Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 5

Leviticus 5:1.

DE WET VAN HET SCHULDOFFER.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 5

Leviticus 5:1.

DE WET VAN HET SCHULDOFFER.

Vers 1

1. Als nu een mens uit het volk (Leviticus 4:27) bijv. aldus zal gezondigd hebben, dat hij nu, bij een openlijk behandelde rechtszaak, waar het gaat om de ontdekking of overtuiging van een misdadiger, aanwezig zijnde, gehoord heeft een stem van een vloek 1) uit demond van de rechter, die onderzoeken moet, waarmee allen, die van de zaak weten, worden bezworen om te getuigen (Proverbs 29:24), waarvan hij getuige is, 2) in staat is om als getuige in die zaak op te treden, hetzij dat hij het gezien of door mededeling van een ander geweten heeft; indien hij in weerwil van de plechtige beëdiging door de rechter, die in de naam des Heeren handelt, nochthans het niet te kennen geeft, wat hij weet, maar uit vrees, of uit verkeerd medelijden, zich houdt als weet hij het niet, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen, 3) welke de verzoening door een zondoffer nodig heeft, zoalsin het vorige hoofdstuk gezegd is.

1) In het Hebreeuws Alah. Door de Statenvertalers weergegeven door vloek. Beter is de vertaling van eedzwering. De bedoeling is, dat, wanneer iemand getuige is of kan zijn van een misdaad, en hij de stem van de rechter hoort, die de naam van de heilige God aanroept, om tot het spreken van de waarheid te dringen, en hij de misdaad, om welke reden dan ook, verbergt. Over een dergelijke eedzwering lezen wij 1 Kings 22:16; 2 Chronicles 8:15. Matthew 26:63. Leviticus 5:4 behoeft geen bezwaar tegen deze verklaring te zijn, omdat aldaar van de onbedachte eed wordt gesproken. Calvijn zegt: Ik onderschrijf de mening van hen, die het uitleggen in betrekking tot de eedzwering. Indien iemand, als getuige opgeroepen, de stem van de eedzwering zal gehoord hebben, waardoor hij gevraagd wordt in de naam van God, dat hij naar waarheid, omtrent de voorgedragen zaak, zal antwoorden, en hij uit begunstiging of medelijden, of om het een of ander bedrieglijk voorwendsel, om de dwaling te verbergen, zal verzwegen hebben, hetgeen hij, indien hij er vlijtig acht op heeft gegeven, zeker weet; die zal schuldig zijn..

2) Beter: en hij getuige is..

3) Zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Hiermee wordt duidelijk aangegeven, dat de ongerechtigheid als een last op iemand ligt, en met de ongerechtigheid, de straf, die op de zonde gezet is. Tevens, dat alleen wegneming van de last, opheffing van de straf mogelijk is, door het brengen van het daartoe bestemde offer..

Vers 1

1. Als nu een mens uit het volk (Leviticus 4:27) bijv. aldus zal gezondigd hebben, dat hij nu, bij een openlijk behandelde rechtszaak, waar het gaat om de ontdekking of overtuiging van een misdadiger, aanwezig zijnde, gehoord heeft een stem van een vloek 1) uit demond van de rechter, die onderzoeken moet, waarmee allen, die van de zaak weten, worden bezworen om te getuigen (Proverbs 29:24), waarvan hij getuige is, 2) in staat is om als getuige in die zaak op te treden, hetzij dat hij het gezien of door mededeling van een ander geweten heeft; indien hij in weerwil van de plechtige beëdiging door de rechter, die in de naam des Heeren handelt, nochthans het niet te kennen geeft, wat hij weet, maar uit vrees, of uit verkeerd medelijden, zich houdt als weet hij het niet, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen, 3) welke de verzoening door een zondoffer nodig heeft, zoalsin het vorige hoofdstuk gezegd is.

1) In het Hebreeuws Alah. Door de Statenvertalers weergegeven door vloek. Beter is de vertaling van eedzwering. De bedoeling is, dat, wanneer iemand getuige is of kan zijn van een misdaad, en hij de stem van de rechter hoort, die de naam van de heilige God aanroept, om tot het spreken van de waarheid te dringen, en hij de misdaad, om welke reden dan ook, verbergt. Over een dergelijke eedzwering lezen wij 1 Kings 22:16; 2 Chronicles 8:15. Matthew 26:63. Leviticus 5:4 behoeft geen bezwaar tegen deze verklaring te zijn, omdat aldaar van de onbedachte eed wordt gesproken. Calvijn zegt: Ik onderschrijf de mening van hen, die het uitleggen in betrekking tot de eedzwering. Indien iemand, als getuige opgeroepen, de stem van de eedzwering zal gehoord hebben, waardoor hij gevraagd wordt in de naam van God, dat hij naar waarheid, omtrent de voorgedragen zaak, zal antwoorden, en hij uit begunstiging of medelijden, of om het een of ander bedrieglijk voorwendsel, om de dwaling te verbergen, zal verzwegen hebben, hetgeen hij, indien hij er vlijtig acht op heeft gegeven, zeker weet; die zal schuldig zijn..

2) Beter: en hij getuige is..

3) Zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Hiermee wordt duidelijk aangegeven, dat de ongerechtigheid als een last op iemand ligt, en met de ongerechtigheid, de straf, die op de zonde gezet is. Tevens, dat alleen wegneming van de last, opheffing van de straf mogelijk is, door het brengen van het daartoe bestemde offer..

Vers 2

2. a) of wanneer een mens, iemand uit het volk, enig volgens de wet onrein ding zal aangeraakd hebben, dat, volgens hetgeen Leviticus 11:1 zegt, hem, die het aanraakt, onrein maakt tot aan de avond, hetzij het dode aas van eenwild onrein gedierte, of het dode aas van onrein vee, of het dode aas van onrein kruipend gedierte, al is het voor hem verborgen geweest, zodat hij de voor dit geval bepaalde reiniging nalaat, nochthans is hij, in weerwil van zijn niet weten, onrein en schuldig, en moet daarom, zodra hij zich van zijn onreinheid bewust wordt, een zoenoffer brengen.

a)Haggai 2:14; 2 Corinthians 6:17 2 Corinthians 6:3. Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinheid van een mens, die op de een of andere wijze onrein is geworden, naar al zijn onreinheid, waarmee hij (Leviticus 11:1-15) onrein wordt; en het is voor hem op dat ogenblik verborgen geweest, en hij is toch later het gewaar geworden, dan is hij schuldig 1) en heeft door verzuim van de voorgestelde reiniging een schuld op zich geladen, welke verzoend moet worden.

1) Dit voorschrift schijnt niet slechts overbodig, maar ook ongerijmd te zijn. Want hoe men te zuiveren was van de onreinheid door de aanraking, of van een lijk, of van een ander onrein ding, heeft Mozes hiervoor genoegzaam geleerd. Nu schrijft hij een gemakkelijke wijze van reiniging voor zonder kosten. Herhaling schijnt aldus nutteloos te zijn. Een zwaardere straf voor de overtreding op te leggen, wanneer een voorwendsel voor de dwaling de zaak verkleint, dan waar geen spraak van dwaling is, is onbillijk. Maar men behoort voor ogen te houden, dat niet alleen de onreinheid door een stuk geld moest geboet worden, maar ook de onachtzaamheid, waardoor het geschied was, dat hij de reiniging had weggelaten, die onrein was geworden. Het kan geschieden, dat, wie zo gevoelloos zijn voor hun misdaden, de dienst van God tijdelijk verontreinigen. Niet verwonderlijk is het daarom, indien een hardere straf wordt opgelegd wanneer de dwalingen, ontstaan uit trage en domme zorgeloosheid, meerdere ontreinigingen doen ontstaan, opdat als het ware onder de gelovigen de nauwlettendheid des te groter worde, om zich voor dwalingen te wachten. Daarom hebben de lezers hierop te letten, dat de overtreding, waarover hier gehandeld wordt, niet bestaat in het bloot aanvatten van een lijk, maar in de onbedachtzaamheid zelf, omdat, indien iemand de wet van God ijverig betracht, de vergeetachtigheid hem niet zo makkelijk zal bekruipen, waardoor het onderscheid tussen het geoorloofde en ongeoorloofde wordt opgeheven..

Daar de wet rakende degenen, die enig onrein ding aangeroerd hadden, behelsde, dat zij hun lichamen en kleren wassen, en zich tot de avond als onreinen moesten afzonderen, zonder dat iets meer van hen gevorderd werd, zo schijnt deze plicht niet zo zeer te betreffen hen, die slechts enig onrein ding hadden aangeroerd, maar wel voornamelijk, zoals het ook de Joodse leraren verstaan degenen die dus wellicht onrein zijnde, in het Heiligdom gekomen waren, of van de heilige dingen gegeten hadden, zonder zich alvorens te wassen, zijnde het oogmerk van deze en vele andere wetten, voor het volk een heilige vrees voor Gods heiligdom in te prenten, waar omtrent de wetgever zo nauwkeurig was, dat, wanneer iemand, dienaar de ceremoniële wet onrein was, moedwillig verzuimd had zich te reinigen, als een ontheiliger van Gods heiligdom uit het midden van de gemeente moest uitgevoerd worden..

Vers 2

2. a) of wanneer een mens, iemand uit het volk, enig volgens de wet onrein ding zal aangeraakd hebben, dat, volgens hetgeen Leviticus 11:1 zegt, hem, die het aanraakt, onrein maakt tot aan de avond, hetzij het dode aas van eenwild onrein gedierte, of het dode aas van onrein vee, of het dode aas van onrein kruipend gedierte, al is het voor hem verborgen geweest, zodat hij de voor dit geval bepaalde reiniging nalaat, nochthans is hij, in weerwil van zijn niet weten, onrein en schuldig, en moet daarom, zodra hij zich van zijn onreinheid bewust wordt, een zoenoffer brengen.

a)Haggai 2:14; 2 Corinthians 6:17 2 Corinthians 6:3. Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinheid van een mens, die op de een of andere wijze onrein is geworden, naar al zijn onreinheid, waarmee hij (Leviticus 11:1-15) onrein wordt; en het is voor hem op dat ogenblik verborgen geweest, en hij is toch later het gewaar geworden, dan is hij schuldig 1) en heeft door verzuim van de voorgestelde reiniging een schuld op zich geladen, welke verzoend moet worden.

1) Dit voorschrift schijnt niet slechts overbodig, maar ook ongerijmd te zijn. Want hoe men te zuiveren was van de onreinheid door de aanraking, of van een lijk, of van een ander onrein ding, heeft Mozes hiervoor genoegzaam geleerd. Nu schrijft hij een gemakkelijke wijze van reiniging voor zonder kosten. Herhaling schijnt aldus nutteloos te zijn. Een zwaardere straf voor de overtreding op te leggen, wanneer een voorwendsel voor de dwaling de zaak verkleint, dan waar geen spraak van dwaling is, is onbillijk. Maar men behoort voor ogen te houden, dat niet alleen de onreinheid door een stuk geld moest geboet worden, maar ook de onachtzaamheid, waardoor het geschied was, dat hij de reiniging had weggelaten, die onrein was geworden. Het kan geschieden, dat, wie zo gevoelloos zijn voor hun misdaden, de dienst van God tijdelijk verontreinigen. Niet verwonderlijk is het daarom, indien een hardere straf wordt opgelegd wanneer de dwalingen, ontstaan uit trage en domme zorgeloosheid, meerdere ontreinigingen doen ontstaan, opdat als het ware onder de gelovigen de nauwlettendheid des te groter worde, om zich voor dwalingen te wachten. Daarom hebben de lezers hierop te letten, dat de overtreding, waarover hier gehandeld wordt, niet bestaat in het bloot aanvatten van een lijk, maar in de onbedachtzaamheid zelf, omdat, indien iemand de wet van God ijverig betracht, de vergeetachtigheid hem niet zo makkelijk zal bekruipen, waardoor het onderscheid tussen het geoorloofde en ongeoorloofde wordt opgeheven..

Daar de wet rakende degenen, die enig onrein ding aangeroerd hadden, behelsde, dat zij hun lichamen en kleren wassen, en zich tot de avond als onreinen moesten afzonderen, zonder dat iets meer van hen gevorderd werd, zo schijnt deze plicht niet zo zeer te betreffen hen, die slechts enig onrein ding hadden aangeroerd, maar wel voornamelijk, zoals het ook de Joodse leraren verstaan degenen die dus wellicht onrein zijnde, in het Heiligdom gekomen waren, of van de heilige dingen gegeten hadden, zonder zich alvorens te wassen, zijnde het oogmerk van deze en vele andere wetten, voor het volk een heilige vrees voor Gods heiligdom in te prenten, waar omtrent de wetgever zo nauwkeurig was, dat, wanneer iemand, dienaar de ceremoniële wet onrein was, moedwillig verzuimd had zich te reinigen, als een ontheiliger van Gods heiligdom uit het midden van de gemeente moest uitgevoerd worden..

Vers 4

4. Of 1) als een mens bij het dagelijks verkeer met anderen, in een toestand van overspanning of anders in overijling, zal gezworen hebben, onbedacht een eed met zijn lippen uitsprekende, waardoor hij zich bindt, om kwaad tedoen, of om goed te doen, iets, wat dit ook zij (Numeri. 24:13 Isaiah 41:23 ) naar al wat de mens, bij de ongelukkige gewoonte, om uit te spreken, wat niet overdacht is, zeer gemakkelijk in de eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, dat hij door dit zweren zich onder ede verbindt, en hij is het gewaar geworden en komt later bij meerdere bedaardheid tothet bewustzijn, wat hij eigenlijk gedaan, dat hij de naam van God misbruikt heeft, dan is hij aan een van die, in betrekking tot een van deze dingen, naar aanleiding waarvan men lichtzinnig en leugenachtig pleegt te zweren, schuldig (1 Samuel 25:22). 1) God wil daarom, dat de gelofte trouw zou gehouden worden, opdat de geringschatting niet hoe langer hoe meer tot goddeloosheid zou aanzetten. Indien iemand nu ondoordacht aan het gegeven woord ontrouw wordt, wordt hij bevolen God te verzoenen niet uit toegevendheid, omdat hij beloofd heeft, wat hij niet schuldig was, maar wegens onachtzaamheid, omdat hij zich niet heeft bevlijtigd, om op tijd aan de gelofte te gedenken..

Vers 4

4. Of 1) als een mens bij het dagelijks verkeer met anderen, in een toestand van overspanning of anders in overijling, zal gezworen hebben, onbedacht een eed met zijn lippen uitsprekende, waardoor hij zich bindt, om kwaad tedoen, of om goed te doen, iets, wat dit ook zij (Numeri. 24:13 Isaiah 41:23 ) naar al wat de mens, bij de ongelukkige gewoonte, om uit te spreken, wat niet overdacht is, zeer gemakkelijk in de eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, dat hij door dit zweren zich onder ede verbindt, en hij is het gewaar geworden en komt later bij meerdere bedaardheid tothet bewustzijn, wat hij eigenlijk gedaan, dat hij de naam van God misbruikt heeft, dan is hij aan een van die, in betrekking tot een van deze dingen, naar aanleiding waarvan men lichtzinnig en leugenachtig pleegt te zweren, schuldig (1 Samuel 25:22). 1) God wil daarom, dat de gelofte trouw zou gehouden worden, opdat de geringschatting niet hoe langer hoe meer tot goddeloosheid zou aanzetten. Indien iemand nu ondoordacht aan het gegeven woord ontrouw wordt, wordt hij bevolen God te verzoenen niet uit toegevendheid, omdat hij beloofd heeft, wat hij niet schuldig was, maar wegens onachtzaamheid, omdat hij zich niet heeft bevlijtigd, om op tijd aan de gelofte te gedenken..

Vers 5

5. Het zal dan geschieden, als hij, een Israëliet uit het volk, aan een van die in betrekking tot de in Leviticus 5:1-Leviticus 5:4 opgenoemde dingen, schuldig is, zonder dit op het ogenblik, dat hij het doet, te weten of te bedenken, dat hij daarna belijden zal, waarin hij gezondigd heeft.

Vers 5

5. Het zal dan geschieden, als hij, een Israëliet uit het volk, aan een van die in betrekking tot de in Leviticus 5:1-Leviticus 5:4 opgenoemde dingen, schuldig is, zonder dit op het ogenblik, dat hij het doet, te weten of te bedenken, dat hij daarna belijden zal, waarin hij gezondigd heeft.

Vers 6

6. En dat ook openlijk belijden en tot zijn schuldoffer 1) voor de HEERE voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, tot verzoening van zijn schuld, die hij daardoor op zich geladen heeft, brengen zal een wijfje van klein vee, zij het dan een lam of een jonge geit, voor de zonde, zo zal de priester op de (Leviticus 4:30) voorgestelde wijs, voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. 2)

1) Msa (Ascham) betekent noch schuldoffer, noch verschuldigde, maar schuld, overtreding, zoals in Leviticus 5:7; "als zijn schuld" is tot verzoening van zijn schuld, die hij op zich heeft geladen..

2) Duidelijk wordt hiermee aangeduid, dat de overtreder geroepen is, belijdenis van zijn zonde te doen en de Heere God, zijn Rechter en Wetgever, om genade te smeken; in de tweede plaats, de strafwaardigheid van de zonde, en eindelijk, dat God de zondaar hoop geeft op genade, wanneer aan zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid is genoeg gedaan..

Vers 6

6. En dat ook openlijk belijden en tot zijn schuldoffer 1) voor de HEERE voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, tot verzoening van zijn schuld, die hij daardoor op zich geladen heeft, brengen zal een wijfje van klein vee, zij het dan een lam of een jonge geit, voor de zonde, zo zal de priester op de (Leviticus 4:30) voorgestelde wijs, voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. 2)

1) Msa (Ascham) betekent noch schuldoffer, noch verschuldigde, maar schuld, overtreding, zoals in Leviticus 5:7; "als zijn schuld" is tot verzoening van zijn schuld, die hij op zich heeft geladen..

2) Duidelijk wordt hiermee aangeduid, dat de overtreder geroepen is, belijdenis van zijn zonde te doen en de Heere God, zijn Rechter en Wetgever, om genade te smeken; in de tweede plaats, de strafwaardigheid van de zonde, en eindelijk, dat God de zondaar hoop geeft op genade, wanneer aan zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid is genoeg gedaan..

Vers 7

7. a) Maar indien Zijn hand bij geringheid van vermogen zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een stuk klein vee, een lam of een geit, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, de HEERE brengen twee tortelduiven of twee jonge duiven, Leviticus 1:14 n ten zondoffer, opdat de in Leviticus 5:8,Leviticus 5:9 vermelde wijze, de eigenlijke verzoening geschiede, en n ten brandoffer, dat zij geheel op het altaar verbrand wordt, in plaats van de vetdelen van een gewoon zondoffer (Leviticus 4:31,Leviticus 4:35).

a) Leviticus 12:8 Luke 2:24

1) Een enkele duif ware te weinig geweest, om de verschillende, tot het eigenlijke zondoffer behorende handelingen aan deze te voltrekken, daarom worden twee duiven verordend; aan de een zal de bloedbesprenkeling en het eten van het offervlees door de priester geschieden, maar de andere zal hoofdzakelijk tot verbranding op het altaar zijn, die wordt daarom het zondoffer, deze het brandoffer genoemd..

Vers 7

7. a) Maar indien Zijn hand bij geringheid van vermogen zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een stuk klein vee, een lam of een geit, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, de HEERE brengen twee tortelduiven of twee jonge duiven, Leviticus 1:14 n ten zondoffer, opdat de in Leviticus 5:8,Leviticus 5:9 vermelde wijze, de eigenlijke verzoening geschiede, en n ten brandoffer, dat zij geheel op het altaar verbrand wordt, in plaats van de vetdelen van een gewoon zondoffer (Leviticus 4:31,Leviticus 4:35).

a) Leviticus 12:8 Luke 2:24

1) Een enkele duif ware te weinig geweest, om de verschillende, tot het eigenlijke zondoffer behorende handelingen aan deze te voltrekken, daarom worden twee duiven verordend; aan de een zal de bloedbesprenkeling en het eten van het offervlees door de priester geschieden, maar de andere zal hoofdzakelijk tot verbranding op het altaar zijn, die wordt daarom het zondoffer, deze het brandoffer genoemd..

Vers 8

8. En hij zal die tot de priester brengen, welke eerst, zoals gezegd is, die zal offeren, die tot het zondoffer is, en zal tot dat doel haar hoofd met zijn nagel naast haar nek splijten, met de nagel van zijn duim de grote bloedaderaan de hals afscheuren, maar alzo het hoofd niet afscheiden of geheel wegnemen, zoals bij het brandoffer van duiven geschiedt (Leviticus 1:15). 9. En van het nu vanzelf wegvloeiende bloed van het zondoffer, daar dit te weinig is, om het eerst in een schaal op te vangen en dan met de vinger aan de hoornen van het altaar te strijken, zal hij aan de wand van het altaar sprenkelen, maar het overgeblevene van het bloed zal door drukking van het dier uitgeduwd worden, gelijkstaande met het uitstorten van al het bloed van de grote zondoffers (Leviticus 11:7,Leviticus 11:18,Leviticus 11:25,Leviticus 11:30,Leviticus 11:34) aan de bodem van het altaar, maar het vlees komt hem toe, en zal als heilig door hem op de heilige plaats worden gegeten (Leviticus 6:26,Leviticus 6:29); het is een zondoffer; zo zal men doen met de eerste duif tot een zondoffer bestemd.

Vers 8

8. En hij zal die tot de priester brengen, welke eerst, zoals gezegd is, die zal offeren, die tot het zondoffer is, en zal tot dat doel haar hoofd met zijn nagel naast haar nek splijten, met de nagel van zijn duim de grote bloedaderaan de hals afscheuren, maar alzo het hoofd niet afscheiden of geheel wegnemen, zoals bij het brandoffer van duiven geschiedt (Leviticus 1:15). 9. En van het nu vanzelf wegvloeiende bloed van het zondoffer, daar dit te weinig is, om het eerst in een schaal op te vangen en dan met de vinger aan de hoornen van het altaar te strijken, zal hij aan de wand van het altaar sprenkelen, maar het overgeblevene van het bloed zal door drukking van het dier uitgeduwd worden, gelijkstaande met het uitstorten van al het bloed van de grote zondoffers (Leviticus 11:7,Leviticus 11:18,Leviticus 11:25,Leviticus 11:30,Leviticus 11:34) aan de bodem van het altaar, maar het vlees komt hem toe, en zal als heilig door hem op de heilige plaats worden gegeten (Leviticus 6:26,Leviticus 6:29); het is een zondoffer; zo zal men doen met de eerste duif tot een zondoffer bestemd.

Vers 10

10. En de andere zal hij ten brandoffer maken naar de wijze, terwijl hij daarmee geheel volgens de (Leviticus 1:14) voorgeschreven wijze handelt; zo zal, daar beide duiven een volkomen zondoffer vormen, de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die hij, die het offer brengt(Leviticus 5:1) gezondigd heeft verzoening 1) doen en het zal hem vergeven worden.

1) In het Hebreeuws Ciffr, eigenlijk bedekken. Bloed bedekt alzo, dat het bedekte onzichtbaar is. Waar de zonde onzichtbaar is, wordt zij niet meer gedacht..

Vers 10

10. En de andere zal hij ten brandoffer maken naar de wijze, terwijl hij daarmee geheel volgens de (Leviticus 1:14) voorgeschreven wijze handelt; zo zal, daar beide duiven een volkomen zondoffer vormen, de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die hij, die het offer brengt(Leviticus 5:1) gezondigd heeft verzoening 1) doen en het zal hem vergeven worden.

1) In het Hebreeuws Ciffr, eigenlijk bedekken. Bloed bedekt alzo, dat het bedekte onzichtbaar is. Waar de zonde onzichtbaar is, wordt zij niet meer gedacht..

Vers 11

11. Maar indien zijn hand bij nog grotere bekrompenheid niet eens reiken kan aan twee tortelduiven, of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft toch tot zijn offerande, waartoe hij verplicht is, brengen het tiende deel van een efa (zie "Exodus 16:36) meelbloem ten zondoffer. Hij zal geen olie daarover doen gieten, noch wierook daarop leggen, zoals bij het spijsoffer geschiedt (Leviticus 2:1), want het is een zondoffer, dat naar zijn aard en betekenis, zonder deze bijgevoegde gaven blijven moet, gelijk het spijsoffer van de ijvering en de gedachtenis (Numbers 5:15).

De zondoffers mochten dien ten gevolge niet met spijsoffers worden verbonden, die altijd alleen op de brand- en dankoffers volgden. De reden is duidelijk, zodra slechts de betekenis van de spijsoffers erkend wordt. Betekenen deze de goede werken, dan plaatsen wij de volbrachte verzoening op de voorgrond en alzo ook de door het brandoffer voorgestelde toewijding van de gehele persoonlijkheid; want goede werken kunnen eerst door de gerechtvaardigden, door hen, die in de staat van heiligheid verkeren, worden volbracht. Slechts de verdorven rede van de natuurlijke mens meent, dat men met de spijsoffers kan beginnen, maar het woord van God komt zo ernstig mogelijk tegen zulk een dwaze waan van deugdzaamheid op: "Leest men ook druiven van doornen of vijgen van distels?" "Een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen." "Hij zal geen olie daarop doen, luidt het verder, noch wierook daarop leggen; want het is een zondoffer." Waarom geen olie blijkt uit Psalms 51:13, waar David na zware zondenval bidt: "Neem Uw heilige Geest niet van mij" bij de smartelijke belijdenis dat de geest van God, die hij zo zwaar bedroefd heeft, bijna van hem geweken is. Olie betekent overal in de beeldspraak van de schrift de Geest; zonde nu en Geest sluiten elkaar uit. Eer de Geest kan inkeren, moet de zonde door het bloed van de verzoening zijn uitgedelgd. De geest, die met de zonde in een verdrag leeft, is niet de heilige, het is de geest van de wereld, de geest uit de afgrond, die nu werkt in de kinderen van de ongehoorzaamheid, de broederschap van de vrije geest. Waarom geen wierook blijkt uit dit woord: "wij weten dat God de zondaars niet hoort, maar als iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, die hoort Hij." (John 9:31). De wierook is overal het zinnebeeld van het gebed, maar de zondaar kan niet bidden, voor de met bloed bevlekte handen en de door ongerechtigheid bezoedelde vingers in het levende water van de vergiffenis gereinigd zijn, die slechts op grond van de bloedige zondoffers meegedeeld kan worden Isaiah 1:15; Isaiah 59:2,Isaiah 59:3).

Vers 11

11. Maar indien zijn hand bij nog grotere bekrompenheid niet eens reiken kan aan twee tortelduiven, of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft toch tot zijn offerande, waartoe hij verplicht is, brengen het tiende deel van een efa (zie "Exodus 16:36) meelbloem ten zondoffer. Hij zal geen olie daarover doen gieten, noch wierook daarop leggen, zoals bij het spijsoffer geschiedt (Leviticus 2:1), want het is een zondoffer, dat naar zijn aard en betekenis, zonder deze bijgevoegde gaven blijven moet, gelijk het spijsoffer van de ijvering en de gedachtenis (Numbers 5:15).

De zondoffers mochten dien ten gevolge niet met spijsoffers worden verbonden, die altijd alleen op de brand- en dankoffers volgden. De reden is duidelijk, zodra slechts de betekenis van de spijsoffers erkend wordt. Betekenen deze de goede werken, dan plaatsen wij de volbrachte verzoening op de voorgrond en alzo ook de door het brandoffer voorgestelde toewijding van de gehele persoonlijkheid; want goede werken kunnen eerst door de gerechtvaardigden, door hen, die in de staat van heiligheid verkeren, worden volbracht. Slechts de verdorven rede van de natuurlijke mens meent, dat men met de spijsoffers kan beginnen, maar het woord van God komt zo ernstig mogelijk tegen zulk een dwaze waan van deugdzaamheid op: "Leest men ook druiven van doornen of vijgen van distels?" "Een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen." "Hij zal geen olie daarop doen, luidt het verder, noch wierook daarop leggen; want het is een zondoffer." Waarom geen olie blijkt uit Psalms 51:13, waar David na zware zondenval bidt: "Neem Uw heilige Geest niet van mij" bij de smartelijke belijdenis dat de geest van God, die hij zo zwaar bedroefd heeft, bijna van hem geweken is. Olie betekent overal in de beeldspraak van de schrift de Geest; zonde nu en Geest sluiten elkaar uit. Eer de Geest kan inkeren, moet de zonde door het bloed van de verzoening zijn uitgedelgd. De geest, die met de zonde in een verdrag leeft, is niet de heilige, het is de geest van de wereld, de geest uit de afgrond, die nu werkt in de kinderen van de ongehoorzaamheid, de broederschap van de vrije geest. Waarom geen wierook blijkt uit dit woord: "wij weten dat God de zondaars niet hoort, maar als iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, die hoort Hij." (John 9:31). De wierook is overal het zinnebeeld van het gebed, maar de zondaar kan niet bidden, voor de met bloed bevlekte handen en de door ongerechtigheid bezoedelde vingers in het levende water van de vergiffenis gereinigd zijn, die slechts op grond van de bloedige zondoffers meegedeeld kan worden Isaiah 1:15; Isaiah 59:2,Isaiah 59:3).

Vers 12

12. En hij zal dat tot de priester brengen, en de priester zal zoals bij het spijsoffer (Leviticus 2:2) daarvan zijn hand vol, ter gedachtenis hieraan grijpen en a) dat aansteken op het altaar, op de vuuroffers van de HEERE: het is een zondoffer, 1) dat juist daardoor, dat een deel daarvan door aansteking op het altaar in het bereik van de heerschappijvoerende genade van God komt, de zonde verzoent, ofschoon het offer niet bloedig geweest is.

a) Leviticus 4:35

1) Hieruit nu kan opgemaakt worden, dat, wanneer het van wierook gebruikt wordt, of zoals hier van een offerande, voor zover die op de altaar aangestoken en verteerd werd, zoiets dan strekte, om het voorname oogmerk van het gehele offer, of tenminste van dat gedeelte, dat op het altaar kwam, aan te wijzen, nl. deels, om God als het ware te herinneren of in gedachtenis te brengen, Zijn verbond en belofte, waarop, als zijnde een eeuwig Verbond, gegrond op Zijn onwankelbare trouw, onder bemiddeling van Gods eigen Zoon ontworpen en opgericht, en in Zijn bloed, door de offerande afgebeeld, bevestigt, een boetvaardig en gelovig zondaar zich beriep en hoopte, en uit kracht daarvan voor de troon van God, om verzoening en vergeving van zijn zonden smeekte; deels, om te vermelden en te verheerlijken Gods deugden en volmaaktheden, die aan de ene zijde wel door de zonde onteerd en verloochend waren, doch in het schuldoffer van de Messias al haar luister weer kregen, of liever des te meer openbaar werden, ook dan, wanneer uit kracht van het offer de zondaar met God bevredigd en van zijn schulden werd vrijgesproken..

Vers 12

12. En hij zal dat tot de priester brengen, en de priester zal zoals bij het spijsoffer (Leviticus 2:2) daarvan zijn hand vol, ter gedachtenis hieraan grijpen en a) dat aansteken op het altaar, op de vuuroffers van de HEERE: het is een zondoffer, 1) dat juist daardoor, dat een deel daarvan door aansteking op het altaar in het bereik van de heerschappijvoerende genade van God komt, de zonde verzoent, ofschoon het offer niet bloedig geweest is.

a) Leviticus 4:35

1) Hieruit nu kan opgemaakt worden, dat, wanneer het van wierook gebruikt wordt, of zoals hier van een offerande, voor zover die op de altaar aangestoken en verteerd werd, zoiets dan strekte, om het voorname oogmerk van het gehele offer, of tenminste van dat gedeelte, dat op het altaar kwam, aan te wijzen, nl. deels, om God als het ware te herinneren of in gedachtenis te brengen, Zijn verbond en belofte, waarop, als zijnde een eeuwig Verbond, gegrond op Zijn onwankelbare trouw, onder bemiddeling van Gods eigen Zoon ontworpen en opgericht, en in Zijn bloed, door de offerande afgebeeld, bevestigt, een boetvaardig en gelovig zondaar zich beriep en hoopte, en uit kracht daarvan voor de troon van God, om verzoening en vergeving van zijn zonden smeekte; deels, om te vermelden en te verheerlijken Gods deugden en volmaaktheden, die aan de ene zijde wel door de zonde onteerd en verloochend waren, doch in het schuldoffer van de Messias al haar luister weer kregen, of liever des te meer openbaar werden, ook dan, wanneer uit kracht van het offer de zondaar met God bevredigd en van zijn schulden werd vrijgesproken..

Vers 13

13. Zo zal de priester voor hem verzoening doen, 1) over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in enige van die stukken, en het zal hem vergeven worden; en wat na de afval van het offer overblijft, het zal voor de priester zijn, zoals het overblijfsel van het spijsoffer (Leviticus 2:3).

1) Dat ook door een offer van meelbloem verzoening kon geschieden, indien een doodarme geen bloedig offer kon brengen, kon het volk leren, dat, hoewel het de algemene regel was, dat zonder bloedstorting geen vergeving was, de vergeving niet geschiedde uit kracht van het offer van bok of stier, maar enkel en alleen uit kracht van het bloed van de Middelaar, waarvan de bloedige offers de zinnebeelden waren. Het offer van meelbloem werd dan ook een arme toegerekend, alsof het een bloedig offer was..

I. Leviticus 5:14-Leviticus 5:6:7. Van de zondoffers gaat de Heere over tot de schuldoffers, en vangt, daar deze evenzo een nieuwe zaak zijn, zijn rede opnieuw aan. Zij behoren in zekere zin bij de zondoffers, daar zij evenals deze de verzoening bedoelen maar hebben toch alleen betrekking op zulke misdaden, waarbij sprake is van de verkrachting van de theocratische rechten door de Heere vastgesteld, of van Zijn eigen eisen aan de afzonderlijke leden van Zijn volk, of van de plichten, die in Zijn rijksgebied de een tegenover de ander te vervullen heeft. Al deze rechtsverkrachtingen zijn door een vergoeding van hetgeen ontvreemd is en door toevoeging van een vijfde deel van de waarde, of op de tevoren door de wet bepaalde wijze allereerst materieel, of in verband tot de zaak weer te vereffenen; maar daar de zedelijke schuld nog niet is weggenomen, is de bepaalde aanbieding van een schuldoffer nodig.

Vers 13

13. Zo zal de priester voor hem verzoening doen, 1) over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in enige van die stukken, en het zal hem vergeven worden; en wat na de afval van het offer overblijft, het zal voor de priester zijn, zoals het overblijfsel van het spijsoffer (Leviticus 2:3).

1) Dat ook door een offer van meelbloem verzoening kon geschieden, indien een doodarme geen bloedig offer kon brengen, kon het volk leren, dat, hoewel het de algemene regel was, dat zonder bloedstorting geen vergeving was, de vergeving niet geschiedde uit kracht van het offer van bok of stier, maar enkel en alleen uit kracht van het bloed van de Middelaar, waarvan de bloedige offers de zinnebeelden waren. Het offer van meelbloem werd dan ook een arme toegerekend, alsof het een bloedig offer was..

I. Leviticus 5:14-Leviticus 5:6:7. Van de zondoffers gaat de Heere over tot de schuldoffers, en vangt, daar deze evenzo een nieuwe zaak zijn, zijn rede opnieuw aan. Zij behoren in zekere zin bij de zondoffers, daar zij evenals deze de verzoening bedoelen maar hebben toch alleen betrekking op zulke misdaden, waarbij sprake is van de verkrachting van de theocratische rechten door de Heere vastgesteld, of van Zijn eigen eisen aan de afzonderlijke leden van Zijn volk, of van de plichten, die in Zijn rijksgebied de een tegenover de ander te vervullen heeft. Al deze rechtsverkrachtingen zijn door een vergoeding van hetgeen ontvreemd is en door toevoeging van een vijfde deel van de waarde, of op de tevoren door de wet bepaalde wijze allereerst materieel, of in verband tot de zaak weer te vereffenen; maar daar de zedelijke schuld nog niet is weggenomen, is de bepaalde aanbieding van een schuldoffer nodig.

Vers 14

14. Verder (Leviticus 1:1; Leviticus 4:1) sprak de Heere tot Mozes, zeggende:

Vers 14

14. Verder (Leviticus 1:1; Leviticus 4:1) sprak de Heere tot Mozes, zeggende:

Vers 15

15. Als een mens door overtreding overtreden, iets ontvreemdt, of de wet verkracht en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen van de HEERE, door achteloosheid en vergeetachtigheid de Heere die gaven onthoudende, welke hij naar de wet verplicht is aan het heiligdom of aan de priesters te brengen (Exodus 23:19; Exodus 30:12, Numbers 18:11, ), zo zal hij tot Zijn schuldoffer, voor zijn schuldbetaling, waartoe hij nu verplicht is, de HEERE brengen een volkomen ram 1) uit de kudde, met uwschatting aan zilveren sikkels, 2) die tenminste twee zilvers sikkelen waard is, naar de sikkel van het heiligdom (zie "Exodus 30:13) ten schuldoffer, opdat daardoor zijn zonde verzoend wordt.

1) Het onderscheid in het offerdier toont duidelijk, dat hier een ander soort van overtreding wordt aangeroerd, omdat God nu in plaats van een wijfje een mannelijk offerdier eist. Eerder was Hij tevreden met een lam of bok, omdat echter de prijs van een ram groter is, daaruit volgt, dat de straf wordt opgelegd voor een zwaardere overtreding. De zwaarte van de straf nu hangt af van de hoedanigheid van de zaak, wanneer iemand niet slechts een sterfelijk mens heeft beledigd, maar God zelf, en niet eenvoudig n van de geboden van de eerste tafel heeft overtreden, maar, wanneer hij zijn belofte niet heeft vervuld, of een kreupele offerande had gebracht; of in welk offerande ook, hij God, krachtens zijn persoonlijk recht, had bedrogen. Vandaar ook de uitdrukking: "Van de heilige dingen van de Heere." Met welke uitdrukking Mozes op het oog heeft, zowel de gelofte vrijwillig gedaan, als de wettig voorgeschreven offeranden, zoals de tienden, de eerstelingen, de aanbieding van de eerstgeborenen, omdat in al deze dingen de Israëlieten streng bevolen waren, om God naar hun beste weten te dienen. Indien nu de gierigheid iemand had verblind, zodat hij, door eigen voordeel te zoeken, God minder betaalde, dan hij gehouden was, eiste de zorgeloosheid, naar verdienste, een zwaardere straf. Men moet echter weten, dat hier een overtreding wordt getekend, wanneer bedrog en kwade trouw niet in het spel waren, omdat, indien iemand met opzet en listig van het heilige tot eigen voordeel had aangewend, de zonde van heiligschennis niet zo gemakkelijk kon verzoend worden. Maar, omdat het dikwijls gebeurde, dat vasthoudende mensen en gierigaards ter behartiging van eigen zaken al te spaarzaam zijn heeft God; voor dat geval, deze offerande opgelegd, indien uit onbedachtzaamheid huiselijk voordeel meer had gewogen, dan de zorg voor de vervulling van de godsdienstplichten..

Het is zeer opmerkelijk, dat wij in Isaiah 53:1, na de vermelding dat Jezus om onze ongerechtigheden in het algemeen is verbrijzeld, ook lezen, dat Hij Zijn ziel zou stellen tot een dergelijk (ash'am) schuldoffer; want in die woorden worden wij erop gewezen, dat er waarlijk in al onze noden hulp besteld is bij een volkomen Held, die verlossen kan. God wilde niet dat Israël zich vergenoegen zou met een algemene overtuiging van de verzoening, die bij Hem is; maar dat de gelovigen zouden stilstaan bij de overweging van de bepaalde kracht van het offer, tot wegneming en reiniging van bijzondere zonden. Niet zelden gebeurt het, dat wij in bijzondere omstandigheden, en gebogen onder bepaalde zonden zodanig worden geslingerd en in verwarring gebracht, alsof daarvoor geen vergeving besteld was, vooral wanneer die zonden opzicht hebben op Gods majesteiten de bepaalde instellingen van Zijn dienst. Daartoe wordt Christus als het schuldoffer aan ons voorgesteld. God is in Hem voldaan, en wij moeten arbeiden om van Hem zo'n geloofsgezicht te verwerven, dat ook wij voor ons zelf met Hem voldaan worden, dat is, dat wij tot reiniging van al onze zonden aan Hem genoeg hebben. Dat voldaan zijn met Christus als het offer, is het eten van Zijn offervlees, dat aan de priesters bij het schuldoffer ten deel viel; want Christus, door het geloof aangenomen, is niet slechts onze verzoening bij God, maar evenzeer onze spijs en drank tot het eeuwige leven..

2) De prijs is onbestemd gelaten omdat deze in verband stond met de zwaarte van de overtreding. De schatting werd aan de priester overgelaten. Minstens moest de ram twee sikkels waard zijn. Volgens de mening van sommigen moest bij de ram nog een bedrag in sikkels zelf als een bijzondere belasting gevoegd worden. O.i. ten onrechte..

Vers 15

15. Als een mens door overtreding overtreden, iets ontvreemdt, of de wet verkracht en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen van de HEERE, door achteloosheid en vergeetachtigheid de Heere die gaven onthoudende, welke hij naar de wet verplicht is aan het heiligdom of aan de priesters te brengen (Exodus 23:19; Exodus 30:12, Numbers 18:11, ), zo zal hij tot Zijn schuldoffer, voor zijn schuldbetaling, waartoe hij nu verplicht is, de HEERE brengen een volkomen ram 1) uit de kudde, met uwschatting aan zilveren sikkels, 2) die tenminste twee zilvers sikkelen waard is, naar de sikkel van het heiligdom (zie "Exodus 30:13) ten schuldoffer, opdat daardoor zijn zonde verzoend wordt.

1) Het onderscheid in het offerdier toont duidelijk, dat hier een ander soort van overtreding wordt aangeroerd, omdat God nu in plaats van een wijfje een mannelijk offerdier eist. Eerder was Hij tevreden met een lam of bok, omdat echter de prijs van een ram groter is, daaruit volgt, dat de straf wordt opgelegd voor een zwaardere overtreding. De zwaarte van de straf nu hangt af van de hoedanigheid van de zaak, wanneer iemand niet slechts een sterfelijk mens heeft beledigd, maar God zelf, en niet eenvoudig n van de geboden van de eerste tafel heeft overtreden, maar, wanneer hij zijn belofte niet heeft vervuld, of een kreupele offerande had gebracht; of in welk offerande ook, hij God, krachtens zijn persoonlijk recht, had bedrogen. Vandaar ook de uitdrukking: "Van de heilige dingen van de Heere." Met welke uitdrukking Mozes op het oog heeft, zowel de gelofte vrijwillig gedaan, als de wettig voorgeschreven offeranden, zoals de tienden, de eerstelingen, de aanbieding van de eerstgeborenen, omdat in al deze dingen de Israëlieten streng bevolen waren, om God naar hun beste weten te dienen. Indien nu de gierigheid iemand had verblind, zodat hij, door eigen voordeel te zoeken, God minder betaalde, dan hij gehouden was, eiste de zorgeloosheid, naar verdienste, een zwaardere straf. Men moet echter weten, dat hier een overtreding wordt getekend, wanneer bedrog en kwade trouw niet in het spel waren, omdat, indien iemand met opzet en listig van het heilige tot eigen voordeel had aangewend, de zonde van heiligschennis niet zo gemakkelijk kon verzoend worden. Maar, omdat het dikwijls gebeurde, dat vasthoudende mensen en gierigaards ter behartiging van eigen zaken al te spaarzaam zijn heeft God; voor dat geval, deze offerande opgelegd, indien uit onbedachtzaamheid huiselijk voordeel meer had gewogen, dan de zorg voor de vervulling van de godsdienstplichten..

Het is zeer opmerkelijk, dat wij in Isaiah 53:1, na de vermelding dat Jezus om onze ongerechtigheden in het algemeen is verbrijzeld, ook lezen, dat Hij Zijn ziel zou stellen tot een dergelijk (ash'am) schuldoffer; want in die woorden worden wij erop gewezen, dat er waarlijk in al onze noden hulp besteld is bij een volkomen Held, die verlossen kan. God wilde niet dat Israël zich vergenoegen zou met een algemene overtuiging van de verzoening, die bij Hem is; maar dat de gelovigen zouden stilstaan bij de overweging van de bepaalde kracht van het offer, tot wegneming en reiniging van bijzondere zonden. Niet zelden gebeurt het, dat wij in bijzondere omstandigheden, en gebogen onder bepaalde zonden zodanig worden geslingerd en in verwarring gebracht, alsof daarvoor geen vergeving besteld was, vooral wanneer die zonden opzicht hebben op Gods majesteiten de bepaalde instellingen van Zijn dienst. Daartoe wordt Christus als het schuldoffer aan ons voorgesteld. God is in Hem voldaan, en wij moeten arbeiden om van Hem zo'n geloofsgezicht te verwerven, dat ook wij voor ons zelf met Hem voldaan worden, dat is, dat wij tot reiniging van al onze zonden aan Hem genoeg hebben. Dat voldaan zijn met Christus als het offer, is het eten van Zijn offervlees, dat aan de priesters bij het schuldoffer ten deel viel; want Christus, door het geloof aangenomen, is niet slechts onze verzoening bij God, maar evenzeer onze spijs en drank tot het eeuwige leven..

2) De prijs is onbestemd gelaten omdat deze in verband stond met de zwaarte van de overtreding. De schatting werd aan de priester overgelaten. Minstens moest de ram twee sikkels waard zijn. Volgens de mening van sommigen moest bij de ram nog een bedrag in sikkels zelf als een bijzondere belasting gevoegd worden. O.i. ten onrechte..

Vers 16

16. Zo zal hij, dat hij zondigende 1) heeft ontwend, dat hij wederrechtelijk heeft teruggehouden van de heilige, aan God en Zijn dienstknechten toegewijde dingen, weergeven, tot vereffening van het benadeelde recht, en zal dit vijfde deel daarenboven toedoen tot schadeloosstelling van de benadeelde, dat hij de priester geven zal; (Leviticus 22:14, Numbers 5:5, ); alzo zal de priester met de ram van het schuldoffer voor hem op de in Leviticus 7:1, omschreven wijze verzoening doen, en het zal hem vergeven worden 2) wat hij gezondigd heeft.

1) Hier blijkt duidelijk, dat zij ten opzichte van de heilige dingen gezondigd hebben, die, naar het onschendbaar recht van God, iets hebben onttrokken aan hetgeen moest geofferd worden, omdat zij bevolen worden het terug te geven met bijvoeging van een vijfde deel. De lezers echter herinneren zich, dat niet tot teruggave gedwongen worden, zij die op bedrieglijke wijze heilige dingen hadden vervreemd, maar die onder het een of ander ijdel voorwendsel zich hadden gevleid, dat zij geen schuld op zich hadden geladen. Het doel van deze offerande was daarom het volk attent erop te maken, dat zij met voorbijzien van eigen voordeel, God vrijwillig moest betalen, wat men schuldig was..

2) De verzoening had niet plaats door het weergeven van het ontvreemde, maar door de priester met de ram, ziende op Christus Jezus, als de enige en volkomen Hogepriester..

Vers 16

16. Zo zal hij, dat hij zondigende 1) heeft ontwend, dat hij wederrechtelijk heeft teruggehouden van de heilige, aan God en Zijn dienstknechten toegewijde dingen, weergeven, tot vereffening van het benadeelde recht, en zal dit vijfde deel daarenboven toedoen tot schadeloosstelling van de benadeelde, dat hij de priester geven zal; (Leviticus 22:14, Numbers 5:5, ); alzo zal de priester met de ram van het schuldoffer voor hem op de in Leviticus 7:1, omschreven wijze verzoening doen, en het zal hem vergeven worden 2) wat hij gezondigd heeft.

1) Hier blijkt duidelijk, dat zij ten opzichte van de heilige dingen gezondigd hebben, die, naar het onschendbaar recht van God, iets hebben onttrokken aan hetgeen moest geofferd worden, omdat zij bevolen worden het terug te geven met bijvoeging van een vijfde deel. De lezers echter herinneren zich, dat niet tot teruggave gedwongen worden, zij die op bedrieglijke wijze heilige dingen hadden vervreemd, maar die onder het een of ander ijdel voorwendsel zich hadden gevleid, dat zij geen schuld op zich hadden geladen. Het doel van deze offerande was daarom het volk attent erop te maken, dat zij met voorbijzien van eigen voordeel, God vrijwillig moest betalen, wat men schuldig was..

2) De verzoening had niet plaats door het weergeven van het ontvreemde, maar door de priester met de ram, ziende op Christus Jezus, als de enige en volkomen Hogepriester..

Vers 17

17. En indien verder een mens door ontvreemding tegen de naaste zal gezondigd hebben, 1) en gedaan tegen een van alle geboden van de HEERE, dat niet zou gedaan worden, alzo b.v. tegen een van de geboden Exodus 20:17; Exodus 23:4, Numbers 19:11, al is het dat hij het niet geweten heeft, 2) of op dat ogenblik niet bedacht heeft, wat hij deed, omdat hij de zaak uit een verkeerd oogpunt beschouwd of anders gedwaald heeft, nochthans ook in weerwil van deze onwetendheid en onbedachtzaamheid is hij schuldig voor de Heere, die hetgebod gegeven heeft, en zal zijn ongerechtigheid, die verzoening nodig heeft, dragen.

1) Ofschoon het een algemene uitdrukking schijnt, alsof hij kort samenvat, hetgeen hij tot hiertoe had gezegd, is het echter toch noodzakelijk, het f met het voorgaande lid in verband te brengen, f het te doen slaan op bepaalde soorten van overtredingen. Mij schijnt de eerste verklaring de juiste te zijn. Het is toch volstrekt niet ongerijmd tweemaal hetzelfde te herhalen, om aan de onwilligen elke aanleiding om te aarzelen af te snijden. Evenwel loochen ik niet, dat de reden, welke aan het einde erbij wordt gevoegd, tot alle wijze van verzoening, waarvan hij heeft gesproken, zich uitstrekt, namelijk, dat, ofschoon hij onbekendheid voorwendt, die onbedachtzaam gevallen is, f niet met opzet heeft willen zondigen, f door verzuim aan de een of andere verontreiniging of bezoedeling zich heeft schuldig gemaakt, hij toch voor God als schuldig staat, totdat hij verzoening heeft aangebracht. Daarom, waar Hij beveelt een volkomen ram en naar een juiste prijs, te offeren, toont hij weer, hoe zij schuldig zijn, zich te zuiveren, die ten opzichte van de heilige offerande al te bekrompen waren geweest. Maar terstond daarop voegt hij er de algemene regel voor alle dwalingen bij, alsof hij wilde zeggen, dat zij niet vrij tegenover God staan, die om hun schuld te bedekken, onwetendheid voorwenden..

2) Dit ziet niet op het onbekend zijn met de geboden van de Heere, maar op het onbekend zijn met de overtreding. Velen zijn dan ook van mening, dat hier gesproken wordt van twijfelachtige gevallen, waarin de mens niet weet, of hij wel werkelijk een zonde begaan heeft. Echter ten onrechte. Er is hier sprake van een zonde, welke door de overtreder niet bewust gedaan is, maar waardoor hij nochthans schuldig staat voor God..

Vers 17

17. En indien verder een mens door ontvreemding tegen de naaste zal gezondigd hebben, 1) en gedaan tegen een van alle geboden van de HEERE, dat niet zou gedaan worden, alzo b.v. tegen een van de geboden Exodus 20:17; Exodus 23:4, Numbers 19:11, al is het dat hij het niet geweten heeft, 2) of op dat ogenblik niet bedacht heeft, wat hij deed, omdat hij de zaak uit een verkeerd oogpunt beschouwd of anders gedwaald heeft, nochthans ook in weerwil van deze onwetendheid en onbedachtzaamheid is hij schuldig voor de Heere, die hetgebod gegeven heeft, en zal zijn ongerechtigheid, die verzoening nodig heeft, dragen.

1) Ofschoon het een algemene uitdrukking schijnt, alsof hij kort samenvat, hetgeen hij tot hiertoe had gezegd, is het echter toch noodzakelijk, het f met het voorgaande lid in verband te brengen, f het te doen slaan op bepaalde soorten van overtredingen. Mij schijnt de eerste verklaring de juiste te zijn. Het is toch volstrekt niet ongerijmd tweemaal hetzelfde te herhalen, om aan de onwilligen elke aanleiding om te aarzelen af te snijden. Evenwel loochen ik niet, dat de reden, welke aan het einde erbij wordt gevoegd, tot alle wijze van verzoening, waarvan hij heeft gesproken, zich uitstrekt, namelijk, dat, ofschoon hij onbekendheid voorwendt, die onbedachtzaam gevallen is, f niet met opzet heeft willen zondigen, f door verzuim aan de een of andere verontreiniging of bezoedeling zich heeft schuldig gemaakt, hij toch voor God als schuldig staat, totdat hij verzoening heeft aangebracht. Daarom, waar Hij beveelt een volkomen ram en naar een juiste prijs, te offeren, toont hij weer, hoe zij schuldig zijn, zich te zuiveren, die ten opzichte van de heilige offerande al te bekrompen waren geweest. Maar terstond daarop voegt hij er de algemene regel voor alle dwalingen bij, alsof hij wilde zeggen, dat zij niet vrij tegenover God staan, die om hun schuld te bedekken, onwetendheid voorwenden..

2) Dit ziet niet op het onbekend zijn met de geboden van de Heere, maar op het onbekend zijn met de overtreding. Velen zijn dan ook van mening, dat hier gesproken wordt van twijfelachtige gevallen, waarin de mens niet weet, of hij wel werkelijk een zonde begaan heeft. Echter ten onrechte. Er is hier sprake van een zonde, welke door de overtreder niet bewust gedaan is, maar waardoor hij nochthans schuldig staat voor God..

Vers 18

18. En hij zal nu, wanneer hij tot bewustheid komt van zijn onrecht, behalve de vergoeding welke hij de benadeelde naaste moet geven, en die reeds in de wet zelf overal bij het daarop betrekking hebbende gebod vastgesteld is, waar over zulk een schadeloosstelling zich werkelijk iets laat aanwijzen, een volkomen ram uit de kudde tot de priester brengen met uw schatting, ten schuldoffer, dat met het vroeger in Leviticus 5:15 opgenoemde schuldoffer van gelijke waarde is, en de priester zal voor hem op dezelfde wijze verzoening doen over zijn zonde van afdwaling, waardoor hij afgedwaald is, die hij niet geweten had, toen hij ze beging; zo zal het hem vergeven worden.

Vers 18

18. En hij zal nu, wanneer hij tot bewustheid komt van zijn onrecht, behalve de vergoeding welke hij de benadeelde naaste moet geven, en die reeds in de wet zelf overal bij het daarop betrekking hebbende gebod vastgesteld is, waar over zulk een schadeloosstelling zich werkelijk iets laat aanwijzen, een volkomen ram uit de kudde tot de priester brengen met uw schatting, ten schuldoffer, dat met het vroeger in Leviticus 5:15 opgenoemde schuldoffer van gelijke waarde is, en de priester zal voor hem op dezelfde wijze verzoening doen over zijn zonde van afdwaling, waardoor hij afgedwaald is, die hij niet geweten had, toen hij ze beging; zo zal het hem vergeven worden.

Vers 19

19. Het is een schuldoffer, hij heeft zich voorzeker schuldig gemaakt aan de HEERE. 1)

1) Niemand moet alzo menen, dat dergelijke benadeling van de naaste de Heere verder niet aangaat, als ware het onrecht met de aanbieding van de schadevergoeding reeds vereffend; de Heere heeft integendeel de wederkerige rechten van allen, die tot Zijn volk behoren in de Verbondswet vastgesteld; de verkrachting van die wet is daarom tegelijk een zonde tegen Hem die verzoend moeten worden. Opmerkelijk is de in de Joodse eredienst doorgevoerde gedachte: in geen schuld kan men berusten, geen schuld wordt zonder meer eenvoudig vergeven; maar iedere schuld eist een bepaalde verzoening.

De Mozaïsche wet komt daardoor lijnrecht tegenover die beschouwing te staan, welke bij de natuurlijke mens is vastgeworteld, de beschouwing van de zonde als kleinigheid, als peccatilio (of misstapje) welke beschouwingswijze Claus Harms in de 21ste van zijn stellingen ook onze tijd, die zich tevenover de tijd van de reformatie zo zeer op vooruitgang verheft, voor de voeten werpt. "De vergeving van zonden kostte in de 16de eeuw nog geld, maar in de 19de heeft men deze voor niet, want men schenkt haar aan zichzelf.".

Vers 19

19. Het is een schuldoffer, hij heeft zich voorzeker schuldig gemaakt aan de HEERE. 1)

1) Niemand moet alzo menen, dat dergelijke benadeling van de naaste de Heere verder niet aangaat, als ware het onrecht met de aanbieding van de schadevergoeding reeds vereffend; de Heere heeft integendeel de wederkerige rechten van allen, die tot Zijn volk behoren in de Verbondswet vastgesteld; de verkrachting van die wet is daarom tegelijk een zonde tegen Hem die verzoend moeten worden. Opmerkelijk is de in de Joodse eredienst doorgevoerde gedachte: in geen schuld kan men berusten, geen schuld wordt zonder meer eenvoudig vergeven; maar iedere schuld eist een bepaalde verzoening.

De Mozaïsche wet komt daardoor lijnrecht tegenover die beschouwing te staan, welke bij de natuurlijke mens is vastgeworteld, de beschouwing van de zonde als kleinigheid, als peccatilio (of misstapje) welke beschouwingswijze Claus Harms in de 21ste van zijn stellingen ook onze tijd, die zich tevenover de tijd van de reformatie zo zeer op vooruitgang verheft, voor de voeten werpt. "De vergeving van zonden kostte in de 16de eeuw nog geld, maar in de 19de heeft men deze voor niet, want men schenkt haar aan zichzelf.".

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile