgende woorden van Petrus: "Terwijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent u zich ook met dezelfde gedachten, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde" (1 Petrus . 4:1), tonen ons aan, dat wij, ten einde wij met de zonde kunnen breken, lijden moeten. Het is nodig dat, voor ons deel en in onze persoon, de zonde en de pijn elkaar ontmoeten en dat de pijn dienstbaar gemaakt wordt om de zonde in ons te verstoren, niet als verzoening voor de zonde - maar zodat wij leren de pijn met de zonde en de blijdschap met de heiligmaking en de verlossing te verbinden. Welnu, deze gedachte, dat de pijn een vrucht van de zonde is, is geschikt om ons te ondersteunen, omdat zij ons de pijn doet beschouwen als een eenvoudig en natuurlijk middel dat ons niet kon, dat ons niet mocht bespaard worden. En ten slotte: waarom heeft Jezus Christus voor de verzoening van de zonde geleden? Om ons te verlossen en om ons deelgenoten te maken van de eeuwige heerlijkheid, uit liefde. Zie daar de heersende gedachte in het lijden van de Zaligmaker. Onze pijn hoort dus een pijn van de liefde en niet van zelfzucht te zijn; een pijn die onze aandacht niet voor onszelf inroept, maar die haar in de eerste plaats op God vestigt, om Hem te verheerlijken en vervolgens op onze naaste om hem wel te doen. Door het voorbeeld dat een Christen in het lijden geven kan, door het geduld waarmee God het hem geeft te dragen, zijn er schatten van liefde en macht, van liefde in een Christelijke pijn. Wat een liefelijke en hemelse gedachte is dit, dat wij, lijdend, nuttig kunnen zijn voor onze naasten en in het bijzonder voor onze broeders! Wat anders kan ons lijden meer overeenkomst geven met dat van Jezus Christus? Het is de gedachte die Paulus uitdrukt, wanneer hij in een volzin, die ik zo graag herhaal, zegt: "Ik vervul in mijn vlees de overblijfselen van het lijden van Christus voor Zijn lichaam, dat de gemeente is (Colossians 1:24). Ik waag me niet aan een verklaring van dit vers, een verklaring die moeilijkheden oplevert; zeker doet Paulus aan niets z weinig, als aan te lijden voor de verzoening van de zonde; maar hij verbindt zijn lijden aan dat van de Zaligmaker en omdat Hij geleden heeft om ons te verlossen, daarom lijdt Paulus voor het welzijn van de mensheid, zoals hij aan Timothes schrijft: "Als u dat doet zult u n zichzelf behouden, n die u horen" (1 Timothy 4:16). Zie daar wat de Christen in de pijn staande houdt: Jezus Christus heeft geleden; hoe meer ik lijdt, des te meer lijk ik op Hem; de pijn is een voorrecht. Jezus Christus heeft voor de zonde geleden; de pijn is een noodzakelijke, een heilzame vrucht van de zonde. Eindelijk: Jezus Christus heeft geleden om zalig te maken; en ik moet lijden omwille van de mensen en om de gebonden zielen tot de gehoorzaamheid van het kruis te brengen. Dat al degenen die lijden, zich ten doel stellen om van zichzelf uit te gaan, om een zelfzuchtige pijn, zonder geloof, zonder liefde en zonder troost van zich te werpen en ten volle in de liefde van Christus te treden, zodat ook hun pijn als een kruis zal zijn, op de aarde geplant, onder welker schaduw allen die Hem omgeven een beschutting vinden; niet om hun het eeuwige leven te geven, maar om hen de weg aan te wijzen die er heen leidt, tot de heerlijkheid van God. Hem zij de eer van eeuwigheid tot eeuwigheid! Verblijden wij ons in Hem en laat ons zeggen dat, hoewel er door de kracht van het geloof en van de liefde geen pijn is die wij niet gelaten, niet gelukkig kunnen dragen en die wij niet dienstbaar kunnen maken aan de eer van God en het welzijn van de mensen, wij het in de hemel als een groot voorrecht zullen beschouwen veel geleden te hebben onder het kruis van Jezus.

Jezus Christus, de Zoon van God en zelf God, is dus de Zoon des mensen geworden, om te kunnen lijden en ons de liefde van God te tonen onder trekken, bekwaam om het hardste hart te verbreken, als het slechts oplettend is. Jezus is op de aarde gekomen om te lijden. Hoe heerlijk heeft Hij deze taak vervuld? Hij begon met een vlees aan te nemen, gelijk aan ons zondig vlees; en wie van ons kan er zich een denkbeeld van vormen, welk een vernedering, welk een verloochening, welk een opoffering het voor de Heer der heerlijkheid, voor de Vorst van het leven was, neer te dalen in de ellende van onze arme natuur en al hare vernederingen, tot zelfs die van het graf, aan te nemen? In de gestaltenis van God zijnde, heeft Hij het geen roof geacht om aan God even gelijk te zijn; maar heeft Zichzelf vernietigd, heeft de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden tot de dood, ja de dood van het kruis (Fillipp. 2:6-8). Merk vooral op dat hetgeen de pijn en offers van Jezus Christus van de onze onderscheidt, hierin gelegen is, dat Hij ze vrijwillig gekozen en over Zich geroepen heeft. Niets was er dat Hem er toe verplichtte; Hij heeft ze gekozen, geroepen, de een na de andere, om de wil van de Vaders te volbrengen, maar om die vrijwillig te volbrengen. En waarom? Omwille van ons; omdat Hij de gedachte niet kon dragen aan de eeuwige rampzaligheid waarin de zonde ons gestort had. Wat een liefde! Wat een goddelijke liefde! - Ik doorloop snel Zijn hele loopbaan van pijnen en vernederingen, en kom aan Zijn Gethsman. In het holst van de nacht treden wij een olijvenhof binnen; wij zien daar een man met gebogen aangezicht op de aarde uitgestrekt; Hij weent, Hij roept, Hij wringt Zijn handen; wie is Hij? Het is uw Zaligmaker! Neem Zijn houding, neem Zijn gebed, neem de tedere verwijten die Hij Zijn discipelen doet, tot de maatstaf van de onmetelijkheid van Zijn lijden, van een lijden dat wij evenmin bevatten kunnen als wij in staat zijn de oneindige God te bevatten, omdat er niet slechts een lichamelijk en uitwendig lijden is, maar omdat er een zielelijden is waarvan wij ons geen denkbeeld kunnen vormen. Niet alleen heiligen, maar zelfs mensen die den Heer niet kennen, hebben de wreedste pijnen geduldig geleden; maar bij Jezus kwam er bij Zijn oneindige pijnen een geheime en inwendige pijn, waarin wij niet kunnen doordringen; die van door de heiligen God, Hij all n, Hij rechtvaardig voor ons onrechtvaardigen, het gewicht van onze zonden te dragen; die van - ik durf echter deze verborgenheid ternauwernood aan te roeren - die van zich, door haar een ogenblik gescheiden te gevoelen, als men zo spreken mag van de liefde van de Vaders, hoewel Hij n met Hem was en zich gedwongen te vinden om uit te roepen: "Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? Waarom lijdt Hij zo? Voor u, zondaar! voor u; en zo lief heeft Hij u gehad, dat, al was er ook niemand anders op aarde te verlossen geweest dan u alleen, Hij voor U zijn Gethsman zou zijn binnengetreden. Wat een liefde, wat een goddelijke liefde! - Zie Hem eindelijk aan het kruis. Ik wijd over dit onderwerp niet uit; als ik er de krachten toe bezat zou ik nog niet zo'n geheim kunnen beschrijven. Ik plaats mij met u aan de voet van het kruis en aanschouw het lijden van mijn Zaligmaker. Slechts deze opmerking maak ik: in het eigen ogenblik, waarin Hij aan die verschrikkelijke benauwdheid wordt overgeleverd, die doodsangst die niemand ooit heeft kunnen kennen of begrijpen, of zelfs vermoeden, beheerst Hij die pijn om God te verheerlijken en de mensen zalig te maken, ten einde toe; en uit het midden van die angst horen wij woorden van Zijn lippen vloeien als de volgende: "Vader vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen; " en weer: "Vrouw! zie uw Zoon. Discipel! zie uw moeder!" Wat een liefde, wat een goddelijke liefde! Vroeger beschouwden wij aan de voet van het kruis het gezicht, dat het ons geeft van de afgrijselijkheid, van de vreselijke macht en van de verschrikkingen van de zonde. Hoe liefelijk is het om vandaag in het lijden van onze Verlosser het gezicht te beschouwen dat het ons geeft van de grootheid en de onbevattelijke diepte van de barmhartigheid van God. O mijn vrienden, laat ons deze liefde altijd voor ogen hebben en alles zal ons duidelijk zijn, tot zelfs de wreedste pijnen, omdat zij als de achterhoede zijn in het jammeren dat Hij geleden heeft. Tevens zal alles ons lief en licht zijn. Het geloof maakt alles mogelijk, de liefde maakt alles licht. Zijn geboden zijn niet zwaar. Vervuld van dit beeld van de liefde van de Verlosser en van de liefde van God in de Verlosser geopenbaard en in Gods vaderhart Zijn liefde jegens ons lezend, zullen wij ons aan de Heere overgeven om te doen en te lijden alles wat Hij goedvinden zal, ons op te leggen. Smeek God om de genade dat Hij u doordringt van de gedachte: God is liefde; en ten einde er van doordrongen te worden houden wij ons bij het kruis van onze Verlosser en verliezen wij het nooit uit het oog, totdat Hij, nadat Hij ons, als het nodig is, een beetje zal hebben doen lijden, ons bij de hand zal nemen, ons de tussenruimte van Vrijdag tot Zondagmorgen zal doen overschrijden, ons met zich opwekken en ons bij zich nemen zal in het verblijf van de heerlijkheid, waar Hij ons wacht en waar wij Hem temeer zullen prijzen naarmate wij meer geleden zullen hebben, ja meer geleden zullen hebben omwille van Zijn naam.

Vers 38

38. a) En het voorhangsel van de tempel scheurde op het ogenblik van het sterven in tweeën, van boven tot beneden, terwijl de aarde beefde en de graven geopend werden (Matthew 27:52, ).

a) 2 Chronicles 3:14.

Vers 38

38. a) En het voorhangsel van de tempel scheurde op het ogenblik van het sterven in tweeën, van boven tot beneden, terwijl de aarde beefde en de graven geopend werden (Matthew 27:52, ).

a) 2 Chronicles 3:14.

Vers 41

41. Die Hem ook waren nagevolgd toen Hij in Galilea was en Hem gediend hadden en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem gekomen waren, onder anderen ook Johanna, de vrouw van Chusas (Luke 8:3; Luke 24:10).

Ten negen uur in de morgen wordt Jezus aan het kruis genageld; van 12-3 uur verduistert de zon en wordt het hele land drie uur in duisternis gehuld. Hier heeft plaats wat een levendig gevoel van grote pijn of tegenzin zo vaak als een inwendige noodzakelijkheid gevoelt. Bij een levendige opwelling over een schreiende disharmonie in de mensenwereld namelijk verwonderen, ja ontzetten wij ons, dat de natuur geen deel neemt; wij kunnen het moeilijk begrijpen dat de orde van de natuur haar vaste rustige gang gaat, terwijl onder de mensen, die het eigenlijke middelpunt zijn waarom de hele orde van de natuur zich beweegt, alles uit elkaar gaat. Hier vindt dat gevoel nu zijn volle bevrediging. De natuur geeft aan die nachtelijke gedachten van de mensen door verduistering van het zonlicht op de middag het juiste koloriet.

Zonderling! Toen Christus werd geboren in de heilige nacht, werd de nacht verhelderd door de heerlijkheid van de Heere. Toen Christus stierf bij dag, werd de dag over het hele land verduisterd. Christus zelf heeft gezegd, dat Hij is: het licht van de wereld; dit teken van de natuur doelt daarop. Toen het licht van de wereld opging in het rijk van de genade werd het vergezeld door een licht in de natuur. Nu het hemelse licht van de wereld werd uitgeblust, kon het geschapen wereldlicht niet schijnen. Omdat men het licht van Gods genade in Christus dacht uit te blussen kon ook de zon haar gezicht niet ontdekken. De zon verliest haar schijnsel, maar slechts tot het negende uur, slechts tot de tijd dat Christus sterft. Zijn dood was de grensscheiding dat de duisternis weer in licht werd veranderd. Toen de duisternis overwon, werd zij vernietigd: Christus dood was het, die haar overwon. Duisternis komt over het heilige land, want onze zon wordt al het kruis verduisterd. Terwijl de nacht op de middag invalt treffen de pijlen, die overdag vliegen, de ziel van de Verlosser des te wreder, het lijden van de Heere komt in deze donkerheid tot zijn toppunt. Hier is het niet als in de vorige nacht, toen Hij in Gethsemane bloed zweette. In Gethsemane stond de Heere in levendig verkeer met Zijn Vader, maar hier wordt Zijn verlatenheid en Zijn eenzame arbeid veel sterker. Misschien zweeg gedurende de duisternis de spot en hoon, misschien sidderde bij de vijanden ook vlees en been, misschien was het geheel stil in de duisternis rondom het kruis; maar deze stilte was niet verkwikkender dan het geruis, integendeel de schrik van een nacht kwam over de Heere bij dag, zoals zij nooit, zelfs niet op de natuurlijke tijd, over de aarde was gekomen.

Drie uur werkt Zijn ziel zwijgend; daarna roept Hij het woord uit: "Eli, Eli! lama sabachtani!" Wat een woord uit deze mond! Wij kunnen het niet verklaren; het is een woord uit de 22ste psalm, maar niet omdat Hij slechts bedoelde wat daarna in de psalm volgt, die woorden van hulp en heil; integendeel vindt zich Zijn hart in het klaaggeschrei. Wij erkennen met een bewogen hart hoe diep Hij door de kwellingen van Zijn heilig lichaam, die Hij nog nooit had ondervonden, hoe diep Hij door de angst van de ziel in de diepte van Zijn wezen was bestreden. Hij heeft geen gevoel meer van de gemeenschap met de Vader; Hij is beroofd van alle ondervinding van Zijn hulp; Hij voelt, hoe verschrikkelijk het sterven is. Zonder Zijn woord konden wij niet denken dat dit bij Hem mogelijk was, dat Hij ter vertroosting van alle bevreesden in de diepste troosteloosheid van de mensen kon nederdalen. Zo was God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend. Het is het hoogste van zelfontlediging en vrijwillige vernedering wat ons hier voor de ziel treedt; juist daarin voltooit de liefde het werk van de volkomen overgave, het werk van de verzoening en verlossing.

Er kunnen tijden zijn in het inwendige leven van de Christen, waarin hij zelf iets daarvan ondervindt, uren dat hij zich niet vertroosten kan met de genade van God, dat het gevoel van Zijn nabijheid verdwijnt, waarin het hem te moede is, alsof hij voor altijd van voor Zijn aangezicht was weggedaan. Zulke ervaringen behoren tot de zwaarste die er zijn, onze vaderen hebben ze de hoge aanvechtingen genoemd en wisten daarvan veel te vertellen. Maar ook deze zijn voor de Christenen slechts heilzame beproevingen; dan is de zon van de genade niet ondergegaan; zij heeft haar stralen slechts een beetje achter de wolken verborgen, zodat de mens intussen leert hoe hij volstrekt niets is en hoe zijn heil alleen in de Heere is - heeft hij dat geleerd, dan moet snel het licht weer voor hem opgaan en vreugde voor het God zoekend hart. Zo is het echter bij Christus niet, Zijn verlatenheid is meer dan zo'n aanvechting als die de vromen overkwam; zij was een van God verlaten zijn in de volste zin van het woord. De Vader heeft Hem werkelijk Zijn nabijheid en hulp een tijd lang onttrokken, niet alleen het gevoel van Zijn liefde en van Zijn vertroosting. Hij heeft het aangezicht van Zijn genade van Hem afgekeerd en Hem overgegeven in de verschrikkingen van het gericht. Zijn woord is het angstgeschrei van een ziel waarover Gods oordelen zijn begonnen, het is de klacht van een man die de toorn van de Allerhoogste, die de vloek van de zonde draagt. Uit deze diepte komt het: "Eli, Eli lama sabachtani" van onze tekst voort. En zo verdiep ik mij dan daarin en vraag in mijn en in uw naam: Getrouwe Heiland, waarom hebt Gij in Uw lijden dit geheimvolle woord gesproken? Waarom heeft U Uw God aan het kruis verlaten, daar Gij toch gehoorzaam was tot in de dood, ja tot de dood van het kruis? En zijn antwoord is: "Ga heen en zeg aan Mijn broeders en zusters op aarde: u hebt Mij moeite aangedaan door uw zonden en moeite in uw misdaad. Ik heb in uw plaats het oordeel verdragen, zodat de schuld van uw afval van God zou worden uitgedelgd, zodat Mijn Vader Zijn aangezicht voor eeuwig in genade tot u keert, daarom ben Ik een poos van Hem verlaten. " En zo breng ik dan dit antwoord van mijn Heiland vooreerst aan u, zondaren, dat is aan u allen, want zondaars zijn wij allen. Wat dat zegt ziet men het beste uit het oordeel dat de Vader aan de Zoon heeft volvoerd, aan het offer dat onze verlossing heeft gekost. Zijn er nu mensen onder u die dit erkennen, zielen die de last van de zonde voelen en daarom voor Gods toorn en oordeel vrezen, zie hier de troost: Hij heeft ons verlost van de vloek van de wet, is een vloek geworden voor ons; Hij heeft onze ziekten gedragen en onze pijnen op Zich genomen, de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden. " Ik breng dat antwoord aan u, die in nood en aanvechting bent en misschien uit de diepte van zwaar lijden zucht: "Hoe lang zult Gij mij vergeten, hoe lang verbergt Gij Uw aangezicht voor mijn gehuil!" Sinds onze Heiland aan het kruis is verlaten, is niemand meer verlaten die door Hem zijn toevlucht tot de Vader neemt, niemand onverhoord afgewezen, die in geloof op Zijn hulp vertrouwt. Klopt getroost aan die deur aan en al duurt het ook lang, van de morgen tot de avond en al schijnt het ook alsof God u had verlaten, ik zeg u, u zult toch ondervinden wat de Heere in Zijn woord heeft gezegd: "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar schoot; ofschoon dit gebeurt, Ik zal u toch niet vergeten. En wat u verder nog nodig hebt voor de loop en de strijd van het leven, kracht van het geloof, geduld en sterkte, standvastigheid en trouw, Hij zal u alles geven, zodra u het in de naam van Zijn Zoons van Hem bidt. Dat is de vrucht van het lijden van Jezus Christus, dat het geheim van de verlossing. Er is slechts n klasse van mensen die er geen deel aan hebben, die van God gescheiden blijven, het zijn degenen die de Heiland noch geloven noch liefhebben.

Na een duisternis van drie uur, die het schouwspel van Jezus lijden verborg, na de bede van Jezus waarin Hij met het woord van de psalmist Zijn doodsnood voor God bracht en welk misverstand aan een medelijdenden soldaat het voorwendsel van ruwe scherts aan de hand gaf om Hem een laatste verkwikking te reiken, sterft Jezus met een luide, krachtige stem roepende als iemand die niet de dood bedwongen heeft, maar die in de kracht van Zijn vrijheid sterft. Wanneer op het ogenblik van Zijn dood het voorhangsel tussen het Allerheilige en het heilige in de tempel scheurde, dan betekent dit dat Jezus door Zijn dood die betrekking tussen God en mens, waarvan de tempel een teken was, ten einde heeft gebracht. En wanneer een heiden van de gestorvene de belijdenis aflegt die hij zelf zeker in al haar betekenis niet begrijpt: "Deze mens is Gods Zoon, " dan is dit een veelbetekenend voorteken daarvan dat niet alleen Zijn kruisiging niet, als Mark 15:32, maar ook niet Zijn sterven een verhindering zal zijn, dat men Hem erkent voor degenen waarvoor Hij Zich heeft verklaard, ja dat deze manier van sterven en de uitwerking, die Hij door deze overgave bedoelt nog een drang tot geloof in Hem zal worden. En dat een heiden in Zijn dood Jezus bereidvaardig als Gods Zoon erkent die de overheid van Israël, toen Hij Zichzelf nog levend met ede daarvoor verklaarde, schuldig vond tot de dood, moet bijzonder belangrijk zijn voor leden van een gemeente, die voor het grootste gedeelte uit heidenen bestaand tegenover het volk van Israël daarin iets gemeenschappelijks heeft, dat zij Jezus als de Christus, de Zoon van God belijdt (Mark 1:1). Wat de vrouwen aangaat die tot de kring van de discipelen behoren, die aan de lezer tot hiertoe nog zo weinig bekend zijn, dat eerst over haar personen en haar betrekking tot Jezus verklaring moet worden gegeven, zo worden zij in Mark 15:40 nog naast de hoofdman als ooggetuigen geplaatst. Later in de volgende afdeling treden zij niet alleen als getuigen op, maar als aan de handeling deel hebbend. Markus noemt eerst drie van haar, die hij dan van degenen, die zich aan Jezus op de weg naar Jeruzalem hadden aangesloten, als zodanige onderscheidt, die ook al toen Hij nog in Galilea wandelde en lerende rondtrok, zijn bestendige geleidsters zijn geweest en Hem de tot lichamelijke verzorging nodige vrouwelijke diensten hebben bewezen. Nu wachten zij op de afneming van het kruis. Daarom wekt de in Mark 15:42, medegedeelde gebeurtenis haar levendige belangstelling op, omdat zij daardoor vroeger en zekerder dan zij het verwachtten tot het doel hoopten te komen, dat geen ander is dan om op de beste manier voor de begrafenis van het lijk te zorgen.

VIII. Mark 15:42-Mark 15:47.

Tot besluit van de geschiedenis van de Goede Vrijdag vertelt Markus, hoe Jozef van Arimathea het heilig lijk aan de Romeinse stadhouder vroeg en in alle haast nog op die dag de eervolle begrafenis regelde. Aan het inbalsemen kon echter, wegens de aanbrekende Sabbat niet meer worden gedacht. Terwijl nu van de in Mark 15:40 genoemde drie vrouwen, alleen aan de drie Maria's wordt gedacht als aan degenen die de plaats bekijken waar Hij gelegd wordt, zonder nu al als Salme voorbereidsels tot een latere inbalseming te maken, zijn zij als een herinnering aan Maria van Bethanië, die Hem al heeft gezalfd als een voorbereiding tot Zijn begrafenis (Mark 14:8); tot een andere zalving zal het ook niet meer komen.

Vers 41

41. Die Hem ook waren nagevolgd toen Hij in Galilea was en Hem gediend hadden en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem gekomen waren, onder anderen ook Johanna, de vrouw van Chusas (Luke 8:3; Luke 24:10).

Ten negen uur in de morgen wordt Jezus aan het kruis genageld; van 12-3 uur verduistert de zon en wordt het hele land drie uur in duisternis gehuld. Hier heeft plaats wat een levendig gevoel van grote pijn of tegenzin zo vaak als een inwendige noodzakelijkheid gevoelt. Bij een levendige opwelling over een schreiende disharmonie in de mensenwereld namelijk verwonderen, ja ontzetten wij ons, dat de natuur geen deel neemt; wij kunnen het moeilijk begrijpen dat de orde van de natuur haar vaste rustige gang gaat, terwijl onder de mensen, die het eigenlijke middelpunt zijn waarom de hele orde van de natuur zich beweegt, alles uit elkaar gaat. Hier vindt dat gevoel nu zijn volle bevrediging. De natuur geeft aan die nachtelijke gedachten van de mensen door verduistering van het zonlicht op de middag het juiste koloriet.

Zonderling! Toen Christus werd geboren in de heilige nacht, werd de nacht verhelderd door de heerlijkheid van de Heere. Toen Christus stierf bij dag, werd de dag over het hele land verduisterd. Christus zelf heeft gezegd, dat Hij is: het licht van de wereld; dit teken van de natuur doelt daarop. Toen het licht van de wereld opging in het rijk van de genade werd het vergezeld door een licht in de natuur. Nu het hemelse licht van de wereld werd uitgeblust, kon het geschapen wereldlicht niet schijnen. Omdat men het licht van Gods genade in Christus dacht uit te blussen kon ook de zon haar gezicht niet ontdekken. De zon verliest haar schijnsel, maar slechts tot het negende uur, slechts tot de tijd dat Christus sterft. Zijn dood was de grensscheiding dat de duisternis weer in licht werd veranderd. Toen de duisternis overwon, werd zij vernietigd: Christus dood was het, die haar overwon. Duisternis komt over het heilige land, want onze zon wordt al het kruis verduisterd. Terwijl de nacht op de middag invalt treffen de pijlen, die overdag vliegen, de ziel van de Verlosser des te wreder, het lijden van de Heere komt in deze donkerheid tot zijn toppunt. Hier is het niet als in de vorige nacht, toen Hij in Gethsemane bloed zweette. In Gethsemane stond de Heere in levendig verkeer met Zijn Vader, maar hier wordt Zijn verlatenheid en Zijn eenzame arbeid veel sterker. Misschien zweeg gedurende de duisternis de spot en hoon, misschien sidderde bij de vijanden ook vlees en been, misschien was het geheel stil in de duisternis rondom het kruis; maar deze stilte was niet verkwikkender dan het geruis, integendeel de schrik van een nacht kwam over de Heere bij dag, zoals zij nooit, zelfs niet op de natuurlijke tijd, over de aarde was gekomen.

Drie uur werkt Zijn ziel zwijgend; daarna roept Hij het woord uit: "Eli, Eli! lama sabachtani!" Wat een woord uit deze mond! Wij kunnen het niet verklaren; het is een woord uit de 22ste psalm, maar niet omdat Hij slechts bedoelde wat daarna in de psalm volgt, die woorden van hulp en heil; integendeel vindt zich Zijn hart in het klaaggeschrei. Wij erkennen met een bewogen hart hoe diep Hij door de kwellingen van Zijn heilig lichaam, die Hij nog nooit had ondervonden, hoe diep Hij door de angst van de ziel in de diepte van Zijn wezen was bestreden. Hij heeft geen gevoel meer van de gemeenschap met de Vader; Hij is beroofd van alle ondervinding van Zijn hulp; Hij voelt, hoe verschrikkelijk het sterven is. Zonder Zijn woord konden wij niet denken dat dit bij Hem mogelijk was, dat Hij ter vertroosting van alle bevreesden in de diepste troosteloosheid van de mensen kon nederdalen. Zo was God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend. Het is het hoogste van zelfontlediging en vrijwillige vernedering wat ons hier voor de ziel treedt; juist daarin voltooit de liefde het werk van de volkomen overgave, het werk van de verzoening en verlossing.

Er kunnen tijden zijn in het inwendige leven van de Christen, waarin hij zelf iets daarvan ondervindt, uren dat hij zich niet vertroosten kan met de genade van God, dat het gevoel van Zijn nabijheid verdwijnt, waarin het hem te moede is, alsof hij voor altijd van voor Zijn aangezicht was weggedaan. Zulke ervaringen behoren tot de zwaarste die er zijn, onze vaderen hebben ze de hoge aanvechtingen genoemd en wisten daarvan veel te vertellen. Maar ook deze zijn voor de Christenen slechts heilzame beproevingen; dan is de zon van de genade niet ondergegaan; zij heeft haar stralen slechts een beetje achter de wolken verborgen, zodat de mens intussen leert hoe hij volstrekt niets is en hoe zijn heil alleen in de Heere is - heeft hij dat geleerd, dan moet snel het licht weer voor hem opgaan en vreugde voor het God zoekend hart. Zo is het echter bij Christus niet, Zijn verlatenheid is meer dan zo'n aanvechting als die de vromen overkwam; zij was een van God verlaten zijn in de volste zin van het woord. De Vader heeft Hem werkelijk Zijn nabijheid en hulp een tijd lang onttrokken, niet alleen het gevoel van Zijn liefde en van Zijn vertroosting. Hij heeft het aangezicht van Zijn genade van Hem afgekeerd en Hem overgegeven in de verschrikkingen van het gericht. Zijn woord is het angstgeschrei van een ziel waarover Gods oordelen zijn begonnen, het is de klacht van een man die de toorn van de Allerhoogste, die de vloek van de zonde draagt. Uit deze diepte komt het: "Eli, Eli lama sabachtani" van onze tekst voort. En zo verdiep ik mij dan daarin en vraag in mijn en in uw naam: Getrouwe Heiland, waarom hebt Gij in Uw lijden dit geheimvolle woord gesproken? Waarom heeft U Uw God aan het kruis verlaten, daar Gij toch gehoorzaam was tot in de dood, ja tot de dood van het kruis? En zijn antwoord is: "Ga heen en zeg aan Mijn broeders en zusters op aarde: u hebt Mij moeite aangedaan door uw zonden en moeite in uw misdaad. Ik heb in uw plaats het oordeel verdragen, zodat de schuld van uw afval van God zou worden uitgedelgd, zodat Mijn Vader Zijn aangezicht voor eeuwig in genade tot u keert, daarom ben Ik een poos van Hem verlaten. " En zo breng ik dan dit antwoord van mijn Heiland vooreerst aan u, zondaren, dat is aan u allen, want zondaars zijn wij allen. Wat dat zegt ziet men het beste uit het oordeel dat de Vader aan de Zoon heeft volvoerd, aan het offer dat onze verlossing heeft gekost. Zijn er nu mensen onder u die dit erkennen, zielen die de last van de zonde voelen en daarom voor Gods toorn en oordeel vrezen, zie hier de troost: Hij heeft ons verlost van de vloek van de wet, is een vloek geworden voor ons; Hij heeft onze ziekten gedragen en onze pijnen op Zich genomen, de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden. " Ik breng dat antwoord aan u, die in nood en aanvechting bent en misschien uit de diepte van zwaar lijden zucht: "Hoe lang zult Gij mij vergeten, hoe lang verbergt Gij Uw aangezicht voor mijn gehuil!" Sinds onze Heiland aan het kruis is verlaten, is niemand meer verlaten die door Hem zijn toevlucht tot de Vader neemt, niemand onverhoord afgewezen, die in geloof op Zijn hulp vertrouwt. Klopt getroost aan die deur aan en al duurt het ook lang, van de morgen tot de avond en al schijnt het ook alsof God u had verlaten, ik zeg u, u zult toch ondervinden wat de Heere in Zijn woord heeft gezegd: "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar schoot; ofschoon dit gebeurt, Ik zal u toch niet vergeten. En wat u verder nog nodig hebt voor de loop en de strijd van het leven, kracht van het geloof, geduld en sterkte, standvastigheid en trouw, Hij zal u alles geven, zodra u het in de naam van Zijn Zoons van Hem bidt. Dat is de vrucht van het lijden van Jezus Christus, dat het geheim van de verlossing. Er is slechts n klasse van mensen die er geen deel aan hebben, die van God gescheiden blijven, het zijn degenen die de Heiland noch geloven noch liefhebben.

Na een duisternis van drie uur, die het schouwspel van Jezus lijden verborg, na de bede van Jezus waarin Hij met het woord van de psalmist Zijn doodsnood voor God bracht en welk misverstand aan een medelijdenden soldaat het voorwendsel van ruwe scherts aan de hand gaf om Hem een laatste verkwikking te reiken, sterft Jezus met een luide, krachtige stem roepende als iemand die niet de dood bedwongen heeft, maar die in de kracht van Zijn vrijheid sterft. Wanneer op het ogenblik van Zijn dood het voorhangsel tussen het Allerheilige en het heilige in de tempel scheurde, dan betekent dit dat Jezus door Zijn dood die betrekking tussen God en mens, waarvan de tempel een teken was, ten einde heeft gebracht. En wanneer een heiden van de gestorvene de belijdenis aflegt die hij zelf zeker in al haar betekenis niet begrijpt: "Deze mens is Gods Zoon, " dan is dit een veelbetekenend voorteken daarvan dat niet alleen Zijn kruisiging niet, als Mark 15:32, maar ook niet Zijn sterven een verhindering zal zijn, dat men Hem erkent voor degenen waarvoor Hij Zich heeft verklaard, ja dat deze manier van sterven en de uitwerking, die Hij door deze overgave bedoelt nog een drang tot geloof in Hem zal worden. En dat een heiden in Zijn dood Jezus bereidvaardig als Gods Zoon erkent die de overheid van Israël, toen Hij Zichzelf nog levend met ede daarvoor verklaarde, schuldig vond tot de dood, moet bijzonder belangrijk zijn voor leden van een gemeente, die voor het grootste gedeelte uit heidenen bestaand tegenover het volk van Israël daarin iets gemeenschappelijks heeft, dat zij Jezus als de Christus, de Zoon van God belijdt (Mark 1:1). Wat de vrouwen aangaat die tot de kring van de discipelen behoren, die aan de lezer tot hiertoe nog zo weinig bekend zijn, dat eerst over haar personen en haar betrekking tot Jezus verklaring moet worden gegeven, zo worden zij in Mark 15:40 nog naast de hoofdman als ooggetuigen geplaatst. Later in de volgende afdeling treden zij niet alleen als getuigen op, maar als aan de handeling deel hebbend. Markus noemt eerst drie van haar, die hij dan van degenen, die zich aan Jezus op de weg naar Jeruzalem hadden aangesloten, als zodanige onderscheidt, die ook al toen Hij nog in Galilea wandelde en lerende rondtrok, zijn bestendige geleidsters zijn geweest en Hem de tot lichamelijke verzorging nodige vrouwelijke diensten hebben bewezen. Nu wachten zij op de afneming van het kruis. Daarom wekt de in Mark 15:42, medegedeelde gebeurtenis haar levendige belangstelling op, omdat zij daardoor vroeger en zekerder dan zij het verwachtten tot het doel hoopten te komen, dat geen ander is dan om op de beste manier voor de begrafenis van het lijk te zorgen.

VIII. Mark 15:42-Mark 15:47.

Tot besluit van de geschiedenis van de Goede Vrijdag vertelt Markus, hoe Jozef van Arimathea het heilig lijk aan de Romeinse stadhouder vroeg en in alle haast nog op die dag de eervolle begrafenis regelde. Aan het inbalsemen kon echter, wegens de aanbrekende Sabbat niet meer worden gedacht. Terwijl nu van de in Mark 15:40 genoemde drie vrouwen, alleen aan de drie Maria's wordt gedacht als aan degenen die de plaats bekijken waar Hij gelegd wordt, zonder nu al als Salme voorbereidsels tot een latere inbalseming te maken, zijn zij als een herinnering aan Maria van Bethanië, die Hem al heeft gezalfd als een voorbereiding tot Zijn begrafenis (Mark 14:8); tot een andere zalving zal het ook niet meer komen.

Vers 42

42. En toen het avond was geworden, de avond van de Vrijdag 27:64: ), terwijl de voorbereiding van de sabbat, van 3-6 uur, al begonnen was en dus de tijd nog kort was waarin men iets mocht doen, terwijl daarna gedurende 24 uur de strengste sabbatstilte duurde;

Vers 42

42. En toen het avond was geworden, de avond van de Vrijdag 27:64: ), terwijl de voorbereiding van de sabbat, van 3-6 uur, al begonnen was en dus de tijd nog kort was waarin men iets mocht doen, terwijl daarna gedurende 24 uur de strengste sabbatstilte duurde;

Vers 43

43. Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raadsheer die ook zelf het koninkrijk van God verwachtte en had de moed om naar Paulus te gaan om het lichaam van Jezus te vragen.

Vers 43

43. Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raadsheer die ook zelf het koninkrijk van God verwachtte en had de moed om naar Paulus te gaan om het lichaam van Jezus te vragen.

Vers 44

44. En Pilatus verwonderde zich dat Hij al gestorven was en riep de hoofdman over honderd tot zich om te vragen of Hij lang gestorven was.

44. En Pilatus verwonderde zich dat Hij al gestorven was en riep de hoofdman over honderd tot zich om te vragen of Hij lang gestorven was.

Vers 44

44. En Pilatus verwonderde zich dat Hij al gestorven was en riep de hoofdman over honderd tot zich om te vragen of Hij lang gestorven was.

44. En Pilatus verwonderde zich dat Hij al gestorven was en riep de hoofdman over honderd tot zich om te vragen of Hij lang gestorven was.

Vers 45

45. En toen hij het van de hoofdman over honderd gehoord had schonk hij Jozef het lichaam. Hij gaf het hem als geschenk, terwijl hebzuchtige stadhouders anders zo'n toestemming duur lieten betalen.

Vers 45

45. En toen hij het van de hoofdman over honderd gehoord had schonk hij Jozef het lichaam. Hij gaf het hem als geschenk, terwijl hebzuchtige stadhouders anders zo'n toestemming duur lieten betalen.

Vers 46

46. En hij kocht fijn lijnwaad en nam Hem af, wond Hem in dat fijne lijnwaad en leide Hem in een graf dat uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur van het graf. 47. En Maria Magdalena en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij gelegd werd. Salme (Mark 15:40) daarentegen had waarschijnlijk al met haar zoon, die de moeder van de Heere onder zijn hoede nam (John 19:26, ) het kruis verlaten.

Het werktuig, waarvan Gods voorzienigheid Zich bediende om Christus van het kruis af te nemen en in het graf te bergen, was door de profeet Jesaja (53:9) lang te voren aangewezen. Deze rijke was Jozef van Arimathea met Nikodemus, die zich aan hem aansloot. Toen Jezus nog leefde en door al het volk werd bewonderd en vereerd, was hij een discipel van Hem, maar in het geheim uit vrees voor de Joden. Nu echter Jezus dood was en Zijn zaak teniet scheen te zijn gegaan verdween de vrees en verklaarde hij zich openlijk als een discipel en vriend van de Gekruisigde. Zo werd Zijn geloof de overwinning die over wereld- en mensenvrees triomfeerde. Markus voegt er nog bij dat hij het Koninkrijk van God verwachtte. Zijn gemoed moet dus al veel gereinigd zijn geweest van de toen bestaande Joodse vooroordelen, volgens welke men een werelds rijk van de Messias verwachtte: daarom ergerde hij zich ook niet aan het lijden en de dood van Christus, zoals zij deden die allerlei aardse dromen van Zijn Koninkrijk hadden.

Er behoorde tot hetgeen Jozef deed een bijzondere geloofsmoed, die geen van de vrienden en discipelen van de Heere betoonde, maar die juist nu door Gods genade bij Jozef tot zo'n hoogte was gestegen. Jozef was vroeger slechts in het verborgen een discipel van de Heere geweest en waagde het niet met zijn geloof en zijn ware overtuiging van het hart voor de dag te komen, omdat de Joden een besluit hadden genomen dat wanneer iemand Jezus als de Christus beleed, als de Messias en Heiland van de wereld, hij in de ban zou worden gedaan. Als lid van de Hoge raad, als man van aanzien en rijkdom, had hij veel bedenkingen en vond hij vele hinderpalen. Mensenvrees is toch de band die zo velen aan de wereld bindt en de ban, die van Christus afhoudt, dat men Hem niet als Heer en Heiland met woord en daad belijdt. Velen hebben door hun uitwendige burgerlijke betrekking, door hun hoge rang, door de verbintenissen waarin zij staan en door de plichten die hun zijn opgelegd, met grote hindernissen en moeilijkheden te strijden, wanneer zij hun geloof openlijk willen belijden, terwijl anderen in andere levensomstandigheden daarvan niets weten, zelfs niet eens iets daarvan vermoeden. Hoe nederiger de stand is, hoe armer men is, hoe minder banden ons met deze wereld verbinden, des te gemakkelijker is het een waar Christen en een openlijk belijder van de Heere te zijn - hoe hoger, hoe moeilijker. Maar vragen wij hoe het mosterdzaadje geloof in het hart van Jozef zo snel tot zo'n grote kracht, tot zo'n grote hoogte is kunnen opgroeien, dan moeten wij antwoorden: door niets dan het kruis van Christus. Veel had zijn geloof uit de reden en de daden, uit de wonderen van Christus ontvangen, maar de dood, het kruis van Christus voltooide het in korte tijd; daar aan het kruis op Golgotha werd de strijd in zijn binnenste gestreden. Werelds verstand zei hem: u zult uzelf schade veroorzaken, aan uw openbare werkzaamheid afbreuk doen; u kunt Hem, nu Hij dood is, ook geen voordeel meer brengen wanneer u openlijk Jezus belijdt. Hij gaat echter niet lang met vlees en bloed te rade, maar gesterkt door alles wat hij aan het kruis had gezien, gehoord, gevoeld, geleerd, acht hij de smaad niet die over hem zal komen, wanneer hij door de begrafenis van Christus in zijn eigen graf openlijk verklaarde dat hij die Jezus, die Israël had verworpen, als de Heilige van God, de Onschuldige en Rechtvaardige eerde, zodat dit geloof van Jozef alle andere openbaringen van geloof verre overtreft. Hij gelooft in Hem in het licht van de goddelijke belofte, de discipelen van de Heere en velen uit Israël geloofden in Hem wegens de waarheid van Zijn woord en de heiligheid van Zijn leven. De moordenaar aan het kruis gelooft in Hem als de Koning en Heer van het rijk van de genade, ook nog in Zijn lijden; de hoofdman onder het kruis eerde Hem nog als de Zoon van God bij Zijn sterven; Jozef van Arimathea eerde Hem en geloofde in Hem toen alles gedaan scheen te zijn, toen alle discipelen waren gevlucht, waren verstrooid en hun Heer als een dode hadden verlaten en geloochend, ook daardoor dat hij het heilige lichaam van Pilatus vroeg om het eerlijk in zijn eigen graf te begraven. Hij ging inderdaad sterk in het geloof en moedig tot Hem uit buiten het leger en droeg Zijn smaad. Pilatus, die Jezus voor rechtvaardig hield, die meer dan eens had geprobeerd Hem te bevrijden en alleen door de dreigende eis van de priesters, door het aandringen van het volk daartoe werd gebracht dat hij Jezus ten kruisdood overgaf, wilde nu, misschien, om op de Hoge raad en de priesters onder de Joden een kleine wraak te nemen, tonen dat hij nog macht bezat en beval dat de bede van Jozef van Arimathea zou gebeuren, zodat hij die Pilatus voor een Rechtvaardige verklaard had, ook de eerlijke begrafenis van een rechtvaardige verkreeg. Zo zou dit voor heel Israël een luid getuigenis zijn van de onschuld van Jezus Christus, terwijl Pilatus ook zonder het te weten die voorspelling hielp vervullen, dat Hij na Zijn dood bij een rijke zou zijn.

Jozef doet de eerste stap tot de begrafenis van Jezus, Nikodemus volgt na; de eerste bekleedt, de tweede zalft het lichaam van de Heere. Door het kruis van Christus werd dus ook voor Nikodemus de wereld gekruisigd. Golgotha gaf hem de juiste verklaring van Christus woorden, in die gedenkwaardige nacht gesproken: "Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden. " De vreesachtige farizeeër stelt alle bedachtzaamheid ter zijde, laat het licht van het geloof niet onder de koornmaat zetten, maar helder branden en God was in zijn zwakheid machtig. Christus werd nooit meer verloochend dan juist nu; leer hier wat in tijden van beslissing onze heilige plicht is: ons aan getrouwe belijders aan te sluiten. U ziet, Nikodemus laat Jozef niet alleen staan; beide mannen wisten wel dat zij de woedende haat van hun collega's door hun geloofsdaad opwekten en wat de Hoge raad had gedaan voor het volk verwierpen, de eer van de Gekruisigde stond hun echter hoger dan alles; kortom, Nikodemus moest zich aan Jozef aansluiten. Daarin ligt voor velen in onze gemeente een ernstige les; zij gaan en staan liever alleen, zij voelen zich door veel zonderlinge zaken van Christenen, die in de Schrift geloven, afgestoten; zij menen, dat men tegenover de wereld een vrijere plaats moet innemen en de zaak van de Heere kan dienen zonder in de rijen van Zijn strijders een plaats in te nemen. Bedenk dat het een dwaling is bij uitwendige belangen zich van anderen af te zonderen, maar wanneer het de belijdenis van Christus aangaat, dan is het zonde. Wie zich afscheidt van de belijders van Christus verloochent de Heere zelf. U gelovigen met uw bijzondere inzichten en lievelingstheorieën, maakt u niet los van de belijders van de kerkelijke waarheid; vernieuw onder het kruis van Christus uw verbond met de hele Kruisgemeente.

Tussen de plaats van de begraving en de plaats van de geboorte van Jezus is een aantrekkelijke overeenkomst; want evenals in het lichaam van de maagd nog nooit een mens gelegen had, zo moest ook het in het graf, dat de eerstgeborene van de doden in zich sloot, te voren nog geen mens hebben gelegen. Die omstandigheid was geen toeval dat de plaats, waarop Jezus het ergst was beschimpt en de plaats die de eerste schouwplaats van Zijn verheerlijking moest zijn, zo dichtbij elkaar moesten zijn; het is een zaak, die nog zeer vaak in de navolging van Christus plaats heeft, dat namelijk eer en schande, schande en eer naburen zijn. Daarom getroost in de smaad van Christus gedeeld, wie weet hoe weinige stappen wij nog verwijderd zijn van onze verheerlijking!

Als woest, als uitgestorven zal de wereld de vrienden van Jezus hierna makkelijk zijn voorgekomen, toen zij van de begrafenis `s avonds thuis kwamen! Wie eens thuis is gekomen van de begraving van het dierbaarste in het lege huis van de rouw, die heeft er iets van gevoeld; maar hier was niet slechts een huis leeg geworden, maar de hele mensheid verweesd, de hele wereld een klaaghuis. Nu mocht de zon voor altijd ondergaan, de zon toch van de zielen was ondergegaan; nu mochten de sterren opgaan, zij konden geen vertroosting brengen in de treurige harten, want de ster uit Jakob, de ster van het heil was uitgeblust. Zie, o ziel, aan den avond van de begrafenis van uw Heiland wat de wereld zou zijn zonder Jezus: de aarde zonder vreugde en de hemel zonder ster, het leven zonder troost en het sterven zonder hoop; de mensheid zonder hoofd - en u en ik en wij allen zonder Heiland en Redder!

Vers 46

46. En hij kocht fijn lijnwaad en nam Hem af, wond Hem in dat fijne lijnwaad en leide Hem in een graf dat uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur van het graf. 47. En Maria Magdalena en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij gelegd werd. Salme (Mark 15:40) daarentegen had waarschijnlijk al met haar zoon, die de moeder van de Heere onder zijn hoede nam (John 19:26, ) het kruis verlaten.

Het werktuig, waarvan Gods voorzienigheid Zich bediende om Christus van het kruis af te nemen en in het graf te bergen, was door de profeet Jesaja (53:9) lang te voren aangewezen. Deze rijke was Jozef van Arimathea met Nikodemus, die zich aan hem aansloot. Toen Jezus nog leefde en door al het volk werd bewonderd en vereerd, was hij een discipel van Hem, maar in het geheim uit vrees voor de Joden. Nu echter Jezus dood was en Zijn zaak teniet scheen te zijn gegaan verdween de vrees en verklaarde hij zich openlijk als een discipel en vriend van de Gekruisigde. Zo werd Zijn geloof de overwinning die over wereld- en mensenvrees triomfeerde. Markus voegt er nog bij dat hij het Koninkrijk van God verwachtte. Zijn gemoed moet dus al veel gereinigd zijn geweest van de toen bestaande Joodse vooroordelen, volgens welke men een werelds rijk van de Messias verwachtte: daarom ergerde hij zich ook niet aan het lijden en de dood van Christus, zoals zij deden die allerlei aardse dromen van Zijn Koninkrijk hadden.

Er behoorde tot hetgeen Jozef deed een bijzondere geloofsmoed, die geen van de vrienden en discipelen van de Heere betoonde, maar die juist nu door Gods genade bij Jozef tot zo'n hoogte was gestegen. Jozef was vroeger slechts in het verborgen een discipel van de Heere geweest en waagde het niet met zijn geloof en zijn ware overtuiging van het hart voor de dag te komen, omdat de Joden een besluit hadden genomen dat wanneer iemand Jezus als de Christus beleed, als de Messias en Heiland van de wereld, hij in de ban zou worden gedaan. Als lid van de Hoge raad, als man van aanzien en rijkdom, had hij veel bedenkingen en vond hij vele hinderpalen. Mensenvrees is toch de band die zo velen aan de wereld bindt en de ban, die van Christus afhoudt, dat men Hem niet als Heer en Heiland met woord en daad belijdt. Velen hebben door hun uitwendige burgerlijke betrekking, door hun hoge rang, door de verbintenissen waarin zij staan en door de plichten die hun zijn opgelegd, met grote hindernissen en moeilijkheden te strijden, wanneer zij hun geloof openlijk willen belijden, terwijl anderen in andere levensomstandigheden daarvan niets weten, zelfs niet eens iets daarvan vermoeden. Hoe nederiger de stand is, hoe armer men is, hoe minder banden ons met deze wereld verbinden, des te gemakkelijker is het een waar Christen en een openlijk belijder van de Heere te zijn - hoe hoger, hoe moeilijker. Maar vragen wij hoe het mosterdzaadje geloof in het hart van Jozef zo snel tot zo'n grote kracht, tot zo'n grote hoogte is kunnen opgroeien, dan moeten wij antwoorden: door niets dan het kruis van Christus. Veel had zijn geloof uit de reden en de daden, uit de wonderen van Christus ontvangen, maar de dood, het kruis van Christus voltooide het in korte tijd; daar aan het kruis op Golgotha werd de strijd in zijn binnenste gestreden. Werelds verstand zei hem: u zult uzelf schade veroorzaken, aan uw openbare werkzaamheid afbreuk doen; u kunt Hem, nu Hij dood is, ook geen voordeel meer brengen wanneer u openlijk Jezus belijdt. Hij gaat echter niet lang met vlees en bloed te rade, maar gesterkt door alles wat hij aan het kruis had gezien, gehoord, gevoeld, geleerd, acht hij de smaad niet die over hem zal komen, wanneer hij door de begrafenis van Christus in zijn eigen graf openlijk verklaarde dat hij die Jezus, die Israël had verworpen, als de Heilige van God, de Onschuldige en Rechtvaardige eerde, zodat dit geloof van Jozef alle andere openbaringen van geloof verre overtreft. Hij gelooft in Hem in het licht van de goddelijke belofte, de discipelen van de Heere en velen uit Israël geloofden in Hem wegens de waarheid van Zijn woord en de heiligheid van Zijn leven. De moordenaar aan het kruis gelooft in Hem als de Koning en Heer van het rijk van de genade, ook nog in Zijn lijden; de hoofdman onder het kruis eerde Hem nog als de Zoon van God bij Zijn sterven; Jozef van Arimathea eerde Hem en geloofde in Hem toen alles gedaan scheen te zijn, toen alle discipelen waren gevlucht, waren verstrooid en hun Heer als een dode hadden verlaten en geloochend, ook daardoor dat hij het heilige lichaam van Pilatus vroeg om het eerlijk in zijn eigen graf te begraven. Hij ging inderdaad sterk in het geloof en moedig tot Hem uit buiten het leger en droeg Zijn smaad. Pilatus, die Jezus voor rechtvaardig hield, die meer dan eens had geprobeerd Hem te bevrijden en alleen door de dreigende eis van de priesters, door het aandringen van het volk daartoe werd gebracht dat hij Jezus ten kruisdood overgaf, wilde nu, misschien, om op de Hoge raad en de priesters onder de Joden een kleine wraak te nemen, tonen dat hij nog macht bezat en beval dat de bede van Jozef van Arimathea zou gebeuren, zodat hij die Pilatus voor een Rechtvaardige verklaard had, ook de eerlijke begrafenis van een rechtvaardige verkreeg. Zo zou dit voor heel Israël een luid getuigenis zijn van de onschuld van Jezus Christus, terwijl Pilatus ook zonder het te weten die voorspelling hielp vervullen, dat Hij na Zijn dood bij een rijke zou zijn.

Jozef doet de eerste stap tot de begrafenis van Jezus, Nikodemus volgt na; de eerste bekleedt, de tweede zalft het lichaam van de Heere. Door het kruis van Christus werd dus ook voor Nikodemus de wereld gekruisigd. Golgotha gaf hem de juiste verklaring van Christus woorden, in die gedenkwaardige nacht gesproken: "Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden. " De vreesachtige farizeeër stelt alle bedachtzaamheid ter zijde, laat het licht van het geloof niet onder de koornmaat zetten, maar helder branden en God was in zijn zwakheid machtig. Christus werd nooit meer verloochend dan juist nu; leer hier wat in tijden van beslissing onze heilige plicht is: ons aan getrouwe belijders aan te sluiten. U ziet, Nikodemus laat Jozef niet alleen staan; beide mannen wisten wel dat zij de woedende haat van hun collega's door hun geloofsdaad opwekten en wat de Hoge raad had gedaan voor het volk verwierpen, de eer van de Gekruisigde stond hun echter hoger dan alles; kortom, Nikodemus moest zich aan Jozef aansluiten. Daarin ligt voor velen in onze gemeente een ernstige les; zij gaan en staan liever alleen, zij voelen zich door veel zonderlinge zaken van Christenen, die in de Schrift geloven, afgestoten; zij menen, dat men tegenover de wereld een vrijere plaats moet innemen en de zaak van de Heere kan dienen zonder in de rijen van Zijn strijders een plaats in te nemen. Bedenk dat het een dwaling is bij uitwendige belangen zich van anderen af te zonderen, maar wanneer het de belijdenis van Christus aangaat, dan is het zonde. Wie zich afscheidt van de belijders van Christus verloochent de Heere zelf. U gelovigen met uw bijzondere inzichten en lievelingstheorieën, maakt u niet los van de belijders van de kerkelijke waarheid; vernieuw onder het kruis van Christus uw verbond met de hele Kruisgemeente.

Tussen de plaats van de begraving en de plaats van de geboorte van Jezus is een aantrekkelijke overeenkomst; want evenals in het lichaam van de maagd nog nooit een mens gelegen had, zo moest ook het in het graf, dat de eerstgeborene van de doden in zich sloot, te voren nog geen mens hebben gelegen. Die omstandigheid was geen toeval dat de plaats, waarop Jezus het ergst was beschimpt en de plaats die de eerste schouwplaats van Zijn verheerlijking moest zijn, zo dichtbij elkaar moesten zijn; het is een zaak, die nog zeer vaak in de navolging van Christus plaats heeft, dat namelijk eer en schande, schande en eer naburen zijn. Daarom getroost in de smaad van Christus gedeeld, wie weet hoe weinige stappen wij nog verwijderd zijn van onze verheerlijking!

Als woest, als uitgestorven zal de wereld de vrienden van Jezus hierna makkelijk zijn voorgekomen, toen zij van de begrafenis `s avonds thuis kwamen! Wie eens thuis is gekomen van de begraving van het dierbaarste in het lege huis van de rouw, die heeft er iets van gevoeld; maar hier was niet slechts een huis leeg geworden, maar de hele mensheid verweesd, de hele wereld een klaaghuis. Nu mocht de zon voor altijd ondergaan, de zon toch van de zielen was ondergegaan; nu mochten de sterren opgaan, zij konden geen vertroosting brengen in de treurige harten, want de ster uit Jakob, de ster van het heil was uitgeblust. Zie, o ziel, aan den avond van de begrafenis van uw Heiland wat de wereld zou zijn zonder Jezus: de aarde zonder vreugde en de hemel zonder ster, het leven zonder troost en het sterven zonder hoop; de mensheid zonder hoofd - en u en ik en wij allen zonder Heiland en Redder!

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Mark 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/mark-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile