Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/luke-23.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 23In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van Christus' lijden en dood voortgezet en ten einde gebracht. Wij hebben hier
I. Zijne terechtstelling voor Pilatus, den Romeinsen stadhouder, Luke 23:1.
II. Zijn verhoor voor Herodes, den viervorst van Galilea. onder de opperheerschappij der Romeinen, Luke 23:6.
III. Pilatus' worsteling met het volk om Jezus los te laten, zijn herhaald getuigenis omtrent Zijne onschuld, maar hoe hij tenslotte toegeeft aan hun aandrang om Hem te veroordelen en te kruisigen, Luke 23:13. IV, Een bericht van hetgeen voorviel toen zij Hem wegleidden om gekruisigd te worden, en Zijne toespraak aan het volk, Luke 23:26.
V. Een bericht van hetgeen gebeurde op de plaats der terechtstelling, en de smaadheden, die Hem aldaar aangedaan werden, Luke 23:32,
VI. De bekering van een der moordenaars, toen Christus aan het kruis hing, Luke 23:39.
VII. Den dood van Christus, en de wonderen die toen plaatshadden, Luke 23:41.
VIII. Zijne begrafenis, Luke 23:50.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 23In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van Christus' lijden en dood voortgezet en ten einde gebracht. Wij hebben hier
I. Zijne terechtstelling voor Pilatus, den Romeinsen stadhouder, Luke 23:1.
II. Zijn verhoor voor Herodes, den viervorst van Galilea. onder de opperheerschappij der Romeinen, Luke 23:6.
III. Pilatus' worsteling met het volk om Jezus los te laten, zijn herhaald getuigenis omtrent Zijne onschuld, maar hoe hij tenslotte toegeeft aan hun aandrang om Hem te veroordelen en te kruisigen, Luke 23:13. IV, Een bericht van hetgeen voorviel toen zij Hem wegleidden om gekruisigd te worden, en Zijne toespraak aan het volk, Luke 23:26.
V. Een bericht van hetgeen gebeurde op de plaats der terechtstelling, en de smaadheden, die Hem aldaar aangedaan werden, Luke 23:32,
VI. De bekering van een der moordenaars, toen Christus aan het kruis hing, Luke 23:39.
VII. Den dood van Christus, en de wonderen die toen plaatshadden, Luke 23:41.
VIII. Zijne begrafenis, Luke 23:50.
Verzen 1-12
Lukas 23:1-12Door de geestelijke rechtbank was onze Heere Jezus veroordeeld als een Godslasteraar, maar die boosheid was zo onmachtig mogelijk, want toen zij Hem veroordeeld hadden, wisten zij dat zij Hem toch niet ter dood konden brengen, en daarom namen zij dan ook andere maatregelen.
I. Zij beschuldigden Hem voor Pilatus. De gehele menigte van hen stond op, toen zij zagen dat zij in hun eigen gerechtshof niet verder met Hem konden gaan, en leidde Hem tot Pilatus' hoewel het geen rechtsdag was, geen zitting van het gerechtshof plaatshad, en zij eisten recht tegen Hem, niet als Godslasteraar-dat was geen misdaad, waarvan Pilatus kennis nam-maar als iemand, die de Romeinse heerschappij ongenegen was, hetgeen zij in hun hart als geen misdaad beschouwden, of, zo het er een was, dan voorzeker waren zij er veel meer schuldig aan dan Hij, maar het beantwoordde aan hun doel, en het is opmerkelijk, dat de voorgewende misdaad, waarvoor zij de Romeinse macht gebruikten om Christus te verderven, de werkelijke misdaad is geweest, waarvoor de Romeinse machten niet lang daarna hen zelven verwoest en verpletterd hebben.
1. Hier is de beschuldiging, die zij tegen Hem hebben ingebracht, Luke 23:2, en waarmee zij ijver voor den keizer voorwendden, om zich bij Pilatus aangenaam te maken, maar het was kwaadwilligheid jegens Christus en niets anders. Zij stelden Hen (ten onrechte) voor als:
a. het volk tot opstand aansporende tegen den keizer. Het was waar, en Pilatus wist het, dat er een algemene ontevredenheid heerste tegen de Romeinse heerschappij, en zij verlangden slechts naar ene gelegenheid om hun juk af te schudden, nu willen zij echter Pilatus doen geloven, dat deze Jezus het was, die deze ontevredenheid aankweekte, terwijl zij zelf er de aanstokers van waren: Wij hebben bevonden dat deze het volk verkeert, alsof hen tot Gods regering te bekeren hen verkeerde tegen het burgerlijk bestuur, terwijl toch niets meer strekt om de mensen tot goede onderdanen te maken, dan hen tot Christus' getrouwe volgelingen te maken. Christus had inzonderheid geleerd dat zij den keizer schatting behoorden te geven, hoewel Hij wist dat Hij daardoor sommigen ergernis zou geven, en toch wordt Hij nu valselijk beschuldigd, dat Hij verbiedt den keizer schatting te geven. Onschuld is geen beschutting tegen laster.
b. Als zich opwerpende als mededinger van den keizer, hoewel het juist de reden was, waarom zij Hem verwierpen en Hem niet wilden erkennen als den Messias, dat Hij niet in wereldlijke praal en macht verscheen en zich niet opwierp als een wereldlijk vorst, noch aanbood iets te doen tegen den keizer, toch is dit het, waarvan zij Hem beschuldigen, namelijk dat Hij zei, dat Hij zelf Christus, de Koning is. Hij heeft gezegd, dat Hij de Christus is, en indien Hij dat is, dan is Hij ook Koning, maar geen koning, die ooit den keizer onrust zou veroorzaken. Toen Zijne volgelingen Hem koning wilden maken, John 6:15, wees Hij dit af, hoewel Hij door de vele wonderen, die Hij wrocht, getoond heeft dat, indien Hij des keizers mededinger had willen zijn, Hij hem zeer gemakkelijk overwonnen zou hebben.
2. Zijn antwoord op de beschuldiging. Pilatus vroeg Hem, zeggende: Zijt gij de koning der Joden? Luke 23:3. Waarop Hij antwoordde: Gij zegt het, dat is: "Het is zoals gij zegt, dat Ik recht heb om over het Joodse volk te regeren, maar in mededinging met de schriftgeleerden en Farizeeën, die in Godsdienstige zaken hen tiranniseren, niet in mededinging met den keizer, wiens bestuur slechts hun burgerlijke belangen betreft". Christus' koninkrijk is gans en al geestelijk, en zal zich niet mengen met de rechtsmacht des keizers. Of, Gij zegt het, maar kunt gij het bewijzen? Welk bewijs hebt gij er voor?" Allen, die Hem kenden, wisten het tegendeel, namelijk dat Hij nooit voorgewend heeft de Koning der Joden te zijn, in tegenstand met den keizer als opperheer, of met de stadhouders, door hem gezonden, maar wl het tegendeel.
3. Pilatus' verklaring van Zijne onschuld, Luke 23:4. Hij zei tot de overpriesters en de scharen, die zich bij hen schenen aangesloten te hebben in de vervolging: Ik vind gene schuld in dezen mens. Heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtredingen uwer wet, dat gaat mij niet aan, daar behoef ik mij niet mede in te laten, maar ik vind niets in hem, dat hem strafbaar maakt voor ons gerechtshof.
4. De aanhoudende woede en het geweld der vervolgers, Luke 23:5. In plaats van tot matiging te zijn gebracht door Pilatus' verklaring van Zijne onschuld, en te bedenken, gelijk zij hadden behoren te doen, of zij niet de schuld van onschuldig bloed over zich brachten, geraakten zij slechts in nog heftiger woede. Wij bevinden niet dat zij met een bijzonder feit voor den dag konden komen, en nog veel minder met enig bewijs voor zulk een feit, maar zij besluiten om hun zin door te drijven met luidruchtigheid, het herhaaldelijk op hogen toon te zeggen, al kunnen zij het dan ook niet bewijzen: Hij beroert het volk -spoort hen aan om in opstand te komen tegen den keizer- lerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe. Hij heeft het volk beroerd, of opgewekt, maar niet tot oproerigheid, maar wel tot hetgeen deugdzaam en prijzenswaardig was. Hij heeft hen geleerd, maar zij konden Hem geen lering ten laste leggen, die de strekking had den openbaren vrede te verstoren, of die aan de regering reden tot bezorgdheid of achterdocht kon geven.
II. Zij beschuldigden Hem voor Herodes.
1. Pilatus verwees Hem en Zijne zaak naar Herodes. De beschuldigers maakten melding van Galilea, het noordelijk deel van Kanan. "Is hij van die landstreek?" zegt Pilatus, "is hij een Galileër?" Luke 23:6. "Ja," zeggen zij, "daar is zijn hoofdkwartier, daar heeft hij zijn meesten tijd doorgebracht". "Laat ons hem dan tot Herodes zenden", zegt Pilatus, "want Herodes is nu in de stad, en het is niet meer dan recht dat hij kennis neemt van zijne zaak, daar hij tot zijn rechtsgebied behoort." Pilatus had er reeds meer dan genoeg van, en was zeer begerig om zich die zaak van den hals te schuiven, hetgeen de ware reden schijnt te zijn, waarom hij Hem naar Herodes zond. Maar God heeft het alles verordineerd, omdat hieruit des te duidelijker bleek, dat de Schriften vervuld werden, zoals wij zien in Acts 4:26, Acts 4:27. alwaar het woord van David in Psalms 2:2, De koningen der aarde zijn tezamen opgestaan, en de oversten zijn bijeen vergaderd tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, uitdrukkelijk gezegd wordt vervuld te zijn in Herodes en Pontius Pilatus.
2. Herodes was zeer gaarne bereid om Hem in het verhoor te nemen, Luke 23:8, Als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd, en wellicht des te meer verblijd, omdat hij Hem als gevangene en in banden zag. Hij had veel van Hem gehoord in Galilea, waar gedurende langen tijd schier over niets gesproken werd dan over Zijne wonderen, en hij verlangde Hem te zien, niet omdat hij enigerlei genegenheid had voor zijne leer, maar uit zuivere nieuwsgierigheid, en het was slechts om die te bevredigen, dat hij hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden, waarover hij dan zijn leven lang zou kunnen spreken, Daarom vraagde hij Hem met vele woorden, ten einde Hem eindelijk tot iets te brengen, waarin Hij Zijne macht kon tonen. Wellicht ondervroeg hij Hem betreffende verborgen dingen, of over de toekomst, of over Zijne genezing van krankheden. Maar Jezus antwoordde hem niets, noch wilde hem de voldoening geven van een enkel wonder voor hem te doen. Aan den armsten bedelaar, die Hem om een wonder vroeg ter verlichting van zijne ellende, werd dit nooit geweigerd, maar dien hoogmoedigen vorst, die alleen om zijne nieuwsgierigheid te bevredigen om een wonder vroeg, wordt het wl geweigerd. Hij zou Christus en de wonderen door Hem gewerkt dikwijls in Galilea hebben kunnen zien, maar hij wilde niet, en daarom wordt nu terecht gezegd: Nu wil hij ze zien, maar zal ze niet zien, zij zijn verborgen van voor zijne ogen, omdat hij den dag zijner bezoeking niet bekend heeft. Herodes dacht dat hij, nu hij Hem in banden voor zich heeft, Hem zou kunnen gebieden een wonder te doen, maar om nieuwsgierigheid te bevredigen worden gene wonderen gedaan, en de Almacht staat ook de grootste vorsten niet ten dienste om hun wensen en wenken op te volgen.
3. Zijne vervolgers verschenen tegen Hem voor Herodes, want zij gunden zich geen rust in hun vervolging. Zij stonden en beschuldigden Hem heftiglijk, Luke 23:10, stoutmoedig en onbeschaamd is de eigenlijke betekenis van het woord. Zij wilden Herodes doen geloven dat Hij ook Galilea door Zijn oproerige denkbeelden had vergiftigd. Het is niets nieuws dat goede mensen en goede leraren, die oprechte en zeer nuttige vrienden zijn van het burgerlijk bestuur, valselijk beschuldigd worden van oproerige denkbeelden te verbreiden en der regering vijandig te zijn.
4. Herodes gedroeg zich zeer beledigend jegens Hem. Hij met zijne krijgslieden, zijne dienaren en beambten en voorname personen, verachtten Hem. Zij achtten Hem als niets, gelijk de eigenlijke betekenis is dier woorden. Ontzettende goddeloosheid! Hem als niets te achten, die alle dingen gemaakt heeft. Zij bespotten Hem als een dwaas, want zij wisten dat Hij vele wonderen gedaan had ten behoeve van anderen, waarom wilde hij dan nu geen wonder doen ten behoeve van zich zelven? Of, zij bespotten Hem als iemand, die zijne macht had verloren en zwak was geworden als andere mensen. Herodes, die bekend was geweest met Johannes de Doper, en ook meer kennis had van Christus dan Pilatus, was beledigender dan Pilatus jegens Christus geweest is, want kennis zonder genade maakt de mensen slechts vernuftiger in de boosheid. Herodes deed Christus een blinkend kleed aan, een kleed van een opzichtige kleur, om Hem als een schijnkoning tentoon te stellen, en daarmee heeft Hij de krijgslieden van Pilatus geleerd om Hem later op dezelfde wijze te beledigen. Hij ging hun voor in die mishandeling.
5. Herodes zond Hem terug naar Pilatus, en dit bleek een gelegenheid voor hen te zijn om vrienden te worden, daar zij tevoren in vijandschap met elkaar geleefd hadden. Herodes kon geen wonder te zien krijgen, en toch wilde hij Hem niet veroordelen als een kwaaddoener, en daarom zond hij Hem terug naar Pilatus, vers. 11, en hiermede beantwoordde hij aan Pilatus' beleefdheid door hem den gevangene te zenden, en deze wederzijdse plichtpleging met de boodschap die zij er bij zonden, bracht hen tot een betere verstandhouding, dan er vroeger tussen hen geheerst had, Luke 23:12.
Zij waren tevoren in vijandschap tegen elkaar, waarschijnlijk omdat Pilatus de Galileërs had gedood, die de onderdanen waren van Herodes, Luke 13:1, of om een andere soortgelijke oorzaak van twist, als er gewoonlijk tussen vorsten en groten der aarde plaatsheeft. Merk op, hoe zij, die in twist en onenigheid leefden met elkaar, zich toch samen tegen Christus kunnen verenigen, zoals Gebal en Ammon en Amalek, hoewel onderling verdeeld, toch saamverbonden waren tegen het Israël Gods, Psalms 83:8. Christus is de grote vredestichter, beiden Herodes en Pilatus erkenden Zijne onschuld, en hun overeenstemming hierin maakte een einde aan hun onenigheid ten opzichte van andere dingen.
Verzen 1-12
Lukas 23:1-12Door de geestelijke rechtbank was onze Heere Jezus veroordeeld als een Godslasteraar, maar die boosheid was zo onmachtig mogelijk, want toen zij Hem veroordeeld hadden, wisten zij dat zij Hem toch niet ter dood konden brengen, en daarom namen zij dan ook andere maatregelen.
I. Zij beschuldigden Hem voor Pilatus. De gehele menigte van hen stond op, toen zij zagen dat zij in hun eigen gerechtshof niet verder met Hem konden gaan, en leidde Hem tot Pilatus' hoewel het geen rechtsdag was, geen zitting van het gerechtshof plaatshad, en zij eisten recht tegen Hem, niet als Godslasteraar-dat was geen misdaad, waarvan Pilatus kennis nam-maar als iemand, die de Romeinse heerschappij ongenegen was, hetgeen zij in hun hart als geen misdaad beschouwden, of, zo het er een was, dan voorzeker waren zij er veel meer schuldig aan dan Hij, maar het beantwoordde aan hun doel, en het is opmerkelijk, dat de voorgewende misdaad, waarvoor zij de Romeinse macht gebruikten om Christus te verderven, de werkelijke misdaad is geweest, waarvoor de Romeinse machten niet lang daarna hen zelven verwoest en verpletterd hebben.
1. Hier is de beschuldiging, die zij tegen Hem hebben ingebracht, Luke 23:2, en waarmee zij ijver voor den keizer voorwendden, om zich bij Pilatus aangenaam te maken, maar het was kwaadwilligheid jegens Christus en niets anders. Zij stelden Hen (ten onrechte) voor als:
a. het volk tot opstand aansporende tegen den keizer. Het was waar, en Pilatus wist het, dat er een algemene ontevredenheid heerste tegen de Romeinse heerschappij, en zij verlangden slechts naar ene gelegenheid om hun juk af te schudden, nu willen zij echter Pilatus doen geloven, dat deze Jezus het was, die deze ontevredenheid aankweekte, terwijl zij zelf er de aanstokers van waren: Wij hebben bevonden dat deze het volk verkeert, alsof hen tot Gods regering te bekeren hen verkeerde tegen het burgerlijk bestuur, terwijl toch niets meer strekt om de mensen tot goede onderdanen te maken, dan hen tot Christus' getrouwe volgelingen te maken. Christus had inzonderheid geleerd dat zij den keizer schatting behoorden te geven, hoewel Hij wist dat Hij daardoor sommigen ergernis zou geven, en toch wordt Hij nu valselijk beschuldigd, dat Hij verbiedt den keizer schatting te geven. Onschuld is geen beschutting tegen laster.
b. Als zich opwerpende als mededinger van den keizer, hoewel het juist de reden was, waarom zij Hem verwierpen en Hem niet wilden erkennen als den Messias, dat Hij niet in wereldlijke praal en macht verscheen en zich niet opwierp als een wereldlijk vorst, noch aanbood iets te doen tegen den keizer, toch is dit het, waarvan zij Hem beschuldigen, namelijk dat Hij zei, dat Hij zelf Christus, de Koning is. Hij heeft gezegd, dat Hij de Christus is, en indien Hij dat is, dan is Hij ook Koning, maar geen koning, die ooit den keizer onrust zou veroorzaken. Toen Zijne volgelingen Hem koning wilden maken, John 6:15, wees Hij dit af, hoewel Hij door de vele wonderen, die Hij wrocht, getoond heeft dat, indien Hij des keizers mededinger had willen zijn, Hij hem zeer gemakkelijk overwonnen zou hebben.
2. Zijn antwoord op de beschuldiging. Pilatus vroeg Hem, zeggende: Zijt gij de koning der Joden? Luke 23:3. Waarop Hij antwoordde: Gij zegt het, dat is: "Het is zoals gij zegt, dat Ik recht heb om over het Joodse volk te regeren, maar in mededinging met de schriftgeleerden en Farizeeën, die in Godsdienstige zaken hen tiranniseren, niet in mededinging met den keizer, wiens bestuur slechts hun burgerlijke belangen betreft". Christus' koninkrijk is gans en al geestelijk, en zal zich niet mengen met de rechtsmacht des keizers. Of, Gij zegt het, maar kunt gij het bewijzen? Welk bewijs hebt gij er voor?" Allen, die Hem kenden, wisten het tegendeel, namelijk dat Hij nooit voorgewend heeft de Koning der Joden te zijn, in tegenstand met den keizer als opperheer, of met de stadhouders, door hem gezonden, maar wl het tegendeel.
3. Pilatus' verklaring van Zijne onschuld, Luke 23:4. Hij zei tot de overpriesters en de scharen, die zich bij hen schenen aangesloten te hebben in de vervolging: Ik vind gene schuld in dezen mens. Heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtredingen uwer wet, dat gaat mij niet aan, daar behoef ik mij niet mede in te laten, maar ik vind niets in hem, dat hem strafbaar maakt voor ons gerechtshof.
4. De aanhoudende woede en het geweld der vervolgers, Luke 23:5. In plaats van tot matiging te zijn gebracht door Pilatus' verklaring van Zijne onschuld, en te bedenken, gelijk zij hadden behoren te doen, of zij niet de schuld van onschuldig bloed over zich brachten, geraakten zij slechts in nog heftiger woede. Wij bevinden niet dat zij met een bijzonder feit voor den dag konden komen, en nog veel minder met enig bewijs voor zulk een feit, maar zij besluiten om hun zin door te drijven met luidruchtigheid, het herhaaldelijk op hogen toon te zeggen, al kunnen zij het dan ook niet bewijzen: Hij beroert het volk -spoort hen aan om in opstand te komen tegen den keizer- lerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe. Hij heeft het volk beroerd, of opgewekt, maar niet tot oproerigheid, maar wel tot hetgeen deugdzaam en prijzenswaardig was. Hij heeft hen geleerd, maar zij konden Hem geen lering ten laste leggen, die de strekking had den openbaren vrede te verstoren, of die aan de regering reden tot bezorgdheid of achterdocht kon geven.
II. Zij beschuldigden Hem voor Herodes.
1. Pilatus verwees Hem en Zijne zaak naar Herodes. De beschuldigers maakten melding van Galilea, het noordelijk deel van Kanan. "Is hij van die landstreek?" zegt Pilatus, "is hij een Galileër?" Luke 23:6. "Ja," zeggen zij, "daar is zijn hoofdkwartier, daar heeft hij zijn meesten tijd doorgebracht". "Laat ons hem dan tot Herodes zenden", zegt Pilatus, "want Herodes is nu in de stad, en het is niet meer dan recht dat hij kennis neemt van zijne zaak, daar hij tot zijn rechtsgebied behoort." Pilatus had er reeds meer dan genoeg van, en was zeer begerig om zich die zaak van den hals te schuiven, hetgeen de ware reden schijnt te zijn, waarom hij Hem naar Herodes zond. Maar God heeft het alles verordineerd, omdat hieruit des te duidelijker bleek, dat de Schriften vervuld werden, zoals wij zien in Acts 4:26, Acts 4:27. alwaar het woord van David in Psalms 2:2, De koningen der aarde zijn tezamen opgestaan, en de oversten zijn bijeen vergaderd tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde, uitdrukkelijk gezegd wordt vervuld te zijn in Herodes en Pontius Pilatus.
2. Herodes was zeer gaarne bereid om Hem in het verhoor te nemen, Luke 23:8, Als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd, en wellicht des te meer verblijd, omdat hij Hem als gevangene en in banden zag. Hij had veel van Hem gehoord in Galilea, waar gedurende langen tijd schier over niets gesproken werd dan over Zijne wonderen, en hij verlangde Hem te zien, niet omdat hij enigerlei genegenheid had voor zijne leer, maar uit zuivere nieuwsgierigheid, en het was slechts om die te bevredigen, dat hij hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden, waarover hij dan zijn leven lang zou kunnen spreken, Daarom vraagde hij Hem met vele woorden, ten einde Hem eindelijk tot iets te brengen, waarin Hij Zijne macht kon tonen. Wellicht ondervroeg hij Hem betreffende verborgen dingen, of over de toekomst, of over Zijne genezing van krankheden. Maar Jezus antwoordde hem niets, noch wilde hem de voldoening geven van een enkel wonder voor hem te doen. Aan den armsten bedelaar, die Hem om een wonder vroeg ter verlichting van zijne ellende, werd dit nooit geweigerd, maar dien hoogmoedigen vorst, die alleen om zijne nieuwsgierigheid te bevredigen om een wonder vroeg, wordt het wl geweigerd. Hij zou Christus en de wonderen door Hem gewerkt dikwijls in Galilea hebben kunnen zien, maar hij wilde niet, en daarom wordt nu terecht gezegd: Nu wil hij ze zien, maar zal ze niet zien, zij zijn verborgen van voor zijne ogen, omdat hij den dag zijner bezoeking niet bekend heeft. Herodes dacht dat hij, nu hij Hem in banden voor zich heeft, Hem zou kunnen gebieden een wonder te doen, maar om nieuwsgierigheid te bevredigen worden gene wonderen gedaan, en de Almacht staat ook de grootste vorsten niet ten dienste om hun wensen en wenken op te volgen.
3. Zijne vervolgers verschenen tegen Hem voor Herodes, want zij gunden zich geen rust in hun vervolging. Zij stonden en beschuldigden Hem heftiglijk, Luke 23:10, stoutmoedig en onbeschaamd is de eigenlijke betekenis van het woord. Zij wilden Herodes doen geloven dat Hij ook Galilea door Zijn oproerige denkbeelden had vergiftigd. Het is niets nieuws dat goede mensen en goede leraren, die oprechte en zeer nuttige vrienden zijn van het burgerlijk bestuur, valselijk beschuldigd worden van oproerige denkbeelden te verbreiden en der regering vijandig te zijn.
4. Herodes gedroeg zich zeer beledigend jegens Hem. Hij met zijne krijgslieden, zijne dienaren en beambten en voorname personen, verachtten Hem. Zij achtten Hem als niets, gelijk de eigenlijke betekenis is dier woorden. Ontzettende goddeloosheid! Hem als niets te achten, die alle dingen gemaakt heeft. Zij bespotten Hem als een dwaas, want zij wisten dat Hij vele wonderen gedaan had ten behoeve van anderen, waarom wilde hij dan nu geen wonder doen ten behoeve van zich zelven? Of, zij bespotten Hem als iemand, die zijne macht had verloren en zwak was geworden als andere mensen. Herodes, die bekend was geweest met Johannes de Doper, en ook meer kennis had van Christus dan Pilatus, was beledigender dan Pilatus jegens Christus geweest is, want kennis zonder genade maakt de mensen slechts vernuftiger in de boosheid. Herodes deed Christus een blinkend kleed aan, een kleed van een opzichtige kleur, om Hem als een schijnkoning tentoon te stellen, en daarmee heeft Hij de krijgslieden van Pilatus geleerd om Hem later op dezelfde wijze te beledigen. Hij ging hun voor in die mishandeling.
5. Herodes zond Hem terug naar Pilatus, en dit bleek een gelegenheid voor hen te zijn om vrienden te worden, daar zij tevoren in vijandschap met elkaar geleefd hadden. Herodes kon geen wonder te zien krijgen, en toch wilde hij Hem niet veroordelen als een kwaaddoener, en daarom zond hij Hem terug naar Pilatus, vers. 11, en hiermede beantwoordde hij aan Pilatus' beleefdheid door hem den gevangene te zenden, en deze wederzijdse plichtpleging met de boodschap die zij er bij zonden, bracht hen tot een betere verstandhouding, dan er vroeger tussen hen geheerst had, Luke 23:12.
Zij waren tevoren in vijandschap tegen elkaar, waarschijnlijk omdat Pilatus de Galileërs had gedood, die de onderdanen waren van Herodes, Luke 13:1, of om een andere soortgelijke oorzaak van twist, als er gewoonlijk tussen vorsten en groten der aarde plaatsheeft. Merk op, hoe zij, die in twist en onenigheid leefden met elkaar, zich toch samen tegen Christus kunnen verenigen, zoals Gebal en Ammon en Amalek, hoewel onderling verdeeld, toch saamverbonden waren tegen het Israël Gods, Psalms 83:8. Christus is de grote vredestichter, beiden Herodes en Pilatus erkenden Zijne onschuld, en hun overeenstemming hierin maakte een einde aan hun onenigheid ten opzichte van andere dingen.
Verzen 13-25
Lukas 23:13-25Hier zien wij den gezegenden Jezus aan smaad en dood overgegeven door het grauw, en onder het gedruis en rumoer van een volksoploop, teweeggebracht door de boosaardigheid en list van de overpriesters, als werktuigen van den overste van de macht der lucht, voortgejaagd naar het kruis.
I. Plechtig betuigt Pilatus te geloven, dat Hij niets gedaan heeft, dat des doods of der banden waardig is. En dit gelovende, had hij Hem onmiddellijk behoren los te laten, en dat niet alleen, hij had Hem ook moeten beschermen tegen de woede der priesters en van het gemeen, en Zijne vervolgers verantwoordelijk stellen voor hun slechte handelwijze jegens Hem. Maar zelf een slecht mens zijnde, had hij geen vriendelijke gezindheid voor Christus, en daar hij zich op andere wijze vergrepen had, was hij bevreesd om, hetzij den keizer of het volk, te mishagen, en zo heeft hij, uit gebrek aan oprechtheid "de overpriesters, en de oversten, en het volk, dat hij als een oproerige menigte uit elkaar had behoren te drijven, en te verbieden om tot hem te naderen, bijeengeroepen om te horen wat zij te zeggen hebben, aan wie hij geen gehoor had moeten verlenen, daar hij toch duidelijk zag door welken geest zij gedreven werden, Luke 23:14. Gij hebt dezen mens tot mij gebracht, zegt hij, en omdat ik achting en eerbied voor u heb, heb ik hem in uwe tegenwoordigheid onderzocht, en aangehoord alles wat gij tegen hem hebt in te brengen, maar ik vind geen schuld in hem, gij kunt hetgeen, waarvan gij hem beschuldigt, niet bewijzen."
II. Hij beroept zich hiervoor op Herodes, Luke 23:15, "ik heb ulieden tot hem gezonden, die verondersteld wordt meer van hem te weten dan ik, en hij heeft hem teruggezonden, zonder hem aan iets verkeerds schuldig te hebben bevonden, ja zelfs zonder een blijk van misnoegen, naar zijne mening heeft hij niets gedaan, dat des doods waardig is. Hij heeft om hem gelachen als een zwakkeling, een nietig onbeduidend mens, maar hem niet als een gevaarlijk mens getekend." Hij achtte hem eerder waanzinnig dan misdadig.
IIl. Hij stelt voor Hem los te laten, zo zij er slechts in willen toestemmen. Dat had hij behoren te doen zonder er hun verlof voor te vragen, Fiat justitia, nuat coelum -Laat het recht zijn loop hebben, al zou ook de hemel instorten. Maar mensenvrees heeft menigeen in dien strik doen vallen, dat hij, terwijl recht moest geschieden, al zouden ook hemel en aarde tegen elkaar stoten, ene onrechtvaardigheid gepleegd heeft, tegen zijn geweten heeft gehandeld, veeleer dan een oud bouwvallig huis boven zich te zien instorten. Pilatus verklaart Hem onschuldig, en daarom is hij gezind Hem los te laten, maar om het volk te believen:
1. Zal hij Hem loslaten als een misdadiger, daar hij hun toch een moest loslaten, Luke 23:17, zodat, terwijl Hij losgelaten had moeten worden door ene daad van gerechtigheid, zonder er iemand iets voor verplicht te zijn, hij Hem wilde loslaten uit genade, door ene gratie, die Hij dan aan het volk te danken zou hebben.
2. Zal hij Hem kastijden en loslaten. Indien er nu geen schuld in hem gevonden was, waarom moest Hij dan gekastijd worden? Er is evenveel onrecht in een onschuldige te geselen als te kruisigen, en het kon ook niet gerechtvaardigd worden door het voorwendsel, dat dit het volk zou bevredigen, Hem het voorwerp te maken van hun medelijden, die nu het voorwerp was van hun afgunst. Wij moeten geen kwaad doen, opdat er het goede uit zal voortkomen. IV. Het volk verkoos liever Barabbas losgelaten te zien, Barabbas, een berucht misdadiger, die niets had om zich in hun gunst aan te bevelen, dan de stoutmoedigheid zijner misdaden. Hij was gevangen genomen "om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om een doodslag" (van alle misdaden onder de mensen de minst-vergeeflijke), toch werd aan dezen misdadiger boven Christus de voorkeur gegeven. "Weg met dezen! en laat ons Barabbas los!" Luke 23:18, Luke 23:19. En geen wonder, dat zulk een man de gunsteling en lieveling is van zulk een gespuis, hij, die waarlijk een oproermaker was, liever dan Hij, die in waarheid getrouw was, maar valselijk van oproerigheid werd beschuldigd.
V. Toen Pilatus er voor de tweede maal op aandrong, dat Christus losgelaten zou worden, riepen zij: Kruis hem! kruis hem! Luke 23:20, Luke 23:21. Zij willen niet slechts dat Hij zal sterven, maar dat Hij dien ontzettenden dood zal sterven, met niets minder zijn zij tevreden, dan dat Hij gekruist zal worden: Kruis hem! kruis hem!
VI. Toen Pilatus voor de derde maal met hen redeneerde, om hun het onredelijke en onrechtvaardige er van te tonen, werden zij des te heftiger en dringender in hun eis, Luke 23:22 :"Wat heeft deze dan kwaads gedaan? Noemt zijne misdaad. Ik heb gene schuld des doods in hem gevonden, en gij kunt niet zeggen welke schuld des doods gij in hem hebt gevonden, en daarom zo gij slechts het woord wilt spreken, zal ik hem dan kastijden en loslaten." Maar hoe meer men aan de volkswoede toegeeft, hoe heftiger zij wordt: zij hielden aan met groot geroep, met groot geweld en geschreeuw, niet verzoekende, maar eisende dat hij zou gekruist worden, alsof zij op het feest evenveel recht hadden om de kruisiging te eisen van een onschuldige, als de loslating van een schuldige.
VII. Eindelijk geeft Pilatus toe aan hun aandrang. De stem des volks en der overpriesters had de overhand. Pilatus was niet tegen hen bestand, hij liet er zich door hen toe brengen om in tegenspraak te handelen met zijne overtuiging en neiging. Hij had den moed niet, om tegen zo sterk een stroom in te gaan, maar oordeelde dat hun eis geschieden zou, Luke 23:24. Hier kon men zeggen: Het recht is achterwaarts geweken en de gerechtigheid staat van verre, want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is kan er niet inkomen, Isaiah 49:14. Men heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is verdrukking, naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw, Isaiah 5:7. Dit wordt herhaald in Luke 23:25, met de verzwarende omstandigheid van de loslating van Barabbas: Hij liet hun los degenen, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, die hierdoor verhard zal worden in zijne boosheid, en nog meer kwaad zal doen, omdat zij hem geëist hadden, daar hij gans en al aan hen gelijk was, maar Jezus gaf hij over tot hun wil, en barbaarser kon hij niet met Hem handelen, dan door Hem over te geven tot den wil van hen, die Hem haatten met een volkomen haat, en wier barmhartigheden wreed waren.
Verzen 13-25
Lukas 23:13-25Hier zien wij den gezegenden Jezus aan smaad en dood overgegeven door het grauw, en onder het gedruis en rumoer van een volksoploop, teweeggebracht door de boosaardigheid en list van de overpriesters, als werktuigen van den overste van de macht der lucht, voortgejaagd naar het kruis.
I. Plechtig betuigt Pilatus te geloven, dat Hij niets gedaan heeft, dat des doods of der banden waardig is. En dit gelovende, had hij Hem onmiddellijk behoren los te laten, en dat niet alleen, hij had Hem ook moeten beschermen tegen de woede der priesters en van het gemeen, en Zijne vervolgers verantwoordelijk stellen voor hun slechte handelwijze jegens Hem. Maar zelf een slecht mens zijnde, had hij geen vriendelijke gezindheid voor Christus, en daar hij zich op andere wijze vergrepen had, was hij bevreesd om, hetzij den keizer of het volk, te mishagen, en zo heeft hij, uit gebrek aan oprechtheid "de overpriesters, en de oversten, en het volk, dat hij als een oproerige menigte uit elkaar had behoren te drijven, en te verbieden om tot hem te naderen, bijeengeroepen om te horen wat zij te zeggen hebben, aan wie hij geen gehoor had moeten verlenen, daar hij toch duidelijk zag door welken geest zij gedreven werden, Luke 23:14. Gij hebt dezen mens tot mij gebracht, zegt hij, en omdat ik achting en eerbied voor u heb, heb ik hem in uwe tegenwoordigheid onderzocht, en aangehoord alles wat gij tegen hem hebt in te brengen, maar ik vind geen schuld in hem, gij kunt hetgeen, waarvan gij hem beschuldigt, niet bewijzen."
II. Hij beroept zich hiervoor op Herodes, Luke 23:15, "ik heb ulieden tot hem gezonden, die verondersteld wordt meer van hem te weten dan ik, en hij heeft hem teruggezonden, zonder hem aan iets verkeerds schuldig te hebben bevonden, ja zelfs zonder een blijk van misnoegen, naar zijne mening heeft hij niets gedaan, dat des doods waardig is. Hij heeft om hem gelachen als een zwakkeling, een nietig onbeduidend mens, maar hem niet als een gevaarlijk mens getekend." Hij achtte hem eerder waanzinnig dan misdadig.
IIl. Hij stelt voor Hem los te laten, zo zij er slechts in willen toestemmen. Dat had hij behoren te doen zonder er hun verlof voor te vragen, Fiat justitia, nuat coelum -Laat het recht zijn loop hebben, al zou ook de hemel instorten. Maar mensenvrees heeft menigeen in dien strik doen vallen, dat hij, terwijl recht moest geschieden, al zouden ook hemel en aarde tegen elkaar stoten, ene onrechtvaardigheid gepleegd heeft, tegen zijn geweten heeft gehandeld, veeleer dan een oud bouwvallig huis boven zich te zien instorten. Pilatus verklaart Hem onschuldig, en daarom is hij gezind Hem los te laten, maar om het volk te believen:
1. Zal hij Hem loslaten als een misdadiger, daar hij hun toch een moest loslaten, Luke 23:17, zodat, terwijl Hij losgelaten had moeten worden door ene daad van gerechtigheid, zonder er iemand iets voor verplicht te zijn, hij Hem wilde loslaten uit genade, door ene gratie, die Hij dan aan het volk te danken zou hebben.
2. Zal hij Hem kastijden en loslaten. Indien er nu geen schuld in hem gevonden was, waarom moest Hij dan gekastijd worden? Er is evenveel onrecht in een onschuldige te geselen als te kruisigen, en het kon ook niet gerechtvaardigd worden door het voorwendsel, dat dit het volk zou bevredigen, Hem het voorwerp te maken van hun medelijden, die nu het voorwerp was van hun afgunst. Wij moeten geen kwaad doen, opdat er het goede uit zal voortkomen. IV. Het volk verkoos liever Barabbas losgelaten te zien, Barabbas, een berucht misdadiger, die niets had om zich in hun gunst aan te bevelen, dan de stoutmoedigheid zijner misdaden. Hij was gevangen genomen "om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om een doodslag" (van alle misdaden onder de mensen de minst-vergeeflijke), toch werd aan dezen misdadiger boven Christus de voorkeur gegeven. "Weg met dezen! en laat ons Barabbas los!" Luke 23:18, Luke 23:19. En geen wonder, dat zulk een man de gunsteling en lieveling is van zulk een gespuis, hij, die waarlijk een oproermaker was, liever dan Hij, die in waarheid getrouw was, maar valselijk van oproerigheid werd beschuldigd.
V. Toen Pilatus er voor de tweede maal op aandrong, dat Christus losgelaten zou worden, riepen zij: Kruis hem! kruis hem! Luke 23:20, Luke 23:21. Zij willen niet slechts dat Hij zal sterven, maar dat Hij dien ontzettenden dood zal sterven, met niets minder zijn zij tevreden, dan dat Hij gekruist zal worden: Kruis hem! kruis hem!
VI. Toen Pilatus voor de derde maal met hen redeneerde, om hun het onredelijke en onrechtvaardige er van te tonen, werden zij des te heftiger en dringender in hun eis, Luke 23:22 :"Wat heeft deze dan kwaads gedaan? Noemt zijne misdaad. Ik heb gene schuld des doods in hem gevonden, en gij kunt niet zeggen welke schuld des doods gij in hem hebt gevonden, en daarom zo gij slechts het woord wilt spreken, zal ik hem dan kastijden en loslaten." Maar hoe meer men aan de volkswoede toegeeft, hoe heftiger zij wordt: zij hielden aan met groot geroep, met groot geweld en geschreeuw, niet verzoekende, maar eisende dat hij zou gekruist worden, alsof zij op het feest evenveel recht hadden om de kruisiging te eisen van een onschuldige, als de loslating van een schuldige.
VII. Eindelijk geeft Pilatus toe aan hun aandrang. De stem des volks en der overpriesters had de overhand. Pilatus was niet tegen hen bestand, hij liet er zich door hen toe brengen om in tegenspraak te handelen met zijne overtuiging en neiging. Hij had den moed niet, om tegen zo sterk een stroom in te gaan, maar oordeelde dat hun eis geschieden zou, Luke 23:24. Hier kon men zeggen: Het recht is achterwaarts geweken en de gerechtigheid staat van verre, want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is kan er niet inkomen, Isaiah 49:14. Men heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is verdrukking, naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw, Isaiah 5:7. Dit wordt herhaald in Luke 23:25, met de verzwarende omstandigheid van de loslating van Barabbas: Hij liet hun los degenen, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, die hierdoor verhard zal worden in zijne boosheid, en nog meer kwaad zal doen, omdat zij hem geëist hadden, daar hij gans en al aan hen gelijk was, maar Jezus gaf hij over tot hun wil, en barbaarser kon hij niet met Hem handelen, dan door Hem over te geven tot den wil van hen, die Hem haatten met een volkomen haat, en wier barmhartigheden wreed waren.
Verzen 26-31
Lukas 23:26-31Wij zien hier den gezegenden Jezus, het Lam Gods, als een lam ter slachting geleid, om geofferd te worden. Het is vreemd, dat zij zoveel haast maakten met Zijn rechtsgeding. Hoe konden zij zoveel werk doen in zo weinig tijds, hoewel zij met zoveel groten der aarde te doen hadden, om hen op te wachten en in te lichten, waarvoor gemeenlijk veel tijds geëist wordt. Hij werd bij het aanbreken van den dag voor de overpriesters gebracht, Luke 22:66, daarna voor Pilatus, toen voor Herodes, daarna weer voor Pilatus, en er schijnt een langdurige worsteling over Hem te hebben plaatsgehad tussen Pilatus en de scharen. Hij werd gegeseld, met doornen gekroond, smadelijk gehandeld, en dit alles geschiedde in ongeveer vier of vijf uur tijds, of op zijn meest in zes uur, want Hij werd gekruist tussen negen en tien uur. Christus' vervolgers besluiten geen tijd te verliezen, uit vrees dat Zijne vrienden aan de andere zijde der stad bericht zouden krijgen van hetgeen zij deden, en zouden opstaan om Hem te verlossen. Nooit is iemand op dergelijke haastige wijze als het ware de wereld uit gejaagd als Christus, maar Hij zelf heeft gezegd: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, ja wl een kleinen tijd, voorwaar! Daar zij Hem nu ter dood heenvoerden, bevinden wij, dat er iemand was,
I. Die Zijn kruis droeg, hij was genaamd Simon, een Cyreniër, die waarschijnlijk een vriend van Christus geweest is en als zodanig bekend stond, en dit werd hem aangedaan om hem te smaden, zij legden hem het kruis van Christus op, dat hij het achter Jezus droeg, Luke 23:26, opdat Jezus er niet onder zou bezwijken en sterven, waardoor dan de verdere boosaardigheid, die zij nog tegen hem in den zin hadden, voorkomen zou geworden zijn. Het was medelijden, maar een wreed medelijden, dat Hem die verlichting bezorgde.
II. Vele treurenden, ware treurenden, volgden Hem, die weenden en Hem beklaagden. Dat waren niet slechts zijne vrienden, maar ook mensen uit het gewone volk, die Hem niet vijandig waren, en door medelijden met Hem waren bewogen, omdat zij van Zijn roem hadden gehoord, en hoe voortreffelijk en weldoend een mens Hij was, en reden hadden te geloven dat Hij onrechtvaardig leed. Dit trok een grote menigte volks achter Hem, zoals dit gemeenlijk bij terechtstellingen plaatsheeft, inzonderheid als zij, die ter dood gebracht worden, personen van aanzien zijn. Een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, sommigen bewogen door medelijden, anderen door nieuwsgierigheid, maar ook dezen (zowel als Zijn bijzondere vrienden en bekenden) weenden en beklaagden Hem. Hoewel er velen waren, die Hem smaadden en bespotten, waren er toch ook sommigen, die Hem waardeerden en Hem beklaagden, en die bedroefd over Hem waren en deelden in Zijn lijden. Het sterven van den Heere Jezus kan wellicht een natuurlijke aandoening teweegbrengen in velen, die vreemd zijn aan Godsvrucht, velen wenen over Christus, die niet in Hem geloven en Hem niet boven alles liefhebben. Nu wordt ons hier meegedeeld wat Christus tot deze treurenden gezegd heeft. Hoewel men zou kunnen denken dat Hij nu gans vervuld zou zijn van Zijn eigen zaak, vond Hij toch tijd, en had Hij een hart om kennis te nemen van hun tranen. Christus stierf, betreurd en beweend, en Hij heeft een fles voor de tranen van hen, die om Hem treurden. Hij keerde zich tot haar, hoewel zij vreemdelingen voor Hem waren, en zei haar, niet over Hem te wenen, maar over zich zelven. Hij leidt haar klagen en wenen in een ander kanaal, Luke 23:28.
1. Hij geeft haar een algemene aanwijzing voor haar rouwklage: Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij. Niet, dat zij afkeuring verdienden wegens haar wenen over Hem, veeleer moeten zij er voor geloofd worden. Het waren voorzeker harde harten, die onbewogen konden blijven door zulk lijden van zulk een persoon, maar zij moeten niet alleen wenen over Hem-het waren vruchteloze tranen, die zij om Hem stortten-laat hen veeleer wenen over zich zelven en over hare kinderen, met het oog op de verwoesting, die over Jeruzalem komen zal, die sommigen van haar nog konden beleven, en door de rampen, die er van vergezeld zullen gaan, zelven getroffen zullen worden. Met hare kinderen zal dit tenminste het geval zijn, en over dezen moeten zij bezorgd en bekommerd zijn. Als wij met het oog des geloofs Christus gekruist aanschouwen, dan behoren wij te wenen, niet over Hem, maar over ons zelven. Wij moeten door den dood van Christus niet aangedaan zijn zoals over den dood van een gewoon persoon, met wiens ramp wij medelijden hebben, of van een gewoon vriend, van wie wij nu waarschijnlijk gescheiden zullen worden. De dood van Christus was iets gans bijzonders, het was Zijne overwinning van, Zijn triomf over, Zijne vijanden, het was onze verlossing, de verwerving van het eeuwige leven voor ons. Laat ons dus wenen, niet over Hem, maar over onze zonden, en over de zonden van onze kinderen, die de oorzaak waren van Zijn dood, en laat ons wenen van vrees-dat waren de tranen, die hier voorgeschreven waren-voor de ellende, die wij over ons zullen brengen, indien wij Zijn liefde veronachtzamen en Zijn genade verwerpen, zoals het Joodse volk gedaan heeft, dat de verwoesting en het verderf over hen bracht, die hier worden voorzegd. Als onze dierbare bloedverwanten en vrienden sterven in Christus, dan hebben wij geen reden om over hen te wenen, die den last des vlezes hebben afgelegd, volmaakt zijn geworden in heiligheid, ingegaan zijn tot volmaakte rust en vreugde, maar over ons en onze kinderen, die achterblijven in ene wereld van zonde en smart en verzoeking.
2. Hij geeft haar een bijzondere reden, waarom zij moeten wenen over zich zelven en over hare kinderen: "Want ziet er komen treurige tijden voor uwe stad, zij zal verwoest worden, en gij zult delen in het algemene verderf." Toen Christus' discipelen treurden met ene droefheid naar God, omdat Hij hen ging verlaten, heeft Hij hun tranen afgewist met de belofte, dat zij Hem weer zullen zien, en dat zij zich dan zullen verblijden, John 16:22. Maar toen deze dochters van Jeruzalem Hem slechts met ene droefheid naar de wereld beweenden, leidde Hij hare tranen in een ander kanaal, en zei haar, dat haar reden tot wenen gegeven zal worden. Laat hen zich gedragen als ellendigen, treuren en wenen, James 4:9. Hij zelf had kort tevoren geweend over Jeruzalem, en nu zegt Hij haar er over te wenen. Christus' tranen moeten ook onze tranen doen vloeien. Laat de dochters van Zion, die Christus erkennen als haar Koning, zich in Hem verblijden, want Hij komt om haar te verlossen, maar laat de dochters van Jeruzalem, die slechts over Hem wenen maar Hem niet aannemen als haar Koning, wenen en sidderen bij de gedachte aan Zijne komst om haar te oordelen. Nu wordt de verwoesting van Jeruzalem voorspeld door twee spreekwoordelijke gezegden, die toen gevoeglijk gebruikt konden worden, en die haar beiden als zeer schrikkelijk aanduiden:.dat hetgeen de mensen gewoonlijk vrezen, dan door hen begeerd zal worden: kinderloos te zijn en levend begraven te worden.
a. Zij zullen wensen kinderloos te zijn. Terwijl zij, die geen kinderen hebben, gewoonlijk haar benijden, die ze wl hebben, zoals Rachel Lea benijdde, zullen alsdan zij, die kinderen hebben, hen zulk een last bevinden, als zij zullen zoeken te ontkomen door de vlucht, en zulk een hartverscheurende smart zal haar kwellen, als zij hen of zullen zien omkomen van honger, of gedood door het zwaard, dat zij haar zullen benijden, die geen kinderen hebben, en zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken, die niet gebaard hebben, die geen kinderen hebben, om ze den doodslager over te leveren, of ze weg te rukken uit zijne handen. Het zal niet slechts diegenen slecht vergaan, die dan zwanger zullen zijn, of kinderen aan de borst zullen hebben, zoals Christus zei, Matthew 24:19, maar het zal ook ontzettend wezen voor haar, die kinderen gehad en gezoogd hebben, en ze nu in leven hadden, zie Hosea 9:11. Zie de ijdelheid van het schepsel en het onzekere van zijn aardse vertroostingen, want de veranderingen der Voorzienigheid ons betreffende, kunnen van zulk een aard zijn, dat die dingen, waarin wij ons verblijd en verlustigd hebben als de grootste zegeningen, de grootste lasten voor ons kunnen worden, en ons de grootste zorg en het zwaarste leed kunnen veroorzaken.
b. Zij zullen wensen levend begraven te zijn: Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons, Luke 23:30. Ook dit verwijst naar ene plaats in dezelfde profetie als de vorige, Hosea 10:8. Zij zullen wensen verborgen te zijn in de duisterste holen of spelonken, ten einde buiten het gedruis te wezen van die rampen. Zij zullen beschut willen zijn, tot elke prijs, al is het ook, dat zij dan tot gruis vermorzeld worden. Dat zal inzonderheid de taal wezen van de groten, de rijken, de machtigen, Revelation 6:16. Zij, die tot Christus de toevlucht niet wilden nemen, zich niet onder Zijne bescherming wilden stellen, zullen dan tevergeefs roepen tot de heuvelen en de bergen om hen te beschutten tegen Zijn toorn.
3. Hij toont aan, hoe natuurlijk het voor haar was om deze verwoesting af te leiden uit Zijn lijden. Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Luke 23:31. Sommigen denken, dat dit ontleend is aan Ezechiël 20:47. "Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal." Deze woorden kunnen toegepast worden:
a. Meer bijzonder op de verwoesting van Jeruzalem, die Christus hier voorzegd heeft, en die de Joden, door Hem ter dood te brengen, over zich zelven gebracht hebben: "Indien zij (de Joden en de inwoners van Jeruzalem) dit doen aan het groene hout, indien zij aldus een onschuldig en voortreffelijk man mishandelen om zijn goede werken, hoe zal God dan handelen met hen wegens dit hun doen, met hen, die zich tot dor hout hebben gemaakt, een boos en verdorven geslacht, dat nergens toe deugt? Indien dit hun zonde is, wat denkt gij zal dan hun straf zijn?" Of, neem het aldus: "Indien zij, (de Romeinen, hun rechters en hun krijgslieden) Mij aldus mishandelen, Mij, die er hun niet de minste reden toe gegeven heb, en die voor hen als een groene boom ben, wat zullen zij dan doen aan Jeruzalem en de Joodse natie, die hen zozeer tot toorn zal verwekken, en zich voor hen als dor hout maken, als brandstof voor het vuur hunner verbolgenheid? Indien God toelaat, dat deze dingen aan Mij gedaan worden, wat zal Hij verordineren om te doen aan die onvruchtbare bomen, waarvan zo dikwijls gezegd is, dat zij uitgehouwen worden en in het vuur geworpen? Matthew 3:10, Matthew 7:19.
b. Zij kunnen meer in het algemeen toegepast worden op alle openbaringen van Gods toorn tegen de zonde en de zondaars: "Indien God Mij overlevert aan zulk lijden, omdat Ik tot een offer gemaakt ben voor de zonde, wat zal Hij dan met de zondaren zelven doen?" Christus was een groene boom, vruchtbaar en bloeiend, indien nu zulke dingen aan Hem gedaan werden, kunnen wij hieruit nagaan wat aan het geslacht der mensen gedaan zou zijn, indien Hij niet tussenbeide ware getreden, en wat gedaan zal worden aan hen, die dor hout blijven, dorre bomen, niettegenstaande alles wat er gedaan is om hen tot vruchtbare bomen te maken. Indien God dit gedaan heeft aan den Zoon Zijner liefde, toen Hij Hem de zonde slechts toegerekend bevond, wat zal Hij dan doen aan het geslacht Zijns toorns, als Hij de zonde heersende in hen bevindt? Indien de Vader er een welbehagen in had deze dingen te doen aan het groene hout, waarom zou Hij er dan afkerig van zijn ze te doen aan het dorre hout? De overdenking van het bittere lijden van onzen Heere Jezus moet ontzag in ons werken voor de gerechtigheid Gods, moet ons voor Hem doen beven. Bij Christus vergeleken, zijn de beste heiligen slechts dor hout, indien Hij lijdt, waarom zouden ook zij niet verwachten te zullen lijden? En wat dan zal de verdoemenis der zondaren zijn?
Verzen 26-31
Lukas 23:26-31Wij zien hier den gezegenden Jezus, het Lam Gods, als een lam ter slachting geleid, om geofferd te worden. Het is vreemd, dat zij zoveel haast maakten met Zijn rechtsgeding. Hoe konden zij zoveel werk doen in zo weinig tijds, hoewel zij met zoveel groten der aarde te doen hadden, om hen op te wachten en in te lichten, waarvoor gemeenlijk veel tijds geëist wordt. Hij werd bij het aanbreken van den dag voor de overpriesters gebracht, Luke 22:66, daarna voor Pilatus, toen voor Herodes, daarna weer voor Pilatus, en er schijnt een langdurige worsteling over Hem te hebben plaatsgehad tussen Pilatus en de scharen. Hij werd gegeseld, met doornen gekroond, smadelijk gehandeld, en dit alles geschiedde in ongeveer vier of vijf uur tijds, of op zijn meest in zes uur, want Hij werd gekruist tussen negen en tien uur. Christus' vervolgers besluiten geen tijd te verliezen, uit vrees dat Zijne vrienden aan de andere zijde der stad bericht zouden krijgen van hetgeen zij deden, en zouden opstaan om Hem te verlossen. Nooit is iemand op dergelijke haastige wijze als het ware de wereld uit gejaagd als Christus, maar Hij zelf heeft gezegd: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, ja wl een kleinen tijd, voorwaar! Daar zij Hem nu ter dood heenvoerden, bevinden wij, dat er iemand was,
I. Die Zijn kruis droeg, hij was genaamd Simon, een Cyreniër, die waarschijnlijk een vriend van Christus geweest is en als zodanig bekend stond, en dit werd hem aangedaan om hem te smaden, zij legden hem het kruis van Christus op, dat hij het achter Jezus droeg, Luke 23:26, opdat Jezus er niet onder zou bezwijken en sterven, waardoor dan de verdere boosaardigheid, die zij nog tegen hem in den zin hadden, voorkomen zou geworden zijn. Het was medelijden, maar een wreed medelijden, dat Hem die verlichting bezorgde.
II. Vele treurenden, ware treurenden, volgden Hem, die weenden en Hem beklaagden. Dat waren niet slechts zijne vrienden, maar ook mensen uit het gewone volk, die Hem niet vijandig waren, en door medelijden met Hem waren bewogen, omdat zij van Zijn roem hadden gehoord, en hoe voortreffelijk en weldoend een mens Hij was, en reden hadden te geloven dat Hij onrechtvaardig leed. Dit trok een grote menigte volks achter Hem, zoals dit gemeenlijk bij terechtstellingen plaatsheeft, inzonderheid als zij, die ter dood gebracht worden, personen van aanzien zijn. Een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, sommigen bewogen door medelijden, anderen door nieuwsgierigheid, maar ook dezen (zowel als Zijn bijzondere vrienden en bekenden) weenden en beklaagden Hem. Hoewel er velen waren, die Hem smaadden en bespotten, waren er toch ook sommigen, die Hem waardeerden en Hem beklaagden, en die bedroefd over Hem waren en deelden in Zijn lijden. Het sterven van den Heere Jezus kan wellicht een natuurlijke aandoening teweegbrengen in velen, die vreemd zijn aan Godsvrucht, velen wenen over Christus, die niet in Hem geloven en Hem niet boven alles liefhebben. Nu wordt ons hier meegedeeld wat Christus tot deze treurenden gezegd heeft. Hoewel men zou kunnen denken dat Hij nu gans vervuld zou zijn van Zijn eigen zaak, vond Hij toch tijd, en had Hij een hart om kennis te nemen van hun tranen. Christus stierf, betreurd en beweend, en Hij heeft een fles voor de tranen van hen, die om Hem treurden. Hij keerde zich tot haar, hoewel zij vreemdelingen voor Hem waren, en zei haar, niet over Hem te wenen, maar over zich zelven. Hij leidt haar klagen en wenen in een ander kanaal, Luke 23:28.
1. Hij geeft haar een algemene aanwijzing voor haar rouwklage: Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij. Niet, dat zij afkeuring verdienden wegens haar wenen over Hem, veeleer moeten zij er voor geloofd worden. Het waren voorzeker harde harten, die onbewogen konden blijven door zulk lijden van zulk een persoon, maar zij moeten niet alleen wenen over Hem-het waren vruchteloze tranen, die zij om Hem stortten-laat hen veeleer wenen over zich zelven en over hare kinderen, met het oog op de verwoesting, die over Jeruzalem komen zal, die sommigen van haar nog konden beleven, en door de rampen, die er van vergezeld zullen gaan, zelven getroffen zullen worden. Met hare kinderen zal dit tenminste het geval zijn, en over dezen moeten zij bezorgd en bekommerd zijn. Als wij met het oog des geloofs Christus gekruist aanschouwen, dan behoren wij te wenen, niet over Hem, maar over ons zelven. Wij moeten door den dood van Christus niet aangedaan zijn zoals over den dood van een gewoon persoon, met wiens ramp wij medelijden hebben, of van een gewoon vriend, van wie wij nu waarschijnlijk gescheiden zullen worden. De dood van Christus was iets gans bijzonders, het was Zijne overwinning van, Zijn triomf over, Zijne vijanden, het was onze verlossing, de verwerving van het eeuwige leven voor ons. Laat ons dus wenen, niet over Hem, maar over onze zonden, en over de zonden van onze kinderen, die de oorzaak waren van Zijn dood, en laat ons wenen van vrees-dat waren de tranen, die hier voorgeschreven waren-voor de ellende, die wij over ons zullen brengen, indien wij Zijn liefde veronachtzamen en Zijn genade verwerpen, zoals het Joodse volk gedaan heeft, dat de verwoesting en het verderf over hen bracht, die hier worden voorzegd. Als onze dierbare bloedverwanten en vrienden sterven in Christus, dan hebben wij geen reden om over hen te wenen, die den last des vlezes hebben afgelegd, volmaakt zijn geworden in heiligheid, ingegaan zijn tot volmaakte rust en vreugde, maar over ons en onze kinderen, die achterblijven in ene wereld van zonde en smart en verzoeking.
2. Hij geeft haar een bijzondere reden, waarom zij moeten wenen over zich zelven en over hare kinderen: "Want ziet er komen treurige tijden voor uwe stad, zij zal verwoest worden, en gij zult delen in het algemene verderf." Toen Christus' discipelen treurden met ene droefheid naar God, omdat Hij hen ging verlaten, heeft Hij hun tranen afgewist met de belofte, dat zij Hem weer zullen zien, en dat zij zich dan zullen verblijden, John 16:22. Maar toen deze dochters van Jeruzalem Hem slechts met ene droefheid naar de wereld beweenden, leidde Hij hare tranen in een ander kanaal, en zei haar, dat haar reden tot wenen gegeven zal worden. Laat hen zich gedragen als ellendigen, treuren en wenen, James 4:9. Hij zelf had kort tevoren geweend over Jeruzalem, en nu zegt Hij haar er over te wenen. Christus' tranen moeten ook onze tranen doen vloeien. Laat de dochters van Zion, die Christus erkennen als haar Koning, zich in Hem verblijden, want Hij komt om haar te verlossen, maar laat de dochters van Jeruzalem, die slechts over Hem wenen maar Hem niet aannemen als haar Koning, wenen en sidderen bij de gedachte aan Zijne komst om haar te oordelen. Nu wordt de verwoesting van Jeruzalem voorspeld door twee spreekwoordelijke gezegden, die toen gevoeglijk gebruikt konden worden, en die haar beiden als zeer schrikkelijk aanduiden:.dat hetgeen de mensen gewoonlijk vrezen, dan door hen begeerd zal worden: kinderloos te zijn en levend begraven te worden.
a. Zij zullen wensen kinderloos te zijn. Terwijl zij, die geen kinderen hebben, gewoonlijk haar benijden, die ze wl hebben, zoals Rachel Lea benijdde, zullen alsdan zij, die kinderen hebben, hen zulk een last bevinden, als zij zullen zoeken te ontkomen door de vlucht, en zulk een hartverscheurende smart zal haar kwellen, als zij hen of zullen zien omkomen van honger, of gedood door het zwaard, dat zij haar zullen benijden, die geen kinderen hebben, en zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken, die niet gebaard hebben, die geen kinderen hebben, om ze den doodslager over te leveren, of ze weg te rukken uit zijne handen. Het zal niet slechts diegenen slecht vergaan, die dan zwanger zullen zijn, of kinderen aan de borst zullen hebben, zoals Christus zei, Matthew 24:19, maar het zal ook ontzettend wezen voor haar, die kinderen gehad en gezoogd hebben, en ze nu in leven hadden, zie Hosea 9:11. Zie de ijdelheid van het schepsel en het onzekere van zijn aardse vertroostingen, want de veranderingen der Voorzienigheid ons betreffende, kunnen van zulk een aard zijn, dat die dingen, waarin wij ons verblijd en verlustigd hebben als de grootste zegeningen, de grootste lasten voor ons kunnen worden, en ons de grootste zorg en het zwaarste leed kunnen veroorzaken.
b. Zij zullen wensen levend begraven te zijn: Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons, Luke 23:30. Ook dit verwijst naar ene plaats in dezelfde profetie als de vorige, Hosea 10:8. Zij zullen wensen verborgen te zijn in de duisterste holen of spelonken, ten einde buiten het gedruis te wezen van die rampen. Zij zullen beschut willen zijn, tot elke prijs, al is het ook, dat zij dan tot gruis vermorzeld worden. Dat zal inzonderheid de taal wezen van de groten, de rijken, de machtigen, Revelation 6:16. Zij, die tot Christus de toevlucht niet wilden nemen, zich niet onder Zijne bescherming wilden stellen, zullen dan tevergeefs roepen tot de heuvelen en de bergen om hen te beschutten tegen Zijn toorn.
3. Hij toont aan, hoe natuurlijk het voor haar was om deze verwoesting af te leiden uit Zijn lijden. Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Luke 23:31. Sommigen denken, dat dit ontleend is aan Ezechiël 20:47. "Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal." Deze woorden kunnen toegepast worden:
a. Meer bijzonder op de verwoesting van Jeruzalem, die Christus hier voorzegd heeft, en die de Joden, door Hem ter dood te brengen, over zich zelven gebracht hebben: "Indien zij (de Joden en de inwoners van Jeruzalem) dit doen aan het groene hout, indien zij aldus een onschuldig en voortreffelijk man mishandelen om zijn goede werken, hoe zal God dan handelen met hen wegens dit hun doen, met hen, die zich tot dor hout hebben gemaakt, een boos en verdorven geslacht, dat nergens toe deugt? Indien dit hun zonde is, wat denkt gij zal dan hun straf zijn?" Of, neem het aldus: "Indien zij, (de Romeinen, hun rechters en hun krijgslieden) Mij aldus mishandelen, Mij, die er hun niet de minste reden toe gegeven heb, en die voor hen als een groene boom ben, wat zullen zij dan doen aan Jeruzalem en de Joodse natie, die hen zozeer tot toorn zal verwekken, en zich voor hen als dor hout maken, als brandstof voor het vuur hunner verbolgenheid? Indien God toelaat, dat deze dingen aan Mij gedaan worden, wat zal Hij verordineren om te doen aan die onvruchtbare bomen, waarvan zo dikwijls gezegd is, dat zij uitgehouwen worden en in het vuur geworpen? Matthew 3:10, Matthew 7:19.
b. Zij kunnen meer in het algemeen toegepast worden op alle openbaringen van Gods toorn tegen de zonde en de zondaars: "Indien God Mij overlevert aan zulk lijden, omdat Ik tot een offer gemaakt ben voor de zonde, wat zal Hij dan met de zondaren zelven doen?" Christus was een groene boom, vruchtbaar en bloeiend, indien nu zulke dingen aan Hem gedaan werden, kunnen wij hieruit nagaan wat aan het geslacht der mensen gedaan zou zijn, indien Hij niet tussenbeide ware getreden, en wat gedaan zal worden aan hen, die dor hout blijven, dorre bomen, niettegenstaande alles wat er gedaan is om hen tot vruchtbare bomen te maken. Indien God dit gedaan heeft aan den Zoon Zijner liefde, toen Hij Hem de zonde slechts toegerekend bevond, wat zal Hij dan doen aan het geslacht Zijns toorns, als Hij de zonde heersende in hen bevindt? Indien de Vader er een welbehagen in had deze dingen te doen aan het groene hout, waarom zou Hij er dan afkerig van zijn ze te doen aan het dorre hout? De overdenking van het bittere lijden van onzen Heere Jezus moet ontzag in ons werken voor de gerechtigheid Gods, moet ons voor Hem doen beven. Bij Christus vergeleken, zijn de beste heiligen slechts dor hout, indien Hij lijdt, waarom zouden ook zij niet verwachten te zullen lijden? En wat dan zal de verdoemenis der zondaren zijn?
Verzen 32-43
Lukas 23:32-43In deze verzen hebben wij:
I. Onderscheidene passages betreffende het lijden van Christus, die wij ook tevoren bij Mattheus en Markus gehad hebben.
1. Dat twee anderen, zijnde kwaaddoeners, met Hem naar de strafplaats geleid werden. Waarschijnlijk waren dezen reeds enigen tijd geleden ter dood veroordeeld, en was het bepaald dat zij op dien dag ter dood gebracht zouden worden, hetgeen waarschijnlijk tot voorwendsel diende, waarom er zoveel haast gemaakt werd met Jezus gerechtelijk te verhoren en te veroordelen, opdat Hij en deze twee kwaaddoeners tegelijk terechtgesteld konden worden.
2. Dat Hij gekruisigd werd op ene plaats genaamd Calvarië, kranion, de Griekse naam voor Golgotha -Hoofdschedelplaats, ene plaats van schande, om ook nog die versmaadheid aan Zijn lijden toe te doen, maar van veel betekenis, want daar triomfeerde Hij over den dood, als het ware op den eigen mesthoop des doods. Hij werd gekruisigd. Zijne handen en voeten werden genageld aan het kruis, dat nog op den grond lag, en toen werd het opgericht en vastgesteld in de aarde, of in een holte, die gereed gemaakt was om het er in te plaatsen. Dit was, meer dan iedere andere, een pijnlijke en smadelijke wijze van terdoodbrenging.
3. Dat Hij gekruisigd werd in het midden van twee kwaaddoeners, alsof Hij de ergste was der drie. Aldus werd Hij niet slechts als een overtreder behandeld, maar met hen geteld, als de ergste van hen beschouwd.
4. Dat de krijgslieden, die met de uitvoering van het doodvonnis waren belast, Zijne klederen voor zich namen, als een hun toekomend loon en ze door het lot onder elkaar verdeelden. Verdelende Zijne klederen, wierpen zij het lot. De waardij er van was zo gering, dat, zo zij verdeeld werden, die waardij zo goed als niet was, en daarom hebben zij er om geloot.
5. Dat Hij bespot en gehoond werd, met allen mogelijken smaad en verachting werd behandeld, toen Hij werd opgericht aan het kruis. Het was vreemd, dat zoveel barbaarsheid in de menselijke natuur gevonden zou worden. Het volk stond en zag het aan, onbekommerd en onbewogen, veeleer vermaak vindende in dat schouwspel, en de oversten, die men vanwege hun ambt voor mannen van verstand en van eer zou houden, stonden daar onder het gemeen en beschimpten Hem, om er aan de bijstanders het voorbeeld van te geven, en zij zeiden: Anderen heeft hij verlost, dat hij nu zich zelven verlosse. Aldus werd Hij gesmaad om de goede werken, die Hij gedaan had, alsof het deswege was, dat zij Hem kruisigden. Zij triomfeerden over Hem, alsof zij Hem hadden overwonnen, terwijl juist Hij meer dan overwinnaar was. Zij tartten Hem om zich te verlossen van het kruis, toen Hij door het kruis anderen verloste: Dat hij nu zich zelven verlosse, zo hij is de Christus, de uitverkorene Gods. Zij wisten dat de Christus de uitverkorene Gods was, door Hem verordineerd en Hem dierbaar. "Indien hij, als de Christus, ons volk zou willen verlossen van de Romeinen (een ander denkbeeld konden zij zich niet vormen van den Messias) laat hem dan zich zelven verlossen van de Romeinen, die hem nu in hun macht hebben." Aldus bespotten Hem de Joodse oversten, als onderworpen door de Romeinen, in plaats dat Hij hen had onderworpen. De Romeinse soldaten bespotten Hem als den koning der Joden: "Een volk juist goed voor zulk een vorst, en een vorst juist goed voor zulk een volk." Zij bespotten Hem, Luke 23:36, Luke 23:37. Zij vermaakten zich met Zijn lijden, het was een kortswijl voor hen, en toen zij zelf een wrange, zure soort van wijn dronken, zoals hun gewoonlijk toebedeeld werd, vroegen zij Hem spottend en tergend of Hij met hen wilde drinken, hun bescheid wilde doen. En zij zeiden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos uzelven, want, gelijk de Joden Hem vervolgden als een valsen Messias, zo vervolgden de Romeinen Hem in de mening, dat Hij zich als koning had opgeworpen.
6. Dat het opschrift boven Zijn hoofd, dat Zijne misdaad moest aanduiden, luidde: Deze is de koning der Joden, Luke 23:38. Hij wordt ter dood gebracht, omdat hij heeft voorgewend de koning der Joden te zijn, zo hebben zij het bedoeld, maar God heeft het bedoeld als een verklaring van hetgeen Hij werkelijk was, in weerwil van Zijn tegenwoordige versmaadheid is Hij de Koning der Joden, de Koning der kerk, en Zijn kruis is de weg naar Zijn kroon. Dit was geschreven in wat men de drie geleerde talen noemt, in het Grieks, het Latijn en het Hebreeuws, want diegenen zijn het best geleerd, die Christus hebben geleerd. Het was geschreven in deze drie talen, opdat het door alle mensen gelezen en aan alle mensen bekend zou worden, maar God bedoelde het in de betekenis, dat het Evangelie van Christus aan alle volken gepredikt zou worden, beginnende van Jeruzalem, en in alle talen zou worden gelezen. Door de heidense filosofie is de Griekse taal, door de Romeinse wetten en regering is het Latijn vermaard ge-. worden, en het Hebreeuws overtrof ze allen, omdat in die taal het Oude Testament was geschreven. In deze drie talen is Jezus Christus als Koning geproclameerd. Studenten, die zich aan de hogescholen in deze drie talen oefenen, behoren zich ten doel te stellen om door het gebruik er van, beter met Christus bekend te worden.
II. Hier zijn twee passages, die wij tevoren niet gehad hebben, en zij zijn zeer merkwaardig.
1. Christus' gebed voor Zijne vijanden, Luke 23:34, Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Zeven merkwaardige woorden heeft Christus gesproken, nadat Hij aan het kruis was genageld en voor Hij stierf, en dit is het eerste er van. Een reden waarom Hij den kruisdood moest sterven was, opdat Hij tot het laatste ogenblik vrij zou kunnen zijn om te spreken, om aldus Zijn Vader te verheerlijken en de Hem omringenden te stichten. Zodra Hij aan het kruis was gehecht, of terwijl zij er Hem aan vastnagelden, heeft Hij dit gebed gebeden, waarin wij hebben te letten op
a. De bede: Vader, vergeef het hun. Men zou gedacht hebben dat Hij zou bidden: "Vader, verteer hen: de Heere zie het aan, en vergelde het." De zonde, waaraan zij zich nu schuldig maakten, zou met volle recht onvergeeflijk gemaakt kunnen zijn, en met recht zouden zij bij name uitgezonderd hebben kunnen worden van de akte van kwijtschelding, maar neen, voor hen inzonderheid bidt Hij. Thans heeft Hij' gelijk van Hem voorzegd was, voor de overtreders gebeden, Isaiah 53:12, en Zijn gebed moet saamgevoegd worden met Zijn gebed in John 17:1, om het voorbeeld te vervolledigen, dat Hij gegeven heeft van Zijne voorbede binnen den voorhang, het ene voor de heiligen, en het andere voor de zondaars. Nu hadden al de woorden van Christus aan het kruis, zowel als Zijn lijden, een verdere strekking dan zij op den eersten aanblik schenen te hebben. Dit was een woord van den Middelaar, dat de bedoeling en de betekenis van Zijn dood verklaarde. "Vader, vergeef het hun, niet slechts dezen maar allen, die zich bekeren en het Evangelie geloven", en Hij heeft niet bedoeld dat hun op enigerlei andere wijze vergeving zal worden geschonken. "Vader, hetgeen waarvoor Ik nu lijd en sterf bestaat hierin, dat arme zondaars begenadigd mogen worden." De grote zaak, waarvoor Christus gestorven is, is dat Hij vergeving van zonde voor ons zou verwerven. Dat is de inhoud van Christus' voorbede voor allen, die zich bekeren en geloven in de kracht Zijner genoegdoening. Zijn bloed spreekt dit: Vader, vergeef hun. De grootste zondaars kunnen door Christus, als zij zich bekeren, hopen genade te zullen vinden. Hoewel zij Zijne vervolgers en moordenaars waren, bad Hij: Vader, vergeef het hun.
b. Den pleitgrond: want zij weten niet wat zij doen. Want indien zij het geweten hadden, zij zouden Hem niet gekruisigd hebben. 1 Corinthians 2:8. Er was een sluier, een bedeksel op Zijne heerlijkheid en op hun verstand, en hoe konden zij door die twee bedekselen heen zien? Zij riepen Zijn bloed in over zich en over hun kinderen: maar hadden zij geweten wat zij deden, zij zouden dien wens niet gewenst hebben. Zij, die Christus kruisigen, weten niet wat zij doen. Zij, die kwaad spreken van den Godsdienst, spreken kwaad van hetgeen zij niet kennen, en dit is, omdat zij het niet willen kennen. Er is een soort van onwetendheid, die in zekere mate de zonde verontschuldigt: onwetendheid uit gebrek aan de middelen om kennis te verkrijgen, of aan vermogen om onderwijs in zich op te nemen, door ongunstige omstandigheden bij de opvoeding of door onachtzaamheid. Zij, die Christus gekruisigd hebben, werden door hun oversten onwetend gehouden, en hun werden vooroordelen tegen Hem ingeblazen, zodat zij dachten dat zij met hetgeen zij tegen Christus en Zijne leer deden, Gode een dienst bewezen, John 16:2. Met de zodanige behoren wij medelijden te hebben, en voor hen behoren wij te bidden. Dit gebed van Christus is niet lang daarna verhoord geworden, toen velen van hen, die de hand gehad hebben in Zijn dood, door de prediking van Petrus bekeerd werden. Dit is ook geschreven als een voorbeeld voor ons. Ten eerste. Wij moeten in het gebed God Vader noemen, en tot Hem komen met eerbied en vertrouwen, zoals kinderen tot hun Vader.
Ten tweede. De grote zaak, die wij voor ons zelven en voor anderen van God moeten begeren, is: vergeving van zonde. Ten derde. Wij moeten bidden voor onze vijanden, voor hen, die ons haten en vervolgen, hun zonden en overtredingen verzacht voorstellen, niet verzwaard, zoals onze eigen zonden. Zij weten niet wat zij doen, misschien was het ene feil. En wij moeten vurig zijn in ons gebed tot God om de vergeving hunner zonden tegen ons. Dit is het voorbeeld, dat Christus gegeven heeft van Zijn eigen voorschrift, Matthew 5:44, 45: Hebt uwe vijanden lief, en het voorschrift wordt er zeer door versterkt, want indien Christus zulke vijanden liefhad en voor hen gebeden heeft, welke vijanden kunnen wij dan hebben, voor wie wij niet verplicht zouden zijn te bidden, die wij niet zouden moeten liefhebben?
2. De bekering van den moordenaar aan het kruis, die een heerlijk voorbeeld is van Christus' triomferen over overheden en machten, zelfs toen dezen over Hem schenen te triomferen. Christus werd gekruisigd tussen twee moordenaren, en in hen werden de verschillende uitwerkselen gezien, die door het kruis van Christus teweeg gebracht zouden worden op de kinderen der mensen, aan wie het in de prediking van het Evangelie nabij zou worden gebracht. Zij zijn allen kwaaddoeners, allen schuldig voor God. Nu is het kruis van Christus voor sommigen een reuk des levens ten leven, en voor anderen een reuk des doods ten dode. Voor hen, die omkomen, is het dwaasheid, maar voor hen, die behouden worden, is het de wijsheid Gods en de kracht Gods.
a. Een der kwaaddoeners bleef verhard tot het einde toe. Dicht bij het kruis van Christus, "lasterde hij Hem," evenals de anderen, Luke 23:39. Indien gij de Christus zijt, gelijk zij zeggen, verlos uzelven en ons. Hoewel hij nu in pijn en doodsbenauwdheid was, zich in het dal der schaduw des doods bevond, heeft dit zijn trots hart toch niet vernederd, hem niet geleerd een goede rede op te geven, een goed woord tot zijn medelijder te spreken. Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper in het midden van het gestoten graan, zijne dwaasheid zou niet van hem afwijken. In en op zichzelf zal geen ramp of benauwdheid in een boos hart verandering teweegbrengen, maar soms zal zij het bederf prikkelen, dat zij, naar men zou menen, gedood zou hebben. Hij tart Christus uit om zowel zich zelven als hen beiden te verlossen. Er zijn sommigen, die onbeschaamd genoeg zijn om Christus te lasteren, en toch nog verwachten door Hem behouden te zullen worden, ja die tot de gevolgtrekking komen dat Hij, zo Hij hen niet verlost, niet als de Zaligmaker beschouwd moet worden.
b. De andere moordenaar werd ten laatste vertederd. In Mattheus en Markus werd gezegd, dat "ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, Hem lasterden." Sommigen denken dat dit bij wijze van spreken gezegd is van twee, maar bedoeld is van een hunner, maar anderen zijn van mening dat zij Hem in den beginne beiden hebben gesmaad en gelasterd, totdat het hart van een hunner op wondervolle wijze veranderd is, en dat toen ook zijne taal, zijne woorden plotseling anders zijn geworden. Toen deze kwaaddoener op het punt was van in Satans handen te vallen, werd hij als een brandhout uit het vuur gerukt, tot een gedenkteken gemaakt van Gods genade, en werd Satan overgelaten om te brullen als een leeuw, wie men zijne prooi ontrukt. Dit moet voor niemand ene aanmoediging zijn, om zijne bekering uit te stellen tot aan zijne stervensuur, of te hopen dat hij op zijn sterfbed nog wel genade zal vinden, want, hoewel het zeker is, dat waar berouw nooit te laat komt, is het ook even zeker, dat laat berouw zelden waar of oprecht is. Niemand kan er zeker van zijn, dat hij bij of voor zijn sterven tijd zal hebben om zich te bekeren, maar iedereen kan er zeker van wezen, dat hij de gunstige gelegenheid niet zal hebben, die deze moordenaar gehad heeft, die zich in gans buitengewone omstandigheden bevond. Hem is Christus nooit tevoren aangeboden, hij heeft geen dag van genade gehad, hij was bestemd om tot een zeer bijzonder voorbeeld gesteld te worden van de kracht van Christus' genade, op het ogenblik, dat Hij door zwakheid gekruist was. Christus, Satan overwonnen hebbende in het verderf van Judas en de bewaring van Petrus, richt nu ook deze trofee op van Zijne zegepraal over hem in de bekering van dezen kwaaddoener, als een voorbeeld van hetgeen Hij vermag. Wij zullen het buitengewone van dit geval zien als wij letten op de buitengewone werkingen van Gods genade in hem, welke bleek in hetgeen hij zei. Hier werden in luttel tijds zoveel blijken gegeven van de gezegende verandering, die in hem gewrocht was, dat er in zo klein een tijdsbestek niet meer gegeven hadden kunnen worden.
Ten eerste. Hoor wat hij tot den anderen kwaaddoener zegt, Luke 23:40, Luke 23:41.
1. Hij bestrafte hem om zijn lasteren van Christus, als ontbloot zijnde van de vreze Gods en van allen Godsdienstzin, Vreest gij ook God niet? Dit geeft te kennen, dat het de vreze Gods was, die hem weerhield van de menigte te volgen in dat kwaad. "Ik vrees God, en daarom durf ik dit niet doen, en vreest ook gij God niet? Allen, wier ogen geopend zijn, zien dat dit op den bodem ligt van de goddeloosheid der goddelozen, dat zij de vreze Gods niet voor hun ogen hebben. "Indien er nog enige menselijkheid in u was, gij zoudt niet spotten met uw medelijder, gij zijt toch in hetzelfde oordeel, gij bevindt u in dezelfden toestand, ook gij zijt een stervende, wat dus deze boze lieden ook mogen doen, u betaamt het al heel weinig om een stervende te beledigen."
2. Hij erkent dat hij verdient wat hem aangedaan is: wij toch rechtvaardiglijk. Waarschijnlijk werden zij beiden voor dezelfde misdaad ter dood gebracht, en daarom sprak hij met des te meer stelligheid: Wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben. Dit verheerlijkt de Goddelijke genade, als handelende op onderscheidene wijze. Deze twee waren elkanders metgezellen in de zonde en in het lijden, en toch wordt de een behouden, terwijl de andere omkomt, twee, die tot nu toe tezamen dezelfden weg waren gegaan, en nu wordt de een aangenomen, en de ander verlaten. Hij zegt niet: Gij toch rechtvaardiglijk, maar wij. Ware boetvaardigen erkennen de rechtvaardigheid Gods in al de straffen van hun zonde. God heeft rechtvaardiglijk gedaan, maar wij hebben goddelooslijk gedaan.
3. Hij gelooft dat Christus ten onrechte leed. Hoewel Hij in twee gerechtshoven was veroordeeld, en behandeld werd alsof Hij de grootste kwaaddoener was, is deze berouwvolle moordenaar door Zijn houding en gedrag onder het lijden er toch van overtuigd, dat Hij "niets onbehoorlijks gedaan heeft-ouden atopon niets ongerijmds, niets dat voor Hem onbetamelijk was, of niet strookte met Zijne waardigheid. De overpriesters wilden dat Hij gekruisigd zou worden tussen de kwaaddoeners, als een hunner, maar deze moordenaar heeft meer gezond verstand dan zij, hij erkent, dat Hij niet een hunner is, niet tot hen behoort, Of hij tevoren van Christus en Zijne wonderen gehoord heeft, blijkt niet, maar de Geest der genade heeft hem verlicht met deze kennis, en hem instaat gesteld te zeggen: Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Ten tweede. Hoor wat hij zegt tot den Heere Jezus, Heere! gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn, Luke 23:42. Dat is het gesprek van een stervenden zondaar tot een stervenden Zaligmaker. Het was de eer van Christus, dat aldus tot Hem werd gebeden, hoewel Hij aan het kruis bespot en gesmaad werd. Het was de zaligheid van den moordenaar, dat hij aldus bad. Wellicht heeft hij nooit tevoren gebeden, en werd hij nu, in dit laatste ogenblik zijns levens, verhoord. Zolang er leven is, is er hoop, en zolang er hoop is, is er plaats voor gebed. Let op zijn geloof in dat gebed. In zijne belijdenis van zonde, Luke 23:41, toonde hij bekering tot God. In dat gebed toont hij geloof in onzen Heere Jezus Christus. Hij erkent Hem als Heere, hij erkent dat Hij een koninkrijk heeft, en dat Hij nu inging tot dat koninkrijk, dat Hij in dat koninkrijk macht en gezag heeft, en dat diegenen zalig zijn, aan wie Hij gunst betoont, dit alles te geloven en te belijden was op dat ogenblik van den dag wel iets zeer groots. Christus was nu in de diepte van schande en smaad, door Zijn eigen discipelen verlaten, door Zijn eigen volk bespot en gehoond, lijdend als een bedrieger, iemand die voorgeeft te zijn wat hij niet is, en door Zijn Vader niet verlost. Hij heeft deze belijdenis afgelegd, voordat de wonderen plaats hadden, waardoor Hij in Zijn lijden geëerd werd, en de hoofdman over honderd werd opgeschrikt, ja voorwaar, wij hebben zo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden. Hij geloofde in een leven na dit leven, en begeerde in dat leven gelukkig, zalig te zijn, niet, zoals de andere moordenaar, verlost te zijn van het kruis, maar goed verzorgd te zijn, nadat het kruis hem het ergste had doen lijden. Let ook op zijn ootmoed, in dat gebed. Al wat hij vraagt is: Heere, gedenk mijner. Hij bidt niet: Heere, bevorder mij, of verhoog mij (zoals zij vroegen Matthew 20:21) hoewel hij, de ere hebbende zoals een van de discipelen die had, om te drinken van Christus' drinkbeker, en met Zijn doop gedoopt te worden, hetzij aan Zijne rechterhand of aan Zijne linkerhand in Zijn lijden, toen Zijn eigen discipelen Hem hadden verlaten, een schijn van reden zou gehad hebben, om, evenals zij, te vragen aan Zijne rechterhand en Zijne linkerhand te zitten in Zijn koninkrijk. Nauwe bekendheid met lijden heeft dit soms teweeggebracht, Jeremiah 52:31, Jeremiah 52:32. Maar het denkbeeld is verre van hem. Al wat hij vraagt is: Heere, gedenk mijner, zich op Christus verlatende voor de wijze, waarop Hij hem zou gedenken. Het is een verzoek zoals dat van Jozef aan den opperschenker, Genesis 40:14, en dit verzoek vond meer ingang, de overste der schenkers vergat Jozef, maar Christus heeft dezen moordenaar gedacht. Er is in dat gebed ook aandrang en vurigheid. Hij heeft er, als het ware, zijne ziel in gelegd: "Heere, gedenk mijner, dat is mij genoeg, meer begeer ik niet, in Uwe hand geef ik mijne zaak over. Door Christus gedacht te worden nu Hij in Zijn koninkrijk is, dat is het, dat wij vurig moeten begeren, en waarvoor wij moeten bidden, en dat zal genoeg wezen om levend en stervend ons welvaren te verzekeren. In Zijn koninkrijk doet Christus voorbede voor ons. "Heere, gedenk mijner en bid voor mij." D r heerst Hij. "Heere, gedenk mijner, en heers in mij door Uwen Geest. Hij bereidt daar ene plaats voor de Zijnen. "Heere, gedenk mijner en bereid mij ene plaats, gedenk mijner als ik sterf, gedenk mijner in de opstanding," Zie John 14:13. Let nu op: Christus' buitengewone gunstbetoning aan hem. "Jezus zei tot hem- in antwoord op zijn gebed-Voorwaar zeg Ik u, ik, de Amen, de getrouwe Getuige, Ik zeg Amen op dit gebed, plaats er Mijn fiat, het zij zo, onder, ja gij zult meer hebben dan gij vraagt. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn", Luke 23:43. Merk op: Ten eerste. Tot wie dit gezegd werd: tot den berouwhebbenden moordenaar, tot hem, en niet tot zij metgezel. Christus aan het kruis is gelijk Christus op den troon, want nu is het oordeel dezer wereld, de een gaat heen met een vloek, de ander met een zegen. Hoewel Christus zich nu zelf in doodsstrijd bevond, had Hij toch een woord van troost voor een armen boetvaardige, die zich aan Hem overgaf. Zelfs grote zondaars zullen, indien zij waarlijk boetvaardig zijn, door Christus niet slechts de vergeving hunner zonden verwerven, maar ook ene plaats in het paradijs Gods, Hebrews 9:15. Het verheerlijkt den rijkdom der vrije genade, dat verraders en rebellen niet slechts vergeving zullen erlangen, maar ook verhoogd, en wel zo heerlijk verhoogd, zullen worden.
Ten tweede. Door wie dit gezegd werd. Dit was wederom een woord van den Middelaar. En hoewel Christus het bij een bijzondere gelegenheid had gesproken, had het toch een algemene strekking, namelijk, om de ware bedoeling en betekenis van Zijn lijden te verklaren. Gelijk Hij stierf om de vergeving van zonden voor ons te verkrijgen, Luke 23:34, zo heeft Hij daarmee ook het eeuwige leven voor ons verworven. Door dit woord is ons te verstaan gegeven, dat Jezus Christus stierf om voor alle boetvaardige, gehoorzame gelovigen het koninkrijk der hemelen te openen.
1. Christus deelt ons hier mede dat Hij zelf naar het paradijs ging, naar hades -de onzichtbare wereld. Zijn menselijke ziel ging heen, naar de plaats der afgescheiden zielen, niet naar de plaats der verdoemden, maar naar het paradijs, de plaats der zaligen. Hierdoor verzekert Hij ons dat Zijne genoegdoening was aangenomen, en de Vader een welbehagen in Hem had, want anders ware Hij niet naar het paradijs gegaan. Dat was het begin van de vreugde, die Hem was voorgesteld, waarvan het vooruitzicht Hem heeft vertroost. Door het kruis ging Hij naar de kroon, en wij moeten niet denken dat wij er door een anderen weg zullen komen, of dat wij anders dan door lijden geheiligd zullen worden. 2 Hij maakt aan alle berouwhebbende gelovigen bekend dat zij, als zij sterven, daar met Hem zullen zijn. Thans heeft Hij als priester deze zaligheid voor hen gekocht, en als koning is Hij bereid ze hun te schenken wanneer zij er voor toebereid zullen zijn. Zie hier, hoe de zaligheid des hemels ons is voorgesteld.
a. Het is een paradijs, een lusthof, het paradijs Gods, Revelation 2:7, zinspelende op den hof van Eden, waarin onze eerste ouders in hun staat der onschuld geplaatst werden. In den tweeden Adam wordt ons alles teruggegeven wat wij in den eersten Adam hebben verloren, ja meer, want in plaats van het aardse wordt ons een hemels paradijs geschonken.
b. Het is daar te zijn met Christus. Dat is de gelukzaligheid des hemels, Christus te zien, bij Hem te zitten en Zijne heerlijkheid te delen, John 17:24.
c. Het is terstond na den dood. "Heden zult gij met Mij zijn, heden avond, voor morgen. De zielen der gelovigen, nadat zij den last des vlezes hebben afgelegd, zijn onmiddellijk in de vreugde en de gelukzaligheid, de geesten der rechtvaardigen zijn dan terstond volmaakt. Lazarus gaat weg van de aarde, en wordt terstond vertroost, Paulus wordt ontbonden, en is dan terstond met Christus, Philippians 1:23.
Verzen 32-43
Lukas 23:32-43In deze verzen hebben wij:
I. Onderscheidene passages betreffende het lijden van Christus, die wij ook tevoren bij Mattheus en Markus gehad hebben.
1. Dat twee anderen, zijnde kwaaddoeners, met Hem naar de strafplaats geleid werden. Waarschijnlijk waren dezen reeds enigen tijd geleden ter dood veroordeeld, en was het bepaald dat zij op dien dag ter dood gebracht zouden worden, hetgeen waarschijnlijk tot voorwendsel diende, waarom er zoveel haast gemaakt werd met Jezus gerechtelijk te verhoren en te veroordelen, opdat Hij en deze twee kwaaddoeners tegelijk terechtgesteld konden worden.
2. Dat Hij gekruisigd werd op ene plaats genaamd Calvarië, kranion, de Griekse naam voor Golgotha -Hoofdschedelplaats, ene plaats van schande, om ook nog die versmaadheid aan Zijn lijden toe te doen, maar van veel betekenis, want daar triomfeerde Hij over den dood, als het ware op den eigen mesthoop des doods. Hij werd gekruisigd. Zijne handen en voeten werden genageld aan het kruis, dat nog op den grond lag, en toen werd het opgericht en vastgesteld in de aarde, of in een holte, die gereed gemaakt was om het er in te plaatsen. Dit was, meer dan iedere andere, een pijnlijke en smadelijke wijze van terdoodbrenging.
3. Dat Hij gekruisigd werd in het midden van twee kwaaddoeners, alsof Hij de ergste was der drie. Aldus werd Hij niet slechts als een overtreder behandeld, maar met hen geteld, als de ergste van hen beschouwd.
4. Dat de krijgslieden, die met de uitvoering van het doodvonnis waren belast, Zijne klederen voor zich namen, als een hun toekomend loon en ze door het lot onder elkaar verdeelden. Verdelende Zijne klederen, wierpen zij het lot. De waardij er van was zo gering, dat, zo zij verdeeld werden, die waardij zo goed als niet was, en daarom hebben zij er om geloot.
5. Dat Hij bespot en gehoond werd, met allen mogelijken smaad en verachting werd behandeld, toen Hij werd opgericht aan het kruis. Het was vreemd, dat zoveel barbaarsheid in de menselijke natuur gevonden zou worden. Het volk stond en zag het aan, onbekommerd en onbewogen, veeleer vermaak vindende in dat schouwspel, en de oversten, die men vanwege hun ambt voor mannen van verstand en van eer zou houden, stonden daar onder het gemeen en beschimpten Hem, om er aan de bijstanders het voorbeeld van te geven, en zij zeiden: Anderen heeft hij verlost, dat hij nu zich zelven verlosse. Aldus werd Hij gesmaad om de goede werken, die Hij gedaan had, alsof het deswege was, dat zij Hem kruisigden. Zij triomfeerden over Hem, alsof zij Hem hadden overwonnen, terwijl juist Hij meer dan overwinnaar was. Zij tartten Hem om zich te verlossen van het kruis, toen Hij door het kruis anderen verloste: Dat hij nu zich zelven verlosse, zo hij is de Christus, de uitverkorene Gods. Zij wisten dat de Christus de uitverkorene Gods was, door Hem verordineerd en Hem dierbaar. "Indien hij, als de Christus, ons volk zou willen verlossen van de Romeinen (een ander denkbeeld konden zij zich niet vormen van den Messias) laat hem dan zich zelven verlossen van de Romeinen, die hem nu in hun macht hebben." Aldus bespotten Hem de Joodse oversten, als onderworpen door de Romeinen, in plaats dat Hij hen had onderworpen. De Romeinse soldaten bespotten Hem als den koning der Joden: "Een volk juist goed voor zulk een vorst, en een vorst juist goed voor zulk een volk." Zij bespotten Hem, Luke 23:36, Luke 23:37. Zij vermaakten zich met Zijn lijden, het was een kortswijl voor hen, en toen zij zelf een wrange, zure soort van wijn dronken, zoals hun gewoonlijk toebedeeld werd, vroegen zij Hem spottend en tergend of Hij met hen wilde drinken, hun bescheid wilde doen. En zij zeiden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos uzelven, want, gelijk de Joden Hem vervolgden als een valsen Messias, zo vervolgden de Romeinen Hem in de mening, dat Hij zich als koning had opgeworpen.
6. Dat het opschrift boven Zijn hoofd, dat Zijne misdaad moest aanduiden, luidde: Deze is de koning der Joden, Luke 23:38. Hij wordt ter dood gebracht, omdat hij heeft voorgewend de koning der Joden te zijn, zo hebben zij het bedoeld, maar God heeft het bedoeld als een verklaring van hetgeen Hij werkelijk was, in weerwil van Zijn tegenwoordige versmaadheid is Hij de Koning der Joden, de Koning der kerk, en Zijn kruis is de weg naar Zijn kroon. Dit was geschreven in wat men de drie geleerde talen noemt, in het Grieks, het Latijn en het Hebreeuws, want diegenen zijn het best geleerd, die Christus hebben geleerd. Het was geschreven in deze drie talen, opdat het door alle mensen gelezen en aan alle mensen bekend zou worden, maar God bedoelde het in de betekenis, dat het Evangelie van Christus aan alle volken gepredikt zou worden, beginnende van Jeruzalem, en in alle talen zou worden gelezen. Door de heidense filosofie is de Griekse taal, door de Romeinse wetten en regering is het Latijn vermaard ge-. worden, en het Hebreeuws overtrof ze allen, omdat in die taal het Oude Testament was geschreven. In deze drie talen is Jezus Christus als Koning geproclameerd. Studenten, die zich aan de hogescholen in deze drie talen oefenen, behoren zich ten doel te stellen om door het gebruik er van, beter met Christus bekend te worden.
II. Hier zijn twee passages, die wij tevoren niet gehad hebben, en zij zijn zeer merkwaardig.
1. Christus' gebed voor Zijne vijanden, Luke 23:34, Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Zeven merkwaardige woorden heeft Christus gesproken, nadat Hij aan het kruis was genageld en voor Hij stierf, en dit is het eerste er van. Een reden waarom Hij den kruisdood moest sterven was, opdat Hij tot het laatste ogenblik vrij zou kunnen zijn om te spreken, om aldus Zijn Vader te verheerlijken en de Hem omringenden te stichten. Zodra Hij aan het kruis was gehecht, of terwijl zij er Hem aan vastnagelden, heeft Hij dit gebed gebeden, waarin wij hebben te letten op
a. De bede: Vader, vergeef het hun. Men zou gedacht hebben dat Hij zou bidden: "Vader, verteer hen: de Heere zie het aan, en vergelde het." De zonde, waaraan zij zich nu schuldig maakten, zou met volle recht onvergeeflijk gemaakt kunnen zijn, en met recht zouden zij bij name uitgezonderd hebben kunnen worden van de akte van kwijtschelding, maar neen, voor hen inzonderheid bidt Hij. Thans heeft Hij' gelijk van Hem voorzegd was, voor de overtreders gebeden, Isaiah 53:12, en Zijn gebed moet saamgevoegd worden met Zijn gebed in John 17:1, om het voorbeeld te vervolledigen, dat Hij gegeven heeft van Zijne voorbede binnen den voorhang, het ene voor de heiligen, en het andere voor de zondaars. Nu hadden al de woorden van Christus aan het kruis, zowel als Zijn lijden, een verdere strekking dan zij op den eersten aanblik schenen te hebben. Dit was een woord van den Middelaar, dat de bedoeling en de betekenis van Zijn dood verklaarde. "Vader, vergeef het hun, niet slechts dezen maar allen, die zich bekeren en het Evangelie geloven", en Hij heeft niet bedoeld dat hun op enigerlei andere wijze vergeving zal worden geschonken. "Vader, hetgeen waarvoor Ik nu lijd en sterf bestaat hierin, dat arme zondaars begenadigd mogen worden." De grote zaak, waarvoor Christus gestorven is, is dat Hij vergeving van zonde voor ons zou verwerven. Dat is de inhoud van Christus' voorbede voor allen, die zich bekeren en geloven in de kracht Zijner genoegdoening. Zijn bloed spreekt dit: Vader, vergeef hun. De grootste zondaars kunnen door Christus, als zij zich bekeren, hopen genade te zullen vinden. Hoewel zij Zijne vervolgers en moordenaars waren, bad Hij: Vader, vergeef het hun.
b. Den pleitgrond: want zij weten niet wat zij doen. Want indien zij het geweten hadden, zij zouden Hem niet gekruisigd hebben. 1 Corinthians 2:8. Er was een sluier, een bedeksel op Zijne heerlijkheid en op hun verstand, en hoe konden zij door die twee bedekselen heen zien? Zij riepen Zijn bloed in over zich en over hun kinderen: maar hadden zij geweten wat zij deden, zij zouden dien wens niet gewenst hebben. Zij, die Christus kruisigen, weten niet wat zij doen. Zij, die kwaad spreken van den Godsdienst, spreken kwaad van hetgeen zij niet kennen, en dit is, omdat zij het niet willen kennen. Er is een soort van onwetendheid, die in zekere mate de zonde verontschuldigt: onwetendheid uit gebrek aan de middelen om kennis te verkrijgen, of aan vermogen om onderwijs in zich op te nemen, door ongunstige omstandigheden bij de opvoeding of door onachtzaamheid. Zij, die Christus gekruisigd hebben, werden door hun oversten onwetend gehouden, en hun werden vooroordelen tegen Hem ingeblazen, zodat zij dachten dat zij met hetgeen zij tegen Christus en Zijne leer deden, Gode een dienst bewezen, John 16:2. Met de zodanige behoren wij medelijden te hebben, en voor hen behoren wij te bidden. Dit gebed van Christus is niet lang daarna verhoord geworden, toen velen van hen, die de hand gehad hebben in Zijn dood, door de prediking van Petrus bekeerd werden. Dit is ook geschreven als een voorbeeld voor ons. Ten eerste. Wij moeten in het gebed God Vader noemen, en tot Hem komen met eerbied en vertrouwen, zoals kinderen tot hun Vader.
Ten tweede. De grote zaak, die wij voor ons zelven en voor anderen van God moeten begeren, is: vergeving van zonde. Ten derde. Wij moeten bidden voor onze vijanden, voor hen, die ons haten en vervolgen, hun zonden en overtredingen verzacht voorstellen, niet verzwaard, zoals onze eigen zonden. Zij weten niet wat zij doen, misschien was het ene feil. En wij moeten vurig zijn in ons gebed tot God om de vergeving hunner zonden tegen ons. Dit is het voorbeeld, dat Christus gegeven heeft van Zijn eigen voorschrift, Matthew 5:44, 45: Hebt uwe vijanden lief, en het voorschrift wordt er zeer door versterkt, want indien Christus zulke vijanden liefhad en voor hen gebeden heeft, welke vijanden kunnen wij dan hebben, voor wie wij niet verplicht zouden zijn te bidden, die wij niet zouden moeten liefhebben?
2. De bekering van den moordenaar aan het kruis, die een heerlijk voorbeeld is van Christus' triomferen over overheden en machten, zelfs toen dezen over Hem schenen te triomferen. Christus werd gekruisigd tussen twee moordenaren, en in hen werden de verschillende uitwerkselen gezien, die door het kruis van Christus teweeg gebracht zouden worden op de kinderen der mensen, aan wie het in de prediking van het Evangelie nabij zou worden gebracht. Zij zijn allen kwaaddoeners, allen schuldig voor God. Nu is het kruis van Christus voor sommigen een reuk des levens ten leven, en voor anderen een reuk des doods ten dode. Voor hen, die omkomen, is het dwaasheid, maar voor hen, die behouden worden, is het de wijsheid Gods en de kracht Gods.
a. Een der kwaaddoeners bleef verhard tot het einde toe. Dicht bij het kruis van Christus, "lasterde hij Hem," evenals de anderen, Luke 23:39. Indien gij de Christus zijt, gelijk zij zeggen, verlos uzelven en ons. Hoewel hij nu in pijn en doodsbenauwdheid was, zich in het dal der schaduw des doods bevond, heeft dit zijn trots hart toch niet vernederd, hem niet geleerd een goede rede op te geven, een goed woord tot zijn medelijder te spreken. Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper in het midden van het gestoten graan, zijne dwaasheid zou niet van hem afwijken. In en op zichzelf zal geen ramp of benauwdheid in een boos hart verandering teweegbrengen, maar soms zal zij het bederf prikkelen, dat zij, naar men zou menen, gedood zou hebben. Hij tart Christus uit om zowel zich zelven als hen beiden te verlossen. Er zijn sommigen, die onbeschaamd genoeg zijn om Christus te lasteren, en toch nog verwachten door Hem behouden te zullen worden, ja die tot de gevolgtrekking komen dat Hij, zo Hij hen niet verlost, niet als de Zaligmaker beschouwd moet worden.
b. De andere moordenaar werd ten laatste vertederd. In Mattheus en Markus werd gezegd, dat "ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, Hem lasterden." Sommigen denken dat dit bij wijze van spreken gezegd is van twee, maar bedoeld is van een hunner, maar anderen zijn van mening dat zij Hem in den beginne beiden hebben gesmaad en gelasterd, totdat het hart van een hunner op wondervolle wijze veranderd is, en dat toen ook zijne taal, zijne woorden plotseling anders zijn geworden. Toen deze kwaaddoener op het punt was van in Satans handen te vallen, werd hij als een brandhout uit het vuur gerukt, tot een gedenkteken gemaakt van Gods genade, en werd Satan overgelaten om te brullen als een leeuw, wie men zijne prooi ontrukt. Dit moet voor niemand ene aanmoediging zijn, om zijne bekering uit te stellen tot aan zijne stervensuur, of te hopen dat hij op zijn sterfbed nog wel genade zal vinden, want, hoewel het zeker is, dat waar berouw nooit te laat komt, is het ook even zeker, dat laat berouw zelden waar of oprecht is. Niemand kan er zeker van zijn, dat hij bij of voor zijn sterven tijd zal hebben om zich te bekeren, maar iedereen kan er zeker van wezen, dat hij de gunstige gelegenheid niet zal hebben, die deze moordenaar gehad heeft, die zich in gans buitengewone omstandigheden bevond. Hem is Christus nooit tevoren aangeboden, hij heeft geen dag van genade gehad, hij was bestemd om tot een zeer bijzonder voorbeeld gesteld te worden van de kracht van Christus' genade, op het ogenblik, dat Hij door zwakheid gekruist was. Christus, Satan overwonnen hebbende in het verderf van Judas en de bewaring van Petrus, richt nu ook deze trofee op van Zijne zegepraal over hem in de bekering van dezen kwaaddoener, als een voorbeeld van hetgeen Hij vermag. Wij zullen het buitengewone van dit geval zien als wij letten op de buitengewone werkingen van Gods genade in hem, welke bleek in hetgeen hij zei. Hier werden in luttel tijds zoveel blijken gegeven van de gezegende verandering, die in hem gewrocht was, dat er in zo klein een tijdsbestek niet meer gegeven hadden kunnen worden.
Ten eerste. Hoor wat hij tot den anderen kwaaddoener zegt, Luke 23:40, Luke 23:41.
1. Hij bestrafte hem om zijn lasteren van Christus, als ontbloot zijnde van de vreze Gods en van allen Godsdienstzin, Vreest gij ook God niet? Dit geeft te kennen, dat het de vreze Gods was, die hem weerhield van de menigte te volgen in dat kwaad. "Ik vrees God, en daarom durf ik dit niet doen, en vreest ook gij God niet? Allen, wier ogen geopend zijn, zien dat dit op den bodem ligt van de goddeloosheid der goddelozen, dat zij de vreze Gods niet voor hun ogen hebben. "Indien er nog enige menselijkheid in u was, gij zoudt niet spotten met uw medelijder, gij zijt toch in hetzelfde oordeel, gij bevindt u in dezelfden toestand, ook gij zijt een stervende, wat dus deze boze lieden ook mogen doen, u betaamt het al heel weinig om een stervende te beledigen."
2. Hij erkent dat hij verdient wat hem aangedaan is: wij toch rechtvaardiglijk. Waarschijnlijk werden zij beiden voor dezelfde misdaad ter dood gebracht, en daarom sprak hij met des te meer stelligheid: Wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben. Dit verheerlijkt de Goddelijke genade, als handelende op onderscheidene wijze. Deze twee waren elkanders metgezellen in de zonde en in het lijden, en toch wordt de een behouden, terwijl de andere omkomt, twee, die tot nu toe tezamen dezelfden weg waren gegaan, en nu wordt de een aangenomen, en de ander verlaten. Hij zegt niet: Gij toch rechtvaardiglijk, maar wij. Ware boetvaardigen erkennen de rechtvaardigheid Gods in al de straffen van hun zonde. God heeft rechtvaardiglijk gedaan, maar wij hebben goddelooslijk gedaan.
3. Hij gelooft dat Christus ten onrechte leed. Hoewel Hij in twee gerechtshoven was veroordeeld, en behandeld werd alsof Hij de grootste kwaaddoener was, is deze berouwvolle moordenaar door Zijn houding en gedrag onder het lijden er toch van overtuigd, dat Hij "niets onbehoorlijks gedaan heeft-ouden atopon niets ongerijmds, niets dat voor Hem onbetamelijk was, of niet strookte met Zijne waardigheid. De overpriesters wilden dat Hij gekruisigd zou worden tussen de kwaaddoeners, als een hunner, maar deze moordenaar heeft meer gezond verstand dan zij, hij erkent, dat Hij niet een hunner is, niet tot hen behoort, Of hij tevoren van Christus en Zijne wonderen gehoord heeft, blijkt niet, maar de Geest der genade heeft hem verlicht met deze kennis, en hem instaat gesteld te zeggen: Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Ten tweede. Hoor wat hij zegt tot den Heere Jezus, Heere! gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn, Luke 23:42. Dat is het gesprek van een stervenden zondaar tot een stervenden Zaligmaker. Het was de eer van Christus, dat aldus tot Hem werd gebeden, hoewel Hij aan het kruis bespot en gesmaad werd. Het was de zaligheid van den moordenaar, dat hij aldus bad. Wellicht heeft hij nooit tevoren gebeden, en werd hij nu, in dit laatste ogenblik zijns levens, verhoord. Zolang er leven is, is er hoop, en zolang er hoop is, is er plaats voor gebed. Let op zijn geloof in dat gebed. In zijne belijdenis van zonde, Luke 23:41, toonde hij bekering tot God. In dat gebed toont hij geloof in onzen Heere Jezus Christus. Hij erkent Hem als Heere, hij erkent dat Hij een koninkrijk heeft, en dat Hij nu inging tot dat koninkrijk, dat Hij in dat koninkrijk macht en gezag heeft, en dat diegenen zalig zijn, aan wie Hij gunst betoont, dit alles te geloven en te belijden was op dat ogenblik van den dag wel iets zeer groots. Christus was nu in de diepte van schande en smaad, door Zijn eigen discipelen verlaten, door Zijn eigen volk bespot en gehoond, lijdend als een bedrieger, iemand die voorgeeft te zijn wat hij niet is, en door Zijn Vader niet verlost. Hij heeft deze belijdenis afgelegd, voordat de wonderen plaats hadden, waardoor Hij in Zijn lijden geëerd werd, en de hoofdman over honderd werd opgeschrikt, ja voorwaar, wij hebben zo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden. Hij geloofde in een leven na dit leven, en begeerde in dat leven gelukkig, zalig te zijn, niet, zoals de andere moordenaar, verlost te zijn van het kruis, maar goed verzorgd te zijn, nadat het kruis hem het ergste had doen lijden. Let ook op zijn ootmoed, in dat gebed. Al wat hij vraagt is: Heere, gedenk mijner. Hij bidt niet: Heere, bevorder mij, of verhoog mij (zoals zij vroegen Matthew 20:21) hoewel hij, de ere hebbende zoals een van de discipelen die had, om te drinken van Christus' drinkbeker, en met Zijn doop gedoopt te worden, hetzij aan Zijne rechterhand of aan Zijne linkerhand in Zijn lijden, toen Zijn eigen discipelen Hem hadden verlaten, een schijn van reden zou gehad hebben, om, evenals zij, te vragen aan Zijne rechterhand en Zijne linkerhand te zitten in Zijn koninkrijk. Nauwe bekendheid met lijden heeft dit soms teweeggebracht, Jeremiah 52:31, Jeremiah 52:32. Maar het denkbeeld is verre van hem. Al wat hij vraagt is: Heere, gedenk mijner, zich op Christus verlatende voor de wijze, waarop Hij hem zou gedenken. Het is een verzoek zoals dat van Jozef aan den opperschenker, Genesis 40:14, en dit verzoek vond meer ingang, de overste der schenkers vergat Jozef, maar Christus heeft dezen moordenaar gedacht. Er is in dat gebed ook aandrang en vurigheid. Hij heeft er, als het ware, zijne ziel in gelegd: "Heere, gedenk mijner, dat is mij genoeg, meer begeer ik niet, in Uwe hand geef ik mijne zaak over. Door Christus gedacht te worden nu Hij in Zijn koninkrijk is, dat is het, dat wij vurig moeten begeren, en waarvoor wij moeten bidden, en dat zal genoeg wezen om levend en stervend ons welvaren te verzekeren. In Zijn koninkrijk doet Christus voorbede voor ons. "Heere, gedenk mijner en bid voor mij." D r heerst Hij. "Heere, gedenk mijner, en heers in mij door Uwen Geest. Hij bereidt daar ene plaats voor de Zijnen. "Heere, gedenk mijner en bereid mij ene plaats, gedenk mijner als ik sterf, gedenk mijner in de opstanding," Zie John 14:13. Let nu op: Christus' buitengewone gunstbetoning aan hem. "Jezus zei tot hem- in antwoord op zijn gebed-Voorwaar zeg Ik u, ik, de Amen, de getrouwe Getuige, Ik zeg Amen op dit gebed, plaats er Mijn fiat, het zij zo, onder, ja gij zult meer hebben dan gij vraagt. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn", Luke 23:43. Merk op: Ten eerste. Tot wie dit gezegd werd: tot den berouwhebbenden moordenaar, tot hem, en niet tot zij metgezel. Christus aan het kruis is gelijk Christus op den troon, want nu is het oordeel dezer wereld, de een gaat heen met een vloek, de ander met een zegen. Hoewel Christus zich nu zelf in doodsstrijd bevond, had Hij toch een woord van troost voor een armen boetvaardige, die zich aan Hem overgaf. Zelfs grote zondaars zullen, indien zij waarlijk boetvaardig zijn, door Christus niet slechts de vergeving hunner zonden verwerven, maar ook ene plaats in het paradijs Gods, Hebrews 9:15. Het verheerlijkt den rijkdom der vrije genade, dat verraders en rebellen niet slechts vergeving zullen erlangen, maar ook verhoogd, en wel zo heerlijk verhoogd, zullen worden.
Ten tweede. Door wie dit gezegd werd. Dit was wederom een woord van den Middelaar. En hoewel Christus het bij een bijzondere gelegenheid had gesproken, had het toch een algemene strekking, namelijk, om de ware bedoeling en betekenis van Zijn lijden te verklaren. Gelijk Hij stierf om de vergeving van zonden voor ons te verkrijgen, Luke 23:34, zo heeft Hij daarmee ook het eeuwige leven voor ons verworven. Door dit woord is ons te verstaan gegeven, dat Jezus Christus stierf om voor alle boetvaardige, gehoorzame gelovigen het koninkrijk der hemelen te openen.
1. Christus deelt ons hier mede dat Hij zelf naar het paradijs ging, naar hades -de onzichtbare wereld. Zijn menselijke ziel ging heen, naar de plaats der afgescheiden zielen, niet naar de plaats der verdoemden, maar naar het paradijs, de plaats der zaligen. Hierdoor verzekert Hij ons dat Zijne genoegdoening was aangenomen, en de Vader een welbehagen in Hem had, want anders ware Hij niet naar het paradijs gegaan. Dat was het begin van de vreugde, die Hem was voorgesteld, waarvan het vooruitzicht Hem heeft vertroost. Door het kruis ging Hij naar de kroon, en wij moeten niet denken dat wij er door een anderen weg zullen komen, of dat wij anders dan door lijden geheiligd zullen worden. 2 Hij maakt aan alle berouwhebbende gelovigen bekend dat zij, als zij sterven, daar met Hem zullen zijn. Thans heeft Hij als priester deze zaligheid voor hen gekocht, en als koning is Hij bereid ze hun te schenken wanneer zij er voor toebereid zullen zijn. Zie hier, hoe de zaligheid des hemels ons is voorgesteld.
a. Het is een paradijs, een lusthof, het paradijs Gods, Revelation 2:7, zinspelende op den hof van Eden, waarin onze eerste ouders in hun staat der onschuld geplaatst werden. In den tweeden Adam wordt ons alles teruggegeven wat wij in den eersten Adam hebben verloren, ja meer, want in plaats van het aardse wordt ons een hemels paradijs geschonken.
b. Het is daar te zijn met Christus. Dat is de gelukzaligheid des hemels, Christus te zien, bij Hem te zitten en Zijne heerlijkheid te delen, John 17:24.
c. Het is terstond na den dood. "Heden zult gij met Mij zijn, heden avond, voor morgen. De zielen der gelovigen, nadat zij den last des vlezes hebben afgelegd, zijn onmiddellijk in de vreugde en de gelukzaligheid, de geesten der rechtvaardigen zijn dan terstond volmaakt. Lazarus gaat weg van de aarde, en wordt terstond vertroost, Paulus wordt ontbonden, en is dan terstond met Christus, Philippians 1:23.
Verzen 44-49
Lukas 23:44-49In deze verzen hebben wij, drie dingen:
I. Christus' sterven verheerlijkt door de wonderen, waarvan het vergezeld ging. Er worden hier slechts twee genoemd, waarvan wij ook tevoren het bericht gehad hebben.
I. De verduistering der zon op den middag. Het was nu omtrent de zesde ure, dat is naar onze verdeling van den dag twaalf uur des middags, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. De zon was verduisterd, en terzelfder tijd was de lucht zeer zwaar bewolkt, en die beide omstandigheden hebben tezamen die dikke duisternis teweeggebracht, welke drie uren lang heeft aangehouden, niet drie dagen, zoals die van Egypte.
2. Het scheuren van het voorhangsel des tempels. Het vorige wonder was aan den hemel, dit wonder geschiedde in den tempel, want die beiden zijn Gods huis, en toen de Zone Gods aldus mishandeld werd, kon het niet anders, of er moest in die beide huizen Gods toorn en verontwaardiging over gevoeld en getoond worden. Door het scheuren van het voorhangsel werd de wegneming aangeduid van de ceremoniële wet, die een scheidsmuur was tussen Joden en heidenen, en ook van andere beletselen voor onzen toegang tot God, zodat wij thans met vrijmoedigheid kunnen toegaan tot den troon der genade.
II. Christus' sterven verklaard, Luke 23:46, door de woorden, waarmee Hij den laatsten adem uitblies. Jezus had met een grote stem geroepen, toen Hij zei: Waarom hebt Gij Mij verlaten? Aldus lezen wij in Mattheus en Markus, en ook dit schijnt Hij met luider stem gezegd te hebben, opdat al het volk het zou horen. En wat Hij zei, was: Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen geest. Hij ontleende die woorden aan Zijn vader David, Psalms 31:6. Niet, dat Hij het nodig had, dat Hem woorden in den mond gelegd werden, maar Hij verkoos gebruik te maken van David's woorden, om te tonen dat het de Geest van Christus was, die in de Oud Testamentische profeten heeft getuigd, en dat Hij is gekomen om de Schriften te vervullen. Christus stierf met woorden der Schrift op de lippen. Aldus leert Hij ons gebruik te maken van de taal der Schrift als wij tot God spreken.
1. Tot God sprekende, noemt Hij Hem Vader. Toen Hij klaagde dat Hij verlaten was, riep Hij Eli, Eli, Mijn God, Mijn God, om echter te tonen, dat die ontzettende zielsangst nu voorbij was, noemt Hij God hier Vader. Toen Hij Zijn leven, Zijne ziel, voor ons overgaf, heeft Hij voor ons God Vader genoemd, opdat wij door Hem de aanneming zouden hebben tot kinderen.
2. Christus maakte gebruik van deze woorden in bijzonderen zin voor zich zelven, als Middelaar. Thans ging Hij Zijne ziel tot een schuldoffer stellen voor onze zonde, Isaiah 53:10, ging Hij Zijne ziel geven tot een rantsoen voor velen, Matthew 20:28, door den eeuwigen Geest zich zelven opofferen, Hebrews 9:14. Hij zelf was beide de priester en het offer, onze zielen waren verbeurd, en nu gaf Hij Zijne ziel tot een losprijs voor de onze. De prijs moet in de handen Gods worden betaald, daar Hij door onze zonde werd beledigd, en nu heeft Christus het ondernomen om daar genoegdoening voor te geven. Door deze woorden heeft Hij het offer geofferd, heeft Hij, als het ware, Zijne hand gelegd op deszelfs hoofd, en het overgegeven: "Ik leg het neer in Uwe handen. Vader, neem Mijn leven, Mijne ziel, in plaats van het leven en de zielen der zondaars voor wie Ik sterf." De goede wil van den offeraar was nodig om het offer aannemelijk te maken. Nu heeft Christus die bereidwilligheid getoond om zich te offeren, gelijk als Hij haar reeds getoond heeft, toen het Hem voor het eerst werd voorgesteld, Hebrews 10:9, 10: Zie, Ik kom om Uwen wil te doen, in welken wil wij geheiligd zijn:
3. Christus geeft hiermede ook Zijne afhankelijkheid te kennen van Zijn Vader voor Zijne opstanding door de hereniging van Zijne ziel met Zijn lichaam, Hij beveelt Zijn geest in de handen Zijns Vaders om ontvangen te worden in het paradijs, en ten derden dage weer verenigd te worden met Zijn lichaam. Hieruit blijkt dat, gelijk onze Heere Jezus een waar menselijk lichaam had, Hij ook een redelijke ziel had, die in een toestand van afscheiding van het lichaam bestaan heeft, en aldus Zijnen broederen gelijk was gemaakt. Deze ziel gaf Hij over in de hand Zijns Vaders, gaf Hij over in Zijne bewaring, rustende in de hope, dat zij niet in hades gelaten zou worden, of in haar staat van afscheiding van het lichaam, niet zolang tot het lichaam bederf zou zien.
4. Hierdoor heeft Christus ons een voorbeeld nagelaten, heeft Hij deze woorden van David gepast gemaakt voor stervende heiligen, ze, als het ware, voor hun gebruik geheiligd. Bij het sterven moeten wij het meest zorg hebben voor onze ziel, en wij kunnen niet beter zorgen voor haar welzijn, dan door haar te bevelen in de handen van God als een Vader, om geheiligd en bestuurd te worden door Zijn Geest en genade, en bij den dood haar te bevelen in Zijne handen om volkomen gemaakt te worden in heiligheid en gelukzaligheid. Wij moeten tonen dat wij vrijwillig bereid zijn om te sterven, dat wij vastelijk geloven in een leven na dit leven, en er naar verlangen, door te zeggen: Vader, in Uwe handen beveel ik mijn geest.
III. Het nut en voordeel van Christus' sterven door den indruk, dien het teweegbracht op hen, die er getuigen van waren.
1. De hoofdman over honderd, die het bevel voerde over de wacht, was zeer getroffen door hetgeen hij zag, Luke 23:47. Hij was een Romein, een heiden, een vreemdeling voor de vertroostingen Israël's, en desniettemin verheerlijkte hij God. Nooit had hij zulke treffende voorbeelden gezien van Goddelijke macht, en daarom heeft hij er aanleiding in gevonden God te aanbidden als den Almachtige. En hij getuigde voor den geduldigen lijder: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig, en is onrechtvaardiglijk ter dood gebracht. Gods tentoonspreiding Zijner macht om Hem eer te doen was een duidelijk bewijs Zijner onschuld. Bij Mattheus en Markus gaat zijn getuigenis nog verder: Waarlijk, deze was Gods Zoon. Maar voor hem komt dit op hetzelfde neer, want indien Hij rechtvaardig was, heeft hij volkomen terecht gezegd, dat Hij Gods Zoon was, en daarom moet dit getuigenis omtrent Hem aangenomen worden, want indien dit vals was, dan zou Hij ook niet rechtvaardig zijn.
2. Ook de overigens onverschillige toeschouwers kwamen onder den indruk van hetgeen gebeurd was. Hiervan wordt nota genomen in Luke 23:48. Al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, zoals dit altijd is bij zulke gelegenheden, ziende de dingen, die geschied waren, konden niet anders dan in een ernstige stemming komen voor het ogenblik, wt zij dan ook daarna mochten zeggen of doen. Zij keerden wederom, slaande op hun borsten.
a. Voor het ogenblik namen zij de zaak zeer ter harte. Zij beschouwden het als een boze zaak, dat Hij ter dood was gebracht, en zij konden niets anders denken, of er zou deswege een oordeel Gods over hun volk komen. Waarschijnlijk waren het wel dezelfde lieden, die kruis hem, kruis hem! hadden geroepen, en Hem, toen Hij aan het kruis werd genageld, hadden bespot en gelasterd, maar nu waren zij zo ontsteld en verschrikt door de duisternis en de aardbeving en de buitengewone wijze van Zijn sterven, dat niet alleen hun mond gestopt was, maar ook hun geweten wakker geschud werd, en in naberouw over hetgeen zij gedaan hadden, hebben zij, evenals de tollenaar, zich op de borst geslagen als mensen, die vertoornd waren op zich zelven. Sommigen denken dat dit een gelukkige schrede was in de richting van het goede werk, dat later in hen werd gewrocht, toen zij verslagen werden in het hart, Acts 2:37. Toch schijnt het dat de indruk nu spoedig voorbijging, zij keerden wederom slaande op hun borsten. Zij toonden geen verder teken van eerbied voor Christus, hebben niet meer naar Hem gevraagd, of een onderzoek nopens Hem ingesteld, maar gingen naar huis, en wij hebben reden te geloven dat zij in luttel tijds de zaak hadden vergeten. Zo zijn velen, aan wie Christus voor de ogen geschilderd is in het woord en de sacramenten, als onder hen gekruist zijnde, een weinig aangedaan, maar het is niet van langen duur, zij slaan zich op de borst en keren weer. Zij zien Christus' gelaat in den spiegel der inzettingen, en bewonderen Hem, maar zij gaan heen, en vergeten terstond hoedanig Hij was, en welke reden er voor hen is om Hem lief te hebben.
3. Zijn eigen vrienden en volgelingen waren verplicht op een afstand te blijven, maar naderden toch zoveel zij konden en durfden, om te zien wat er geschied was, Luke 23:49. Al Zijne bekenden, allen die Hem kenden en door Hem gekend werden, stonden van verre, uit vrees dat zij, zo zij nabij Hem kwamen, gevangen zouden worden genomen als Zijne begunstigers. Dit was een deel van Zijn lijden, zoals het ook een deel was van het lijden van Job, Job 19:13. Mijne broeders heeft Hij verre van mij gedaan, en die mij kennen, zeker zij zijn van mij vervreemd. Zie ook Psalms 88:19. Ook de vrouwen, die Hem tezamen gevolgd waren van Galilea, zagen dit aan, niet wetende wat zij er van denken zouden, niet zo gereed als zij behoorden te wezen, om ze als stellige voortekenen van Zijne opstanding te beschouwen. Thans was Christus gesteld tot een teken, dat wedersproken zal worden, zoals voorzegd werd door Simeon, opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden, Luke 2:34, Luke 2:35.
Verzen 44-49
Lukas 23:44-49In deze verzen hebben wij, drie dingen:
I. Christus' sterven verheerlijkt door de wonderen, waarvan het vergezeld ging. Er worden hier slechts twee genoemd, waarvan wij ook tevoren het bericht gehad hebben.
I. De verduistering der zon op den middag. Het was nu omtrent de zesde ure, dat is naar onze verdeling van den dag twaalf uur des middags, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. De zon was verduisterd, en terzelfder tijd was de lucht zeer zwaar bewolkt, en die beide omstandigheden hebben tezamen die dikke duisternis teweeggebracht, welke drie uren lang heeft aangehouden, niet drie dagen, zoals die van Egypte.
2. Het scheuren van het voorhangsel des tempels. Het vorige wonder was aan den hemel, dit wonder geschiedde in den tempel, want die beiden zijn Gods huis, en toen de Zone Gods aldus mishandeld werd, kon het niet anders, of er moest in die beide huizen Gods toorn en verontwaardiging over gevoeld en getoond worden. Door het scheuren van het voorhangsel werd de wegneming aangeduid van de ceremoniële wet, die een scheidsmuur was tussen Joden en heidenen, en ook van andere beletselen voor onzen toegang tot God, zodat wij thans met vrijmoedigheid kunnen toegaan tot den troon der genade.
II. Christus' sterven verklaard, Luke 23:46, door de woorden, waarmee Hij den laatsten adem uitblies. Jezus had met een grote stem geroepen, toen Hij zei: Waarom hebt Gij Mij verlaten? Aldus lezen wij in Mattheus en Markus, en ook dit schijnt Hij met luider stem gezegd te hebben, opdat al het volk het zou horen. En wat Hij zei, was: Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen geest. Hij ontleende die woorden aan Zijn vader David, Psalms 31:6. Niet, dat Hij het nodig had, dat Hem woorden in den mond gelegd werden, maar Hij verkoos gebruik te maken van David's woorden, om te tonen dat het de Geest van Christus was, die in de Oud Testamentische profeten heeft getuigd, en dat Hij is gekomen om de Schriften te vervullen. Christus stierf met woorden der Schrift op de lippen. Aldus leert Hij ons gebruik te maken van de taal der Schrift als wij tot God spreken.
1. Tot God sprekende, noemt Hij Hem Vader. Toen Hij klaagde dat Hij verlaten was, riep Hij Eli, Eli, Mijn God, Mijn God, om echter te tonen, dat die ontzettende zielsangst nu voorbij was, noemt Hij God hier Vader. Toen Hij Zijn leven, Zijne ziel, voor ons overgaf, heeft Hij voor ons God Vader genoemd, opdat wij door Hem de aanneming zouden hebben tot kinderen.
2. Christus maakte gebruik van deze woorden in bijzonderen zin voor zich zelven, als Middelaar. Thans ging Hij Zijne ziel tot een schuldoffer stellen voor onze zonde, Isaiah 53:10, ging Hij Zijne ziel geven tot een rantsoen voor velen, Matthew 20:28, door den eeuwigen Geest zich zelven opofferen, Hebrews 9:14. Hij zelf was beide de priester en het offer, onze zielen waren verbeurd, en nu gaf Hij Zijne ziel tot een losprijs voor de onze. De prijs moet in de handen Gods worden betaald, daar Hij door onze zonde werd beledigd, en nu heeft Christus het ondernomen om daar genoegdoening voor te geven. Door deze woorden heeft Hij het offer geofferd, heeft Hij, als het ware, Zijne hand gelegd op deszelfs hoofd, en het overgegeven: "Ik leg het neer in Uwe handen. Vader, neem Mijn leven, Mijne ziel, in plaats van het leven en de zielen der zondaars voor wie Ik sterf." De goede wil van den offeraar was nodig om het offer aannemelijk te maken. Nu heeft Christus die bereidwilligheid getoond om zich te offeren, gelijk als Hij haar reeds getoond heeft, toen het Hem voor het eerst werd voorgesteld, Hebrews 10:9, 10: Zie, Ik kom om Uwen wil te doen, in welken wil wij geheiligd zijn:
3. Christus geeft hiermede ook Zijne afhankelijkheid te kennen van Zijn Vader voor Zijne opstanding door de hereniging van Zijne ziel met Zijn lichaam, Hij beveelt Zijn geest in de handen Zijns Vaders om ontvangen te worden in het paradijs, en ten derden dage weer verenigd te worden met Zijn lichaam. Hieruit blijkt dat, gelijk onze Heere Jezus een waar menselijk lichaam had, Hij ook een redelijke ziel had, die in een toestand van afscheiding van het lichaam bestaan heeft, en aldus Zijnen broederen gelijk was gemaakt. Deze ziel gaf Hij over in de hand Zijns Vaders, gaf Hij over in Zijne bewaring, rustende in de hope, dat zij niet in hades gelaten zou worden, of in haar staat van afscheiding van het lichaam, niet zolang tot het lichaam bederf zou zien.
4. Hierdoor heeft Christus ons een voorbeeld nagelaten, heeft Hij deze woorden van David gepast gemaakt voor stervende heiligen, ze, als het ware, voor hun gebruik geheiligd. Bij het sterven moeten wij het meest zorg hebben voor onze ziel, en wij kunnen niet beter zorgen voor haar welzijn, dan door haar te bevelen in de handen van God als een Vader, om geheiligd en bestuurd te worden door Zijn Geest en genade, en bij den dood haar te bevelen in Zijne handen om volkomen gemaakt te worden in heiligheid en gelukzaligheid. Wij moeten tonen dat wij vrijwillig bereid zijn om te sterven, dat wij vastelijk geloven in een leven na dit leven, en er naar verlangen, door te zeggen: Vader, in Uwe handen beveel ik mijn geest.
III. Het nut en voordeel van Christus' sterven door den indruk, dien het teweegbracht op hen, die er getuigen van waren.
1. De hoofdman over honderd, die het bevel voerde over de wacht, was zeer getroffen door hetgeen hij zag, Luke 23:47. Hij was een Romein, een heiden, een vreemdeling voor de vertroostingen Israël's, en desniettemin verheerlijkte hij God. Nooit had hij zulke treffende voorbeelden gezien van Goddelijke macht, en daarom heeft hij er aanleiding in gevonden God te aanbidden als den Almachtige. En hij getuigde voor den geduldigen lijder: Waarlijk, deze mens was rechtvaardig, en is onrechtvaardiglijk ter dood gebracht. Gods tentoonspreiding Zijner macht om Hem eer te doen was een duidelijk bewijs Zijner onschuld. Bij Mattheus en Markus gaat zijn getuigenis nog verder: Waarlijk, deze was Gods Zoon. Maar voor hem komt dit op hetzelfde neer, want indien Hij rechtvaardig was, heeft hij volkomen terecht gezegd, dat Hij Gods Zoon was, en daarom moet dit getuigenis omtrent Hem aangenomen worden, want indien dit vals was, dan zou Hij ook niet rechtvaardig zijn.
2. Ook de overigens onverschillige toeschouwers kwamen onder den indruk van hetgeen gebeurd was. Hiervan wordt nota genomen in Luke 23:48. Al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, zoals dit altijd is bij zulke gelegenheden, ziende de dingen, die geschied waren, konden niet anders dan in een ernstige stemming komen voor het ogenblik, wt zij dan ook daarna mochten zeggen of doen. Zij keerden wederom, slaande op hun borsten.
a. Voor het ogenblik namen zij de zaak zeer ter harte. Zij beschouwden het als een boze zaak, dat Hij ter dood was gebracht, en zij konden niets anders denken, of er zou deswege een oordeel Gods over hun volk komen. Waarschijnlijk waren het wel dezelfde lieden, die kruis hem, kruis hem! hadden geroepen, en Hem, toen Hij aan het kruis werd genageld, hadden bespot en gelasterd, maar nu waren zij zo ontsteld en verschrikt door de duisternis en de aardbeving en de buitengewone wijze van Zijn sterven, dat niet alleen hun mond gestopt was, maar ook hun geweten wakker geschud werd, en in naberouw over hetgeen zij gedaan hadden, hebben zij, evenals de tollenaar, zich op de borst geslagen als mensen, die vertoornd waren op zich zelven. Sommigen denken dat dit een gelukkige schrede was in de richting van het goede werk, dat later in hen werd gewrocht, toen zij verslagen werden in het hart, Acts 2:37. Toch schijnt het dat de indruk nu spoedig voorbijging, zij keerden wederom slaande op hun borsten. Zij toonden geen verder teken van eerbied voor Christus, hebben niet meer naar Hem gevraagd, of een onderzoek nopens Hem ingesteld, maar gingen naar huis, en wij hebben reden te geloven dat zij in luttel tijds de zaak hadden vergeten. Zo zijn velen, aan wie Christus voor de ogen geschilderd is in het woord en de sacramenten, als onder hen gekruist zijnde, een weinig aangedaan, maar het is niet van langen duur, zij slaan zich op de borst en keren weer. Zij zien Christus' gelaat in den spiegel der inzettingen, en bewonderen Hem, maar zij gaan heen, en vergeten terstond hoedanig Hij was, en welke reden er voor hen is om Hem lief te hebben.
3. Zijn eigen vrienden en volgelingen waren verplicht op een afstand te blijven, maar naderden toch zoveel zij konden en durfden, om te zien wat er geschied was, Luke 23:49. Al Zijne bekenden, allen die Hem kenden en door Hem gekend werden, stonden van verre, uit vrees dat zij, zo zij nabij Hem kwamen, gevangen zouden worden genomen als Zijne begunstigers. Dit was een deel van Zijn lijden, zoals het ook een deel was van het lijden van Job, Job 19:13. Mijne broeders heeft Hij verre van mij gedaan, en die mij kennen, zeker zij zijn van mij vervreemd. Zie ook Psalms 88:19. Ook de vrouwen, die Hem tezamen gevolgd waren van Galilea, zagen dit aan, niet wetende wat zij er van denken zouden, niet zo gereed als zij behoorden te wezen, om ze als stellige voortekenen van Zijne opstanding te beschouwen. Thans was Christus gesteld tot een teken, dat wedersproken zal worden, zoals voorzegd werd door Simeon, opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden, Luke 2:34, Luke 2:35.
Verzen 50-56
Lukas 23:50-56Wij hebben hier een bericht van Christus' begrafenis, want Hij moet niet slechts ter dood gebracht worden, maar ook in het stof des doods worden gelegd, Psalms 22:16, overeenkomstig het vonnis, Genesis 3:19, Gij zult tot stof wederkeren. Merk op:
I. Wie Hem begroef. Zijne bekenden stonden van verre, zij hadden noch geld om de kosten, noch moeds genoeg om de blaam te dragen van Hem een eerlijke begrafenis te bezorgen, maar God verwekte iemand, die beide geld en moed daarvoor had, "een man, met name Jozef, Luke 23:50. Hij wordt aangeduid als een goed en rechtvaardig man, een man met een vlekkelozen naam wegens zijne deugd en Godsvrucht, niet slechts rechtvaardig jegens allen, maar ook goed voor allen, die hem nodig hadden (en zorg voor het begraven der doden, gelijk betaamt aan de hoop op de opstanding der doden, is een voorbeeld van goedheid en weldadigheid). Hij was een aanzienlijk man, een raadsheer, een senator, een lid van het sanhedrin, een der ouderlingen van de Joodse kerk. Dit van hem gezegd hebbende, was het nodig er bij te voegen, dat hij, hoewel behorende tot de corporatie van hen, die Christus ter dood hadden gebracht, niet mede bewilligd had in hun raad en handel, Luke 23:51, hoewel de meerderheid er voor was, had hij er tegen geprotesteerd, en had hij de schare niet gevolgd om kwaad te doen. De boze raad of handel, waarin wij niet bewilligd hebben, zal ons niet toegerekend worden. Maar hij had niet slechts openlijk te kennen gegeven, dat hij verschilde van de vijanden van Christus, maar in het verborgen heeft hij ingestemd met Zijne vrienden, hij zelf verwachtte ook het koninkrijk Gods. Hij geloofde de Oud Testamentische profetieën van den Messias en Zijn koninkrijk en verwachtte er de vervulling van. Dat was de man, die bij deze gelegenheid blijk gaf waren eerbied voor den Heere Jezus gehad te hebben. Er zijn velen, die hart hebben voor Christus' belangen, die, hoewel zij geen vertoon maken in hun uitwendige belijdenis er van, toch meer bereid zijn om Hem, als de genegenheid er zich toe aanbiedt, werkelijken dienst te bewijzen, dan anderen, die meer vertoon en meer gerucht maken.
II. Wat hij deed voor die begrafenis.
1. Hij ging tot Pilatus, den rechter, die Hem had veroordeeld, en begeerde het lichaam van Jezus, want hij had er de beschikking over, en hoewel hij mannen genoeg bijeen had kunnen brengen om het lichaam met geweld weg te nemen, wilde hij toch liever den wettelijken weg volgen en de zaak op vreedzame wijze tot stand brengen.
2. Hij nam het af van het kruis, en wel met zijn eigen handen naar het schijnt, en wond het in fijn lijnwaad. Men zegt dat het de gewoonte der Joden was, om het lichaam der doden in te wikkelen, zoals wij met kleine kinderen doen, en dat dit de betekenis is van het woord, dat hier gebruikt is, zodat hij het stuk linnen, dat hij er voor gekocht had, in stukken sneed en er windselen van maakte, om er het lichaam mede te omwinden. Van Lazarus wordt gezegd, dat hij gebonden was aan handen en voeten, John 11:44. Voor de heiligen zijn grafklederen windselen, die zij zullen ontgroeien en afwerpen, als zij tot de rijpheid zijn gekomen van een volkomen man.
III. Waar hij begraven werd. In een graf, in een rots gehouwen, opdat de gevangenis des grafs sterk zou zijn, evenals de kerk, toen zij in duisternis was gebracht, hare wegen toegemuurd zag met uitgehouwen stenen, Lamentations 3:2, Lamentations 3:9. Maar het was een graf waarin nog nooit iemand gelegd was, want Hij werd begraven om ene reden, als waarom nooit tevoren iemand begraven werd, slechts opdat Hij ten derden dage door Zijn eigen kracht weer zou opstaan, en Hij moest, als nooit iemand anders, over het graf triomferen.
IV. Wanneer Hij begraven werd. Op den dag der voorbereiding, toen de sabbat aankwam, Luke 23:54. Dit wordt als reden gegeven, waarom er met de begrafenis zulk een haast gemaakt werd, namelijk dat de sabbat aankwam, waardoor hun aandacht voor ander werk vereist werd: de toebereiding voor den sabbat en het uitgaan om hem te verwelkomen. Het wenen moet het zaaien niet beletten. Hoewel zij in tranen waren om den dood van Christus, moeten zij zich toch begeven tot het heiligen van den sabbat, en als de sabbat aankomt, moet er voorbereiding zijn. Onze wereldlijke aangelegenheden moeten zo geschikt en geregeld worden, dat zij ons sabbatswerk niet in den weg staan, en onze heilige liefde daarvoor moet zo opgewekt zijn, dat wij er ons met lust en ijver toe kunnen begeven.
V. Wie de begrafenis bijwoonden, geen der discipelen, alleen de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galilea, Luke 23:55, en die, gelijk zij bij Hem stonden terwijl aan het kruis hing, Hem nu ook volgden, gans in tranen ongetwijfeld, en het graf aanschouwden, waar het was, welken weg er heenleidde, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. Hiertoe werden zij geleid, niet door nieuwsgierigheid, maar door hare liefde voor den Heere Jezus, welke sterk was als de dood en door vele wateren niet uitgeblust kon worden. Hier was een stille maar geen plechtige begrafenis, en toch was Zijne rust heerlijk.
VI. Welke toebereidselen er gemaakt werden voor het balsemen van Zijn lichaam na de begrafenis, Luke 23:56. Wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven, hetgeen veeleer een blijk was van hare liefde dan van haar geloof, want zo zij herdacht en geloofd hadden wat Hij haar zo dikwijls had gezegd, namelijk dat Hij ten derden dage zou opstaan, dan zouden zij hiervoor kosten en moeite hebben kunnen sparen, wetende dat weldra aan Zijn lichaam grotere eer bewezen zou worden door de heerlijkheid Zijner opstanding, dan zij er door de kostbaarste specerijen en zalven aan be- wijzen konden. Maar hoe druk zij het ook hadden met deze toebereidselen, "op den sabbat rustten zij", en deden er generlei dienstwerk op, niet slechts naar de gewoonte van haar volk, maar naar het gebod haars Gods, hetwelk, hoewel de dag veranderd is, evenwel nog steeds ten volle van kracht is: Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt.
Verzen 50-56
Lukas 23:50-56Wij hebben hier een bericht van Christus' begrafenis, want Hij moet niet slechts ter dood gebracht worden, maar ook in het stof des doods worden gelegd, Psalms 22:16, overeenkomstig het vonnis, Genesis 3:19, Gij zult tot stof wederkeren. Merk op:
I. Wie Hem begroef. Zijne bekenden stonden van verre, zij hadden noch geld om de kosten, noch moeds genoeg om de blaam te dragen van Hem een eerlijke begrafenis te bezorgen, maar God verwekte iemand, die beide geld en moed daarvoor had, "een man, met name Jozef, Luke 23:50. Hij wordt aangeduid als een goed en rechtvaardig man, een man met een vlekkelozen naam wegens zijne deugd en Godsvrucht, niet slechts rechtvaardig jegens allen, maar ook goed voor allen, die hem nodig hadden (en zorg voor het begraven der doden, gelijk betaamt aan de hoop op de opstanding der doden, is een voorbeeld van goedheid en weldadigheid). Hij was een aanzienlijk man, een raadsheer, een senator, een lid van het sanhedrin, een der ouderlingen van de Joodse kerk. Dit van hem gezegd hebbende, was het nodig er bij te voegen, dat hij, hoewel behorende tot de corporatie van hen, die Christus ter dood hadden gebracht, niet mede bewilligd had in hun raad en handel, Luke 23:51, hoewel de meerderheid er voor was, had hij er tegen geprotesteerd, en had hij de schare niet gevolgd om kwaad te doen. De boze raad of handel, waarin wij niet bewilligd hebben, zal ons niet toegerekend worden. Maar hij had niet slechts openlijk te kennen gegeven, dat hij verschilde van de vijanden van Christus, maar in het verborgen heeft hij ingestemd met Zijne vrienden, hij zelf verwachtte ook het koninkrijk Gods. Hij geloofde de Oud Testamentische profetieën van den Messias en Zijn koninkrijk en verwachtte er de vervulling van. Dat was de man, die bij deze gelegenheid blijk gaf waren eerbied voor den Heere Jezus gehad te hebben. Er zijn velen, die hart hebben voor Christus' belangen, die, hoewel zij geen vertoon maken in hun uitwendige belijdenis er van, toch meer bereid zijn om Hem, als de genegenheid er zich toe aanbiedt, werkelijken dienst te bewijzen, dan anderen, die meer vertoon en meer gerucht maken.
II. Wat hij deed voor die begrafenis.
1. Hij ging tot Pilatus, den rechter, die Hem had veroordeeld, en begeerde het lichaam van Jezus, want hij had er de beschikking over, en hoewel hij mannen genoeg bijeen had kunnen brengen om het lichaam met geweld weg te nemen, wilde hij toch liever den wettelijken weg volgen en de zaak op vreedzame wijze tot stand brengen.
2. Hij nam het af van het kruis, en wel met zijn eigen handen naar het schijnt, en wond het in fijn lijnwaad. Men zegt dat het de gewoonte der Joden was, om het lichaam der doden in te wikkelen, zoals wij met kleine kinderen doen, en dat dit de betekenis is van het woord, dat hier gebruikt is, zodat hij het stuk linnen, dat hij er voor gekocht had, in stukken sneed en er windselen van maakte, om er het lichaam mede te omwinden. Van Lazarus wordt gezegd, dat hij gebonden was aan handen en voeten, John 11:44. Voor de heiligen zijn grafklederen windselen, die zij zullen ontgroeien en afwerpen, als zij tot de rijpheid zijn gekomen van een volkomen man.
III. Waar hij begraven werd. In een graf, in een rots gehouwen, opdat de gevangenis des grafs sterk zou zijn, evenals de kerk, toen zij in duisternis was gebracht, hare wegen toegemuurd zag met uitgehouwen stenen, Lamentations 3:2, Lamentations 3:9. Maar het was een graf waarin nog nooit iemand gelegd was, want Hij werd begraven om ene reden, als waarom nooit tevoren iemand begraven werd, slechts opdat Hij ten derden dage door Zijn eigen kracht weer zou opstaan, en Hij moest, als nooit iemand anders, over het graf triomferen.
IV. Wanneer Hij begraven werd. Op den dag der voorbereiding, toen de sabbat aankwam, Luke 23:54. Dit wordt als reden gegeven, waarom er met de begrafenis zulk een haast gemaakt werd, namelijk dat de sabbat aankwam, waardoor hun aandacht voor ander werk vereist werd: de toebereiding voor den sabbat en het uitgaan om hem te verwelkomen. Het wenen moet het zaaien niet beletten. Hoewel zij in tranen waren om den dood van Christus, moeten zij zich toch begeven tot het heiligen van den sabbat, en als de sabbat aankomt, moet er voorbereiding zijn. Onze wereldlijke aangelegenheden moeten zo geschikt en geregeld worden, dat zij ons sabbatswerk niet in den weg staan, en onze heilige liefde daarvoor moet zo opgewekt zijn, dat wij er ons met lust en ijver toe kunnen begeven.
V. Wie de begrafenis bijwoonden, geen der discipelen, alleen de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galilea, Luke 23:55, en die, gelijk zij bij Hem stonden terwijl aan het kruis hing, Hem nu ook volgden, gans in tranen ongetwijfeld, en het graf aanschouwden, waar het was, welken weg er heenleidde, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. Hiertoe werden zij geleid, niet door nieuwsgierigheid, maar door hare liefde voor den Heere Jezus, welke sterk was als de dood en door vele wateren niet uitgeblust kon worden. Hier was een stille maar geen plechtige begrafenis, en toch was Zijne rust heerlijk.
VI. Welke toebereidselen er gemaakt werden voor het balsemen van Zijn lichaam na de begrafenis, Luke 23:56. Wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven, hetgeen veeleer een blijk was van hare liefde dan van haar geloof, want zo zij herdacht en geloofd hadden wat Hij haar zo dikwijls had gezegd, namelijk dat Hij ten derden dage zou opstaan, dan zouden zij hiervoor kosten en moeite hebben kunnen sparen, wetende dat weldra aan Zijn lichaam grotere eer bewezen zou worden door de heerlijkheid Zijner opstanding, dan zij er door de kostbaarste specerijen en zalven aan be- wijzen konden. Maar hoe druk zij het ook hadden met deze toebereidselen, "op den sabbat rustten zij", en deden er generlei dienstwerk op, niet slechts naar de gewoonte van haar volk, maar naar het gebod haars Gods, hetwelk, hoewel de dag veranderd is, evenwel nog steeds ten volle van kracht is: Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt.