Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Leviticus 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/leviticus-5.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Leviticus 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 5Dit hoofdstuk-en een deel van het volgende-handelt over het schuldoffer. Het verschil tussen dit en het zondoffer lag niet zozeer in de offers zelf en de behandeling er van, als wel in de gelegenheid of aanleiding om ze te offeren. Beide waren bestemd om verzoening te doen voor zonde, maar het eerste was meer in het algemeen, terwijl dit sommige bijzondere gevallen aangaat.
Merk op, wat hier gezegd wordt
I. Betreffende de schuld. Indien iemand zondigt:
1. Door te verbergen wat hij weet als hij bezworen wordt, Leviticus 5:1.
2. Door het aanraken van een onrein ding, Leviticus 5:2,Leviticus 5:3.
3. Door te zweren, Leviticus 5:4.
4. Door ontvreemding van heilige dingen, Leviticus 5:14.
5. In een zonde van zwakheid, Leviticus 5:17. Er zijn nog enige andere gevallen waarin die offeranden geofferd moesten worden Leviticus 6:2, Leviticus 14:12, Leviticus 14:19. Numbers 6:12.
II. betreffende het schuldoffer.
1. Uit het klein vee, Leviticus 5:5,Leviticus 5:6.
2. In gevogelte, Leviticus 5:7.
3. In meelbloem Leviticus 5:11, maar voornamelijk in een volkomen ram Leviticus 5:15.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 5Dit hoofdstuk-en een deel van het volgende-handelt over het schuldoffer. Het verschil tussen dit en het zondoffer lag niet zozeer in de offers zelf en de behandeling er van, als wel in de gelegenheid of aanleiding om ze te offeren. Beide waren bestemd om verzoening te doen voor zonde, maar het eerste was meer in het algemeen, terwijl dit sommige bijzondere gevallen aangaat.
Merk op, wat hier gezegd wordt
I. Betreffende de schuld. Indien iemand zondigt:
1. Door te verbergen wat hij weet als hij bezworen wordt, Leviticus 5:1.
2. Door het aanraken van een onrein ding, Leviticus 5:2,Leviticus 5:3.
3. Door te zweren, Leviticus 5:4.
4. Door ontvreemding van heilige dingen, Leviticus 5:14.
5. In een zonde van zwakheid, Leviticus 5:17. Er zijn nog enige andere gevallen waarin die offeranden geofferd moesten worden Leviticus 6:2, Leviticus 14:12, Leviticus 14:19. Numbers 6:12.
II. betreffende het schuldoffer.
1. Uit het klein vee, Leviticus 5:5,Leviticus 5:6.
2. In gevogelte, Leviticus 5:7.
3. In meelbloem Leviticus 5:11, maar voornamelijk in een volkomen ram Leviticus 5:15.
Verzen 1-6
Leviticus 5:1-6De overtredingen, hier verondersteld, zijn:
1. Als iemand als getuige bezworen is om de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid te zeggen, de waarheid verbergt. Onder de Joden hadden de rechters macht iemand te bezweren, niet slechts, zoals bij ons, als getuigen, maar ook de persoon die verdacht werd (in tegenstelling met een regeling in onze wet, dat niemand verplicht is zichzelf te beschuldigen) gelijk blijkt uit het bezweren van de hogepriester van onze Zaligmaker die er op antwoordde, hoewel Hij tevoren gezwegen had, Matthew 26:63, Matthew 26:64. Indien nu een mens zal gezondigd hebben, Leviticus 5:1, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, dat is: indien hij bezworen wordt om te getuigen wat hij weet, "indien een eed des Heeren op hem is" 1 Kings 8:31, indien hij in zo'n geval uit vrees om iemand te beledigen, die zijn vriend of misschien wel zijn vijand was, weigert getuigenis af te leggen, of wel een onvolledig getuigenis aflegt, dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen. En dat is een zware last, die indien er geen middel wordt aangewend om hem weg te nemen, iemand tot in de diepte van de hel zal doen verzinken. Hij, die de stem des vloeks hoort, dat is, die aldus bezworen is, en het toch niet ontdekt, dat is: zijn getuigenis smoort en het niet uitspreekt, dan is hij een deelgenoot van de zondaar, en "haat zijn eigen ziel," Proverbs 29:24. Laat allen, die te eniger tijd geroepen worden om getuigenis af te leggen, denken aan deze wet, vrijmoedig en openhartig zijn in hun getuigenis, en er zich voor wachten uitvluchten te zoeken en hun plicht te verzaken. Een eed des Heeren is heilig, daar moet niet mee gebeuzeld worden.
2. Dat iemand enig ding heeft aangeraakt, dat naar de ceremoniele wet onrein was Leviticus 5:2, Leviticus 5:3. Als iemand door zo'n aanraking verontreinigd was en onbedachtzaam in het heiligdom kwam, of indien hij verzuimde zich volgens de voorschriften van de wet te wassen dan moest hij zich schuldig beschouwen en een offer brengen. Hoewel zijn aanraken van het onreine ding hem slechts ceremonieel verontreinigde, was zijn verzuimen om zich volgens de wet te wassen, zo'n blijk f van onachtzaamheid, f van minachting, dat hij er zedelijk schuldig door werd. Zo het eerst verborgen voor hem is geweest, maar later tot zijn kennis is gekomen, zo is hij schuldig. Zodra God door Zijn Geest ons geweten overtuigt van een zonde, of van een plicht, moeten wij terstond naar die overtuiging handelen, ons niet schamende om onze vergissing of dwaling te belijden.
3. Roekeloos zweren, dat iemand dit of dat zal doen of niet doen. Indien het later blijkt dat het nakomen van zijn eed onwettig of onuitvoerbaar was, dan was hij van de verplichting er van ontheven, maar hij moest een offer brengen om verzoening te doen over zijn dwaasheid van zo roekeloos zweren, zoals David dat hij Nabal wilde doden. En dan was het, dat hij voor het aangezicht van de engel moest zeggen dat het een dwaling was, Ecclesiastes 5:5. Hij is in een van die schuldig, Leviticus 5:4, schuldig als hij zijn eed niet nakomt, en toch zo de zaak slecht was, is hij schuldig, zo hij de eed wl nakomt. In zo'n netelige toestand brengen sommige mensen zich door hun eigen roekeloosheid en dwaasheid, waarheen zij zich ook wenden, hun consciëntie is gewond, de zonde staart hen aan, z droevig zijn zij verstrikt met de redenen van hun mond. Veel treuriger is dit dilemma dan dat van de melaatsen: "als wij hier blijven, sterven wij, als wij naar de stad gaan, sterven wij." Als tevoren wijsheid en waakzaamheid betracht en geoefend waren, dan zou dit voorkomen hebben, dat men in zo'n engte is geraakt. Nu moet in zulke gevallen: De overtreder zijn zonde belijden en zijn offerande brengen, Leviticus 5:5, Leviticus 5:6, en het offer werd niet aangenomen, tenzij het gepaard ging met een berouwvolle belijdenis en een ootmoedige bede om vergeving.
Merk op: de belijdenis moet nauwkeurig wezen: hij zal belijden waarin hij gezondigd heeft. Zo was de belijdenis van David: "ik heb gedaan dat kwaad is in Uw ogen," Psalms 51:6, en van Achan: "Ik heb alzo en alzo gedaan," Joshua 7:20. Achter een belijdenis in het algemeen ligt dikwijls een bedrieglijk hart verborgen. Velen zullen in het algemeen erkennen dat zij gezondigd hebben, want allen moeten dit erkennen, zodat het hun dan niet tot een bijzondere smaad wordt, maar dat zij gezondigd hebben in deze zaak, dat komt hun eer te na om door hen erkend te worden. Maar het middel om wl verzekerd te zijn van vergeving, en wl gewapend te zijn tegen de zonde voor het vervolg, is om nauwkeurig te zijn in onze berouwvolle belijdenis. De priester zal voor hem verzoening doen. Gelijk het zoenoffer niet werd aangenomen zonder zijn berouw, zo zou zijn berouw hem niet rechtvaardigen zonder zoenoffer. Zo zijn in onze verzoening met God Christus' deel en ons deel beide nodig.
Verzen 1-6
Leviticus 5:1-6De overtredingen, hier verondersteld, zijn:
1. Als iemand als getuige bezworen is om de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid te zeggen, de waarheid verbergt. Onder de Joden hadden de rechters macht iemand te bezweren, niet slechts, zoals bij ons, als getuigen, maar ook de persoon die verdacht werd (in tegenstelling met een regeling in onze wet, dat niemand verplicht is zichzelf te beschuldigen) gelijk blijkt uit het bezweren van de hogepriester van onze Zaligmaker die er op antwoordde, hoewel Hij tevoren gezwegen had, Matthew 26:63, Matthew 26:64. Indien nu een mens zal gezondigd hebben, Leviticus 5:1, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, dat is: indien hij bezworen wordt om te getuigen wat hij weet, "indien een eed des Heeren op hem is" 1 Kings 8:31, indien hij in zo'n geval uit vrees om iemand te beledigen, die zijn vriend of misschien wel zijn vijand was, weigert getuigenis af te leggen, of wel een onvolledig getuigenis aflegt, dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen. En dat is een zware last, die indien er geen middel wordt aangewend om hem weg te nemen, iemand tot in de diepte van de hel zal doen verzinken. Hij, die de stem des vloeks hoort, dat is, die aldus bezworen is, en het toch niet ontdekt, dat is: zijn getuigenis smoort en het niet uitspreekt, dan is hij een deelgenoot van de zondaar, en "haat zijn eigen ziel," Proverbs 29:24. Laat allen, die te eniger tijd geroepen worden om getuigenis af te leggen, denken aan deze wet, vrijmoedig en openhartig zijn in hun getuigenis, en er zich voor wachten uitvluchten te zoeken en hun plicht te verzaken. Een eed des Heeren is heilig, daar moet niet mee gebeuzeld worden.
2. Dat iemand enig ding heeft aangeraakt, dat naar de ceremoniele wet onrein was Leviticus 5:2, Leviticus 5:3. Als iemand door zo'n aanraking verontreinigd was en onbedachtzaam in het heiligdom kwam, of indien hij verzuimde zich volgens de voorschriften van de wet te wassen dan moest hij zich schuldig beschouwen en een offer brengen. Hoewel zijn aanraken van het onreine ding hem slechts ceremonieel verontreinigde, was zijn verzuimen om zich volgens de wet te wassen, zo'n blijk f van onachtzaamheid, f van minachting, dat hij er zedelijk schuldig door werd. Zo het eerst verborgen voor hem is geweest, maar later tot zijn kennis is gekomen, zo is hij schuldig. Zodra God door Zijn Geest ons geweten overtuigt van een zonde, of van een plicht, moeten wij terstond naar die overtuiging handelen, ons niet schamende om onze vergissing of dwaling te belijden.
3. Roekeloos zweren, dat iemand dit of dat zal doen of niet doen. Indien het later blijkt dat het nakomen van zijn eed onwettig of onuitvoerbaar was, dan was hij van de verplichting er van ontheven, maar hij moest een offer brengen om verzoening te doen over zijn dwaasheid van zo roekeloos zweren, zoals David dat hij Nabal wilde doden. En dan was het, dat hij voor het aangezicht van de engel moest zeggen dat het een dwaling was, Ecclesiastes 5:5. Hij is in een van die schuldig, Leviticus 5:4, schuldig als hij zijn eed niet nakomt, en toch zo de zaak slecht was, is hij schuldig, zo hij de eed wl nakomt. In zo'n netelige toestand brengen sommige mensen zich door hun eigen roekeloosheid en dwaasheid, waarheen zij zich ook wenden, hun consciëntie is gewond, de zonde staart hen aan, z droevig zijn zij verstrikt met de redenen van hun mond. Veel treuriger is dit dilemma dan dat van de melaatsen: "als wij hier blijven, sterven wij, als wij naar de stad gaan, sterven wij." Als tevoren wijsheid en waakzaamheid betracht en geoefend waren, dan zou dit voorkomen hebben, dat men in zo'n engte is geraakt. Nu moet in zulke gevallen: De overtreder zijn zonde belijden en zijn offerande brengen, Leviticus 5:5, Leviticus 5:6, en het offer werd niet aangenomen, tenzij het gepaard ging met een berouwvolle belijdenis en een ootmoedige bede om vergeving.
Merk op: de belijdenis moet nauwkeurig wezen: hij zal belijden waarin hij gezondigd heeft. Zo was de belijdenis van David: "ik heb gedaan dat kwaad is in Uw ogen," Psalms 51:6, en van Achan: "Ik heb alzo en alzo gedaan," Joshua 7:20. Achter een belijdenis in het algemeen ligt dikwijls een bedrieglijk hart verborgen. Velen zullen in het algemeen erkennen dat zij gezondigd hebben, want allen moeten dit erkennen, zodat het hun dan niet tot een bijzondere smaad wordt, maar dat zij gezondigd hebben in deze zaak, dat komt hun eer te na om door hen erkend te worden. Maar het middel om wl verzekerd te zijn van vergeving, en wl gewapend te zijn tegen de zonde voor het vervolg, is om nauwkeurig te zijn in onze berouwvolle belijdenis. De priester zal voor hem verzoening doen. Gelijk het zoenoffer niet werd aangenomen zonder zijn berouw, zo zou zijn berouw hem niet rechtvaardigen zonder zoenoffer. Zo zijn in onze verzoening met God Christus' deel en ons deel beide nodig.
Verzen 7-13
Leviticus 5:7-13Hier wordt een voorziening gemaakt voor de armen van Gods volk en de bevrediging van hun geweten onder schuldgevoel. Zij, die niet in staat waren een lam te brengen, mochten tot hun zondoffer een paar tortelduiven of twee jonge duiven brengen, ja indien iemand z arm was, dat zij deze niet konden brengen zo dikwijls als er gelegenheid of aanleiding voor was, dan mocht hij het tiende deel van een efa meelbloem brengen, en dat zal aangenomen worden. Aldus waren de kosten van het zondoffer lager gebracht dan van enig ander offer, om ons te leren dat iemands armoede nooit een hinderpaal zal zijn voor zijn vergeving. Ook voor de armsten zal verzoening gedaan worden, indien het niet hun eigen schuld is. Aldus wordt de armen het Evangelie verkondigd, en niemand zal kunnen zeggen dat hij niet had om de onkosten van zijn reis naar de hemel te bestrijden.
1. Indien de zondaar nu twee duiven bracht, dan moest de ene als zondoffer geofferd worden en de andere als brandoffer, Leviticus 5:7.
Merk op:
a. Eer hij het brandoffer offerde, dat tot eer en lof van God was, moest hij het zondoffer brengen, om verzoening te doen. Eerst moeten wij er voor zorgen vrede met God te hebben, en dan kunnen wij verwachten dat onze diensten tot Zijn eer aangenomen zullen worden. Het zondoffer moet de weg bereiden voor het brandoffer.
b. Na het zondoffer, dat verzoening deed, kwam het brandoffer als erkenning van de grote genade Gods, waarmee Hij de verzoening voorgeschreven en aangenomen heeft.
2. Indien hij meelbloem bracht, dan moest er een handvol van geofferd worden, doch zonder olie of wierook, Leviticus 5:11, niet alleen omdat het daardoor te kostbaar zou worden voor de armen, voor wie deze bepaling gemaakt was, maar ook omdat het een zondoffer was. Om dus het walglijke te tonen van de zonde, waarvoor het geofferd werd, moet het noch aangenaam gemaakt worden voor de smaak door olie, noch voor de reuk door wierook. Het onsmakelijke van het offer moet de zondaar zeggen dat hij nooit meer, zoals tevoren, smaak moet hebben in zijn zonde. Door deze offeranden heeft God:
a. Van vertroosting gesproken tot hen, die gezondigd hadden, opdat zij niet zouden wanhopen, of verkwijnen in hun ongerechtigheid, maar nu aldus vrede voor hen gemaakt is met God, zij nu ook in Hem vrede zouden hebben.
b. hen gewaarschuwd om niet meer te zondigen, gedenkende op hoeveel onkosten en last de verzoening te staan is gekomen.
Verzen 7-13
Leviticus 5:7-13Hier wordt een voorziening gemaakt voor de armen van Gods volk en de bevrediging van hun geweten onder schuldgevoel. Zij, die niet in staat waren een lam te brengen, mochten tot hun zondoffer een paar tortelduiven of twee jonge duiven brengen, ja indien iemand z arm was, dat zij deze niet konden brengen zo dikwijls als er gelegenheid of aanleiding voor was, dan mocht hij het tiende deel van een efa meelbloem brengen, en dat zal aangenomen worden. Aldus waren de kosten van het zondoffer lager gebracht dan van enig ander offer, om ons te leren dat iemands armoede nooit een hinderpaal zal zijn voor zijn vergeving. Ook voor de armsten zal verzoening gedaan worden, indien het niet hun eigen schuld is. Aldus wordt de armen het Evangelie verkondigd, en niemand zal kunnen zeggen dat hij niet had om de onkosten van zijn reis naar de hemel te bestrijden.
1. Indien de zondaar nu twee duiven bracht, dan moest de ene als zondoffer geofferd worden en de andere als brandoffer, Leviticus 5:7.
Merk op:
a. Eer hij het brandoffer offerde, dat tot eer en lof van God was, moest hij het zondoffer brengen, om verzoening te doen. Eerst moeten wij er voor zorgen vrede met God te hebben, en dan kunnen wij verwachten dat onze diensten tot Zijn eer aangenomen zullen worden. Het zondoffer moet de weg bereiden voor het brandoffer.
b. Na het zondoffer, dat verzoening deed, kwam het brandoffer als erkenning van de grote genade Gods, waarmee Hij de verzoening voorgeschreven en aangenomen heeft.
2. Indien hij meelbloem bracht, dan moest er een handvol van geofferd worden, doch zonder olie of wierook, Leviticus 5:11, niet alleen omdat het daardoor te kostbaar zou worden voor de armen, voor wie deze bepaling gemaakt was, maar ook omdat het een zondoffer was. Om dus het walglijke te tonen van de zonde, waarvoor het geofferd werd, moet het noch aangenaam gemaakt worden voor de smaak door olie, noch voor de reuk door wierook. Het onsmakelijke van het offer moet de zondaar zeggen dat hij nooit meer, zoals tevoren, smaak moet hebben in zijn zonde. Door deze offeranden heeft God:
a. Van vertroosting gesproken tot hen, die gezondigd hadden, opdat zij niet zouden wanhopen, of verkwijnen in hun ongerechtigheid, maar nu aldus vrede voor hen gemaakt is met God, zij nu ook in Hem vrede zouden hebben.
b. hen gewaarschuwd om niet meer te zondigen, gedenkende op hoeveel onkosten en last de verzoening te staan is gekomen.
Verzen 14-19
Leviticus 5:14-19Tot nu toe zijn in dit hoofdstuk orders gegeven betreffende de offeranden, die zowel zondoffers als schuldoffers waren, want zij worden onder beide benamingen aangeduid, Leviticus 5:6. Hier hebben wij de wet betreffende die, welke eigenlijk en bijzonder schuldoffers waren, welke gebracht werden om verzoening te doen voor overtredingen tegen de naaste. Nu kan schade, veroorzaakt aan de naaste, heilige dingen of gewone dingen betreffen, van de eerste hebben wij de wet in deze verzen, van de tweede in het begin van het volgende hoofdstuk. Indien iemand iets ontvreemd heeft van de heilige dingen, Leviticus 5:16, heeft hij hiermede overtreden tegen de priesters, de dienaren des Heeren, aan wie de zorg over deze heilige dingen was opgedragen, en die er het voordeel van hadden. Indien nu iemand onwetend, iets van hetgeen de Heere was gewijd, ontvreemdde, of ten eigen bate gebruikte dan moest hij dit offer brengen. Als hij bijvoorbeeld onwetend gebruik heeft gemaakt van de tienden, of van de eerstelingen van de vruchten of van het vee, of (hetgeen naar Leviticus 22:14 hier voornamelijk bedoeld schijnt) gegeten had van de delen van de offeranden, die voor de priesters bestemd waren dan was dit een schuld. Het wordt verondersteld bij vergissing te zijn geschied, of door vergeten, uit gebrek aan oplettendheid of aan ijver, want zo het met opgeheven hand gedaan was en in minachting van de wet, dan moest hij, die dit gedaan had, zonder barmhartigheid sterven, Hebrews 10:28. Maar in geval van onachtzaamheid of onwetendheid, dan was dit offer voorgeschreven, en aan Mozes wordt gezegd:
1. Wat gedaan moet worden in geval de schuld stellig gebleken is. Dan moet de schuldige:
a. Een offerande brengen aan de Heere, welke altijd, als het zuivere schuldoffers waren, bestaan moet in een volkomen ram, "van het tweede jaar", zeggen de Joodse geleerden.
b. Hij moet tevens vergoeding geven aan de priester naar een juiste schatting van hetgeen hij ontvreemd had, en er nog een vijfde deel aan toevoegen, opdat hij lere een volgende maal behoedzamer te zijn, er zich voor te wachten om iets te ontvreemden van hetgeen Gode geheiligd is, tot zijn schade ondervindende dat daar niets bij te winnen is, daar hem zijn vergissing duur te staan is gekomen.
2. Wat geschieden moet ingeval dat het twijfelachtig is, of hij al of niet overtreden heeft. Hij heeft reden om het te vermoeden maar hij heeft het niet geweten, Leviticus 5:17, dat is hij was er niet zeker van, in dit geval moest hij, daar het goed is om zeker te zijn, zijn zondoffer brengen met de waarde van hetgeen hij vreesde ontvreemd te hebben, maar het vijfde deel moest hij er niet aan toevoegen. Dit was bedoeld om het ontzettende kwaad aan te tonen van heiligschennis. Achan, die dit met opgeheven hand gedaan heeft, werd er om ter dood gebracht, evenals ook Ananias en Saffira. Maar het kwaad er van werd nog verder hierdoor aangetoond, dat als iemand geheel onbewust iets van heilige dingen had ontvreemd, ja, zo hij slechts vermoedde dit gedaan te hebben, hij er de onkosten van moest dragen, niet slechts door het volkomen en met interest te vergoeden, maar door nog een offer te brengen met de last daaraan verbonden, en zich daarbij nog de schande moest aandoen om het te belijden, zo gruwelijk is het om Gods eigendom aan te tasten, en zozeer hebben wij ons te wachten voor alle schijn van dit kwaad. Er wordt ons hier ook geleerd om met Godvruchtige ijver over onszelf te waken, vergeving te vragen voor de zonde, en het onrecht te herstellen, al is het ook dat wij slechts vermoeden het bedreven te hebben. In twijfelachtige gevallen moeten wij het zekere voor het onzekere nemen en ons aldus aan de veilige kant houden.
Verzen 14-19
Leviticus 5:14-19Tot nu toe zijn in dit hoofdstuk orders gegeven betreffende de offeranden, die zowel zondoffers als schuldoffers waren, want zij worden onder beide benamingen aangeduid, Leviticus 5:6. Hier hebben wij de wet betreffende die, welke eigenlijk en bijzonder schuldoffers waren, welke gebracht werden om verzoening te doen voor overtredingen tegen de naaste. Nu kan schade, veroorzaakt aan de naaste, heilige dingen of gewone dingen betreffen, van de eerste hebben wij de wet in deze verzen, van de tweede in het begin van het volgende hoofdstuk. Indien iemand iets ontvreemd heeft van de heilige dingen, Leviticus 5:16, heeft hij hiermede overtreden tegen de priesters, de dienaren des Heeren, aan wie de zorg over deze heilige dingen was opgedragen, en die er het voordeel van hadden. Indien nu iemand onwetend, iets van hetgeen de Heere was gewijd, ontvreemdde, of ten eigen bate gebruikte dan moest hij dit offer brengen. Als hij bijvoorbeeld onwetend gebruik heeft gemaakt van de tienden, of van de eerstelingen van de vruchten of van het vee, of (hetgeen naar Leviticus 22:14 hier voornamelijk bedoeld schijnt) gegeten had van de delen van de offeranden, die voor de priesters bestemd waren dan was dit een schuld. Het wordt verondersteld bij vergissing te zijn geschied, of door vergeten, uit gebrek aan oplettendheid of aan ijver, want zo het met opgeheven hand gedaan was en in minachting van de wet, dan moest hij, die dit gedaan had, zonder barmhartigheid sterven, Hebrews 10:28. Maar in geval van onachtzaamheid of onwetendheid, dan was dit offer voorgeschreven, en aan Mozes wordt gezegd:
1. Wat gedaan moet worden in geval de schuld stellig gebleken is. Dan moet de schuldige:
a. Een offerande brengen aan de Heere, welke altijd, als het zuivere schuldoffers waren, bestaan moet in een volkomen ram, "van het tweede jaar", zeggen de Joodse geleerden.
b. Hij moet tevens vergoeding geven aan de priester naar een juiste schatting van hetgeen hij ontvreemd had, en er nog een vijfde deel aan toevoegen, opdat hij lere een volgende maal behoedzamer te zijn, er zich voor te wachten om iets te ontvreemden van hetgeen Gode geheiligd is, tot zijn schade ondervindende dat daar niets bij te winnen is, daar hem zijn vergissing duur te staan is gekomen.
2. Wat geschieden moet ingeval dat het twijfelachtig is, of hij al of niet overtreden heeft. Hij heeft reden om het te vermoeden maar hij heeft het niet geweten, Leviticus 5:17, dat is hij was er niet zeker van, in dit geval moest hij, daar het goed is om zeker te zijn, zijn zondoffer brengen met de waarde van hetgeen hij vreesde ontvreemd te hebben, maar het vijfde deel moest hij er niet aan toevoegen. Dit was bedoeld om het ontzettende kwaad aan te tonen van heiligschennis. Achan, die dit met opgeheven hand gedaan heeft, werd er om ter dood gebracht, evenals ook Ananias en Saffira. Maar het kwaad er van werd nog verder hierdoor aangetoond, dat als iemand geheel onbewust iets van heilige dingen had ontvreemd, ja, zo hij slechts vermoedde dit gedaan te hebben, hij er de onkosten van moest dragen, niet slechts door het volkomen en met interest te vergoeden, maar door nog een offer te brengen met de last daaraan verbonden, en zich daarbij nog de schande moest aandoen om het te belijden, zo gruwelijk is het om Gods eigendom aan te tasten, en zozeer hebben wij ons te wachten voor alle schijn van dit kwaad. Er wordt ons hier ook geleerd om met Godvruchtige ijver over onszelf te waken, vergeving te vragen voor de zonde, en het onrecht te herstellen, al is het ook dat wij slechts vermoeden het bedreven te hebben. In twijfelachtige gevallen moeten wij het zekere voor het onzekere nemen en ons aldus aan de veilige kant houden.