Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Lukas 23

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 23

Luke 23:1

CHRISTUS' LIJDEN VOOR PILATUS. ZIJN DOOD EN BEGRAFENIS

II. Luke 23:1-Luke 23:25. Deze afdeling laat ons aan de ene kant een reeks van middelen van geweld zien, waardoor de Joden de bevestiging van het doodvonnis over Jezus van de Romeinse landvoogd probeerden af te dwingen, aan de andere kant van middelen, waardoor Pilatus de voor hem zo pijnlijke zaak probeerde te ontgaan. Hij bemerkte toch dat men hier een wettelijke moord wilde, waartoe hij zijn hand moest lenen. De middelen van geweld door de Joden behalen ten slotte de overwinning, Jezus wordt naar hun wil ter kruisiging overgegeven. Het is nog iets anders en ergers de Heere te verwerpen, nadat Hij daar verworpen is en ten grondsteen onzer zaligheid is geworden. De Joden toch hadden toen Hem, die in oneindige liefde tot onze verlossing de kruisberg besteeg, nog niet verworpen - maar wee de verraders en verwerpers van de Gekruisigde (vgl. Matthew 27:2-Matthew 27:26. Mark 15:1-Mark 15:19 John 18:28-John 19:16).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 23

Luke 23:1

CHRISTUS' LIJDEN VOOR PILATUS. ZIJN DOOD EN BEGRAFENIS

II. Luke 23:1-Luke 23:25. Deze afdeling laat ons aan de ene kant een reeks van middelen van geweld zien, waardoor de Joden de bevestiging van het doodvonnis over Jezus van de Romeinse landvoogd probeerden af te dwingen, aan de andere kant van middelen, waardoor Pilatus de voor hem zo pijnlijke zaak probeerde te ontgaan. Hij bemerkte toch dat men hier een wettelijke moord wilde, waartoe hij zijn hand moest lenen. De middelen van geweld door de Joden behalen ten slotte de overwinning, Jezus wordt naar hun wil ter kruisiging overgegeven. Het is nog iets anders en ergers de Heere te verwerpen, nadat Hij daar verworpen is en ten grondsteen onzer zaligheid is geworden. De Joden toch hadden toen Hem, die in oneindige liefde tot onze verlossing de kruisberg besteeg, nog niet verworpen - maar wee de verraders en verwerpers van de Gekruisigde (vgl. Matthew 27:2-Matthew 27:26. Mark 15:1-Mark 15:19 John 18:28-John 19:16).

Vers 1

1. En de hele menigte van hen, van de medeleden van de raad met uitzondering van Jozef van Arimathea (Luke 23:51) en van Nicodemus (John 19:39), die niet mee bewilligd hadden in hun raad en handel, stond op en leidde Hem tot Pilatus, om van deze de bevestiging van hun woord te verkrijgen (John 18:31).

Vers 1

1. En de hele menigte van hen, van de medeleden van de raad met uitzondering van Jozef van Arimathea (Luke 23:51) en van Nicodemus (John 19:39), die niet mee bewilligd hadden in hun raad en handel, stond op en leidde Hem tot Pilatus, om van deze de bevestiging van hun woord te verkrijgen (John 18:31).

Vers 2

2. En zij begonnen Hem te beschuldigen als staatkundig oproermaker, zeggende: Wij hebben bevonden dat Deze het volk verkeert en a) verbiedt om de keizer schattingen te geven, zeggend dat Hij zelf Christus, de koning (want dit is de betekenis) is.

a)Matthew 17:25; Matthew 22:21. Mark 12:17. Luke 20:25. Romans 13:7. Acts 17:7.

Gij ziet, hoe boos het verstand en hart van de goddelozen is. Wat een geheel andere beschuldiging komt nu uit hun mond dan straks, toen Jezus voor hun eigen vierschaar stond. Maar zij weten dat hier voor deze wereldlijke rechtbank geen kerkelijke rechtsvragen gelden; zij zijn met deze ook al tot hun eigen wet en rechtsoefening verwezen. Zal de beschuldiging iets afdoen, dan moet zij een staatsmisdaad te berde brengen, een misdaad, die zowel tegen de Romeinse als tegen de Joodse staat is en die altijd door de Romeinen met de dood, met de kruisdood werd gestraft - de misdaad van oproermaken. Zij beschuldigden dus Jezus dat Hij het volk tot oproer zou hebben aangezet door hen te verbieden de keizer schatting te geven, op grond dat Hij zelf de wettige Koning van Israël, de Messias is. Wel is de leugen zonder schaamte. Men zou zeggen: hoe komt men er aan en hoe komt men er zo snel aan om Jezus te beschuldigen van iets dat Hij juist bij gelegenheid van de vraag over de cijnspenning rechtstreeks heeft tegengesproken? Ja, hoe komt de duivel aan het kwade? Door zichzelf. Door God te verlaten heeft hij zichzelf tot een afgrond gemaakt waaruit hij al wat boos is, put.

Vers 2

2. En zij begonnen Hem te beschuldigen als staatkundig oproermaker, zeggende: Wij hebben bevonden dat Deze het volk verkeert en a) verbiedt om de keizer schattingen te geven, zeggend dat Hij zelf Christus, de koning (want dit is de betekenis) is.

a)Matthew 17:25; Matthew 22:21. Mark 12:17. Luke 20:25. Romans 13:7. Acts 17:7.

Gij ziet, hoe boos het verstand en hart van de goddelozen is. Wat een geheel andere beschuldiging komt nu uit hun mond dan straks, toen Jezus voor hun eigen vierschaar stond. Maar zij weten dat hier voor deze wereldlijke rechtbank geen kerkelijke rechtsvragen gelden; zij zijn met deze ook al tot hun eigen wet en rechtsoefening verwezen. Zal de beschuldiging iets afdoen, dan moet zij een staatsmisdaad te berde brengen, een misdaad, die zowel tegen de Romeinse als tegen de Joodse staat is en die altijd door de Romeinen met de dood, met de kruisdood werd gestraft - de misdaad van oproermaken. Zij beschuldigden dus Jezus dat Hij het volk tot oproer zou hebben aangezet door hen te verbieden de keizer schatting te geven, op grond dat Hij zelf de wettige Koning van Israël, de Messias is. Wel is de leugen zonder schaamte. Men zou zeggen: hoe komt men er aan en hoe komt men er zo snel aan om Jezus te beschuldigen van iets dat Hij juist bij gelegenheid van de vraag over de cijnspenning rechtstreeks heeft tegengesproken? Ja, hoe komt de duivel aan het kwade? Door zichzelf. Door God te verlaten heeft hij zichzelf tot een afgrond gemaakt waaruit hij al wat boos is, put.

Vers 3

3. En Pilatus vroeg Hem bij het gesprek dat hij met Hem in het rechthuis had (John 18:33-John 18:38): Zijt Gij de koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zei: U zegt het.

Vers 3

3. En Pilatus vroeg Hem bij het gesprek dat hij met Hem in het rechthuis had (John 18:33-John 18:38): Zijt Gij de koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zei: U zegt het.

Vers 4

4. En Pilatus zei, toen hij weer uit het rechthuis voorgekomen was, tot de Overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in deze mens (John 18:38). Waarom de medeleden van de Hoge raad Jezus niet met een deputatie uit hun midden tot Pilatus zonden, maar persoonlijk en in volle getale Hem daarheen voerden, daarvan geeft John 18:28-John 18:30 oplossing. Zij wilden door hun persoonlijk verschijnen, was het mogelijk, de summarische veroordeling van Jezus zonder verder onderzoek doorzetten, in elk geval echter daardoor aan hun aanklacht des te grotere nadruk geven. Daartoe moesten zij overgaan toen hun eerste plan had schipbreuk geleden tegen de ongezindheid van de stadhouder om zich met een veroordeling zonder aanklacht en verhoor in te laten; waarvan zij Hem dan beschuldigen, wijst Luke 23:2 met de grootste juistheid aan. Zij verdraaiden de uitspraak, die Jezus bij ede had gedaan, dat Hij de Christus, de Messias was, om Hem daarop als een oproermaker tegen de Romeinse heerschappij dan te klagen. Daarbij voeren zij listig hun gevolgtrekkingen en onderstellingen in de eerste lijn en de bewering van Jezus, dat Hij Christus, een Koning was, als het schijnbaar volkomen genoegzaam bewijs voor de juistheid van hun aanklacht aan het einde. Op dezelfde wijze is het woord van de slang in Genesis 3:4, geconstrueerd; ook daar komt dat, waarin iets waars lag, het laatst, om de vooraf genoemde onwaarheden aan te bevelen - de tactiek van de leugen blijft zich ten allen tijde gelijk, zij stamt steeds uit dezelfde school af (John 8:44).

Het is opmerkelijk, dat de titel Christus door de Joden voor Pilatus in die van "Koning" wordt overgezet, terwijl die voor de Hoge raad in die van "Zoon van God" werd omgezet. Hier moest de aanklacht worden tot een van oproer, daar van godslastering. Pilatus had inzicht genoeg om te weten wat hij van deze plotselinge ijver van de Hoge raad voor de Romeinse heerschappij in Palestina moest denken; en Zijn gesprek met Jezus omtrent dit punt, zoals het bij Johannes uitvoeriger wordt voorgesteld, overtuigde hem ten slotte dat hij met geen mededinger van de keizer te doen had.

De laster van de wereld tegen de Heere en de Zijnen 1) onuitputtelijk in haar wapenen en toch 2) machteloos ter overwinning.

Vers 4

4. En Pilatus zei, toen hij weer uit het rechthuis voorgekomen was, tot de Overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in deze mens (John 18:38). Waarom de medeleden van de Hoge raad Jezus niet met een deputatie uit hun midden tot Pilatus zonden, maar persoonlijk en in volle getale Hem daarheen voerden, daarvan geeft John 18:28-John 18:30 oplossing. Zij wilden door hun persoonlijk verschijnen, was het mogelijk, de summarische veroordeling van Jezus zonder verder onderzoek doorzetten, in elk geval echter daardoor aan hun aanklacht des te grotere nadruk geven. Daartoe moesten zij overgaan toen hun eerste plan had schipbreuk geleden tegen de ongezindheid van de stadhouder om zich met een veroordeling zonder aanklacht en verhoor in te laten; waarvan zij Hem dan beschuldigen, wijst Luke 23:2 met de grootste juistheid aan. Zij verdraaiden de uitspraak, die Jezus bij ede had gedaan, dat Hij de Christus, de Messias was, om Hem daarop als een oproermaker tegen de Romeinse heerschappij dan te klagen. Daarbij voeren zij listig hun gevolgtrekkingen en onderstellingen in de eerste lijn en de bewering van Jezus, dat Hij Christus, een Koning was, als het schijnbaar volkomen genoegzaam bewijs voor de juistheid van hun aanklacht aan het einde. Op dezelfde wijze is het woord van de slang in Genesis 3:4, geconstrueerd; ook daar komt dat, waarin iets waars lag, het laatst, om de vooraf genoemde onwaarheden aan te bevelen - de tactiek van de leugen blijft zich ten allen tijde gelijk, zij stamt steeds uit dezelfde school af (John 8:44).

Het is opmerkelijk, dat de titel Christus door de Joden voor Pilatus in die van "Koning" wordt overgezet, terwijl die voor de Hoge raad in die van "Zoon van God" werd omgezet. Hier moest de aanklacht worden tot een van oproer, daar van godslastering. Pilatus had inzicht genoeg om te weten wat hij van deze plotselinge ijver van de Hoge raad voor de Romeinse heerschappij in Palestina moest denken; en Zijn gesprek met Jezus omtrent dit punt, zoals het bij Johannes uitvoeriger wordt voorgesteld, overtuigde hem ten slotte dat hij met geen mededinger van de keizer te doen had.

De laster van de wereld tegen de Heere en de Zijnen 1) onuitputtelijk in haar wapenen en toch 2) machteloos ter overwinning.

Vers 5

5. En zij probeerden hun beschuldiging (Luke 23:2) ook te bevestigen en hielden te sterker aan, zeggend: Hij beroert het volk, lerend door geheel Judea. Hij is begonnen in Galilea en Hij is eindelijk doorgedrongen tot hiertoe, tot de hoofdstad, waarin Hij zo plechtig als een koning is ingetrokken (Luke 19:29, ).

Vers 5

5. En zij probeerden hun beschuldiging (Luke 23:2) ook te bevestigen en hielden te sterker aan, zeggend: Hij beroert het volk, lerend door geheel Judea. Hij is begonnen in Galilea en Hij is eindelijk doorgedrongen tot hiertoe, tot de hoofdstad, waarin Hij zo plechtig als een koning is ingetrokken (Luke 19:29, ).

Vers 6

6. Toen nu Pilatus van Galilea hoorde, vroeg hij of die mens een Galileeër was.

Vers 6

6. Toen nu Pilatus van Galilea hoorde, vroeg hij of die mens een Galileeër was.

Vers 7

7. En begrijpend dat dit het geval was en Hij dus uit het gebied van Herodes de viervorst van Galilea was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was, wonend in het paleis op de Zion 27:14").

Vers 7

7. En begrijpend dat dit het geval was en Hij dus uit het gebied van Herodes de viervorst van Galilea was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was, wonend in het paleis op de Zion 27:14").

Vers 8

8. En toen Herodes Jezus zag werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien (Luke 9:9), omdat hij veel van Hem hoorde en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.

Vers 8

8. En toen Herodes Jezus zag werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien (Luke 9:9), omdat hij veel van Hem hoorde en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.

Vers 9

9. En hij vroeg Hem met vele woorden, ten einde zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, maar Hij antwoordde hem niets. Wat Hij hem te zeggen had, had Hij hem door zijn herhaald oponthoud te Livias al duidelijk genoeg gemaakt (Luke 10:17 v. ; 13:31; 14:24; 15:1-16:31 18:9-30).

Hoe een beschuldigde zwijgt voor een koning. Is het niet iets ongehoords? Maar niet op deze plaats. Wij hebben hier niet te doen tegenover een mens, maar met de Zoon van God tegenover een goddeloze koning. De Schrift geeft de Zoon van God te aanschouwen zoals Hij is en de mensen zoals zij zijn. Als men nog besef heeft van deze waarheid, dan is zij alleen genoeg om de Schrift als van goddelijke oorsprong te stempelen. Hoe getrouw naar de natuur wordt het karakter van Herodes geschilderd, het is alles tintelend leven, alles tastbare waarheid. Hij stelde zich alles van Jezus voor en Jezus stelt hem in alles teleur. En nu zo onwaardig de houding was van Herodes, zo waardig was die van de Heere. Als men de Heere uit nieuwsgierigheid vragen doet, dan zwijgt Hij altijd; de beantwoording van zulke vragen behoort niet tot Zijn ambt; maar vraagt men Hem dingen, die de zaligheid betreffen, dan is Hij altijd gereed om een goed woord te spreken, dat de ziel, als zij gelooft, meteen de zaligheid deelachtig maakt. En tekenen? Deze doet Jezus wel aan de kranken, de blinden, de lammen, de melaatsen, de doden; maar niet tot vermaak van die gezond zijn. Moet dus de Heere en Zijn macht tot een vertoning dienen, dan toont Hij Zich niet in Zijn macht. Hij zwijgt. Koninklijk zwijgen! O, er is een zwijgen, dat nog welsprekender is dan het spreken - en zo'n zwijgen was hier het zwijgen van de Heere. Toch zei Hij er veel mee, veel aan Herodes, veel aan diens hovelingen, veel aan de overpriesters. Hij zei er hun allen mee dat zij vanwege hun ongeloof onwaardig waren Gods woord te horen en Gods heerlijkheid te zien. Ontzettend zwijgen, dat tot de consciëntie spreekt, ook nog van een ieder van ons. Weet u wel, u, die de woorden en de wonderen van God niet gebruikt tot uw zaligheid, dat uw oordeel zal zijn geen enkel woord van God meer te horen, geen enkel wonder van God meer te zien? Aan Herodes, aan zijn hof aan de overpriesters, die Jezus geleidden, ziet gij dat oordeel voltrokken en u ziet het nog heden ieder ogenblik voltrekken, zo vaak u mensen ontmoet, die geen woord en geen wonder Gods meer kunnen erkennen. Zeker, het ongeloof draagt Gods oordeel reeds in zich; ja, het is zelf het oordeel van God. Immers, die in de Zoon gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de Eniggeboren Zoon van God (John 3:18). Tot dezen, die verloren gaan omdat zij de liefde van de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden, zendt God een kracht van dwaling, waardoor zij de leugen geloven (2 Thessalonians 2:11) en dan bestaat er geen woord van God meer voor hen. Voorts is Herodes het sprekend bewijs van de waarheid: wie Johannes de Doper niet hoort in zijn prediking tot bekering, maar hem het volstrekte zwijgen oplegt, tot die spreekt Jezus ook niet meer.

Vers 9

9. En hij vroeg Hem met vele woorden, ten einde zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, maar Hij antwoordde hem niets. Wat Hij hem te zeggen had, had Hij hem door zijn herhaald oponthoud te Livias al duidelijk genoeg gemaakt (Luke 10:17 v. ; 13:31; 14:24; 15:1-16:31 18:9-30).

Hoe een beschuldigde zwijgt voor een koning. Is het niet iets ongehoords? Maar niet op deze plaats. Wij hebben hier niet te doen tegenover een mens, maar met de Zoon van God tegenover een goddeloze koning. De Schrift geeft de Zoon van God te aanschouwen zoals Hij is en de mensen zoals zij zijn. Als men nog besef heeft van deze waarheid, dan is zij alleen genoeg om de Schrift als van goddelijke oorsprong te stempelen. Hoe getrouw naar de natuur wordt het karakter van Herodes geschilderd, het is alles tintelend leven, alles tastbare waarheid. Hij stelde zich alles van Jezus voor en Jezus stelt hem in alles teleur. En nu zo onwaardig de houding was van Herodes, zo waardig was die van de Heere. Als men de Heere uit nieuwsgierigheid vragen doet, dan zwijgt Hij altijd; de beantwoording van zulke vragen behoort niet tot Zijn ambt; maar vraagt men Hem dingen, die de zaligheid betreffen, dan is Hij altijd gereed om een goed woord te spreken, dat de ziel, als zij gelooft, meteen de zaligheid deelachtig maakt. En tekenen? Deze doet Jezus wel aan de kranken, de blinden, de lammen, de melaatsen, de doden; maar niet tot vermaak van die gezond zijn. Moet dus de Heere en Zijn macht tot een vertoning dienen, dan toont Hij Zich niet in Zijn macht. Hij zwijgt. Koninklijk zwijgen! O, er is een zwijgen, dat nog welsprekender is dan het spreken - en zo'n zwijgen was hier het zwijgen van de Heere. Toch zei Hij er veel mee, veel aan Herodes, veel aan diens hovelingen, veel aan de overpriesters. Hij zei er hun allen mee dat zij vanwege hun ongeloof onwaardig waren Gods woord te horen en Gods heerlijkheid te zien. Ontzettend zwijgen, dat tot de consciëntie spreekt, ook nog van een ieder van ons. Weet u wel, u, die de woorden en de wonderen van God niet gebruikt tot uw zaligheid, dat uw oordeel zal zijn geen enkel woord van God meer te horen, geen enkel wonder van God meer te zien? Aan Herodes, aan zijn hof aan de overpriesters, die Jezus geleidden, ziet gij dat oordeel voltrokken en u ziet het nog heden ieder ogenblik voltrekken, zo vaak u mensen ontmoet, die geen woord en geen wonder Gods meer kunnen erkennen. Zeker, het ongeloof draagt Gods oordeel reeds in zich; ja, het is zelf het oordeel van God. Immers, die in de Zoon gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de Eniggeboren Zoon van God (John 3:18). Tot dezen, die verloren gaan omdat zij de liefde van de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden, zendt God een kracht van dwaling, waardoor zij de leugen geloven (2 Thessalonians 2:11) en dan bestaat er geen woord van God meer voor hen. Voorts is Herodes het sprekend bewijs van de waarheid: wie Johannes de Doper niet hoort in zijn prediking tot bekering, maar hem het volstrekte zwijgen oplegt, tot die spreekt Jezus ook niet meer.

Vers 10

10. En de Overpriesters en de Schriftgeleerden, menend dat hier de zaak tot beslissing zou komen, stonden en beschuldigden Hem heftig.

Vers 10

10. En de Overpriesters en de Schriftgeleerden, menend dat hier de zaak tot beslissing zou komen, stonden en beschuldigden Hem heftig.

Vers 11

11. En Herodes, op wie al wat zij spraken geen indruk maakte, had alleen belangstelling daarin, dat zijn nieuwsgierigheid niet bevredigd werd. Met zijn krijgslieden wilde hij zich daarom op Hem wreken en Hem veracht en bespot hebbend, deed hij Hem, om Hem te honen vanwege Zijn voorgewende koninklijke waardigheid, een blinkend kleed aan en zond Hem in dat kleed weer tot Pilatus. Helaas, dat die poging van de Heere zelf op nieuwe vernedering en smart te staan kwam! Wel vermeldt ons de geschiedenis niets van Zijn stemming gedurende dat donkere uur, maar niet moeilijk valt het om haar althans enigermate onder het bereik van onze verbeelding te brengen. Reeds de naam, voor wie Hij gebracht werd, kon Hij niet aanzien zonder diep getroffen te worden. Het is Herodes, de lichtzinnige overspeler, de moordenaar van de Doper, de vijand, in wiens naam Hij reeds eenmaal uit Galilea verwezen was. En hoe is het onthaal, dat Hem aan het hof van deze vorst wordt bereid? Had vroeger nog het geweten van de zwakke booswicht gesproken, nu blijkt het dat de heidense kiem van iets beters in het schuldig hart is gestorven. Met blijdschap ontvangt hij de Nazarener, voor wiens gerucht hij vroeger gebeefd had en nieuwsgierigheid is het gevoel dat hem aangrijpt, waar hij eindelijk de langgewenste tegenwoordigheid van de Wonderdoener geniet. Al vaak had hij verlangd van nabij een teken te zien, nu meent hij dat het uur gekomen is waarin dat verlangen bevredigd zal worden. Is het niet of wij nog eenmaal aan het einde van Jezus' leven de verlokking van het begin zien terugkeren, om te schitteren door betoning van macht? Zeker, hoe moeilijk het zij om de zielesmart van de Heere bij deze openbaring van de boosheid in al haar omvang te schetsen, gemakkelijk doorzien wij de zwaarte van de verzoeking, die Hem nog eenmaal, voordat Hij het kruis zal bestijgen, wil afvoeren van de baan van Zijn roeping. Men vraagt, men dwingt, men tart Hem als het ware om te tonen dat de geruchten, die van Hem uitingen, niet overdreven geweest zijn. En terwijl daar voor Hem een schitterend hof als vleiend en biddend optreedt, staan naast en rondom Hem de Overpriesters, die ook hier Hem gevolgd zijn om Hem hevig te beschuldigen, als vreesden zij dat zelfs een Herodes te billijk jegens de gevangene kon zijn. Is er schoner gelegenheid om aan de ene kant verbazing te wekken en aan de andere kant de lasteraars opeens te doen zwijgen? Jezus gebruikte die gelegenheid niet. Aan Zijn eigen voorschrift getrouw om geen parels voor zwijnen te werpen en aan Zijn beginsel indachtig om geen wonderen tot eigen redding te doen, stelt Hij de verwachting van de viervorst teleur. Gegronde hoop om Herodes te overtuigen door indrukwekkende redenen koestert hij niet, verplichting om voor een geheel onwettige vierschaar te spreken voelt Hij nog minder; Jezus zwijgt stil. Het kan ten proeve van de diepe verbastering van de viervorst verstrekken dat een stilzwijgen, waarover Pilatus zich zelf voor weinige ogenblikken verwonderde, hem met bittere wrevel vervulde. Buiten staat om iets over de gedaagde te zeggen, die door geen enkel woord van Zijn doel of karakter liet blijken, ziet hij zich genoodzaakt Jezus onverrichter zake naar Pilatus weer te zenden. Of hij deze een mondeling bericht van zijn terugkomen liet toekomen meldt de geschiedenis niet. Zij spreekt slechts van een zinnebeeldig teken, waarin hij zijn gevoelen over de Nazarener aan de stadhouder toonde. Het was bij de Romeinen gewoonte om de mededinger naar de meest aanzienlijke ereposten in een wit gewaad te doen optreden, als kandidaat voor de door hem gewenste betrekking. Als Herodes dan ook al niets anders aan Pilatus liet zeggen, lag in dit bedrijf, op Jezus toegepast, de ondubbelzinnige aanduiding dat zo'n persoon, naar koninklijke waardigheid dingend, slechts spot en verachting verdiende, maar in geen geval gevaarlijk kon heten. Maar daaruit vloeide dan ook voort dat hij dus niets dadelijk strafbaars in Hem had kunnen ontdekken.

Vers 11

11. En Herodes, op wie al wat zij spraken geen indruk maakte, had alleen belangstelling daarin, dat zijn nieuwsgierigheid niet bevredigd werd. Met zijn krijgslieden wilde hij zich daarom op Hem wreken en Hem veracht en bespot hebbend, deed hij Hem, om Hem te honen vanwege Zijn voorgewende koninklijke waardigheid, een blinkend kleed aan en zond Hem in dat kleed weer tot Pilatus. Helaas, dat die poging van de Heere zelf op nieuwe vernedering en smart te staan kwam! Wel vermeldt ons de geschiedenis niets van Zijn stemming gedurende dat donkere uur, maar niet moeilijk valt het om haar althans enigermate onder het bereik van onze verbeelding te brengen. Reeds de naam, voor wie Hij gebracht werd, kon Hij niet aanzien zonder diep getroffen te worden. Het is Herodes, de lichtzinnige overspeler, de moordenaar van de Doper, de vijand, in wiens naam Hij reeds eenmaal uit Galilea verwezen was. En hoe is het onthaal, dat Hem aan het hof van deze vorst wordt bereid? Had vroeger nog het geweten van de zwakke booswicht gesproken, nu blijkt het dat de heidense kiem van iets beters in het schuldig hart is gestorven. Met blijdschap ontvangt hij de Nazarener, voor wiens gerucht hij vroeger gebeefd had en nieuwsgierigheid is het gevoel dat hem aangrijpt, waar hij eindelijk de langgewenste tegenwoordigheid van de Wonderdoener geniet. Al vaak had hij verlangd van nabij een teken te zien, nu meent hij dat het uur gekomen is waarin dat verlangen bevredigd zal worden. Is het niet of wij nog eenmaal aan het einde van Jezus' leven de verlokking van het begin zien terugkeren, om te schitteren door betoning van macht? Zeker, hoe moeilijk het zij om de zielesmart van de Heere bij deze openbaring van de boosheid in al haar omvang te schetsen, gemakkelijk doorzien wij de zwaarte van de verzoeking, die Hem nog eenmaal, voordat Hij het kruis zal bestijgen, wil afvoeren van de baan van Zijn roeping. Men vraagt, men dwingt, men tart Hem als het ware om te tonen dat de geruchten, die van Hem uitingen, niet overdreven geweest zijn. En terwijl daar voor Hem een schitterend hof als vleiend en biddend optreedt, staan naast en rondom Hem de Overpriesters, die ook hier Hem gevolgd zijn om Hem hevig te beschuldigen, als vreesden zij dat zelfs een Herodes te billijk jegens de gevangene kon zijn. Is er schoner gelegenheid om aan de ene kant verbazing te wekken en aan de andere kant de lasteraars opeens te doen zwijgen? Jezus gebruikte die gelegenheid niet. Aan Zijn eigen voorschrift getrouw om geen parels voor zwijnen te werpen en aan Zijn beginsel indachtig om geen wonderen tot eigen redding te doen, stelt Hij de verwachting van de viervorst teleur. Gegronde hoop om Herodes te overtuigen door indrukwekkende redenen koestert hij niet, verplichting om voor een geheel onwettige vierschaar te spreken voelt Hij nog minder; Jezus zwijgt stil. Het kan ten proeve van de diepe verbastering van de viervorst verstrekken dat een stilzwijgen, waarover Pilatus zich zelf voor weinige ogenblikken verwonderde, hem met bittere wrevel vervulde. Buiten staat om iets over de gedaagde te zeggen, die door geen enkel woord van Zijn doel of karakter liet blijken, ziet hij zich genoodzaakt Jezus onverrichter zake naar Pilatus weer te zenden. Of hij deze een mondeling bericht van zijn terugkomen liet toekomen meldt de geschiedenis niet. Zij spreekt slechts van een zinnebeeldig teken, waarin hij zijn gevoelen over de Nazarener aan de stadhouder toonde. Het was bij de Romeinen gewoonte om de mededinger naar de meest aanzienlijke ereposten in een wit gewaad te doen optreden, als kandidaat voor de door hem gewenste betrekking. Als Herodes dan ook al niets anders aan Pilatus liet zeggen, lag in dit bedrijf, op Jezus toegepast, de ondubbelzinnige aanduiding dat zo'n persoon, naar koninklijke waardigheid dingend, slechts spot en verachting verdiende, maar in geen geval gevaarlijk kon heten. Maar daaruit vloeide dan ook voort dat hij dus niets dadelijk strafbaars in Hem had kunnen ontdekken.

Vers 12

12. a) En op diezelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkaar; want zij waren tevoren in vijandschap tegen de andere 13:1").

a)Acts 4:27. Aan het hof van Herodes keert voor de Heere nog eens de verzoeking terug, die in haar diepste grond satanisch was en die Hij in Luke 4:9, triomferend had afgewezen. Nog eens, voordat Hij aan het kruis verhoogd zal worden, ziet Hij Zich de gelegenheid openen op de gemakkelijkste weg om de gunst van de machtige viervorst te winnen. De honende hovelingen aan de ene, de lasterende priesters aan de andere kant - had zich wel een mooiere gelegenheid kunnen aanbieden om aan de ene kant verwondering en aan de andere beschaming teweeg te brengen? De Heere doet echter geen van beiden: Hij verklaart integendeel door Zijn zwijgen de zin van het voorschrift in de bergrede (Matthew 7:6). Daarentegen, als er gedurende de hele duur van de gerechtszaak voor Pilatus een uur was, dat voor Jezus een uur van de naamloze smart verdient te worden genoemd, dan is het zeker dat van Zijn voorstelling voor Herodes geweest. Wat de blik in de diepte van een Herodes-ziel voor de heilige Hartenkenner moet geweest zijn en hoeveel het hem gekost moet hebben om de handen, bevlekt met het bloed van de Doper, liefkozend naar Zich uitgestrekt te zien, daarvan kunnen wij ons slechts een zwak denkbeeld vormen. Maar midden in die diepe vernedering, waarin Hij als het ware als een speelbal uit de ene onreine hand in de andere wordt geworpen, schittert de majesteit van Zijn welsprekend zwijgen des te heerlijker.

Herodes had begeerd een wonder van de Heere te zien; hij zag er werkelijk een, maar begreep het niet; want een wonder van liefde, die alle diepten van smaad voor ons heeft doorwandeld, die zich ten spot een wit kleed heeft laten aandoen, opdat wij voor Gods troon in witte ere-kleren zouden kunnen verschijnen, een wonder van deze liefde is het toch dat de Heere de vloek terughoudt, die anders op Zijn spotters had kunnen komen, evenals op de spottende knapen te Bethel (2 Kings 2:24).

Het doel van de opmerking in Luke 23:12 is opmerkzaam te maken hoe door deze wereldlingen het hoogste slechts werd gebruikt tot hun nietige wereldse doeleinden. Pilatus zendt de Heere tot Herodes om hem iets aardigs te laten zien en deze zendt Hem terug, om de aardigheid te beantwoorden.

Vers 12

12. a) En op diezelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkaar; want zij waren tevoren in vijandschap tegen de andere 13:1").

a)Acts 4:27. Aan het hof van Herodes keert voor de Heere nog eens de verzoeking terug, die in haar diepste grond satanisch was en die Hij in Luke 4:9, triomferend had afgewezen. Nog eens, voordat Hij aan het kruis verhoogd zal worden, ziet Hij Zich de gelegenheid openen op de gemakkelijkste weg om de gunst van de machtige viervorst te winnen. De honende hovelingen aan de ene, de lasterende priesters aan de andere kant - had zich wel een mooiere gelegenheid kunnen aanbieden om aan de ene kant verwondering en aan de andere beschaming teweeg te brengen? De Heere doet echter geen van beiden: Hij verklaart integendeel door Zijn zwijgen de zin van het voorschrift in de bergrede (Matthew 7:6). Daarentegen, als er gedurende de hele duur van de gerechtszaak voor Pilatus een uur was, dat voor Jezus een uur van de naamloze smart verdient te worden genoemd, dan is het zeker dat van Zijn voorstelling voor Herodes geweest. Wat de blik in de diepte van een Herodes-ziel voor de heilige Hartenkenner moet geweest zijn en hoeveel het hem gekost moet hebben om de handen, bevlekt met het bloed van de Doper, liefkozend naar Zich uitgestrekt te zien, daarvan kunnen wij ons slechts een zwak denkbeeld vormen. Maar midden in die diepe vernedering, waarin Hij als het ware als een speelbal uit de ene onreine hand in de andere wordt geworpen, schittert de majesteit van Zijn welsprekend zwijgen des te heerlijker.

Herodes had begeerd een wonder van de Heere te zien; hij zag er werkelijk een, maar begreep het niet; want een wonder van liefde, die alle diepten van smaad voor ons heeft doorwandeld, die zich ten spot een wit kleed heeft laten aandoen, opdat wij voor Gods troon in witte ere-kleren zouden kunnen verschijnen, een wonder van deze liefde is het toch dat de Heere de vloek terughoudt, die anders op Zijn spotters had kunnen komen, evenals op de spottende knapen te Bethel (2 Kings 2:24).

Het doel van de opmerking in Luke 23:12 is opmerkzaam te maken hoe door deze wereldlingen het hoogste slechts werd gebruikt tot hun nietige wereldse doeleinden. Pilatus zendt de Heere tot Herodes om hem iets aardigs te laten zien en deze zendt Hem terug, om de aardigheid te beantwoorden.

Vers 13

13. En toen Pilatus de Overpriesters en de Oversten van het volk bijeengeroepen had, zei hij tot hen:

Vers 13

13. En toen Pilatus de Overpriesters en de Oversten van het volk bijeengeroepen had, zei hij tot hen:

Vers 14

14. U heeft deze mens tot mij gebracht als een, die het volk afkerig maakt en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd en heb in deze mens geen schuld gevonden van hetgeen waar u Hem mee beschuldigt.

Vers 14

14. U heeft deze mens tot mij gebracht als een, die het volk afkerig maakt en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd en heb in deze mens geen schuld gevonden van hetgeen waar u Hem mee beschuldigt.

Vers 15

15. Ja, ook Herodes niet; want ik heb u tot hem gezonden en zie, er is door Hem niets gedaan, waardoor hij de dood verdient.

Vers 15

15. Ja, ook Herodes niet; want ik heb u tot hem gezonden en zie, er is door Hem niets gedaan, waardoor hij de dood verdient.

Vers 16

16. Daarom zal ik Hem dan door geseling kastijden en daarna loslaten.

Kastijden en loslaten-dat woord brengt ons op het keerpunt van de rechtspleging, waar de goede kant van Pilatus' gedrag tot de verkeerde en treurige overgaat. Tot nog toe heeft hij drie goede stappen gedaan; een nauwkeurig onderzoek opende hij, een plechtige verklaring van Jezus onschuld ontboezemde hij, een geoorloofde weg tot verkrijging van nieuwe lichtstralen zocht hij. Het woord "loslaten" zet op dit alles de kroon, maar het wederrechtelijk kastijden, dat daarnaast wordt aangekondigd, baant de weg tot drie tegenovergestelde stappen, waarmee hij de overgang van zwakheid tot misdaad zal doen, een vernederende gelijkstelling, een smadelijke kastijding, een jammerlijk mislukte toneelvertoning.

Vers 16

16. Daarom zal ik Hem dan door geseling kastijden en daarna loslaten.

Kastijden en loslaten-dat woord brengt ons op het keerpunt van de rechtspleging, waar de goede kant van Pilatus' gedrag tot de verkeerde en treurige overgaat. Tot nog toe heeft hij drie goede stappen gedaan; een nauwkeurig onderzoek opende hij, een plechtige verklaring van Jezus onschuld ontboezemde hij, een geoorloofde weg tot verkrijging van nieuwe lichtstralen zocht hij. Het woord "loslaten" zet op dit alles de kroon, maar het wederrechtelijk kastijden, dat daarnaast wordt aangekondigd, baant de weg tot drie tegenovergestelde stappen, waarmee hij de overgang van zwakheid tot misdaad zal doen, een vernederende gelijkstelling, een smadelijke kastijding, een jammerlijk mislukte toneelvertoning.

Vers 17

17. En met deze eerste gedachte verbond zich echter dadelijk een tweede, namelijk om de aangeboden loslating te veranderen in een verzoeken daarom door het toestromende volk; want, hij moest voor hen op het feest iemand loslaten ("Uit 27:18").

Vers 17

17. En met deze eerste gedachte verbond zich echter dadelijk een tweede, namelijk om de aangeboden loslating te veranderen in een verzoeken daarom door het toestromende volk; want, hij moest voor hen op het feest iemand loslaten ("Uit 27:18").

Vers 18

18. Toen stelde hij tegenover Jezus van Nazareth Jezus Barabbas en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik u zal loslaten? Barabbas of Jezus? Maar de hele menigte riep unaniem: Weg met deze! en laat ons Barabbas los.

Vers 18

18. Toen stelde hij tegenover Jezus van Nazareth Jezus Barabbas en zei: Wie van deze twee wilt u dat ik u zal loslaten? Barabbas of Jezus? Maar de hele menigte riep unaniem: Weg met deze! en laat ons Barabbas los.

Vers 20

20. Pilatus dan riep hun weer toe en zei: Wat moet ik dan doen met deze, van wie gezegd wordt dat Hij de Christus is (Matthew 27:22. Mark 15:12 v. )? Dit zei hij om Jezus los te kunnen laten.

Vers 20

20. Pilatus dan riep hun weer toe en zei: Wat moet ik dan doen met deze, van wie gezegd wordt dat Hij de Christus is (Matthew 27:22. Mark 15:12 v. )? Dit zei hij om Jezus los te kunnen laten.

Vers 21

21. Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruisig Hem! kruisig Hem in de plaats van Barabbas.

Vers 21

21. Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruisig Hem! kruisig Hem in de plaats van Barabbas.

Vers 22

22. En hij zei voor de derde keer tot hen: Wat heeft deze dan voor kwaads gedaan? Ik heb geen schuld tot de dood in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan, om uw oversten enigermate tevreden te stellen kastijden en, opdat ook Hem gerechtigheid overkomt, loslaten.

Vers 22

22. En hij zei voor de derde keer tot hen: Wat heeft deze dan voor kwaads gedaan? Ik heb geen schuld tot de dood in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan, om uw oversten enigermate tevreden te stellen kastijden en, opdat ook Hem gerechtigheid overkomt, loslaten.

Vers 23

23. Maar zij hielden aan met groot geroep, eisend dat Hij gekruisigd zou worden. Zij drongen nu met name aan op deze straf, die hen door de bij elkaar plaatsing van Jezus en Barabbas in het hoofd was gekomen (Matthew 27:23. Mark 15:14); en het geroep van hen en de overpriesters werd geweldiger, zodat het zelfs niet baatte dat de landvoogd naar zinnebeeldig gebruik zich de handen waste (Matthew 27:24 v. ).

Wij zeggen ook hier weerom als voor de derde keer tot Pilatus: wat heeft u dan toch in Jezus gevonden, dat niet de dood maar toch de kastijding waardig is? Dat komt van een zoeken naar een middenweg, dat zovelen doen om jammerlijk te verdwalen. Er is wel een middenweg op de paden van het recht, een vermijden van uitersten en eenzijdigheden, maar niet tussen recht en onrecht, tussen waarheid en onwaarheid. Pilatus had eenvoudig recht te doen en, werd Jezus door Hem onschuldig bevonden van de Hem ten laste gelegde misdaad, Hem los te laten, maar Hem niet om een onbekende vermeende overtreding, waaraan Hij ook niet schuldig was of kon worden, de kastijding (de geseling) te laten ondergaan. Maar nu probeerde Pilatus langs een zijweg te verkrijgen wat hij langs de koninklijke weg had moeten verkrijgen. - Wie Jezus onschuldig kon laten geselen, die kon Hem ook onschuldig laten kruisigen. En waarom aan het volk gevraagd wat men zelf in handen heeft? Waarom als een genade te begeren, wat men reeds als recht bezit? Waar men het recht heeft, is de genade niet nodig en ook niet te verkrijgen. Tevergeefs wil Pilatus wel het volk tot andere gedachten brengen. Het is te laat. Zij willen nu ten volle hun zin hebben en zo moet Pilatus eerst Barabbas loslaten en ten slotte Jezus, ondanks zichzelf, overgeven voor de kruisiging. En ofschoon hij zich al de handen waste, zijn geweten was en bleef bevlekt, z bevlekt dat hij ten slotte in zijn ballingschap als Judas de handen sloeg aan zichzelf. Want niemand verwachte zegen buiten de juiste weg op de kromme wegen van het onrecht en dus halve maatregelen. Nee, van God alleen komt de zegen en God zal degenen die zich neigen tot hun kromme wegen, weg doen gaan met de werkers van de ongerechtigheid, Psalms 128:5 Daarom, als wij de juiste weg verlaten hebben, laat ons dan niet proberen daar weer op te raken langs kromme wegen, maar laat ons dan schuld belijden en vergeving zoeken bij God en Hij zal onze schuld vergeven en ons weer ineens op het rechte pad stellen. Alleen de verzoening met God herstelt ons in onze eer. Bijzonder in het stuk van onze zaligwording hebben wij allen echter iets van de Pilatus-naturen van het Pilatus-karakter. Wat is de koninklijke weg om zalig te worden? De weg van het geloof. Heerlijker, koninklijker, goddelijker woord kan er niet tot de zondaar gesproken worden, dan: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden. En wat doen wij? In plaats van die koninklijke weg, de heirbaan van al Gods kinderen, te betreden en te bewandelen kiezen wij allerlei ellendige, ongebaande bijwegen en bergpaden. Zonder beeld gesproken: in plaats van Christus aan te nemen als onze volkomen Zaligmaker, zoeken wij onze zaligheid buiten Hem om, in onze eigen denkbeelden en in onze eigen daden. Beware ons God voor die dwaasheid en slinksheid! Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht! zegt God tot Abraham en niets is heerlijker dan dit te doen. Het rechte pad alleen leidt tot God. Wij voelen en ondervinden dat. Zijn wij oprecht, dan druppelt er balsem is ons geweten en wij zullen vrede hebben. Zijn wij het niet, dan druppelt er venijn in ons hart en wij voelen pijn.

Vers 23

23. Maar zij hielden aan met groot geroep, eisend dat Hij gekruisigd zou worden. Zij drongen nu met name aan op deze straf, die hen door de bij elkaar plaatsing van Jezus en Barabbas in het hoofd was gekomen (Matthew 27:23. Mark 15:14); en het geroep van hen en de overpriesters werd geweldiger, zodat het zelfs niet baatte dat de landvoogd naar zinnebeeldig gebruik zich de handen waste (Matthew 27:24 v. ).

Wij zeggen ook hier weerom als voor de derde keer tot Pilatus: wat heeft u dan toch in Jezus gevonden, dat niet de dood maar toch de kastijding waardig is? Dat komt van een zoeken naar een middenweg, dat zovelen doen om jammerlijk te verdwalen. Er is wel een middenweg op de paden van het recht, een vermijden van uitersten en eenzijdigheden, maar niet tussen recht en onrecht, tussen waarheid en onwaarheid. Pilatus had eenvoudig recht te doen en, werd Jezus door Hem onschuldig bevonden van de Hem ten laste gelegde misdaad, Hem los te laten, maar Hem niet om een onbekende vermeende overtreding, waaraan Hij ook niet schuldig was of kon worden, de kastijding (de geseling) te laten ondergaan. Maar nu probeerde Pilatus langs een zijweg te verkrijgen wat hij langs de koninklijke weg had moeten verkrijgen. - Wie Jezus onschuldig kon laten geselen, die kon Hem ook onschuldig laten kruisigen. En waarom aan het volk gevraagd wat men zelf in handen heeft? Waarom als een genade te begeren, wat men reeds als recht bezit? Waar men het recht heeft, is de genade niet nodig en ook niet te verkrijgen. Tevergeefs wil Pilatus wel het volk tot andere gedachten brengen. Het is te laat. Zij willen nu ten volle hun zin hebben en zo moet Pilatus eerst Barabbas loslaten en ten slotte Jezus, ondanks zichzelf, overgeven voor de kruisiging. En ofschoon hij zich al de handen waste, zijn geweten was en bleef bevlekt, z bevlekt dat hij ten slotte in zijn ballingschap als Judas de handen sloeg aan zichzelf. Want niemand verwachte zegen buiten de juiste weg op de kromme wegen van het onrecht en dus halve maatregelen. Nee, van God alleen komt de zegen en God zal degenen die zich neigen tot hun kromme wegen, weg doen gaan met de werkers van de ongerechtigheid, Psalms 128:5 Daarom, als wij de juiste weg verlaten hebben, laat ons dan niet proberen daar weer op te raken langs kromme wegen, maar laat ons dan schuld belijden en vergeving zoeken bij God en Hij zal onze schuld vergeven en ons weer ineens op het rechte pad stellen. Alleen de verzoening met God herstelt ons in onze eer. Bijzonder in het stuk van onze zaligwording hebben wij allen echter iets van de Pilatus-naturen van het Pilatus-karakter. Wat is de koninklijke weg om zalig te worden? De weg van het geloof. Heerlijker, koninklijker, goddelijker woord kan er niet tot de zondaar gesproken worden, dan: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden. En wat doen wij? In plaats van die koninklijke weg, de heirbaan van al Gods kinderen, te betreden en te bewandelen kiezen wij allerlei ellendige, ongebaande bijwegen en bergpaden. Zonder beeld gesproken: in plaats van Christus aan te nemen als onze volkomen Zaligmaker, zoeken wij onze zaligheid buiten Hem om, in onze eigen denkbeelden en in onze eigen daden. Beware ons God voor die dwaasheid en slinksheid! Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht! zegt God tot Abraham en niets is heerlijker dan dit te doen. Het rechte pad alleen leidt tot God. Wij voelen en ondervinden dat. Zijn wij oprecht, dan druppelt er balsem is ons geweten en wij zullen vrede hebben. Zijn wij het niet, dan druppelt er venijn in ons hart en wij voelen pijn.

Vers 24

24. En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou.

Pontius Pilatus, stadhouder van Juda! Zijn er achttienhonderd jaren verlopen sinds uw nederzitten op de lithostrotos, waar u de Onschuldige vermoorde, nog is de schande niet uitgewist, noch uw naam vergeten! Onrechtvaardige rechter! Aan de vier hoeken van de aarde leeft uw lafhartigheid in aller mond en alle geslachten, die de naam van Jezus Christus kennen, brengen hun getuigenis tegen u in!

Vers 24

24. En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou.

Pontius Pilatus, stadhouder van Juda! Zijn er achttienhonderd jaren verlopen sinds uw nederzitten op de lithostrotos, waar u de Onschuldige vermoorde, nog is de schande niet uitgewist, noch uw naam vergeten! Onrechtvaardige rechter! Aan de vier hoeken van de aarde leeft uw lafhartigheid in aller mond en alle geslachten, die de naam van Jezus Christus kennen, brengen hun getuigenis tegen u in!

Vers 25

25. En hij liet degene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, voor hen los, zoals zij geëist hadden; maar Jezus, nadat hij Hem had laten geselen en nog velerlei pogingen had gedaan om Hem uit hun handen te redden (John 19:1-John 19:15), gaf hij ten slotte, toen hij geen uitweg meer zag, over tot hun wil (Matthew 27:26-Matthew 27:30. Mark 15:15-Mark 15:19. John 19:16).

Aan welke middelen zou Jezus, de Heiland van de wereld, volgens de wijsheid van de kinderen van deze wereld Zijn leven moeten danken: 1) aan een verkeerde gewoonte (om een misdadiger op het feest vrij te laten), 2) aan een slechte titel (begenadigde door het volk), 3) aan een slecht rechterlijk ceremoniëel (de handen wassen, waar de handen moesten zijn opgeheven). De navolging van de keuze van Barabbas heeft nog dikwijls plaats: 1) met betrekking tot het geloof - ongeloof in plaats van geloof in Jezus; 2) in betrekking tot ons leven en handelen - liever een ongebonden teugelloos leven dan strenge zedelijke orde en tucht; 3) in betrekking tot de burgerlijke orde, liever de volksleiders gehoor geven dan aan het zachte woord van Jezus. Ook in de geschiedenis zien wij hoe vaak het kerkelijke en staatkundige democratisme tot echte Barabbas-keuzen heeft geleid.

II. Luke 23:26-Luke 23:49. Wij kunnen onze afdeling, die in het algemeen over Jezus' ter doodbrenging handelt, in vier onderdelen verdelen a) de gang naar de gerechtsplaats (Luke 23:26-Luke 23:32); b) de kruisiging (Luke 23:33-Luke 23:38); c) de tijd aan het kruis (Luke 23:39-Luke 23:46), d) de indruk van Jezus op de Romeinse Hoofdman, op de aanhangers van Jezus (Luke 23:47-Luke 23:49). Dadelijk in het eerste deel heeft Lukas, die anders zeer verkortend bij zijn voorstellingen is, het woord van Jezus tot de Hem volgende vrouwen van Jeruzalem, dat anders geen evangelist bericht, mee ingevlochten en daardoor voor het eerste hoofddeel van de gezichten van de Openbaring, evenzo de sleutel tot juist begrip aan de hand gegeven, als hij dat voor het tweede hoofddeel met de woorden in Hoofdst 21:24 deed. Evenzo brengt hij in het tweede deel het eerste en in het derde deel het tweede en laatste van de zeven woorden van Christus aan het kruis bij en vult daardoor de beide evangelisten aan, terwijl toch nog voor de vierde het zijn wordt bewaard. In het vierde deel gedenkt hij onder de aanwezigen bij Jezus' dood aan Zijn bloedverwanten (vgl. Matthew 27:31-Matthew 27:56. Mark 15:20-Mark 15:41. John 19:16-John 19:37).

Vers 25

25. En hij liet degene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, voor hen los, zoals zij geëist hadden; maar Jezus, nadat hij Hem had laten geselen en nog velerlei pogingen had gedaan om Hem uit hun handen te redden (John 19:1-John 19:15), gaf hij ten slotte, toen hij geen uitweg meer zag, over tot hun wil (Matthew 27:26-Matthew 27:30. Mark 15:15-Mark 15:19. John 19:16).

Aan welke middelen zou Jezus, de Heiland van de wereld, volgens de wijsheid van de kinderen van deze wereld Zijn leven moeten danken: 1) aan een verkeerde gewoonte (om een misdadiger op het feest vrij te laten), 2) aan een slechte titel (begenadigde door het volk), 3) aan een slecht rechterlijk ceremoniëel (de handen wassen, waar de handen moesten zijn opgeheven). De navolging van de keuze van Barabbas heeft nog dikwijls plaats: 1) met betrekking tot het geloof - ongeloof in plaats van geloof in Jezus; 2) in betrekking tot ons leven en handelen - liever een ongebonden teugelloos leven dan strenge zedelijke orde en tucht; 3) in betrekking tot de burgerlijke orde, liever de volksleiders gehoor geven dan aan het zachte woord van Jezus. Ook in de geschiedenis zien wij hoe vaak het kerkelijke en staatkundige democratisme tot echte Barabbas-keuzen heeft geleid.

II. Luke 23:26-Luke 23:49. Wij kunnen onze afdeling, die in het algemeen over Jezus' ter doodbrenging handelt, in vier onderdelen verdelen a) de gang naar de gerechtsplaats (Luke 23:26-Luke 23:32); b) de kruisiging (Luke 23:33-Luke 23:38); c) de tijd aan het kruis (Luke 23:39-Luke 23:46), d) de indruk van Jezus op de Romeinse Hoofdman, op de aanhangers van Jezus (Luke 23:47-Luke 23:49). Dadelijk in het eerste deel heeft Lukas, die anders zeer verkortend bij zijn voorstellingen is, het woord van Jezus tot de Hem volgende vrouwen van Jeruzalem, dat anders geen evangelist bericht, mee ingevlochten en daardoor voor het eerste hoofddeel van de gezichten van de Openbaring, evenzo de sleutel tot juist begrip aan de hand gegeven, als hij dat voor het tweede hoofddeel met de woorden in Hoofdst 21:24 deed. Evenzo brengt hij in het tweede deel het eerste en in het derde deel het tweede en laatste van de zeven woorden van Christus aan het kruis bij en vult daardoor de beide evangelisten aan, terwijl toch nog voor de vierde het zijn wordt bewaard. In het vierde deel gedenkt hij onder de aanwezigen bij Jezus' dood aan Zijn bloedverwanten (vgl. Matthew 27:31-Matthew 27:56. Mark 15:20-Mark 15:41. John 19:16-John 19:37).

Vers 26

26. En toen zij Hem tot de gerechtsplaats (Luke 23:33) wegleidden, namen zij, de krijgsknechten, die tot hiertoe Jezus Zijn kruis zelf hadden laten dragen (John 19:17), een Simon van Cyrene, komend van de akker en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg (Matthew 27:32. en "Mr 15:21").

Wij zien in het kruis dragen van Simon een beeld van het werk van de kerk door alle geslachten heen. Zij is de kruisdraagster achter Jezus. Let dus wel op, Christen, Jezus lijdt niet zo om u van lijden te bevrijden. Hij draagt een kruis, niet opdat u het ontgaan, maar opdat u het verdragen zou. Christus bevrijdt u van de zonde, maar niet van smart. Denk daaraan en verwacht te zullen lijden. Maar dat wij onszelf met deze gedachte troosten, dat wij evenals Simon niet ons kruis, maar Christus' kruis dragen. Wanneer u om uw vroomheid wordt gekweld, wanneer uw godsdienst oorzaak is van harde beschimpingen, bedenk hoe heerlijk het is om het kruis van onze Heere Jezus te dragen. U draagt het kruis achter Hem. U heeft een gezegend gezelschap; uw pad is getekend met de voetstappen van uw Heere. Het teken van Zijn bloedroden schouder is op die zware last. Het is Zijn kruis en Hij gaat u voor, zoals een herder voor zijn schapen gaat. Neem uw kruis dagelijks op en volg Hem. Vergeet ook niet dat u dat kruis in deelgenootschap draagt. Sommigen zijn van gevoelen dat Simon slechts het ene eind van het kruis droeg en niet het hele. Dit is zeer wel mogelijk. Christus kan het zwaarste gedeelte bij de dwarsbalk en Simon het lichtere gedragen hebben. Maar met u is het zeker aldus: u draagt slechts het lichtste eind van het kruis, Christus droeg het zwaardere. En bedenkt dat, hoewel Simon het kruis slechts voor een klein stuk te dragen had, het hem tot een blijvende eer was. Evenzo is het kruis, dat wij dragen, slechts voor een klein stuk op het allermeest en daarna zullen wij de kroon van de heerlijkheid ontvangen. Wij behoorden het kruis wezenlijk lief te hebben en in plaats van er voor terug te deinzen, het voor zeer kostbaar te houden, omdat het ons een zeer uitnemend en eeuwig gewicht van heerlijkheid uitwerkt. 27. En een grote menigte en daaronder van vrouwen, die tot de bevolking van Jeruzalem behoorden en dus niet te verwisselen zijn met degene die in Luke 23:49, Luke 23:55 vermeld zijn, volgde Hem, die ook weenden en Hem beklaagden.

Te midden van het gepeupel dat de Verlosser naar Zijn strafplaats uitdreef, bevonden zich enige medelijdende zielen, wier bittere zielesmart zich lucht gaf in wenen en klaagtonen - een gepaste muziek om die lijdensgang te begeleiden. Wanneer mijn ziel zich de Heiland kan voorstellen, Zijn kruis naar Kalvarië torsend, sluit zij zich bij die godzalige vrouwen aan en weent met haar; want er is werkelijk een gegronde oorzaak tot droefheid - een dieper liggende oorzaak dan die wenende vrouwen dachten. Zij beweenden de mishandelde onschuld, de vervolgde goedheid, de bloedende liefde, de zachtmoedigheid, tot sterven bereid; maar mijn hart heeft een diepere en bitterder reden tot treuren. Mijn zonden waren de gesels, die Zijn gezegende schouders openreten, zij waren het, die dat gezegend hoofd met doornen kroonden; mijn zonden riepen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" en leiden het kruis op Zijn zachte schouders. Dat Hij ter dood weggeleid werd is smart genoeg voor een eeuwigheid, maar dat ik Zijn moordenaar ben geweest is meer, eindeloos meerdere smart dan een armzalige fontein van tranen uitdrukken kan. Waarom deze vrouwen liefhadden en weenden was niet moeilijk te raden, maar zij konden geen grotere reden tot liefde en droefheid hebben gehad dan mijn hart. Naïn's weduwe zag haar zoon opgewekt - maar ik ben zeer opgewekt geworden tot een nieuw leven. De schoonmoeder van Petrus werd van de koorts genezen - maar ik van de veel grotere plaag van de zonde. Uit Magdalena werden zeven duivels uitgeworpen - maar uit mij een heel legioen. Maria en Martha werden door bezoeken begunstigd, maar Hij woont bij mij. Zijn moeder droeg Zijn lichaam, maar Hij is in mij geworden de hoop van de heerlijkheid. Sta ik niet in het minste bij de heilige vrouwen in schuld achter, dat ik dan ook niet in dankbaarheid en droefheid bij haar achter blijf. He verbroken hart, vol liefde en smart, kom ik aan Uw voeten, mijn zonden boeten.

Vers 26

26. En toen zij Hem tot de gerechtsplaats (Luke 23:33) wegleidden, namen zij, de krijgsknechten, die tot hiertoe Jezus Zijn kruis zelf hadden laten dragen (John 19:17), een Simon van Cyrene, komend van de akker en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg (Matthew 27:32. en "Mr 15:21").

Wij zien in het kruis dragen van Simon een beeld van het werk van de kerk door alle geslachten heen. Zij is de kruisdraagster achter Jezus. Let dus wel op, Christen, Jezus lijdt niet zo om u van lijden te bevrijden. Hij draagt een kruis, niet opdat u het ontgaan, maar opdat u het verdragen zou. Christus bevrijdt u van de zonde, maar niet van smart. Denk daaraan en verwacht te zullen lijden. Maar dat wij onszelf met deze gedachte troosten, dat wij evenals Simon niet ons kruis, maar Christus' kruis dragen. Wanneer u om uw vroomheid wordt gekweld, wanneer uw godsdienst oorzaak is van harde beschimpingen, bedenk hoe heerlijk het is om het kruis van onze Heere Jezus te dragen. U draagt het kruis achter Hem. U heeft een gezegend gezelschap; uw pad is getekend met de voetstappen van uw Heere. Het teken van Zijn bloedroden schouder is op die zware last. Het is Zijn kruis en Hij gaat u voor, zoals een herder voor zijn schapen gaat. Neem uw kruis dagelijks op en volg Hem. Vergeet ook niet dat u dat kruis in deelgenootschap draagt. Sommigen zijn van gevoelen dat Simon slechts het ene eind van het kruis droeg en niet het hele. Dit is zeer wel mogelijk. Christus kan het zwaarste gedeelte bij de dwarsbalk en Simon het lichtere gedragen hebben. Maar met u is het zeker aldus: u draagt slechts het lichtste eind van het kruis, Christus droeg het zwaardere. En bedenkt dat, hoewel Simon het kruis slechts voor een klein stuk te dragen had, het hem tot een blijvende eer was. Evenzo is het kruis, dat wij dragen, slechts voor een klein stuk op het allermeest en daarna zullen wij de kroon van de heerlijkheid ontvangen. Wij behoorden het kruis wezenlijk lief te hebben en in plaats van er voor terug te deinzen, het voor zeer kostbaar te houden, omdat het ons een zeer uitnemend en eeuwig gewicht van heerlijkheid uitwerkt. 27. En een grote menigte en daaronder van vrouwen, die tot de bevolking van Jeruzalem behoorden en dus niet te verwisselen zijn met degene die in Luke 23:49, Luke 23:55 vermeld zijn, volgde Hem, die ook weenden en Hem beklaagden.

Te midden van het gepeupel dat de Verlosser naar Zijn strafplaats uitdreef, bevonden zich enige medelijdende zielen, wier bittere zielesmart zich lucht gaf in wenen en klaagtonen - een gepaste muziek om die lijdensgang te begeleiden. Wanneer mijn ziel zich de Heiland kan voorstellen, Zijn kruis naar Kalvarië torsend, sluit zij zich bij die godzalige vrouwen aan en weent met haar; want er is werkelijk een gegronde oorzaak tot droefheid - een dieper liggende oorzaak dan die wenende vrouwen dachten. Zij beweenden de mishandelde onschuld, de vervolgde goedheid, de bloedende liefde, de zachtmoedigheid, tot sterven bereid; maar mijn hart heeft een diepere en bitterder reden tot treuren. Mijn zonden waren de gesels, die Zijn gezegende schouders openreten, zij waren het, die dat gezegend hoofd met doornen kroonden; mijn zonden riepen: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" en leiden het kruis op Zijn zachte schouders. Dat Hij ter dood weggeleid werd is smart genoeg voor een eeuwigheid, maar dat ik Zijn moordenaar ben geweest is meer, eindeloos meerdere smart dan een armzalige fontein van tranen uitdrukken kan. Waarom deze vrouwen liefhadden en weenden was niet moeilijk te raden, maar zij konden geen grotere reden tot liefde en droefheid hebben gehad dan mijn hart. Naïn's weduwe zag haar zoon opgewekt - maar ik ben zeer opgewekt geworden tot een nieuw leven. De schoonmoeder van Petrus werd van de koorts genezen - maar ik van de veel grotere plaag van de zonde. Uit Magdalena werden zeven duivels uitgeworpen - maar uit mij een heel legioen. Maria en Martha werden door bezoeken begunstigd, maar Hij woont bij mij. Zijn moeder droeg Zijn lichaam, maar Hij is in mij geworden de hoop van de heerlijkheid. Sta ik niet in het minste bij de heilige vrouwen in schuld achter, dat ik dan ook niet in dankbaarheid en droefheid bij haar achter blijf. He verbroken hart, vol liefde en smart, kom ik aan Uw voeten, mijn zonden boeten.

Vers 28

28. En Jezus, Zich tot haar kerend en terugkomend op hetgeen Hij op de palmzondag al had geprofeteerd (Luke 19:43 v. ), zei: Dochters van Jeruzalem, ween niet over Mij, maar ween over uzelf en over uw kinderen.

Is de Heere ongevoelig voor de gevoeligheid van deze vrouwen? Nee, het was voor Hem veeleer een verkwikking temidden van zoveel ongevoeligheid, hardheid, wreedheid, als waaraan Hij al de tijd had blootgestaan en nog bloot stond, te horen wenen en klagen over het onrecht, dat geschiedde. Hij, die de persoonlijke liefde was, kon geen bewijs van liefde onopgemerkt en onvergolden laten; daarom gaat Hij niet stilzwijgend Zijn weg, maar staat stil en doet z de hele optocht stilstaan en Zich tot de vrouwen kerend spreekt Hij ze vriendelijk aan met de naam, die bij Israël uit de profeten en het Hooglied liefelijk was als de uitstorting van de liefelijkst geurige olie, met de naam van dochters van Jeruzalem. Toch wijst Jezus haar niet af, Hij wijst haar terecht. De Heere wil wel beweend zijn, maar niet met tranen van zuiver medegevoel. Er is een medelijden met anderen in het uitwendige, dat zichzelf in het innerlijke vergeet. Jezus wil dat men eerst zijn zonde beweent en dan Hem. Vleselijke gevoeligheden zijn goed, maar als het daarbij blijft zijn zij nutteloos. Alle gevoel over Jezus' lijden, zonder gevoel van onze zonde als de oorzaak van dat lijden, is onvruchtbaar en Christus, wij hebben het u vaker gezegd, bemint niets dat onvruchtbaar is. Ja, Hij haat het, Hij kan het niet dulden; daarom vervloekte Hij tot een toonbeeld voor altijd de onvruchtbare vijgeboom. Deze was niet dood, maar droeg enkel bladeren, terwijl hij vrucht dragen moest. Hij was innerlijk dood, de Heere liet die dood ook naar buiten uitbreken en de onvruchtbare vijgeboom verdorde meteen. In de hele Schrift is alles aangelegd en berekend op vrucht geven; al wat God welbehaaglijk is moet goed zijn en iets goeds voortbrengen. Daarom moesten Jeruzalems dochters wenen over zichzelf en over haar kinderen, zij moesten wenen over Jeruzalem, over haar land en volk, zoals Jezus er zelf over geweend had. Hij zag Zichzelf in dit opzicht voorbij en Hij wil, dat men Hem ook in dat opzicht voorbij ziet. Hij wil geen medelijden in de zin van erbarming, want Hij kon het lijden vermeden hebben, maar Hij nam het vrijwillig op Zich. Het is het koninklijk privilege, het kroonrecht van Christus om medelijden te hebben. Christus heeft medelijden met ons en dat voegt Hem, maar het voegt ons niet medelijden te hebben met Hem. Hij is de medelijdende Hogepriester en zoals Hij medelijden heeft met ons, zo wil Hij dat wij medelijden hebben met onszelf. Geen medelijden dus met de Heere; Hij wijst het af: wilt u medelijden hebben, heb dat met Zijn armen. Daarom, geen zuiver zinnelijke gevoeligheid bij de beschouwing van het lijden van Christus. Voordat Zijn kruislijden begon heeft Hij zelf tegen zo'n medelijden gewaarschuwd, Hij heeft het tegengesproken, juist bij de wortel afgesneden. Nog eens, wilt u medelijden met Hem hebben, Hij wijst u af, maar wilt u met Hem lijden, Hij neemt u aan; want dat is geheel iets anders. Deelneming alleen met ons gevoel en deelneming ook met de daad zijn tweeërlei. Van de laatste was Simon het voor- en tegenbeeld. De Heere wilde wel dat Simon het kruis meedroeg achter Hem, maar niet dat de vrouwen Hem beweenden in de zin van beklagen.

Vers 28

28. En Jezus, Zich tot haar kerend en terugkomend op hetgeen Hij op de palmzondag al had geprofeteerd (Luke 19:43 v. ), zei: Dochters van Jeruzalem, ween niet over Mij, maar ween over uzelf en over uw kinderen.

Is de Heere ongevoelig voor de gevoeligheid van deze vrouwen? Nee, het was voor Hem veeleer een verkwikking temidden van zoveel ongevoeligheid, hardheid, wreedheid, als waaraan Hij al de tijd had blootgestaan en nog bloot stond, te horen wenen en klagen over het onrecht, dat geschiedde. Hij, die de persoonlijke liefde was, kon geen bewijs van liefde onopgemerkt en onvergolden laten; daarom gaat Hij niet stilzwijgend Zijn weg, maar staat stil en doet z de hele optocht stilstaan en Zich tot de vrouwen kerend spreekt Hij ze vriendelijk aan met de naam, die bij Israël uit de profeten en het Hooglied liefelijk was als de uitstorting van de liefelijkst geurige olie, met de naam van dochters van Jeruzalem. Toch wijst Jezus haar niet af, Hij wijst haar terecht. De Heere wil wel beweend zijn, maar niet met tranen van zuiver medegevoel. Er is een medelijden met anderen in het uitwendige, dat zichzelf in het innerlijke vergeet. Jezus wil dat men eerst zijn zonde beweent en dan Hem. Vleselijke gevoeligheden zijn goed, maar als het daarbij blijft zijn zij nutteloos. Alle gevoel over Jezus' lijden, zonder gevoel van onze zonde als de oorzaak van dat lijden, is onvruchtbaar en Christus, wij hebben het u vaker gezegd, bemint niets dat onvruchtbaar is. Ja, Hij haat het, Hij kan het niet dulden; daarom vervloekte Hij tot een toonbeeld voor altijd de onvruchtbare vijgeboom. Deze was niet dood, maar droeg enkel bladeren, terwijl hij vrucht dragen moest. Hij was innerlijk dood, de Heere liet die dood ook naar buiten uitbreken en de onvruchtbare vijgeboom verdorde meteen. In de hele Schrift is alles aangelegd en berekend op vrucht geven; al wat God welbehaaglijk is moet goed zijn en iets goeds voortbrengen. Daarom moesten Jeruzalems dochters wenen over zichzelf en over haar kinderen, zij moesten wenen over Jeruzalem, over haar land en volk, zoals Jezus er zelf over geweend had. Hij zag Zichzelf in dit opzicht voorbij en Hij wil, dat men Hem ook in dat opzicht voorbij ziet. Hij wil geen medelijden in de zin van erbarming, want Hij kon het lijden vermeden hebben, maar Hij nam het vrijwillig op Zich. Het is het koninklijk privilege, het kroonrecht van Christus om medelijden te hebben. Christus heeft medelijden met ons en dat voegt Hem, maar het voegt ons niet medelijden te hebben met Hem. Hij is de medelijdende Hogepriester en zoals Hij medelijden heeft met ons, zo wil Hij dat wij medelijden hebben met onszelf. Geen medelijden dus met de Heere; Hij wijst het af: wilt u medelijden hebben, heb dat met Zijn armen. Daarom, geen zuiver zinnelijke gevoeligheid bij de beschouwing van het lijden van Christus. Voordat Zijn kruislijden begon heeft Hij zelf tegen zo'n medelijden gewaarschuwd, Hij heeft het tegengesproken, juist bij de wortel afgesneden. Nog eens, wilt u medelijden met Hem hebben, Hij wijst u af, maar wilt u met Hem lijden, Hij neemt u aan; want dat is geheel iets anders. Deelneming alleen met ons gevoel en deelneming ook met de daad zijn tweeërlei. Van de laatste was Simon het voor- en tegenbeeld. De Heere wilde wel dat Simon het kruis meedroeg achter Hem, maar niet dat de vrouwen Hem beweenden in de zin van beklagen.

Vers 29

29. Want zie, er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken, die niet gebaard hebben en de borsten, die niet gezoogd hebben (Hosea 9:14), omdat zij voor zichzelf alleen lijden en niet ook de ellende en het verderf van hun kinderen meemoeten aanzien.

Vers 29

29. Want zie, er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken, die niet gebaard hebben en de borsten, die niet gezoogd hebben (Hosea 9:14), omdat zij voor zichzelf alleen lijden en niet ook de ellende en het verderf van hun kinderen meemoeten aanzien.

Vers 30

30. a)Dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Val op ons en tot de heuvelen: Bedek ons (Hosea 10:8. Revelation 6:16 v. ).

a) Isaiah 2:19. Revelation 9:6.

Vers 30

30. a)Dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Val op ons en tot de heuvelen: Bedek ons (Hosea 10:8. Revelation 6:16 v. ).

a) Isaiah 2:19. Revelation 9:6.

Vers 31

31. Want als zij dit doen aan het groene hout, aan een dat niet geschikt is om te branden, dat men in het vuur zou werpen, wat zal aan het dorre geschieden, aan diegenen, die zich door zo'n daad rijp maken voor het vuur van het goddelijk oordeel 27:32").

a)Jeremiah 25:29. 1 Petrus . 4:17.

Onder andere uitleggingen van deze betekenisvolle vraag is de volgende vol lering: "Als Ik, schuldeloze plaatsbekleder van de zondaren, zo lijd, wat zal er wel gebeuren als de zondaar zelf - het dorre hout - in de handen van een vertoornd God valt. " Toen God de Heere Jezus in plaats van de zondaar zag, spaarde Hij Hem niet; en als Hij de onwedergeborenen buiten Christus vindt, zal Hij hen niet sparen. O zondaar, Jezus werd door Zijn vijanden weggeleid, zo zult u door vijanden weggesleept worden naar de plaats, die voor u bereid is. Jezus werd door God verlaten; en als Hij, die slechts gerekend werd een zondaar te zijn, verlaten werd, hoeveel te meer zult u dit worden? "Eloi, Eloi, lama sabachtani!" Wat een vreselijke uitroep! Maar hoe zal uw geroep zijn, wanneer u zult zeggen: "O God, o God, waarom hebt Gij mij verlaten!" en het antwoord weerklinken zal: "Omdat u al Mijn raad verworpen en Mijn bestraffing niet gewild hebt, zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten, wanneer uw vrees komt". Omdat God Zijn eigen Zoon niet spaarde, hoeveel te minder zal Hij u sparen! Welke slagen van brandende pijn zult u ondergaan als uw geweten u met al zijn verschrikkingen zal bestormen. U rijkste, vrolijkste, eigengerechtigste van de zondaren - wie zou in uw plaats willen staan, wanneer God spreken zal: "Zwaard! ontwaak tegen de man, die Mij verwierp; sla hem en doe hem in eeuwigheid de smart gevoelen!" Onze Heere Jezus werd bespuwd; zondaar, hoedanig zal uw schande zijn. Wij kunnen onmogelijk in een woord al de smarten opsommen die neerdaalden op het hoofd van de Heere Jezus, die voor ons stierf; daarom is het onmogelijk u te zeggen welke stromen, welke Oceanen van smart over uw zielen moeten komen als u sterft zoals u nu bent. U kon zo sterven, u kon nu sterven. Bij het lijden van de Heere Jezus Christus, bij Zijn wonden en bij Zijn bloed smeken wij u, breng de toekomende toorn niet over uzelf! Geloof in de Zoon van God en u zult in eeuwigheid niet sterven.

Vers 31

31. Want als zij dit doen aan het groene hout, aan een dat niet geschikt is om te branden, dat men in het vuur zou werpen, wat zal aan het dorre geschieden, aan diegenen, die zich door zo'n daad rijp maken voor het vuur van het goddelijk oordeel 27:32").

a)Jeremiah 25:29. 1 Petrus . 4:17.

Onder andere uitleggingen van deze betekenisvolle vraag is de volgende vol lering: "Als Ik, schuldeloze plaatsbekleder van de zondaren, zo lijd, wat zal er wel gebeuren als de zondaar zelf - het dorre hout - in de handen van een vertoornd God valt. " Toen God de Heere Jezus in plaats van de zondaar zag, spaarde Hij Hem niet; en als Hij de onwedergeborenen buiten Christus vindt, zal Hij hen niet sparen. O zondaar, Jezus werd door Zijn vijanden weggeleid, zo zult u door vijanden weggesleept worden naar de plaats, die voor u bereid is. Jezus werd door God verlaten; en als Hij, die slechts gerekend werd een zondaar te zijn, verlaten werd, hoeveel te meer zult u dit worden? "Eloi, Eloi, lama sabachtani!" Wat een vreselijke uitroep! Maar hoe zal uw geroep zijn, wanneer u zult zeggen: "O God, o God, waarom hebt Gij mij verlaten!" en het antwoord weerklinken zal: "Omdat u al Mijn raad verworpen en Mijn bestraffing niet gewild hebt, zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten, wanneer uw vrees komt". Omdat God Zijn eigen Zoon niet spaarde, hoeveel te minder zal Hij u sparen! Welke slagen van brandende pijn zult u ondergaan als uw geweten u met al zijn verschrikkingen zal bestormen. U rijkste, vrolijkste, eigengerechtigste van de zondaren - wie zou in uw plaats willen staan, wanneer God spreken zal: "Zwaard! ontwaak tegen de man, die Mij verwierp; sla hem en doe hem in eeuwigheid de smart gevoelen!" Onze Heere Jezus werd bespuwd; zondaar, hoedanig zal uw schande zijn. Wij kunnen onmogelijk in een woord al de smarten opsommen die neerdaalden op het hoofd van de Heere Jezus, die voor ons stierf; daarom is het onmogelijk u te zeggen welke stromen, welke Oceanen van smart over uw zielen moeten komen als u sterft zoals u nu bent. U kon zo sterven, u kon nu sterven. Bij het lijden van de Heere Jezus Christus, bij Zijn wonden en bij Zijn bloed smeken wij u, breng de toekomende toorn niet over uzelf! Geloof in de Zoon van God en u zult in eeuwigheid niet sterven.

Vers 32

32. En er werden ook twee anderen, kwaaddoeners (Luke 23:41), waaronder Hij nu gerekend was (Luke 22:37), geleid om met Hem gedood te worden, terwijl Hij zelf de plaats innam van de derde, die insgelijks had moeten worden omgebracht (Luke 23:18, Luke 23:21).

De aanspraak van Jezus aan de vrouwen is een getuigenis van de macht van Zijn liefde, waarin Hij tot aan het laatste ogenblik Zich niet met Zijn eigen smart bezig houdt, maar met de ellende, die zij tegemoet gaan, die Hij zo gaande had willen redden.

De zin van het gezegde in Luke 23:31 is zeker wel deze. Het hout is Jezus, dat ondanks zijn bestendige onderworpenheid onder de overheid als oproermaker ter dood wordt geleid; het dorre hout, het Joodse volk, dat door zijn oproerige gezindheid des te zekerder spoedig het Romeinse zwaard tot zich zal voeren. Zo onnatuurlijk als het is dat Jezus als oproermaker sterft, zo zeker ligt het in de aard van de zaak dat Israël om oproer te gronde gaat. Zo doet Jezus hier het volk de leugen voelen, die aan Zijn veroordeling te gronde lag en de manier hoe God daarvoor wraak zal nemen.

Vers 32

32. En er werden ook twee anderen, kwaaddoeners (Luke 23:41), waaronder Hij nu gerekend was (Luke 22:37), geleid om met Hem gedood te worden, terwijl Hij zelf de plaats innam van de derde, die insgelijks had moeten worden omgebracht (Luke 23:18, Luke 23:21).

De aanspraak van Jezus aan de vrouwen is een getuigenis van de macht van Zijn liefde, waarin Hij tot aan het laatste ogenblik Zich niet met Zijn eigen smart bezig houdt, maar met de ellende, die zij tegemoet gaan, die Hij zo gaande had willen redden.

De zin van het gezegde in Luke 23:31 is zeker wel deze. Het hout is Jezus, dat ondanks zijn bestendige onderworpenheid onder de overheid als oproermaker ter dood wordt geleid; het dorre hout, het Joodse volk, dat door zijn oproerige gezindheid des te zekerder spoedig het Romeinse zwaard tot zich zal voeren. Zo onnatuurlijk als het is dat Jezus als oproermaker sterft, zo zeker ligt het in de aard van de zaak dat Israël om oproer te gronde gaat. Zo doet Jezus hier het volk de leugen voelen, die aan Zijn veroordeling te gronde lag en de manier hoe God daarvoor wraak zal nemen.

Vers 33

33. En toen zij kwamen op de plaats, die Hoofdschedelplaats genoemd werd ("Uit 21:11") en kruisigden Hem daar en de kwaaddoeners (Luke 23:32) de ene aan de rechterkant en de andere aan de linkerkant.

De heuvel der vertroosting is de heuvel van Calvarië; het kruis van de vertroosting is gebouwd van het hout van het kruis; de tempel van de hemelse zaligheid is gegrondvest op de gespleten rots - gespleten door de speer die Zijn zijde doorstak. Geen toneel in de heilige geschiedenis verblijdt de ziel zozeer als het treurspel op Calvarië.

Hoe wonderbaar, dat `t somberst uur, Dat ooit op aarde is aangebroken, Het hart vervult met zaalger vuur, Dan door de vreugde wordt ontstoken. Licht stroomt uit het nachtelijk duister van de volle middag op Golgotha en iedere grasscheut, ieder veld bloeit liefelijk in de schaduw van het eens vervloekte hout. In die plaats van de verschansing heeft de genade een wel gegraven, waaruit immer wateren ontspringen, zo klaar als kristal en waarvan elke druppel in staat is de smarten van de mensheid te verzachten. U, die uw tijden van strijd hebt gehad, zult belijden dat het niet op de Olijfberg, noch op de berg Sinaï, noch op Thabor was dat u troost vondt, maar Gethsemane, Gabbatha en Golgotha zijn u tot vertroosting geweest. De bittere kruiden van Gethsemane namen meermalen het bittere uit uw leven weg; de geselroede van Calvarië nam dikwijls uw zorgen weg en de klachten van Calvarië verdreven alle klachten. Zo schenkt Calvarië ons een enige en rijke vertroosting. Wij zouden Christus' liefde nooit in haar hoogte en diepte gekend hebben als Hij niet gestorven was en evenmin zouden wij de diepe liefde van de Vader kunnen beseffen als Hij Zijn Zoon niet ter dood overgegeven had. Al de barmhartigheden die wij ontvangen zingen van liefde, evenals de zeeschelp, wanneer wij deze aan ons oor houden, van de diepe zee ruist, waaruit zij kwam; maar als wij begeren de oceaan zelf te horen, moeten wij niet zien op de dagelijkse zegeningen, maar op de gebeurtenissen van de kruisiging. Hij, die de liefde wil leren kennen, moet naar Calvarië gaan om de Man van smarten te zien sterven.

En zij kruisigden Hem. In deze woorden ligt nu het middelpunt van al de raad van God en van geheel onze zaligheid, omvat en geopenbaard. Hier kan men zeggen dat God Zich het meest verborg, door Zich het meest te openbaren. Hier werd de sterke God zwak omwille van ons. In zwakheid is Christus gekruist. Hij van wie kracht uitging, zodat allen die Hem aanroerden, genezen werden, door welke kwaal ook bevangen; wiens stem de storm gebood en de dood, laat toe dat men Hem aan het kruis nagele. Waarom? Uit liefde. O, dat opschrift staat onzichtbaar over Zijn kruis geschreven en is van Hemzelf. Uit liefde tot u en mij werd deze Machtige, deze Almachtige zwak en liet Hij aan Zich geschieden, al wat de mensen wilden in hun haat. Wat een tegenstelling: de mensen hebben Hem zonder oorzaak gehaat en Hij heeft de mensen zonder enige oorzaak, die uit hen was, liefgehad. Alleen de oneindige en vrije liefde van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, wrocht het wonder van de verlossing van verloren mensen. - En zij kruisigden Hem. In deze weinige woorden ligt een wereld vol gedachten. Wat is er al over gezegd, wat zal er nog over gezegd worden op aarde en in de hemel! Gods woorden en werken zijn onuitputtelijk, Zijn gedachten kunnen nooit ten volle uitgesproken worden, maar zijn de stof der overdenking en van het gesprek van Zijn kinderen in alle eeuwigheid. Wij zijn op aarde en kunnen er slechts over stamelen; pas in de hemel zullen wij er over kunnen spreken, want daar zal het onvolmaakte teniet zijn gedaan.

Vers 33

33. En toen zij kwamen op de plaats, die Hoofdschedelplaats genoemd werd ("Uit 21:11") en kruisigden Hem daar en de kwaaddoeners (Luke 23:32) de ene aan de rechterkant en de andere aan de linkerkant.

De heuvel der vertroosting is de heuvel van Calvarië; het kruis van de vertroosting is gebouwd van het hout van het kruis; de tempel van de hemelse zaligheid is gegrondvest op de gespleten rots - gespleten door de speer die Zijn zijde doorstak. Geen toneel in de heilige geschiedenis verblijdt de ziel zozeer als het treurspel op Calvarië.

Hoe wonderbaar, dat `t somberst uur, Dat ooit op aarde is aangebroken, Het hart vervult met zaalger vuur, Dan door de vreugde wordt ontstoken. Licht stroomt uit het nachtelijk duister van de volle middag op Golgotha en iedere grasscheut, ieder veld bloeit liefelijk in de schaduw van het eens vervloekte hout. In die plaats van de verschansing heeft de genade een wel gegraven, waaruit immer wateren ontspringen, zo klaar als kristal en waarvan elke druppel in staat is de smarten van de mensheid te verzachten. U, die uw tijden van strijd hebt gehad, zult belijden dat het niet op de Olijfberg, noch op de berg Sinaï, noch op Thabor was dat u troost vondt, maar Gethsemane, Gabbatha en Golgotha zijn u tot vertroosting geweest. De bittere kruiden van Gethsemane namen meermalen het bittere uit uw leven weg; de geselroede van Calvarië nam dikwijls uw zorgen weg en de klachten van Calvarië verdreven alle klachten. Zo schenkt Calvarië ons een enige en rijke vertroosting. Wij zouden Christus' liefde nooit in haar hoogte en diepte gekend hebben als Hij niet gestorven was en evenmin zouden wij de diepe liefde van de Vader kunnen beseffen als Hij Zijn Zoon niet ter dood overgegeven had. Al de barmhartigheden die wij ontvangen zingen van liefde, evenals de zeeschelp, wanneer wij deze aan ons oor houden, van de diepe zee ruist, waaruit zij kwam; maar als wij begeren de oceaan zelf te horen, moeten wij niet zien op de dagelijkse zegeningen, maar op de gebeurtenissen van de kruisiging. Hij, die de liefde wil leren kennen, moet naar Calvarië gaan om de Man van smarten te zien sterven.

En zij kruisigden Hem. In deze woorden ligt nu het middelpunt van al de raad van God en van geheel onze zaligheid, omvat en geopenbaard. Hier kan men zeggen dat God Zich het meest verborg, door Zich het meest te openbaren. Hier werd de sterke God zwak omwille van ons. In zwakheid is Christus gekruist. Hij van wie kracht uitging, zodat allen die Hem aanroerden, genezen werden, door welke kwaal ook bevangen; wiens stem de storm gebood en de dood, laat toe dat men Hem aan het kruis nagele. Waarom? Uit liefde. O, dat opschrift staat onzichtbaar over Zijn kruis geschreven en is van Hemzelf. Uit liefde tot u en mij werd deze Machtige, deze Almachtige zwak en liet Hij aan Zich geschieden, al wat de mensen wilden in hun haat. Wat een tegenstelling: de mensen hebben Hem zonder oorzaak gehaat en Hij heeft de mensen zonder enige oorzaak, die uit hen was, liefgehad. Alleen de oneindige en vrije liefde van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, wrocht het wonder van de verlossing van verloren mensen. - En zij kruisigden Hem. In deze weinige woorden ligt een wereld vol gedachten. Wat is er al over gezegd, wat zal er nog over gezegd worden op aarde en in de hemel! Gods woorden en werken zijn onuitputtelijk, Zijn gedachten kunnen nooit ten volle uitgesproken worden, maar zijn de stof der overdenking en van het gesprek van Zijn kinderen in alle eeuwigheid. Wij zijn op aarde en kunnen er slechts over stamelen; pas in de hemel zullen wij er over kunnen spreken, want daar zal het onvolmaakte teniet zijn gedaan.

Vers 34

34. En Jezus zei, terwijl de kruisiging aan Hem volbracht werd: a) Vader! vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. b) En zij wierpen het lot om Zijn kleren te verdelen (Matthew 27:35 v. Mark 15:24).

a)Acts 7:60. 1 Corinthians 4:12. b) Psalms 22:19.

Bij de opheffing van het offer werd het God aangeboden, bij de oprichting van het kruis verklaart de Heere Zijn lijden voor een offerlijden. Zoals het woord van God het water van de doop tot een bondzegel maakt, zo maakt dit woord van Christus Zijn lijden tot een offerlijden. Het behoort dan ook onafscheidelijk bij Zijn kruisiging. Het is de uitdrukking van hetgeen Hij doet door te lijden. Hij gaat de schuld betalen, zodat de zondaar de schuld vergeven wordt. Zijn bede is dus geen zuivere uitroeping tot de Vader, maar tevens een openbaring aan allen van hetgeen door Hem op het kruis gewrocht werd. Daarom leed Hij niet alleen voor, maar ook tussen en met de overtreders en de eerste begenadigde van dit eerste woord van de Heere was een medegekruisigde, een overtreder. Het kruis van Christus is dan ook het monument, het gedenk- en ereteken van de verzoening van de zonde en Christus zelf is in Zijn kruisiging de persoonlijke vergeving van de zonde geworden. Hij mocht dan ook geen ogenblik aan het kruis gehecht zijn, zonder het grote oogmerk van deze kruisiging open te leggen. Zijn kruisiging was Zijn tussenkomst tot vergeving van de zonde. Het is opmerkelijk dat de eerste en laatste bede van de Heere op het kruis, met de Vadernaam van God begint en dat in het middelste kruiswoord die Vadernaam wordt weggelaten en bij verdubbeling die van God alleen wordt in de plaats gesteld. Ja, is het niet opmerkelijk dat Hij, die in de eerste bede vraagt om vergeving voor anderen, in de vierde bede zelf klaagt over verlating? Maar wij weten hiervan de reden uit de Schrift. Om onze Verlosser te kunnen zijn moest Hij zelf een verloste worden, een verloste door de Vader, een verloste, als het hoofd van Zijn gemeente, de eerste verloste, niet uit de schuld van de zondaar, want Hij was de Heilige, maar uit de straf van de zondaar, uit de dood van de zondaar en dat werd Hij door in de verlating Gods eeuwig vredeverbond aan te grijpen en tot Hem te roepen: Mijn God, Mijn God! Maar laat het ons dan ook niet niet vreemd dunken dat de beproevingen ook bij ons zo ver kunnen gaan, dat wij de vadernaam niet meer op de lippen kunnen nemen. Blijven wij biddend wachten; in het einde herstelt zich ook bij ons het verbroken evenwicht weer. God mag Zijn vriendelijk aangezicht een ogenblik voor ons om heilige redenen verbergen, straks laat Hij het weer over ons lichten en ten slotte kunnen wij zeggen: Vader! in Uw handen bevelen wij onze geest. - Vader! vergeef het hen.

Waarlijk, waar wij als in n woord een hoofdindruk krijgen van het Evangelie, dan is het in dit woord. De zondaar, die tegen de Heere overtreden, ja grotelijks misdreven heeft, verwacht en terecht, straf, oordeel, verdoemenis. Hij verwacht vreselijke dingen en de geduchtste oordelen van God. Maar zie, wat geschiedt? Waar hij verwachtend is de toorn van de Heere en het vreselijk Godsgericht, daar hoort hij in plaats daarvan woorden van genade; barmhartigheid en ontferming vloeien van de lippen van degene tegen wie hij gezondigd heeft. Daar ontmoet hij geen wraakneming dan de wraakneming van de liefde, die te meerder genade bewijst naarmate zij te meer heeft moeten verdragen, opdat geopenbaard en verheerlijkt wordt de onuitsprekelijke grootheid van Gods oneindige barmhartigheid, die aan de meest schuldige volkomen genade bewijst, opdat zulken, gesteld als een toonbeeld van de goddelijke genade, tot roem zal strekken van Hem, die door genade de verloren zondaar redt en aanneemt, die door genade machtig is alle dingen te doen, overvloedig boven al wat wij bidden en denken en die door genade tot stand brengt wat geen wet noch tekening vermochten uit te werken, namelijk de zondaar te vernieuwen naar het evenbeeld van degene, die ons geschapen heeft in ware gerechtigheid en heiligheid. (PLOOS VAN AMSTEL).

Vers 34

34. En Jezus zei, terwijl de kruisiging aan Hem volbracht werd: a) Vader! vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. b) En zij wierpen het lot om Zijn kleren te verdelen (Matthew 27:35 v. Mark 15:24).

a)Acts 7:60. 1 Corinthians 4:12. b) Psalms 22:19.

Bij de opheffing van het offer werd het God aangeboden, bij de oprichting van het kruis verklaart de Heere Zijn lijden voor een offerlijden. Zoals het woord van God het water van de doop tot een bondzegel maakt, zo maakt dit woord van Christus Zijn lijden tot een offerlijden. Het behoort dan ook onafscheidelijk bij Zijn kruisiging. Het is de uitdrukking van hetgeen Hij doet door te lijden. Hij gaat de schuld betalen, zodat de zondaar de schuld vergeven wordt. Zijn bede is dus geen zuivere uitroeping tot de Vader, maar tevens een openbaring aan allen van hetgeen door Hem op het kruis gewrocht werd. Daarom leed Hij niet alleen voor, maar ook tussen en met de overtreders en de eerste begenadigde van dit eerste woord van de Heere was een medegekruisigde, een overtreder. Het kruis van Christus is dan ook het monument, het gedenk- en ereteken van de verzoening van de zonde en Christus zelf is in Zijn kruisiging de persoonlijke vergeving van de zonde geworden. Hij mocht dan ook geen ogenblik aan het kruis gehecht zijn, zonder het grote oogmerk van deze kruisiging open te leggen. Zijn kruisiging was Zijn tussenkomst tot vergeving van de zonde. Het is opmerkelijk dat de eerste en laatste bede van de Heere op het kruis, met de Vadernaam van God begint en dat in het middelste kruiswoord die Vadernaam wordt weggelaten en bij verdubbeling die van God alleen wordt in de plaats gesteld. Ja, is het niet opmerkelijk dat Hij, die in de eerste bede vraagt om vergeving voor anderen, in de vierde bede zelf klaagt over verlating? Maar wij weten hiervan de reden uit de Schrift. Om onze Verlosser te kunnen zijn moest Hij zelf een verloste worden, een verloste door de Vader, een verloste, als het hoofd van Zijn gemeente, de eerste verloste, niet uit de schuld van de zondaar, want Hij was de Heilige, maar uit de straf van de zondaar, uit de dood van de zondaar en dat werd Hij door in de verlating Gods eeuwig vredeverbond aan te grijpen en tot Hem te roepen: Mijn God, Mijn God! Maar laat het ons dan ook niet niet vreemd dunken dat de beproevingen ook bij ons zo ver kunnen gaan, dat wij de vadernaam niet meer op de lippen kunnen nemen. Blijven wij biddend wachten; in het einde herstelt zich ook bij ons het verbroken evenwicht weer. God mag Zijn vriendelijk aangezicht een ogenblik voor ons om heilige redenen verbergen, straks laat Hij het weer over ons lichten en ten slotte kunnen wij zeggen: Vader! in Uw handen bevelen wij onze geest. - Vader! vergeef het hen.

Waarlijk, waar wij als in n woord een hoofdindruk krijgen van het Evangelie, dan is het in dit woord. De zondaar, die tegen de Heere overtreden, ja grotelijks misdreven heeft, verwacht en terecht, straf, oordeel, verdoemenis. Hij verwacht vreselijke dingen en de geduchtste oordelen van God. Maar zie, wat geschiedt? Waar hij verwachtend is de toorn van de Heere en het vreselijk Godsgericht, daar hoort hij in plaats daarvan woorden van genade; barmhartigheid en ontferming vloeien van de lippen van degene tegen wie hij gezondigd heeft. Daar ontmoet hij geen wraakneming dan de wraakneming van de liefde, die te meerder genade bewijst naarmate zij te meer heeft moeten verdragen, opdat geopenbaard en verheerlijkt wordt de onuitsprekelijke grootheid van Gods oneindige barmhartigheid, die aan de meest schuldige volkomen genade bewijst, opdat zulken, gesteld als een toonbeeld van de goddelijke genade, tot roem zal strekken van Hem, die door genade de verloren zondaar redt en aanneemt, die door genade machtig is alle dingen te doen, overvloedig boven al wat wij bidden en denken en die door genade tot stand brengt wat geen wet noch tekening vermochten uit te werken, namelijk de zondaar te vernieuwen naar het evenbeeld van degene, die ons geschapen heeft in ware gerechtigheid en heiligheid. (PLOOS VAN AMSTEL).

Vers 35

35. En het volk stond en zag het aan. En ook de Oversten met hen beschimpten Hem en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelf verlost, als Hij de Christus is, de uitverkorene van God (Matthew 27:39-Matthew 27:43. Mark 15:29-Mark 15:32). 36. En ook de krijgsknechten kwamen tot Hem, als wilden zij Hem als koning der Joden de beker bij Zijn feestmaal reiken, bespotten Hem en brachten Hem zure wijn (Matthew 27:34. Mark 15:23).

Vers 35

35. En het volk stond en zag het aan. En ook de Oversten met hen beschimpten Hem en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelf verlost, als Hij de Christus is, de uitverkorene van God (Matthew 27:39-Matthew 27:43. Mark 15:29-Mark 15:32). 36. En ook de krijgsknechten kwamen tot Hem, als wilden zij Hem als koning der Joden de beker bij Zijn feestmaal reiken, bespotten Hem en brachten Hem zure wijn (Matthew 27:34. Mark 15:23).

Vers 37

37. En zij zeiden: Als Gij de koning der Joden bent, verlos dan Uzelf 27:44").

Vers 37

37. En zij zeiden: Als Gij de koning der Joden bent, verlos dan Uzelf 27:44").

Vers 38

38. En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters en woorden (in John 19:20 is een andere orde van die drie talen gevolgd, die met de wezenlijke volgorde overeenkomt): Deze, namelijk Jezus van Nazareth, die hier aan het kruis hangt, is de koning der Joden 27:37")

Toen Hij aan het kruis werd genageld, toen smarten zonder getal Zijn vermoeid, teder lichaam, dat zonde noch smart gewoon was, doortrokken en Hij zelf als onze Hogepriester, Zich aan God voor onze zonden aan het hout van het kruis opofferde, toen riep Hij luide en met kracht Zijn hogepriesterlijk voorbiddend woord: "Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. " Zij wisten het niet, want zij erkenden het niet. Zij hadden het gedeeltelijk wel kunnen weten, want Hij had veel gesproken wat hen de ogen had kunnen openen. Het was een onwetendheid door eigen schuld, maar toch een ontzaglijke onwetendheid. Zij doodden hun waarachtige, sinds duizenden jaren beloofde Koning, hun Messias, de hoop van hun vaderen, op wie zij ook zelf hadden gewacht. Zij doodden hun Hogepriester, hun paaslam, Gods Zoon; dat doen zij, maar zij weten, zij geloven het niet. Maar Jezus weet het en terwijl Hij met smaad en smart bedekt aan het kruis hangt, denkt Hij toch niet aan Zichzelf, niet aan eigen nood, maar als Hogepriester aan de schuld van degenen, die Hem aan het kruis hingen. Het lijden, dat ach en wee over de mensen roept, verandert Hij door Zijn gewillige overgave en door Zijn geheimvolle opoffering tot een verzoenend lijden en tot een oorzaak, waarom Zijn bede verhoring zal vinden. In het tooisel van smaad en schande, van smart en van pijn, welke Hij lijdt, treedt Hij voor de Vader en begeert Hij juist omwille van de Vader in de hemel genade en vergeving voor alle de onwetende zondaars die Hem dat hebben aangedaan en de Vader in de hemel, die in eenheid met Hemzelf de Zoon, het lijden, dat de mensen Hem aandoen, als verzoenend lijden aannam, verhoorde ook, zoals de Pinksterdag en de rijke oogst uit de Joden bewijst; want bij de grote, zware schuld en met het oog op het geroep: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen" is en blijft de eerste gemeente te Jeruzalem, haar getal en haar gesteldheid, een schitterende verhoring van de voorbede van Jezus en wordt niet opgewogen door de blindheid, die aan het grootste getal der Joden ten deel geworden is.

De bede van Jezus is verhoord in de veertig jaren van de tijd van de genade, gedurende welke Israël nog de apostolische verkondiging mocht horen. Anders had de toorn Gods dadelijk over het schuldige volk kunnen losbarsten. Zie een nadere vrucht. Revelation 6:9-Revelation 6:11.

Vers 38

38. En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters en woorden (in John 19:20 is een andere orde van die drie talen gevolgd, die met de wezenlijke volgorde overeenkomt): Deze, namelijk Jezus van Nazareth, die hier aan het kruis hangt, is de koning der Joden 27:37")

Toen Hij aan het kruis werd genageld, toen smarten zonder getal Zijn vermoeid, teder lichaam, dat zonde noch smart gewoon was, doortrokken en Hij zelf als onze Hogepriester, Zich aan God voor onze zonden aan het hout van het kruis opofferde, toen riep Hij luide en met kracht Zijn hogepriesterlijk voorbiddend woord: "Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. " Zij wisten het niet, want zij erkenden het niet. Zij hadden het gedeeltelijk wel kunnen weten, want Hij had veel gesproken wat hen de ogen had kunnen openen. Het was een onwetendheid door eigen schuld, maar toch een ontzaglijke onwetendheid. Zij doodden hun waarachtige, sinds duizenden jaren beloofde Koning, hun Messias, de hoop van hun vaderen, op wie zij ook zelf hadden gewacht. Zij doodden hun Hogepriester, hun paaslam, Gods Zoon; dat doen zij, maar zij weten, zij geloven het niet. Maar Jezus weet het en terwijl Hij met smaad en smart bedekt aan het kruis hangt, denkt Hij toch niet aan Zichzelf, niet aan eigen nood, maar als Hogepriester aan de schuld van degenen, die Hem aan het kruis hingen. Het lijden, dat ach en wee over de mensen roept, verandert Hij door Zijn gewillige overgave en door Zijn geheimvolle opoffering tot een verzoenend lijden en tot een oorzaak, waarom Zijn bede verhoring zal vinden. In het tooisel van smaad en schande, van smart en van pijn, welke Hij lijdt, treedt Hij voor de Vader en begeert Hij juist omwille van de Vader in de hemel genade en vergeving voor alle de onwetende zondaars die Hem dat hebben aangedaan en de Vader in de hemel, die in eenheid met Hemzelf de Zoon, het lijden, dat de mensen Hem aandoen, als verzoenend lijden aannam, verhoorde ook, zoals de Pinksterdag en de rijke oogst uit de Joden bewijst; want bij de grote, zware schuld en met het oog op het geroep: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen" is en blijft de eerste gemeente te Jeruzalem, haar getal en haar gesteldheid, een schitterende verhoring van de voorbede van Jezus en wordt niet opgewogen door de blindheid, die aan het grootste getal der Joden ten deel geworden is.

De bede van Jezus is verhoord in de veertig jaren van de tijd van de genade, gedurende welke Israël nog de apostolische verkondiging mocht horen. Anders had de toorn Gods dadelijk over het schuldige volk kunnen losbarsten. Zie een nadere vrucht. Revelation 6:9-Revelation 6:11.

Vers 39

39. En een van de kwaaddoeners, die tegelijk met Jezus (Luke 23:32 v. ) gehangen waren, lasterde Hem en zei: Als Gij de Christus zijt, verlos Uzelf en ons.

Vers 39

39. En een van de kwaaddoeners, die tegelijk met Jezus (Luke 23:32 v. ) gehangen waren, lasterde Hem en zei: Als Gij de Christus zijt, verlos Uzelf en ons.

Vers 40

40. Maar de ander bestrafte hem en zei: Vreest u ook God niet, evenals zij daar beneden, die met deze Gekruisigde spotten, omdat u toch niet in gelijke toestand bent met hen als zuiver toeschouwer van de rechtspleging, maar in hetzelfde oordeel met de bespotte bent. Waarlijk die in zulke onmiddellijke aanraking staat met de gerechtigheid van God, die mocht wel aan Gods eeuwig gericht denken.

Vers 40

40. Maar de ander bestrafte hem en zei: Vreest u ook God niet, evenals zij daar beneden, die met deze Gekruisigde spotten, omdat u toch niet in gelijke toestand bent met hen als zuiver toeschouwer van de rechtspleging, maar in hetzelfde oordeel met de bespotte bent. Waarlijk die in zulke onmiddellijke aanraking staat met de gerechtigheid van God, die mocht wel aan Gods eeuwig gericht denken.

Vers 41

41. En wij zijn toch rechtvaardig in dit zelfde oordeel met onze Medekruiseling; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan; waardoor Hij de minste schuld zou hebben.

U ziet, deze man is geheel in de orde van God, waarin het recht de genade voorafgaat en pas hier zijn volle eis moet hebben, alvorens de genade in de eeuwigheid kan volgen. Hij erkent schuldig tot de dood te zijn, Waarom? omdat de wet van het land de doodstraf op de doodslag eiste? Nee, er is nog een hogere wet dan de wet van het land, de wet van God, waarmee het geweten samengaat. Immers, zodra de straf niet in evenredigheid is met de misdaad, komt het geweten van de misdadiger er tegen op; maar hier stemt het geweten van de misdadiger in met de rechtvaardigheid van de straf.

Opmerkelijk verschijnsel! Jezus veroordeeld door oversten en schriftgeleerden en gerechtvaardigd door een boetvaardige moordenaar, waaraan toch de eersten niet gelijk wilden zijn, maar waarop zij wel mochten wensen te lijken. Jezus gerechtvaardigd van een zijde, waarvan men het nooit verwacht had. Wie had het ooit kunnen denken? Voorzeker niemand dan Hij, die wist, dat Hij voor zondaren gekomen was en dat de wijsheid toen gerechtvaardigd werd en steeds zal worden van al haar kinderen. (PLOOS VAN AMSTEL).

Vers 41

41. En wij zijn toch rechtvaardig in dit zelfde oordeel met onze Medekruiseling; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan; waardoor Hij de minste schuld zou hebben.

U ziet, deze man is geheel in de orde van God, waarin het recht de genade voorafgaat en pas hier zijn volle eis moet hebben, alvorens de genade in de eeuwigheid kan volgen. Hij erkent schuldig tot de dood te zijn, Waarom? omdat de wet van het land de doodstraf op de doodslag eiste? Nee, er is nog een hogere wet dan de wet van het land, de wet van God, waarmee het geweten samengaat. Immers, zodra de straf niet in evenredigheid is met de misdaad, komt het geweten van de misdadiger er tegen op; maar hier stemt het geweten van de misdadiger in met de rechtvaardigheid van de straf.

Opmerkelijk verschijnsel! Jezus veroordeeld door oversten en schriftgeleerden en gerechtvaardigd door een boetvaardige moordenaar, waaraan toch de eersten niet gelijk wilden zijn, maar waarop zij wel mochten wensen te lijken. Jezus gerechtvaardigd van een zijde, waarvan men het nooit verwacht had. Wie had het ooit kunnen denken? Voorzeker niemand dan Hij, die wist, dat Hij voor zondaren gekomen was en dat de wijsheid toen gerechtvaardigd werd en steeds zal worden van al haar kinderen. (PLOOS VAN AMSTEL).

Vers 42

42. En hij zei tot Jezus: Heere! gedenk mijn als Gij in Uw koninkrijk gekomen zult zijn.

"Heere!" zo noemt hij zijn medekruiseling! Wie zou Hem in dat ogenblik met die titel betiteld hebben? Was er ooit een schijnbaar ongeschikt ogenblik zo was het nu, nu toch aan deze mens geen gedaante of heerlijkheid was, nu het scheen dat Hij voor de overmacht had moeten bukken en dat Hij geen macht had te kunnen ontkomen. Het scheen waarlijk wel of de Heere Jezus als in een nacht van duisternis gehuld was en dat alle heerlijkheid van Hem ten enenmale was geweken. En toch, hoezeer dit alles waar is, is deze moordenaar op dit ogenblik misschien de enige die in deze gekruisigde mens zoveel heerlijkheid ziet; en die Hem zo in Zijn Godheid erkent als hij doet. Hij ziet door de wolken van Zijn menselijke natuur en door de duisternis van zijn vernedering heen en aanschouwt Zijn bijna voor allen verborgen heerlijkheid. Zeer mogelijk heeft hij vroeger meer van de Heere Jezus van nabij en nauwkeurig gadegeslagen met een oog verlicht door de Heilige Geest. Hij ziet in Hem geen gewoon mens, maar de Heere, een koning, die over een koninkrijk te beschikken heeft, hetwelk Hij zometeen staat in te gaan. Wat een glans, wat een majesteit aanschouwt hij in deze kruiseling. Wat een goddelijke eer en macht kent hij Hem toe. Hoe groot en heerlijk schijnt Hij hem toe in zijn ogen, dat hij niettegenstaande zo'n diepe vernedering Hem toch deze heerlijkheid toeschrijft. (PLOOS VAN AMSTEL).

Laat ons deze bede goed opmerken en de trekken in zijn karakter, door zijn voorafgaande woorden tot de spottende booswicht geschetst, aandachtig beschouwen. Hij spreekt Hem aan, die aan zijne zijde aan het kruis hing, klaarblijkelijk de grootste lijder van de drie en wel met een titel, die de innigheid van zijn geloof en de grootheid van de doorluchtigen Lijder, zijn Zaligmaker in het oog doet springen - Wie noemt hij "Heere?" De verachte Nazerener, de vervolgde Galileeër, de met smarten en ziekten bezochte, verlaten zoon van Maria, die eens zei: "De vossen hebben holen en de vogelen van de hemel nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij het hoofd neerleggen kan. Tot dat zo verachte wezen zei hij: "Heere!" Waarom noemde hij Hem zo? Hoe wist hij dat Hij zijn Heere was? Zonder twijfel had hij vroeger de prediking van Jezus gehoord, was hij menigmalen te midden van de menigte geweest, misschien wel onder de spotters die de Heere gestaag omringden en had hij de wonderen gezien, die Hij deed, de bewijzen van Zijn macht opgemerkt, de woorden, die Zijn heilige mond ontstroomden, gehoord. Zijn wijsheid in weerwil van zichzelf bewonderd, de zieken, die Hij genezen had, trachten te tellen, de gedenk- en zegetekenen van Zijn genade opgemerkt en zich op dat moment de lessen herinnerd, die lang geleden over zijn hart gezweefd hadden, zoals de wind door een bouwval giert, zonder bijkans een spoor van zich achter te laten; op dat moment, waarop zijn honger naar geestelijk voedsel het sterkst was, leerde hij een waarheid, wier ervaring nog in deze tijd menigeen ten zegen verstrekt: "Mijn woord zal niet leeg tot Mij terugkeren (Isaiah 60:11). Vaak ondervinden we dat een waarheid, in onze jeugd in het hart neerlegd en gedurende twintig of dertig jaren onder de zorg en wensen, vrees en hoop van het leven bedolven, op een gegeven dag door een elektrische vonk in vlam wordt gezet, zich een weg naar buiten baant, het verstand verlicht en het hart verwarmt. Deze kwaaddoener moet Jezus ettelijke maanden vroeger al gekend hebben, gezien hebben wat Hij deed, gehoord wat Hij leerde; en nu in dat vreselijke uur, voor hem het beste uur van zijn levens, drong zijn oog door het spotgewaad heen en erkende in die martelaar de Zoon van God. Dat kruis is voor hem geen schandpaal meer, onder de doornenkroon ziet hij het hoofd, waarop vele kronen rusten en die Man van smarten is in zijn oog door het licht omhuld als met een kleed en heeft de bliksem tot boodschapper; in die lijder ziet hij Gods Zoon, in de Gekruisigde, de Verheerlijkte en vol van een geloof, dat schande, lichaamspijn, zwakheid noch dood aan het wankelen brengen, roept hij met een stem, die tot in de hemelen weerklinkt: "Heere gedenk mijn, als Gij in Uw Koninkrijk gekomen zult zijn!"

Niet de minste bedenking lijdt het of hier een krachtig werk van Gods genade plaats had; nooit werd toch een zondaar bekeerd of het was de hand van God, die daartoe genade schonk en hoeveel temeer dan een moordenaar, die dat niet geworden is door drift en door onbedachtzaamheid, maar die, volgens het grondwoord, tot de laagste en slechtste soort van mensen had behoord, die zeker tot het laagste peil van de onzedelijkheid en verbastering gezonken was. Waar is het en moet dit ook bij hem zo zijn, dat het geloof uit het gehoor is; uit zijn eigen gezegden blijkt het ondubbelzinnig dat hij en zijn medekruiseling overtuigend wisten dat Jezus onschuldig was en dus met Hem en Zijn zaak niet geheel onbekend konden zijn en wie was dat ook destijds in het Joodse land met Johannes de Doper en zijn prediking en met Jezus van Nazareth en Zijn leer? Maar wat baat dit alles op zichzelf, omdat ook de verharde misdadiger ditzelfde wist, erkende; ja zelfs wat zou ons verhinderen om te denken dat deze man door Gods genade in de kerker al een boeteling geworden was? Maar dat alles neemt niet weg dat wij hier een krachtdadig, bovennatuurlijk en wonderbaar werk van Gods vrije en alvermogende genade aantreffen. Het grote werk van zijn algehele begenadiging was toch voor Golgotha bewaard, hier moest hij eerst Jezus zien lijden met een onbeschrijfelijk geduld, met een onverklaarbare zachtmoedigheid en met een goddelijke grootheid van ziel; hier moest hij eerst Jezus horen bidden en zien, dat hij op de schandelijkste wijze gehoond en gelasterd werd; hier moest het hart, dat eertijds aan God niet dacht, de zonde zonder nadenken diende en dat nu in stil gepeins zichzelf verloor, door de lastertaal van de andere misdadiger worden opgewekt en uitgelokt; maar nu was het dan ook dat de Geest van God hem verlichtte en leidde, hem vervrijmoedigde en kracht gaf, zodat hij zich als een verbrijzelde heilbegerig en met vertrouwen in de handen van Jezus gaf, ziende in een helder geloof, dat de Heere nu in Zijn koninkrijk zou ingaan. Dat was zeker een krachtig werk van bekering, een verheerlijking van Gods genade en een ere voor de Verlosser, niet slechts omdat Hij voor een rechtvaardige werd verklaard, maar allermeest, omdatl Hij openlijk als Zaligmaker werd gehuldigd en nu in de gelegenheid was om te midden van Zijn diepe vernedering te tonen, dat Hij waarlijk de Verlosser van zondaren was.

Vers 42

42. En hij zei tot Jezus: Heere! gedenk mijn als Gij in Uw koninkrijk gekomen zult zijn.

"Heere!" zo noemt hij zijn medekruiseling! Wie zou Hem in dat ogenblik met die titel betiteld hebben? Was er ooit een schijnbaar ongeschikt ogenblik zo was het nu, nu toch aan deze mens geen gedaante of heerlijkheid was, nu het scheen dat Hij voor de overmacht had moeten bukken en dat Hij geen macht had te kunnen ontkomen. Het scheen waarlijk wel of de Heere Jezus als in een nacht van duisternis gehuld was en dat alle heerlijkheid van Hem ten enenmale was geweken. En toch, hoezeer dit alles waar is, is deze moordenaar op dit ogenblik misschien de enige die in deze gekruisigde mens zoveel heerlijkheid ziet; en die Hem zo in Zijn Godheid erkent als hij doet. Hij ziet door de wolken van Zijn menselijke natuur en door de duisternis van zijn vernedering heen en aanschouwt Zijn bijna voor allen verborgen heerlijkheid. Zeer mogelijk heeft hij vroeger meer van de Heere Jezus van nabij en nauwkeurig gadegeslagen met een oog verlicht door de Heilige Geest. Hij ziet in Hem geen gewoon mens, maar de Heere, een koning, die over een koninkrijk te beschikken heeft, hetwelk Hij zometeen staat in te gaan. Wat een glans, wat een majesteit aanschouwt hij in deze kruiseling. Wat een goddelijke eer en macht kent hij Hem toe. Hoe groot en heerlijk schijnt Hij hem toe in zijn ogen, dat hij niettegenstaande zo'n diepe vernedering Hem toch deze heerlijkheid toeschrijft. (PLOOS VAN AMSTEL).

Laat ons deze bede goed opmerken en de trekken in zijn karakter, door zijn voorafgaande woorden tot de spottende booswicht geschetst, aandachtig beschouwen. Hij spreekt Hem aan, die aan zijne zijde aan het kruis hing, klaarblijkelijk de grootste lijder van de drie en wel met een titel, die de innigheid van zijn geloof en de grootheid van de doorluchtigen Lijder, zijn Zaligmaker in het oog doet springen - Wie noemt hij "Heere?" De verachte Nazerener, de vervolgde Galileeër, de met smarten en ziekten bezochte, verlaten zoon van Maria, die eens zei: "De vossen hebben holen en de vogelen van de hemel nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij het hoofd neerleggen kan. Tot dat zo verachte wezen zei hij: "Heere!" Waarom noemde hij Hem zo? Hoe wist hij dat Hij zijn Heere was? Zonder twijfel had hij vroeger de prediking van Jezus gehoord, was hij menigmalen te midden van de menigte geweest, misschien wel onder de spotters die de Heere gestaag omringden en had hij de wonderen gezien, die Hij deed, de bewijzen van Zijn macht opgemerkt, de woorden, die Zijn heilige mond ontstroomden, gehoord. Zijn wijsheid in weerwil van zichzelf bewonderd, de zieken, die Hij genezen had, trachten te tellen, de gedenk- en zegetekenen van Zijn genade opgemerkt en zich op dat moment de lessen herinnerd, die lang geleden over zijn hart gezweefd hadden, zoals de wind door een bouwval giert, zonder bijkans een spoor van zich achter te laten; op dat moment, waarop zijn honger naar geestelijk voedsel het sterkst was, leerde hij een waarheid, wier ervaring nog in deze tijd menigeen ten zegen verstrekt: "Mijn woord zal niet leeg tot Mij terugkeren (Isaiah 60:11). Vaak ondervinden we dat een waarheid, in onze jeugd in het hart neerlegd en gedurende twintig of dertig jaren onder de zorg en wensen, vrees en hoop van het leven bedolven, op een gegeven dag door een elektrische vonk in vlam wordt gezet, zich een weg naar buiten baant, het verstand verlicht en het hart verwarmt. Deze kwaaddoener moet Jezus ettelijke maanden vroeger al gekend hebben, gezien hebben wat Hij deed, gehoord wat Hij leerde; en nu in dat vreselijke uur, voor hem het beste uur van zijn levens, drong zijn oog door het spotgewaad heen en erkende in die martelaar de Zoon van God. Dat kruis is voor hem geen schandpaal meer, onder de doornenkroon ziet hij het hoofd, waarop vele kronen rusten en die Man van smarten is in zijn oog door het licht omhuld als met een kleed en heeft de bliksem tot boodschapper; in die lijder ziet hij Gods Zoon, in de Gekruisigde, de Verheerlijkte en vol van een geloof, dat schande, lichaamspijn, zwakheid noch dood aan het wankelen brengen, roept hij met een stem, die tot in de hemelen weerklinkt: "Heere gedenk mijn, als Gij in Uw Koninkrijk gekomen zult zijn!"

Niet de minste bedenking lijdt het of hier een krachtig werk van Gods genade plaats had; nooit werd toch een zondaar bekeerd of het was de hand van God, die daartoe genade schonk en hoeveel temeer dan een moordenaar, die dat niet geworden is door drift en door onbedachtzaamheid, maar die, volgens het grondwoord, tot de laagste en slechtste soort van mensen had behoord, die zeker tot het laagste peil van de onzedelijkheid en verbastering gezonken was. Waar is het en moet dit ook bij hem zo zijn, dat het geloof uit het gehoor is; uit zijn eigen gezegden blijkt het ondubbelzinnig dat hij en zijn medekruiseling overtuigend wisten dat Jezus onschuldig was en dus met Hem en Zijn zaak niet geheel onbekend konden zijn en wie was dat ook destijds in het Joodse land met Johannes de Doper en zijn prediking en met Jezus van Nazareth en Zijn leer? Maar wat baat dit alles op zichzelf, omdat ook de verharde misdadiger ditzelfde wist, erkende; ja zelfs wat zou ons verhinderen om te denken dat deze man door Gods genade in de kerker al een boeteling geworden was? Maar dat alles neemt niet weg dat wij hier een krachtdadig, bovennatuurlijk en wonderbaar werk van Gods vrije en alvermogende genade aantreffen. Het grote werk van zijn algehele begenadiging was toch voor Golgotha bewaard, hier moest hij eerst Jezus zien lijden met een onbeschrijfelijk geduld, met een onverklaarbare zachtmoedigheid en met een goddelijke grootheid van ziel; hier moest hij eerst Jezus horen bidden en zien, dat hij op de schandelijkste wijze gehoond en gelasterd werd; hier moest het hart, dat eertijds aan God niet dacht, de zonde zonder nadenken diende en dat nu in stil gepeins zichzelf verloor, door de lastertaal van de andere misdadiger worden opgewekt en uitgelokt; maar nu was het dan ook dat de Geest van God hem verlichtte en leidde, hem vervrijmoedigde en kracht gaf, zodat hij zich als een verbrijzelde heilbegerig en met vertrouwen in de handen van Jezus gaf, ziende in een helder geloof, dat de Heere nu in Zijn koninkrijk zou ingaan. Dat was zeker een krachtig werk van bekering, een verheerlijking van Gods genade en een ere voor de Verlosser, niet slechts omdat Hij voor een rechtvaardige werd verklaard, maar allermeest, omdatl Hij openlijk als Zaligmaker werd gehuldigd en nu in de gelegenheid was om te midden van Zijn diepe vernedering te tonen, dat Hij waarlijk de Verlosser van zondaren was.

Vers 43

43. En Jezus zei tot hem: Voorwaar zeg Ik u: heden nog, zodat u met uw zaligheid op geen verre toekomst heeft te wachten, zult u met Mij in het paradijs "Ec (2:5" en "Es 1:5") zijn, in de plaats van de zalige gemeenschap met God in de hemel, waar men voor hetverheerlijkte leven van de opgestanen rijp wordt (1 Corinthians 12:4. Revelation 2:7).

Wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben. " In deze overtuiging wortelt al het goede, waarvoor een mensenhart vatbaar is; in haar de vrees voor God, in haar het geloof, in haar het heil. Omdat deze overtuiging het hart van de andere misdadiger ten diepste doordrongen had, had hij ogen voor het heilig lijden van de Heilige en bij de diepste ootmoed de moed om te zeggen: "Heere! gedenk mijn!" Het is het schuldgevoel, waardoor Gods strenge oordelen zich tot heilzame kastijdingen verzachten; het is schuldgevoel, waardoor het aardse kruis de weg wordt tot het kruis van Christus, de weg wordt tot de hemel. Tevergeefs, waar dit ontbreekt, het ijselijkste geleden, terwijl waar het ontwaakt, meteen een verzachting van leed gevoeld wordt. Ja daar zijn er op aarde, die naar ziel en lichaam gekweld, het hoofd zachtmoedig buigen en stil zijn als het gespeende kind, die zich geen beklag veroorloven, die troost gevonden hebben bij een gekruiste Heiland, ofschoon Hij het kruis niet wegneemt van hun schouders; die dat ook niet vragen, voor wie het genoeg is dat Hij in Zijn heerlijke hemel hen gedenkt; die temidden van de smart van het leven en bij het naderen van de dood genoeg hebben aan dat woord: "U zult met Mij in het Paradijs zijn. " Zij zijn het, die in de rampen, droefenissen en pijnen van het leven het rechtvaardig oordeel van God hebben erkend, die hebben leren zeggen: "Wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben. " - "U zult met Mij in het Paradijs zijn. " Hij, die dit gezegd heeft op Golgotha, is bereid het dagelijks en voor velen te herhalen. Hij heeft deernis met de mens die buiten het paradijs omdwaalt. Hij kent zijn lijden. Hij is er in komen delen. Elke zucht, die uit een gelovig hart tot Hem opgaat, vangt Hij op, verhoort Hij. Want daartoe is Hij met de schuldigen in hetzelfde oordeel gekomen, opdat Hij de goddelijke vreugd zou smaken het oordeel uit het oordeel weg te nemen. Daartoe is Hij met de overtreders gerekend, opdat Hij tot de overtreders zeggen zou: "Voorwaar zeg Ik u, u zult met Mij in het paradijs zijn. " O, zalig dat ontzaglijk ogenblik, waarin "het hijgend hert de jacht ontkomt, " waarin de vermoeide strijder in de laatste strijd zich het "heden" hoort toegefluisterd, dat al zijn wensen vervult. "Heden, heden nog in het paradijs met uw Heiland, met uw Heer en uw God!. . . . " Het sterfbed is onzacht, de doodsbenauwdheden hevig, dat "heden" verzoet alles. Maar het "heden" van Hem, die uit de diepte van zijn uit- en inwendige ellende tot de hoogte van het geloof opklimt, het "heden" van hem, die in ootmoedig geloof als ware het een woord, een blik met de Verlosser gewisseld heeft - het is, bij het gisteren geledene, het is, ook te midden van de grootste smarten, het is ook in het tranendal, een paradijs. De vrede van het hart, de blijdschap in de Heere, de rijkdom in God, het in hoop zalig zijn en dit alles onder het zegel van het goddelijk "voorwaar" is voor heden genoeg.

De satan heeft Adam uit het paradijs verdreven, Christus de misdadiger daarin teruggevoerd. Maar wat een verschil! De ene dreef de mens uit, toen slechts een enkele smet van ongehoorzaamheid hem bezoedelde en hij (te voren) nog geen zonde had gedaan. Christus voert de misdadiger tot Zich de hemel in, ofschoon nog bezwaard met een onnoemelijke last van overtredingen. En toch geschiedt daarbij een nog groter wonder; Hij leidt hem in de hemel in voor de hele wereld, zelfs voor de apostelen, opdat niemand wanhopen daarin te komen, opdat niemand aan zijn zaligheid twijfelt, wanneer hij die, die zoveel zonden heeft, aan het hof van de koning ziet leven. Maar heeft misschien de rover zijn kracht ontwikkeld, zijn deugd betoond en vruchten gebracht? Nee, maar door het eenvoudig woord, "door geloof all n" drong hij v r de apostelen het Paradijs binnen, opdat wij zien zouden, hoe niet zijn goede gezindheid iets zo groots kon bewerken, maar de liefde van zijn Heere het alles gedaan heeft. Want wat heeft de rover dan toch gesproken? Wat heeft hij gedaan? Heeft hij gevast, geweend, zijn kleren verscheurd, zijn gemoedsverandering gedurende lange tijd bewezen? Geenszins! Maar aan het kruis zelf heeft hij na de veroordeling de zaligheid ontvangen.

In het eerste woord zien wij Jezus als voorbiddend Hogepriester, in het tweede zien wij Hem als machtig reddende Koning van het koninkrijk der hemelen. Toen de Heere aan het kruis hing en Zijn eerste woord had geroepen, gaf er bijna niemand acht op, maar alleen Gods oor en hart, waarvoor het bestemd was. Toen barstte de menigte van aanwezigen uit in spot en hoon; ook een moordenaar spotte. De tweede verandert echter de Heere het hart. Met Zijn trouwe hand en ten bewijze dat Hij in Zijn eerste woord verhoord is, grijpt Hij onder de menigte en neemt Hij Zich een ziel als buit. De moordenaar is in de Heilige Schrift het enige voorbeeld dat een mens zich in doodsnood bekeerd heeft - het enige, maar dat bewijs is genoeg dat het nog mogelijk is zich bij het sterven te bekeren; maar juist daardoor ook waarschuwing genoeg dat niemand op die mogelijkheid steunen zal en daarom de bekering uitstelt. Een enig voorbeeld is de moordenaar in de genoemde zin, maar ook nog in een ander opzicht enig, namelijk kostelijk en heerlijk is dit voorbeeld. Zeker is deze moordenaar in zijn sterven uit genade, alleen uit genade zalig geworden, maar hij is ook uit genade heilig geworden; het hem geschonken zaligmakend geloof heeft spoedig zoete vruchten van de edelste aard gedragen en tot rijpheid gebracht. Er was geen mens bij het kruis van Christus die zijn eigen zonde beleed, deze moordenaar beleed ze; niemand anders bestraft de anderen om de hoon en de spot, die op Christus werd geladen, maar de moordenaar bestrafte zijn medemoordenaar, - Hier is het: als deze allen zwijgen, als geen mens bekering predikt, dan moeten de stenen roepen (19:40) d. i. dan moet de moordenaar roepen. Geen mens nadert Jezus met vriendelijkheid, de moordenaar nadert met aanbidding. Anderen zien in Jezus een stervende, deze moordenaar ziet in Hem de Koning, die ondanks de dood eeuwig leeft, die terug komen zal in heerlijkheid en genade en eeuwige ontferming kan uitdelen. Wat een licht, wat een kennis, wat een geloof en een hoop heeft deze moordenaar, die ook weet dat hij, dat zijn ziel niet gedood kan worden, maar een eeuwige toekomst heeft, die het ook niet alleen weet, maar biddend Daarvoor zorgt! Deze moordenaar is geen verlorene, maar een gevondene, een zondaar en moordenaar, maar toch een heilige en een held, want hij waagt het midden onder de spottende menigte, ondanks overpriesters en krijgsknechten, die hem des te meer konden plagen, te roepen, te prediken en te aanbidden. Aan hem kunnen zich, als hij zo spreekt en handelt, apostelen spiegelen en door hem beschaamd worden.

De moordenaar had in lang vergeten jaren ook eens het Oude Testament gelezen; nu kwam, hij wist niet hoe, Isaiah 53:1 hem weer te binnen. Dat Hij, die tussen hem en zijn medemoordenaar zo onschuldig en geduldig aan het kruis hing, dat Jezus van Nazareth, de lijdende Messias van Isaiah 53:1 was, dat gevoel was hem door de Heilige Geest in de ziel gelegd en het eerste woord van de Gekruisigde: "Vader! vergeef het hen, " kwam zo verrassend met het einde van die profetie "en voor de overtreders gebeden heeft" overeen, dat de arme moordenaar innerlijk overtuigd werd: Hij is het, de gekruisigde Jezus is de Messias van Isaiah 53:1, die om onze overtredingen is verwond en om onze zonden is verbrijzeld. Nu zou Hij ook de machtigen, de zondaars van de ergste soort ten roof hebben? De arme moordenaar waagt het en zegt: "Heere! gedenk mijn als Gij in Uw Koninkrijk komt. " Nooit spreekt de Heilige Schrift tot afschaffing van de doodstraf voor moordenaars een woord. "Wie het bloed van de mensen vergiet, diens bloed zal door de mens weer vergoten worden, " dat is en blijft de leer van beide testamenten - "Wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben" betuigt het door Gods Geest opgewekte en verlichte geweten van de kruiseling. Maar nooit heeft ergens een andere godsdienst zo grote ontferming kunnen voorstellen als de godsdienst van de bijbel in deze stelling: ook moordenaars kunnen zalig worden, als zij nog maar v r de laatste zucht met berouw de genade van Jezus Christus aanroepen. Wie op deze stelling zon willen zondigen, wie een leven in ongeloof, zonde en schande zou willen leiden met de gedachte: Ik kan mij toch in mijn laatste uurtje nog bekeren, dus vrolijk leven en toch zalig sterven, zo'n mens ware krankzinnig, evenals een schipper krankzinnig zou zijn die te midden van de oceaan zijn schip aan stukken sloeg en daarna de zwemgordel ging zoeken, die hij voor geval van nood onder zijn hoofdkussen heeft liggen. Zulke dwaze mensen, die het schip van hun leven in duizend stukken slaan om met de zwemgordel naar het land van de eeuwige rust te zwemmen, moeten aan de anderen moordenaar denken. Deze had in het sterven de Heere Jezus dicht bij zich en heeft zich nog niet tot Hem bekeerd, maar heeft Hem gelasterd en is naar de hel gevaren.

Vers 43

43. En Jezus zei tot hem: Voorwaar zeg Ik u: heden nog, zodat u met uw zaligheid op geen verre toekomst heeft te wachten, zult u met Mij in het paradijs "Ec (2:5" en "Es 1:5") zijn, in de plaats van de zalige gemeenschap met God in de hemel, waar men voor hetverheerlijkte leven van de opgestanen rijp wordt (1 Corinthians 12:4. Revelation 2:7).

Wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben. " In deze overtuiging wortelt al het goede, waarvoor een mensenhart vatbaar is; in haar de vrees voor God, in haar het geloof, in haar het heil. Omdat deze overtuiging het hart van de andere misdadiger ten diepste doordrongen had, had hij ogen voor het heilig lijden van de Heilige en bij de diepste ootmoed de moed om te zeggen: "Heere! gedenk mijn!" Het is het schuldgevoel, waardoor Gods strenge oordelen zich tot heilzame kastijdingen verzachten; het is schuldgevoel, waardoor het aardse kruis de weg wordt tot het kruis van Christus, de weg wordt tot de hemel. Tevergeefs, waar dit ontbreekt, het ijselijkste geleden, terwijl waar het ontwaakt, meteen een verzachting van leed gevoeld wordt. Ja daar zijn er op aarde, die naar ziel en lichaam gekweld, het hoofd zachtmoedig buigen en stil zijn als het gespeende kind, die zich geen beklag veroorloven, die troost gevonden hebben bij een gekruiste Heiland, ofschoon Hij het kruis niet wegneemt van hun schouders; die dat ook niet vragen, voor wie het genoeg is dat Hij in Zijn heerlijke hemel hen gedenkt; die temidden van de smart van het leven en bij het naderen van de dood genoeg hebben aan dat woord: "U zult met Mij in het Paradijs zijn. " Zij zijn het, die in de rampen, droefenissen en pijnen van het leven het rechtvaardig oordeel van God hebben erkend, die hebben leren zeggen: "Wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben. " - "U zult met Mij in het Paradijs zijn. " Hij, die dit gezegd heeft op Golgotha, is bereid het dagelijks en voor velen te herhalen. Hij heeft deernis met de mens die buiten het paradijs omdwaalt. Hij kent zijn lijden. Hij is er in komen delen. Elke zucht, die uit een gelovig hart tot Hem opgaat, vangt Hij op, verhoort Hij. Want daartoe is Hij met de schuldigen in hetzelfde oordeel gekomen, opdat Hij de goddelijke vreugd zou smaken het oordeel uit het oordeel weg te nemen. Daartoe is Hij met de overtreders gerekend, opdat Hij tot de overtreders zeggen zou: "Voorwaar zeg Ik u, u zult met Mij in het paradijs zijn. " O, zalig dat ontzaglijk ogenblik, waarin "het hijgend hert de jacht ontkomt, " waarin de vermoeide strijder in de laatste strijd zich het "heden" hoort toegefluisterd, dat al zijn wensen vervult. "Heden, heden nog in het paradijs met uw Heiland, met uw Heer en uw God!. . . . " Het sterfbed is onzacht, de doodsbenauwdheden hevig, dat "heden" verzoet alles. Maar het "heden" van Hem, die uit de diepte van zijn uit- en inwendige ellende tot de hoogte van het geloof opklimt, het "heden" van hem, die in ootmoedig geloof als ware het een woord, een blik met de Verlosser gewisseld heeft - het is, bij het gisteren geledene, het is, ook te midden van de grootste smarten, het is ook in het tranendal, een paradijs. De vrede van het hart, de blijdschap in de Heere, de rijkdom in God, het in hoop zalig zijn en dit alles onder het zegel van het goddelijk "voorwaar" is voor heden genoeg.

De satan heeft Adam uit het paradijs verdreven, Christus de misdadiger daarin teruggevoerd. Maar wat een verschil! De ene dreef de mens uit, toen slechts een enkele smet van ongehoorzaamheid hem bezoedelde en hij (te voren) nog geen zonde had gedaan. Christus voert de misdadiger tot Zich de hemel in, ofschoon nog bezwaard met een onnoemelijke last van overtredingen. En toch geschiedt daarbij een nog groter wonder; Hij leidt hem in de hemel in voor de hele wereld, zelfs voor de apostelen, opdat niemand wanhopen daarin te komen, opdat niemand aan zijn zaligheid twijfelt, wanneer hij die, die zoveel zonden heeft, aan het hof van de koning ziet leven. Maar heeft misschien de rover zijn kracht ontwikkeld, zijn deugd betoond en vruchten gebracht? Nee, maar door het eenvoudig woord, "door geloof all n" drong hij v r de apostelen het Paradijs binnen, opdat wij zien zouden, hoe niet zijn goede gezindheid iets zo groots kon bewerken, maar de liefde van zijn Heere het alles gedaan heeft. Want wat heeft de rover dan toch gesproken? Wat heeft hij gedaan? Heeft hij gevast, geweend, zijn kleren verscheurd, zijn gemoedsverandering gedurende lange tijd bewezen? Geenszins! Maar aan het kruis zelf heeft hij na de veroordeling de zaligheid ontvangen.

In het eerste woord zien wij Jezus als voorbiddend Hogepriester, in het tweede zien wij Hem als machtig reddende Koning van het koninkrijk der hemelen. Toen de Heere aan het kruis hing en Zijn eerste woord had geroepen, gaf er bijna niemand acht op, maar alleen Gods oor en hart, waarvoor het bestemd was. Toen barstte de menigte van aanwezigen uit in spot en hoon; ook een moordenaar spotte. De tweede verandert echter de Heere het hart. Met Zijn trouwe hand en ten bewijze dat Hij in Zijn eerste woord verhoord is, grijpt Hij onder de menigte en neemt Hij Zich een ziel als buit. De moordenaar is in de Heilige Schrift het enige voorbeeld dat een mens zich in doodsnood bekeerd heeft - het enige, maar dat bewijs is genoeg dat het nog mogelijk is zich bij het sterven te bekeren; maar juist daardoor ook waarschuwing genoeg dat niemand op die mogelijkheid steunen zal en daarom de bekering uitstelt. Een enig voorbeeld is de moordenaar in de genoemde zin, maar ook nog in een ander opzicht enig, namelijk kostelijk en heerlijk is dit voorbeeld. Zeker is deze moordenaar in zijn sterven uit genade, alleen uit genade zalig geworden, maar hij is ook uit genade heilig geworden; het hem geschonken zaligmakend geloof heeft spoedig zoete vruchten van de edelste aard gedragen en tot rijpheid gebracht. Er was geen mens bij het kruis van Christus die zijn eigen zonde beleed, deze moordenaar beleed ze; niemand anders bestraft de anderen om de hoon en de spot, die op Christus werd geladen, maar de moordenaar bestrafte zijn medemoordenaar, - Hier is het: als deze allen zwijgen, als geen mens bekering predikt, dan moeten de stenen roepen (19:40) d. i. dan moet de moordenaar roepen. Geen mens nadert Jezus met vriendelijkheid, de moordenaar nadert met aanbidding. Anderen zien in Jezus een stervende, deze moordenaar ziet in Hem de Koning, die ondanks de dood eeuwig leeft, die terug komen zal in heerlijkheid en genade en eeuwige ontferming kan uitdelen. Wat een licht, wat een kennis, wat een geloof en een hoop heeft deze moordenaar, die ook weet dat hij, dat zijn ziel niet gedood kan worden, maar een eeuwige toekomst heeft, die het ook niet alleen weet, maar biddend Daarvoor zorgt! Deze moordenaar is geen verlorene, maar een gevondene, een zondaar en moordenaar, maar toch een heilige en een held, want hij waagt het midden onder de spottende menigte, ondanks overpriesters en krijgsknechten, die hem des te meer konden plagen, te roepen, te prediken en te aanbidden. Aan hem kunnen zich, als hij zo spreekt en handelt, apostelen spiegelen en door hem beschaamd worden.

De moordenaar had in lang vergeten jaren ook eens het Oude Testament gelezen; nu kwam, hij wist niet hoe, Isaiah 53:1 hem weer te binnen. Dat Hij, die tussen hem en zijn medemoordenaar zo onschuldig en geduldig aan het kruis hing, dat Jezus van Nazareth, de lijdende Messias van Isaiah 53:1 was, dat gevoel was hem door de Heilige Geest in de ziel gelegd en het eerste woord van de Gekruisigde: "Vader! vergeef het hen, " kwam zo verrassend met het einde van die profetie "en voor de overtreders gebeden heeft" overeen, dat de arme moordenaar innerlijk overtuigd werd: Hij is het, de gekruisigde Jezus is de Messias van Isaiah 53:1, die om onze overtredingen is verwond en om onze zonden is verbrijzeld. Nu zou Hij ook de machtigen, de zondaars van de ergste soort ten roof hebben? De arme moordenaar waagt het en zegt: "Heere! gedenk mijn als Gij in Uw Koninkrijk komt. " Nooit spreekt de Heilige Schrift tot afschaffing van de doodstraf voor moordenaars een woord. "Wie het bloed van de mensen vergiet, diens bloed zal door de mens weer vergoten worden, " dat is en blijft de leer van beide testamenten - "Wij ontvangen waardig hetgeen wij gedaan hebben" betuigt het door Gods Geest opgewekte en verlichte geweten van de kruiseling. Maar nooit heeft ergens een andere godsdienst zo grote ontferming kunnen voorstellen als de godsdienst van de bijbel in deze stelling: ook moordenaars kunnen zalig worden, als zij nog maar v r de laatste zucht met berouw de genade van Jezus Christus aanroepen. Wie op deze stelling zon willen zondigen, wie een leven in ongeloof, zonde en schande zou willen leiden met de gedachte: Ik kan mij toch in mijn laatste uurtje nog bekeren, dus vrolijk leven en toch zalig sterven, zo'n mens ware krankzinnig, evenals een schipper krankzinnig zou zijn die te midden van de oceaan zijn schip aan stukken sloeg en daarna de zwemgordel ging zoeken, die hij voor geval van nood onder zijn hoofdkussen heeft liggen. Zulke dwaze mensen, die het schip van hun leven in duizend stukken slaan om met de zwemgordel naar het land van de eeuwige rust te zwemmen, moeten aan de anderen moordenaar denken. Deze had in het sterven de Heere Jezus dicht bij zich en heeft zich nog niet tot Hem bekeerd, maar heeft Hem gelasterd en is naar de hel gevaren.

Vers 44

44. En het was, nadat Jezus al drie uren aan het kruis had gehangen, ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over de hele aarde tot het negende uur toe.

Vers 44

44. En het was, nadat Jezus al drie uren aan het kruis had gehangen, ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over de hele aarde tot het negende uur toe.

Vers 45

45. En de zon werd verduisterd en het voorhangsel van de tempel scheurde midden door 27:45").

Tekenen als deze bij bijzondere omstandigheden, laat het ons bedenken, behoren tot Gods handelingen met de mens. Hij kent de uiterste stompheid en het ongeloof van de menselijke natuur. Hij vindt het noodzakelijk onze aandacht door wonderwerken op te wekken als Hij een nieuwe bedeling invoert. Hij dwingt dus de mensen hun ogen te openen of zij willen of niet en Zijn stem voor een korte tijd te horen. Hij heeft dit dikwijls in de dagen, die voorbij zijn, gedaan. Hij deed het toen Hij de wet gaf. Hij deed het in het onderhavige geval, toen Hij het evangelie inbracht. Hij zal dit nog eens doen als Christus voor de tweede maal terugkomt. Hij zal aan een spottende, ongelovige wereld tonen dat Hij de wetten van de natuur naar Zijn welbehagen kan schorsen en het werk van de schepping veranderen even gemakkelijk als Hij de aarde in het aanzijn riep, Hij zal Zijn woorden nog vervullen: "Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde maar ook de hemel. De maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden als de Heere der heirscharen vertoeven zal op de berg Zion. " (Hebrews 12:25. Isaiah 24:23).

Vers 45

45. En de zon werd verduisterd en het voorhangsel van de tempel scheurde midden door 27:45").

Tekenen als deze bij bijzondere omstandigheden, laat het ons bedenken, behoren tot Gods handelingen met de mens. Hij kent de uiterste stompheid en het ongeloof van de menselijke natuur. Hij vindt het noodzakelijk onze aandacht door wonderwerken op te wekken als Hij een nieuwe bedeling invoert. Hij dwingt dus de mensen hun ogen te openen of zij willen of niet en Zijn stem voor een korte tijd te horen. Hij heeft dit dikwijls in de dagen, die voorbij zijn, gedaan. Hij deed het toen Hij de wet gaf. Hij deed het in het onderhavige geval, toen Hij het evangelie inbracht. Hij zal dit nog eens doen als Christus voor de tweede maal terugkomt. Hij zal aan een spottende, ongelovige wereld tonen dat Hij de wetten van de natuur naar Zijn welbehagen kan schorsen en het werk van de schepping veranderen even gemakkelijk als Hij de aarde in het aanzijn riep, Hij zal Zijn woorden nog vervullen: "Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde maar ook de hemel. De maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden als de Heere der heirscharen vertoeven zal op de berg Zion. " (Hebrews 12:25. Isaiah 24:23).

Vers 47

47. Toen nu de Romeinse hoofdman over honderd, die met zijn krijgsknechten de kruisiging had moeten volbrengen, zag wat er gebeurd was, hoe de zon haar schijnsel verloor, de aarde beefde en Jezus met luid geroep stierf, verheerlijkte hij God en zei: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig en zeker, zoals Hij gezegd heeft, Gods Zoon.

Vers 47

47. Toen nu de Romeinse hoofdman over honderd, die met zijn krijgsknechten de kruisiging had moeten volbrengen, zag wat er gebeurd was, hoe de zon haar schijnsel verloor, de aarde beefde en Jezus met luid geroep stierf, verheerlijkte hij God en zei: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig en zeker, zoals Hij gezegd heeft, Gods Zoon.

Vers 48

48. En de hele menigte, die samengekomen was om dit te aanschouwen (Luke 23:35) en de dingen zagen die gebeurd waren, keerden diep getroffen weer naar Jeruzalem, vanwaar zij de stoet hadden vergezeld (Luke 23:27) en sloegen op hun borsten.

Vers 48

48. En de hele menigte, die samengekomen was om dit te aanschouwen (Luke 23:35) en de dingen zagen die gebeurd waren, keerden diep getroffen weer naar Jeruzalem, vanwaar zij de stoet hadden vergezeld (Luke 23:27) en sloegen op hun borsten.

Vers 49

49. En al Zijn bekenden, Zijn bloedverwanten (Luke 2:44) stonden van ver, zolang het kruislijden duurde, ook de vrouwen die hem samen gevolgd waren van Galilea (Luke 23:55; (Luke 24:10) en zagen dit aan en kwamen, nu het volk zich verstrooide, om deel te nemen aan de begraving, tot het kruis.

Lukas geeft het woord van de hoofdman in de eenvoudigste vorm: "deze mens was rechtvaardig" d. i. Hij was geen kwaaddoener, zoals men meende; maar deze erkentenis sloot een andere in zich van meerdere betekenis. Jezus had Zich voor de Zoon van God uitgegeven; daarom moest Hij, als Hij een rechtvaardige was, nog meer zijn dan dat; dit drukt de uitroep van de hoofdman bij Mattheus en Markus uit. Twee keer heeft Jezus van het kruis God Zijn Vader genoemd; de hoofdman kon zich dus wel uitdrukken: "Hij is waarlijk Gods Zoon. " Zoals zijn uitroep een voorspel is van de bekering van de heidenwereld, zo is de ontzetting, die zich van de Joodse getuigen meester maakt, een voorspel van het berouw en de bekering van het volk, die komen zullen (Zechariah 12:10-Zechariah 12:14).

IV. Luke 23:50-Luke 23:56. Het bericht van de begraving van het van het kruis afgenomen lijk van Jezus vormt het slot van de lijdensgeschiedenis, die die afneming bewerkt, hoe de begraving gebeurd is en wat verder voor de tijd na het eindigen van de juist beginnende sabbat de deelnemende vrouwen deden. Lukas vertelt ook hier weer kort en vergenoegt zich met een bondige voorstelling, als een die de bijzondere nevenomstandigheden als bekend veronderstelt en zich tot de hoofdpunten bepaalt (vgl. Matthew 27:57-Matthew 27:66. Mark 15:42-Mark 15:47. John 19:38-John 19:42).

Vers 49

49. En al Zijn bekenden, Zijn bloedverwanten (Luke 2:44) stonden van ver, zolang het kruislijden duurde, ook de vrouwen die hem samen gevolgd waren van Galilea (Luke 23:55; (Luke 24:10) en zagen dit aan en kwamen, nu het volk zich verstrooide, om deel te nemen aan de begraving, tot het kruis.

Lukas geeft het woord van de hoofdman in de eenvoudigste vorm: "deze mens was rechtvaardig" d. i. Hij was geen kwaaddoener, zoals men meende; maar deze erkentenis sloot een andere in zich van meerdere betekenis. Jezus had Zich voor de Zoon van God uitgegeven; daarom moest Hij, als Hij een rechtvaardige was, nog meer zijn dan dat; dit drukt de uitroep van de hoofdman bij Mattheus en Markus uit. Twee keer heeft Jezus van het kruis God Zijn Vader genoemd; de hoofdman kon zich dus wel uitdrukken: "Hij is waarlijk Gods Zoon. " Zoals zijn uitroep een voorspel is van de bekering van de heidenwereld, zo is de ontzetting, die zich van de Joodse getuigen meester maakt, een voorspel van het berouw en de bekering van het volk, die komen zullen (Zechariah 12:10-Zechariah 12:14).

IV. Luke 23:50-Luke 23:56. Het bericht van de begraving van het van het kruis afgenomen lijk van Jezus vormt het slot van de lijdensgeschiedenis, die die afneming bewerkt, hoe de begraving gebeurd is en wat verder voor de tijd na het eindigen van de juist beginnende sabbat de deelnemende vrouwen deden. Lukas vertelt ook hier weer kort en vergenoegt zich met een bondige voorstelling, als een die de bijzondere nevenomstandigheden als bekend veronderstelt en zich tot de hoofdpunten bepaalt (vgl. Matthew 27:57-Matthew 27:66. Mark 15:42-Mark 15:47. John 19:38-John 19:42).

Vers 50

50. En zie, er was een man die Jozes genoemd werd en een raadsheer was, een goed en rechtvaardig man (vgl. 2:19).

Ieder evangelist schildert Jozef op zijn manier. Lukas noemt hem "een goed en rechtvaardig man, " het Griekse ideaal; Markus "een eerlijk raadsheer, " het Romeinse ideaal; Matthes "een rijk man" - is dat niet het Joodse ideaal? Bij de laatste evangelist is de betrekking op de voorspelling in Isaiah 53:9 niet te miskennen. Daar staat: "Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest. "

Vers 50

50. En zie, er was een man die Jozes genoemd werd en een raadsheer was, een goed en rechtvaardig man (vgl. 2:19).

Ieder evangelist schildert Jozef op zijn manier. Lukas noemt hem "een goed en rechtvaardig man, " het Griekse ideaal; Markus "een eerlijk raadsheer, " het Romeinse ideaal; Matthes "een rijk man" - is dat niet het Joodse ideaal? Bij de laatste evangelist is de betrekking op de voorspelling in Isaiah 53:9 niet te miskennen. Daar staat: "Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest. "

Vers 51

51. Deze had, evenals Nikodemus bij de rechtszittingen in John 11:47 v. en Matthew 26:3 v. , 27:1, niet mee bewilligd in hun raad en handel. Hij was van Arimathea d. i. Ramathaïm Zophim, of het Rama van Samuël 1:1"), een stad van de Joden, die hen eens door Demetrius II was overgegeven (1 Makk. 11:34) en die ook zelf met andere vrienden van Jezus het koninkrijk van God verwachtte. (Luke 2:38).

Vers 51

51. Deze had, evenals Nikodemus bij de rechtszittingen in John 11:47 v. en Matthew 26:3 v. , 27:1, niet mee bewilligd in hun raad en handel. Hij was van Arimathea d. i. Ramathaïm Zophim, of het Rama van Samuël 1:1"), een stad van de Joden, die hen eens door Demetrius II was overgegeven (1 Makk. 11:34) en die ook zelf met andere vrienden van Jezus het koninkrijk van God verwachtte. (Luke 2:38).

Vers 52

52. Deze ging tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus, welke bede hem ook werd toegestaan (Mark 15:43-Mark 15:45).

Vers 52

52. Deze ging tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus, welke bede hem ook werd toegestaan (Mark 15:43-Mark 15:45).

Vers 53

53. En toen hij het afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, terwijl Nikodemus de specerijen daartoe gaf (John 19:39) en legde het in een graf, dat in een rots was uitgehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was (Luke 19:30).

Een arme Jozef stond bij de kribbe van de Heere, een rijke Jozef bij Zijn kruis. Bij Zijn leven was de Heere de metgezel van de armen, in Zijn dood kiezen de rijken de Heere tot hun metgezel; en lag Hij in de kribbe in schamele doeken gewikkeld, in Zijn graf rustte Hij omwikkeld met het fijnste lijnwaad en de kostbaarste specerijen.

Vers 53

53. En toen hij het afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, terwijl Nikodemus de specerijen daartoe gaf (John 19:39) en legde het in een graf, dat in een rots was uitgehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was (Luke 19:30).

Een arme Jozef stond bij de kribbe van de Heere, een rijke Jozef bij Zijn kruis. Bij Zijn leven was de Heere de metgezel van de armen, in Zijn dood kiezen de rijken de Heere tot hun metgezel; en lag Hij in de kribbe in schamele doeken gewikkeld, in Zijn graf rustte Hij omwikkeld met het fijnste lijnwaad en de kostbaarste specerijen.

Vers 54

54. En het was de dag van de voorbereiding 27:64") en de sabbat kwam aan, volgens Joodse wijze van rekenen met het zesde avonduur.

Vers 54

54. En het was de dag van de voorbereiding 27:64") en de sabbat kwam aan, volgens Joodse wijze van rekenen met het zesde avonduur.

Vers 55

55. En ook de vrouwen, in Luke 24:10 genoemd, a)die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden die beide mannen na en aanschouwden het graf en hoe Zijn lichaam gelegd werd, om alles ten behoeve van hetgeen zij tot verdere bezorging van het heilige lijk wilden doen, nauwkeurig op te nemen.

a) Luke 8:2.

Vers 55

55. En ook de vrouwen, in Luke 24:10 genoemd, a)die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden die beide mannen na en aanschouwden het graf en hoe Zijn lichaam gelegd werd, om alles ten behoeve van hetgeen zij tot verdere bezorging van het heilige lijk wilden doen, nauwkeurig op te nemen.

a) Luke 8:2.

Vers 56

56. En teruggekeerd zijnde naar Jeruzalem, nadat zij het gezien hadden, bereidden zij specerijen en zalven, zij kochten er ten minste die avond nog de stof voor in; en op de sabbat rustten zij naar het gebod; zij begonnen dus pas met de bereiding op Zaterdag na zes uur `s avonds.

Dat was de laatste sabbat. Tot evangelische rustdag is de dag van de Heere geworden, waarop Hij is opgestaan, om ons de vruchten van Zijn verzoeningsdood ten eigendom te doen worden.

Vers 56

56. En teruggekeerd zijnde naar Jeruzalem, nadat zij het gezien hadden, bereidden zij specerijen en zalven, zij kochten er ten minste die avond nog de stof voor in; en op de sabbat rustten zij naar het gebod; zij begonnen dus pas met de bereiding op Zaterdag na zes uur `s avonds.

Dat was de laatste sabbat. Tot evangelische rustdag is de dag van de Heere geworden, waarop Hij is opgestaan, om ons de vruchten van Zijn verzoeningsdood ten eigendom te doen worden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Luke 23". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/luke-23.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile