Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 4

Leviticus 4:1.

WET VAN DE ZONDOFFERS.

I. Leviticus 4:1-Leviticus 4:5:13. Een nieuwe tot nog toe niet vermelde soort van offers begint met de zondoffers. Zowel wat daartoe behoort, als de wijze waarop zij gebracht worden, staat in verband met het theocratische standpunt van hem, voor wie dat offer gebracht wordt; vandaar dat de Heere hen volgens de rij opnoemt die aan deze dienst van de zondoffers verbonden zijn, en daarna ook van enige gevallen melding maakt, waarvoor zij gelden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 4

Leviticus 4:1.

WET VAN DE ZONDOFFERS.

I. Leviticus 4:1-Leviticus 4:5:13. Een nieuwe tot nog toe niet vermelde soort van offers begint met de zondoffers. Zowel wat daartoe behoort, als de wijze waarop zij gebracht worden, staat in verband met het theocratische standpunt van hem, voor wie dat offer gebracht wordt; vandaar dat de Heere hen volgens de rij opnoemt die aan deze dienst van de zondoffers verbonden zijn, en daarna ook van enige gevallen melding maakt, waarvoor zij gelden.

Vers 1

1. Verder, na de vermelding van de drie verschillende offers: het brand-, het spijs- en het dankoffer, tot een nieuwe soort, het zondoffer in de bijzondere betekenis van dit woord overgaande, sprak de HEERE tot Mozes, namelijkv r de tent der samenkomst (Leviticus 1:1) zeggende:

Vers 1

1. Verder, na de vermelding van de drie verschillende offers: het brand-, het spijs- en het dankoffer, tot een nieuwe soort, het zondoffer in de bijzondere betekenis van dit woord overgaande, sprak de HEERE tot Mozes, namelijkv r de tent der samenkomst (Leviticus 1:1) zeggende:

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, zeggende: Als een ziel, een mens (Leviticus 2:10) zal gezondigd hebben, en wel door afdwaling van enige geboden van de HEERE, dit doende uit onbedachtzaamheid en overijling, ofwanneer dan ook willens en wetens, toch uit zwakheid van de geest in de strijd met het vlees, dat volgens de wet niet zou gedaan worden en tegen een van die zal gedaan hebben, 1) die zal voor deze zonde, overeenkomstig het standpunt, dat hij in de theocratie, Godsregering, inneemt, een daaraan geëvenredigd offer brengen.

1) Wat de algemeen-menselijke zondigheid aangaat, zo was, zoals wij bij Leviticus 1:1, 3 hebben aangetoond, voor haar verzoening gezorgd, door de beide soorten van bloedig offer, die wij daar vermeld vonden: het brand- en het dankoffer. Daardoor is echter de godsdienstige behoefte van de mens nog niet bevredigd. God wil, dat er niet alleen een algemene schuldbelijdenis gedaan wordt, zoals David (Psalms 51:1) deed, toen hij bekende, in zonden ontvangen en geboren te zijn, maar ook een bijzondere, een uitspreken van zijn bijzondere zonde, zoals diezelfde koning deed toen hij van zijn bloedschuld sprak en daarvoor om genade bad. De zoenoffers, in eigenlijke en bijzondere zin, waarmee wij in dit en het volgende hoofdstuk te doen hebben, dienen, om bijzondere en met name vermelde zonden, voor welke het algemeen zoenoffer niet genoeg is, maar die om zo te zeggen, een bijzondere absolutie nodig hebben te verzoenen. Van dergelijke offers was tot dusver nog geen sprake: maar daar nu een nieuw tijdperk van de wet, dat niet alleen geroepen is tot kennis van zonde te brengen, en het bewustzijn van deze zonde als schuld te versterken, maar, behalve de eigenlijk gezegde zedelijke afdwalingen en zijn ceremoniële instellingen, ook een menigte van daden en toestanden onder het begrip van zonde en overtreding tezamen brengt, die slechts Levitisch verontreinigen, zo worden deze offers juist tot behoefte wanneer de wet niet tot vertwijfeling brengen en een ondraaglijk juk worden zal..

Zowel hier, waar de Heere de zondoffers instelt, als ook in Leviticus 5:14, waar Hij de schuldoffers verordent, spreekt Hij voorlopig slechts over zulke bijzondere zonden of schulden als vatbaar zijn voor verzoening door een offer, dat is, die uit "onwetendheid" bedreven zijn. Hij onderscheidt later (Numbers 15:27-Numbers 15:31) daarvan degenen, die "uit boosheid" geschieden en niet verzoend, maar met verwerping gestraft zullen worden. Op dit onderscheid wijst ook de Apostel (Hebrews 5:2) "de onwetenden en dwalenden;" en Hebreeën 10:26: "zo wij moedwillig zondigen." Men heeft er veel over geschreven, welke zonden men onder de eerstgenoemde verstaan moet; terwijl enigen alleen zonden uit onbekendheid of onopzettelijk bedreven, daaronder rekenen, strekken anderen de omvang van zonden, voor verzoening vatbaar, tot alle zogenaamde zwakheidszonden uit; zo van Hofmann, die het volgende zegt: "de opstand tegen Gods wet moet gestraft worden, hoe zij zich ook openbare; voor haar is er geen offer, daar het offer een daad van godsvrucht is, maar geen middel tot zaligheid worden kan. Maar al wie in een, zij het dan ook opzettelijke zonde gevallen is, welke dan ook, zo hij daarover berouw heeft, nadat hij uit die bedwelming ontwaakt is, zal, wanneer hij naar de eis van de wet gestraft worden moet, nog altijd God een offer, als verzoenende boete voor zijn zonde kunnen brengen." Wat de hoofdzaak aangaat, is dit hetzelfde onderscheid, als in het Nieuwe Testament gemaakt wordt tussen zonden, die vergeven worden, en zonden, waarvoor geen vergeving is; "slechts werd in het Oude Testament, omdat de wet bij de bepaling van zwakheids- en voorbedachte zonden alleen bij de uitwendige daad moest blijven staan, om de kortzichtigheid van hen, die de Wet moesten handhaven, werkelijk de omgang van de vergeving verder uitgebreid, dan die van brengen van de zondoffers. Hoe gruwelijk b.v. Davids zonde met Bathseba ook was, zo ware zij toch, met het oor op alle omstandigheden, altijd een zwakheidszonde, die niet de volkomen afval meebracht, maar alleen door toenemende verharding, tot afval voeren kon, ja! moest, wanneer hem geen barmhartigheid ware geschied. Maar de wet, welke slechts de maatstaf van het feit volgt, kon de echtbreuk slechts brengen onder de opzettelijke zonden. Zo gold dus van Davids zonde, ofschoon zij hem vergeven werd, het brengen van zondoffers met, want deze werden slechts voor die zonden gebracht, op welke de straf van de uitroeiing niet gesteld was.".

Verder vragen wij, waarom de zonden, die tot het brengen van een schuldoffer verplichtten, zich onderscheidden van die, waarvoor een zondoffer moest worden gebracht; of met andere woorden, aan welke bijzondere zonden de wet de een, aan welke zij die andere soort van offers verbindt? Deze vraag is door Reihm en Rinck (Theol. Studien und Kritiken, 1854 en 1855) een zeer grondige bespreking waardig gekeurd; en op grond daarvan heeft Kurtz (de oudtestamentische offerdienst," 1862) zich daarvoor verklaard, dat in deze beide hoofdstukken oorspronkelijk voor iedere afzonderlijke overtreding van een gebod van God een zondoffer bepaald, maar daarna aan het zondoffer een eigenaardige vorm daarvan, het schuldoffer toegevoegd werd, voor al zulke overtredingen, die het karakter hadden van ontrouw, of van een vergrijp aan het de Heere toebehorende recht, of aan de rechten, welke in een theocratische staat aan de mens in zijn betrekking tot anderen toekomen. Behalve de in de Leviticus 5:14-Leviticus 5:19 opgenoemde gevallen, die deels op schending van de bondstrouw aan Jehova of verzaking van de Hem verschuldigde Verbondsplichten, deels op verkrachting van de door de Verbondswet vastgestelde rechten van anderen betrekking hebben, wordt een schuldoffer nog voor drie andere gevallen (Leviticus 14:12 Leviticus 19:20 Numbers 6:9 ) voorgeschreven, die allen evenzo tot dit gebied behoren..

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, zeggende: Als een ziel, een mens (Leviticus 2:10) zal gezondigd hebben, en wel door afdwaling van enige geboden van de HEERE, dit doende uit onbedachtzaamheid en overijling, ofwanneer dan ook willens en wetens, toch uit zwakheid van de geest in de strijd met het vlees, dat volgens de wet niet zou gedaan worden en tegen een van die zal gedaan hebben, 1) die zal voor deze zonde, overeenkomstig het standpunt, dat hij in de theocratie, Godsregering, inneemt, een daaraan geëvenredigd offer brengen.

1) Wat de algemeen-menselijke zondigheid aangaat, zo was, zoals wij bij Leviticus 1:1, 3 hebben aangetoond, voor haar verzoening gezorgd, door de beide soorten van bloedig offer, die wij daar vermeld vonden: het brand- en het dankoffer. Daardoor is echter de godsdienstige behoefte van de mens nog niet bevredigd. God wil, dat er niet alleen een algemene schuldbelijdenis gedaan wordt, zoals David (Psalms 51:1) deed, toen hij bekende, in zonden ontvangen en geboren te zijn, maar ook een bijzondere, een uitspreken van zijn bijzondere zonde, zoals diezelfde koning deed toen hij van zijn bloedschuld sprak en daarvoor om genade bad. De zoenoffers, in eigenlijke en bijzondere zin, waarmee wij in dit en het volgende hoofdstuk te doen hebben, dienen, om bijzondere en met name vermelde zonden, voor welke het algemeen zoenoffer niet genoeg is, maar die om zo te zeggen, een bijzondere absolutie nodig hebben te verzoenen. Van dergelijke offers was tot dusver nog geen sprake: maar daar nu een nieuw tijdperk van de wet, dat niet alleen geroepen is tot kennis van zonde te brengen, en het bewustzijn van deze zonde als schuld te versterken, maar, behalve de eigenlijk gezegde zedelijke afdwalingen en zijn ceremoniële instellingen, ook een menigte van daden en toestanden onder het begrip van zonde en overtreding tezamen brengt, die slechts Levitisch verontreinigen, zo worden deze offers juist tot behoefte wanneer de wet niet tot vertwijfeling brengen en een ondraaglijk juk worden zal..

Zowel hier, waar de Heere de zondoffers instelt, als ook in Leviticus 5:14, waar Hij de schuldoffers verordent, spreekt Hij voorlopig slechts over zulke bijzondere zonden of schulden als vatbaar zijn voor verzoening door een offer, dat is, die uit "onwetendheid" bedreven zijn. Hij onderscheidt later (Numbers 15:27-Numbers 15:31) daarvan degenen, die "uit boosheid" geschieden en niet verzoend, maar met verwerping gestraft zullen worden. Op dit onderscheid wijst ook de Apostel (Hebrews 5:2) "de onwetenden en dwalenden;" en Hebreeën 10:26: "zo wij moedwillig zondigen." Men heeft er veel over geschreven, welke zonden men onder de eerstgenoemde verstaan moet; terwijl enigen alleen zonden uit onbekendheid of onopzettelijk bedreven, daaronder rekenen, strekken anderen de omvang van zonden, voor verzoening vatbaar, tot alle zogenaamde zwakheidszonden uit; zo van Hofmann, die het volgende zegt: "de opstand tegen Gods wet moet gestraft worden, hoe zij zich ook openbare; voor haar is er geen offer, daar het offer een daad van godsvrucht is, maar geen middel tot zaligheid worden kan. Maar al wie in een, zij het dan ook opzettelijke zonde gevallen is, welke dan ook, zo hij daarover berouw heeft, nadat hij uit die bedwelming ontwaakt is, zal, wanneer hij naar de eis van de wet gestraft worden moet, nog altijd God een offer, als verzoenende boete voor zijn zonde kunnen brengen." Wat de hoofdzaak aangaat, is dit hetzelfde onderscheid, als in het Nieuwe Testament gemaakt wordt tussen zonden, die vergeven worden, en zonden, waarvoor geen vergeving is; "slechts werd in het Oude Testament, omdat de wet bij de bepaling van zwakheids- en voorbedachte zonden alleen bij de uitwendige daad moest blijven staan, om de kortzichtigheid van hen, die de Wet moesten handhaven, werkelijk de omgang van de vergeving verder uitgebreid, dan die van brengen van de zondoffers. Hoe gruwelijk b.v. Davids zonde met Bathseba ook was, zo ware zij toch, met het oor op alle omstandigheden, altijd een zwakheidszonde, die niet de volkomen afval meebracht, maar alleen door toenemende verharding, tot afval voeren kon, ja! moest, wanneer hem geen barmhartigheid ware geschied. Maar de wet, welke slechts de maatstaf van het feit volgt, kon de echtbreuk slechts brengen onder de opzettelijke zonden. Zo gold dus van Davids zonde, ofschoon zij hem vergeven werd, het brengen van zondoffers met, want deze werden slechts voor die zonden gebracht, op welke de straf van de uitroeiing niet gesteld was.".

Verder vragen wij, waarom de zonden, die tot het brengen van een schuldoffer verplichtten, zich onderscheidden van die, waarvoor een zondoffer moest worden gebracht; of met andere woorden, aan welke bijzondere zonden de wet de een, aan welke zij die andere soort van offers verbindt? Deze vraag is door Reihm en Rinck (Theol. Studien und Kritiken, 1854 en 1855) een zeer grondige bespreking waardig gekeurd; en op grond daarvan heeft Kurtz (de oudtestamentische offerdienst," 1862) zich daarvoor verklaard, dat in deze beide hoofdstukken oorspronkelijk voor iedere afzonderlijke overtreding van een gebod van God een zondoffer bepaald, maar daarna aan het zondoffer een eigenaardige vorm daarvan, het schuldoffer toegevoegd werd, voor al zulke overtredingen, die het karakter hadden van ontrouw, of van een vergrijp aan het de Heere toebehorende recht, of aan de rechten, welke in een theocratische staat aan de mens in zijn betrekking tot anderen toekomen. Behalve de in de Leviticus 5:14-Leviticus 5:19 opgenoemde gevallen, die deels op schending van de bondstrouw aan Jehova of verzaking van de Hem verschuldigde Verbondsplichten, deels op verkrachting van de door de Verbondswet vastgestelde rechten van anderen betrekking hebben, wordt een schuldoffer nog voor drie andere gevallen (Leviticus 14:12 Leviticus 19:20 Numbers 6:9 ) voorgeschreven, die allen evenzo tot dit gebied behoren..

Vers 3

3. Indien de priester, 1) die gezalfd is, de door volledige zalving gewijde Hogepriester (Exodus 29:7,Exodus 29:9) zal gezondigd hebben, in zijn ambtsbediening, als plaatsbekleder van het volk, tegen de Heere overtreden zal hebben, tot schuld van het volk; 2) indien hij door zijn overtreding een schuld op het volk zal hebben gelegd, zo zal hij, daar hij de voornaamste is in de theocratie, voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, ook de voornaamste soort van offerdieren offeren, een var, een stier, in de volle kracht van zijn jeugd, een volkomen jong rund, 3) voor de HEERE ten zondoffer. 4)

1) Hij maakt nu onderscheid tussen de personen, en begint met de Hogepriester, die alleen het in het oog lopende teken van de heilige zalving droeg, tenzij hij verkiest, hem, die met het hoofdwerk belast was, voor de gehele stand te nemen. Het is echter waarschijnlijk, dat het tot n beperkt moet worden. Hoe voortreffelijker zijn waardigheid was, met des te meer ijver moest zijn leven ingericht zijn, tot een voorbeeld van heiligheid. Hij was het voorbeeld van Christus en uitlegger van de wet van God. Daarom, hetgeen bij anderen een verschoonbare zwakheid zou geweest zijn, was in hem des te sterker te berispen. Dit is de reden, waarom hij zichzelf met een groter offerande behoorde te verzoenen. Overigens heeft dit deels betrekking op alle Levieten, in zover zij waren uitverkoren tot de heilige stand. En heden strekt zich dit uit tot alle bedienaren van de kerk en alle herders, niet om zich te lossen met de offerande van een rund, maar om zich met des te meer ijver te hoeden voor alle zonde en zich met des te meer ijver op de beoefening van de godsvrucht toe te leggen.

2) Tot schuld van het volk. Hierover zijn verscheidene verklaringen gegeven. De een is: indien hij door zijn overtreding een slecht voorbeeld aan het volk zal hebben gegeven, zodat het volk op zijn voetspoor gaat zondigen met een bepaalde zonde. De tweede: indien hij door zijn overtreding een schuld op het volk zal hebben geladen. De Engelse vertaling geeft: overeenkomende met de zonde van het volk. In die zin vat ook Calvijn het op als hij zegt: "Ofschoon de overtreding van de priester een algemene is, is zij echter met het oog op zijn ambt des te groter, en eist zij een hogere straf..

De Statenvertaling komt ons het zuiverst voor, en daarmee de omschrijving; welke hij door zijn overtreding en schuld op het volk heeft geladen. De Hogepriester toch representeerde het volk. Ook deze wet duidt aan de onvolkomenheid van het priesterschap, naar de ordening van Aron, en maakt het volk opmerkzaam op een beter priesterschap, het priesterschap van Hem, "die onnozel, onbesmet zou zijn, en afgescheiden van de zondaren"

3) Dat bij het zondoffer met betrekking tot de keuze van het offerdier de theocratische stand van hem, die het offer brengt een maatstaf aangeeft, heeft zijn grond in de betekenis en het wezen van deze offersoort; daar namelijk, gelijk wij gezien hebben, een zondoffer minder door de algemeen-menselijke zondigheid, maar door een bijzondere zonde bepaald is, zo moet ook de verzoening, die daardoor bewerkt wordt, een individueel, persoonlijk karakter bezitten. Dit meer individueel, persoonlijk karakter brengt het dan ook mee, dat later (Leviticus 4:5) het bloed daarheen wordt gebracht, waar de plaats is van de goddelijke aanwezigheid van de genade voor hem, wie dit offer ten goede moet komen (Leviticus 4:16,Leviticus 4:25,Leviticus 4:30,Leviticus 4:34)

Daar de Gezalfde, d.i. de Hogepriester, de hoogste stand was, moest hij ook het grootste offer brengen tot zondoffer.. 4) Zeker is het, dat het Nieuwe Testament ons duidelijk wijst op Christus, als het enige, volmaakte zondoffer, dat niet telken male weer geslacht moest worden, alzo Hij met een offerande tot in eeuwigheid geheiligd heeft, degenen, die door Hem tot God gaan. Want (Romans 8:3) hetgeen van de Wet, door de schaduwachtige offers, onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in de gelijkheid van het zondige vlees, (dat is, zendende als een chatah of zondoffer) de zonde veroordeeld in zijn vlees. Want 2 Corinthiers 5:21) Hij, die geen zonde gekend heeft, heeft zonde (een zondoffer) voor ons gemaakt, opdat wij zouden zijn, rechtvaardigheid van God in Hem. Daarom wijst Johannes op dit enige, altijd vers geslachte, eeuwig kracht volle zondoffer, als hij zegt 1 John 2:1,1 John 2:2): "Geliefden! indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardigen; en Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de gehele wereld.".

In het Hebreeuws Lechatath, zondoffer. Afgeleid van een werkwoord, dat zondigen betekent, kan het ook vertaald worden door: tot zonde. Daarom wordt in het Nieuwe Testament 2 Corinthiers 5:21 Romans 8:3 ) van Christus gesproken als tot zonde gemaakt en voor de zonde, waar de bedoeling is, zoals ook de Kanttekenaars aanmerken, tot verzoening van de zonde of tot een offer voor de zonde..

Vers 3

3. Indien de priester, 1) die gezalfd is, de door volledige zalving gewijde Hogepriester (Exodus 29:7,Exodus 29:9) zal gezondigd hebben, in zijn ambtsbediening, als plaatsbekleder van het volk, tegen de Heere overtreden zal hebben, tot schuld van het volk; 2) indien hij door zijn overtreding een schuld op het volk zal hebben gelegd, zo zal hij, daar hij de voornaamste is in de theocratie, voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, ook de voornaamste soort van offerdieren offeren, een var, een stier, in de volle kracht van zijn jeugd, een volkomen jong rund, 3) voor de HEERE ten zondoffer. 4)

1) Hij maakt nu onderscheid tussen de personen, en begint met de Hogepriester, die alleen het in het oog lopende teken van de heilige zalving droeg, tenzij hij verkiest, hem, die met het hoofdwerk belast was, voor de gehele stand te nemen. Het is echter waarschijnlijk, dat het tot n beperkt moet worden. Hoe voortreffelijker zijn waardigheid was, met des te meer ijver moest zijn leven ingericht zijn, tot een voorbeeld van heiligheid. Hij was het voorbeeld van Christus en uitlegger van de wet van God. Daarom, hetgeen bij anderen een verschoonbare zwakheid zou geweest zijn, was in hem des te sterker te berispen. Dit is de reden, waarom hij zichzelf met een groter offerande behoorde te verzoenen. Overigens heeft dit deels betrekking op alle Levieten, in zover zij waren uitverkoren tot de heilige stand. En heden strekt zich dit uit tot alle bedienaren van de kerk en alle herders, niet om zich te lossen met de offerande van een rund, maar om zich met des te meer ijver te hoeden voor alle zonde en zich met des te meer ijver op de beoefening van de godsvrucht toe te leggen.

2) Tot schuld van het volk. Hierover zijn verscheidene verklaringen gegeven. De een is: indien hij door zijn overtreding een slecht voorbeeld aan het volk zal hebben gegeven, zodat het volk op zijn voetspoor gaat zondigen met een bepaalde zonde. De tweede: indien hij door zijn overtreding een schuld op het volk zal hebben geladen. De Engelse vertaling geeft: overeenkomende met de zonde van het volk. In die zin vat ook Calvijn het op als hij zegt: "Ofschoon de overtreding van de priester een algemene is, is zij echter met het oog op zijn ambt des te groter, en eist zij een hogere straf..

De Statenvertaling komt ons het zuiverst voor, en daarmee de omschrijving; welke hij door zijn overtreding en schuld op het volk heeft geladen. De Hogepriester toch representeerde het volk. Ook deze wet duidt aan de onvolkomenheid van het priesterschap, naar de ordening van Aron, en maakt het volk opmerkzaam op een beter priesterschap, het priesterschap van Hem, "die onnozel, onbesmet zou zijn, en afgescheiden van de zondaren"

3) Dat bij het zondoffer met betrekking tot de keuze van het offerdier de theocratische stand van hem, die het offer brengt een maatstaf aangeeft, heeft zijn grond in de betekenis en het wezen van deze offersoort; daar namelijk, gelijk wij gezien hebben, een zondoffer minder door de algemeen-menselijke zondigheid, maar door een bijzondere zonde bepaald is, zo moet ook de verzoening, die daardoor bewerkt wordt, een individueel, persoonlijk karakter bezitten. Dit meer individueel, persoonlijk karakter brengt het dan ook mee, dat later (Leviticus 4:5) het bloed daarheen wordt gebracht, waar de plaats is van de goddelijke aanwezigheid van de genade voor hem, wie dit offer ten goede moet komen (Leviticus 4:16,Leviticus 4:25,Leviticus 4:30,Leviticus 4:34)

Daar de Gezalfde, d.i. de Hogepriester, de hoogste stand was, moest hij ook het grootste offer brengen tot zondoffer.. 4) Zeker is het, dat het Nieuwe Testament ons duidelijk wijst op Christus, als het enige, volmaakte zondoffer, dat niet telken male weer geslacht moest worden, alzo Hij met een offerande tot in eeuwigheid geheiligd heeft, degenen, die door Hem tot God gaan. Want (Romans 8:3) hetgeen van de Wet, door de schaduwachtige offers, onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in de gelijkheid van het zondige vlees, (dat is, zendende als een chatah of zondoffer) de zonde veroordeeld in zijn vlees. Want 2 Corinthiers 5:21) Hij, die geen zonde gekend heeft, heeft zonde (een zondoffer) voor ons gemaakt, opdat wij zouden zijn, rechtvaardigheid van God in Hem. Daarom wijst Johannes op dit enige, altijd vers geslachte, eeuwig kracht volle zondoffer, als hij zegt 1 John 2:1,1 John 2:2): "Geliefden! indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardigen; en Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de gehele wereld.".

In het Hebreeuws Lechatath, zondoffer. Afgeleid van een werkwoord, dat zondigen betekent, kan het ook vertaald worden door: tot zonde. Daarom wordt in het Nieuwe Testament 2 Corinthiers 5:21 Romans 8:3 ) van Christus gesproken als tot zonde gemaakt en voor de zonde, waar de bedoeling is, zoals ook de Kanttekenaars aanmerken, tot verzoening van de zonde of tot een offer voor de zonde..

Vers 4

4. En hij zal die var brengen tot de deur van de tent van de samenkomst, tot het brandofferaltaar, voor het aangezicht des HEEREN, om die eerst de Heere voor te stellen, en hij zal, daarna zijn hand, en in haar zijn schuld en zijn doodvonnis, op het hoofd van die var leggen, en hij zal daarna die var slachten voor het aangezicht des HEEREN. 1)

1) Ook: zie Leviticus 1:3.

Vers 4

4. En hij zal die var brengen tot de deur van de tent van de samenkomst, tot het brandofferaltaar, voor het aangezicht des HEEREN, om die eerst de Heere voor te stellen, en hij zal, daarna zijn hand, en in haar zijn schuld en zijn doodvonnis, op het hoofd van die var leggen, en hij zal daarna die var slachten voor het aangezicht des HEEREN. 1)

1) Ook: zie Leviticus 1:3.

Vers 5

5. Daarna zal die gezalfde priester, de offerende Hogepriester, daar er niemand is, die als priester zijn plaats vervangen kan een deel a) van het bloed van de var nemen, 1) en hij dat gedeelte van het bloed tot detent der samenkomst in het Heilige brengen, 2) als tot de plaats, waartoe een priester de Heere naderen mag.

a) Leviticus 16:14 Numbers 19:4

1) Wat hier omtrent de besprenkeling of uitstorting van het bloed wordt meegedeeld, omtrent het verbranden van het vet en de nieren, het is genoegzaam bekend, dat dit hetzelfde is als bij de andere offeranden. En deze vergelijking, welke in het tiende vers erbij wordt gevoegd, toont genoegzaam aan, dat dezelfde vorm als bij de anderen in acht werd genomen. Maar omdat het ongerijmd kan schijnen, dat de priester, die schuldig was, voor Gods aangezicht verscheen, om verzoening aan te brengen, om aan de twijfel tegemoet te komen, behoorde het des te nauwkeurig stuk voor stuk voorgeschreven te worden. Ofschoon hij daarom onwaardig was te naderen, werd hij, omdat de wet van het priesterschap onverbrekelijk was, voor de bediening ten behoeve van zichzelf toegelaten, want het was niet geoorloofd meerdere middelaars in te stellen. Daarom, opdat de wettische eredienst met des te meer eerbied zou behandeld worden en men geen ander middel ter verzoening zou zoeken, heeft God Zijn genade hoger gesteld dan de schuld van de priester. Doch het bloed werd gesprenkeld voor het aangezicht van Jehova, opdat het volk zou leren, dat door het gezicht van het zoenoffer, de zonde werd bedekt en begraven, opdat zij niet ter gedachtenis voor Gods aangezicht zou opklimmen. Doch het bloed, dat over was, werd gesprenkeld voor het altaar, omdat het heilig was, en het dus volstrekt niet paste, dat het ergens anders, als iets ongewijds werd heengeworpen..

2) Dit werd van andere zondoffers niet bevolen, behalve van dat, hetwelk op de Grote Verzoendag geslacht werd. Met het bloed van dat offerdier moest de priester komen tot in het Heilige der Heiligen. Met dit bloed in het Heilige. Dit gaf de grootte van de schuld aan..

Vers 5

5. Daarna zal die gezalfde priester, de offerende Hogepriester, daar er niemand is, die als priester zijn plaats vervangen kan een deel a) van het bloed van de var nemen, 1) en hij dat gedeelte van het bloed tot detent der samenkomst in het Heilige brengen, 2) als tot de plaats, waartoe een priester de Heere naderen mag.

a) Leviticus 16:14 Numbers 19:4

1) Wat hier omtrent de besprenkeling of uitstorting van het bloed wordt meegedeeld, omtrent het verbranden van het vet en de nieren, het is genoegzaam bekend, dat dit hetzelfde is als bij de andere offeranden. En deze vergelijking, welke in het tiende vers erbij wordt gevoegd, toont genoegzaam aan, dat dezelfde vorm als bij de anderen in acht werd genomen. Maar omdat het ongerijmd kan schijnen, dat de priester, die schuldig was, voor Gods aangezicht verscheen, om verzoening aan te brengen, om aan de twijfel tegemoet te komen, behoorde het des te nauwkeurig stuk voor stuk voorgeschreven te worden. Ofschoon hij daarom onwaardig was te naderen, werd hij, omdat de wet van het priesterschap onverbrekelijk was, voor de bediening ten behoeve van zichzelf toegelaten, want het was niet geoorloofd meerdere middelaars in te stellen. Daarom, opdat de wettische eredienst met des te meer eerbied zou behandeld worden en men geen ander middel ter verzoening zou zoeken, heeft God Zijn genade hoger gesteld dan de schuld van de priester. Doch het bloed werd gesprenkeld voor het aangezicht van Jehova, opdat het volk zou leren, dat door het gezicht van het zoenoffer, de zonde werd bedekt en begraven, opdat zij niet ter gedachtenis voor Gods aangezicht zou opklimmen. Doch het bloed, dat over was, werd gesprenkeld voor het altaar, omdat het heilig was, en het dus volstrekt niet paste, dat het ergens anders, als iets ongewijds werd heengeworpen..

2) Dit werd van andere zondoffers niet bevolen, behalve van dat, hetwelk op de Grote Verzoendag geslacht werd. Met het bloed van dat offerdier moest de priester komen tot in het Heilige der Heiligen. Met dit bloed in het Heilige. Dit gaf de grootte van de schuld aan..

Vers 6

6. En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen, en van dat bloed zal hij zevenmaal 1)(zie "Exodus 29:37) sprenkelen voor het aangezicht des HEEREN, die in het Heilige der Heiligen boven het Verzoendeksel tegenwoordig is, voor de voorhang van het Heilige, 2) in de richting van de voorhang, die het Heilige van het Heilige der Heiligen scheidt.

1)Zevenmaal, omdat de zonde een volkomen verzoening vorderde, maar ook, omdat de verzoening door het geloof in het bloed van Christus, dat gestort zou worden, volkomen was..

2) Het besprenkelen in de richting van de voorhang gold niet deze, die toch niet tot de zeven gereedschappen behoorde, maar de caporeth (Verzoendeksel, zie Exodus 25:22), welke hier nog niet onmiddellijk, maar profetisch besprenkeld moet worden.

Deze wijze van besprenging toont aan, dat het streven van de verzoeningsdaad was, om zich aan het hoogste en volkomenste werktuig ter verzoening te voltrekken, maar dat dit doel op het toenmalig standpunt van de heilsgeschiedenis nog onbereikbaar was..

Wij begrijpen dan de plechtigheid, hier voorkomende, als een uitbeelding van de vrijmoedigheid van het geloof, waarmee een gelovige, in vereniging met en op de grond van de voldoening van zijn Borg en Middelaar voor Gods aangezicht, als in de Middelaar bevredigd mag verschijnen, en Hem zijn beloften voorhoude, die in Christus ja en amen gemaakt zijn, God tot heerlijkheid; doch alles, zoals gezegd is, door het geloof, waardoor de ziel op de genoegdoening van Christus, als op de enige grond van haar verzoening met en toenadering tot God, rusten steunt, geen andere weg of toegang kennende of begerende dan die, die haar geopend is door het bloed, d.i. door de verdienste van Christus, waarmee zij voor Gods aangezicht verschijnt..

Het sprenkelen van het bloed voor de tweede voorhang, d.i. voor de voorhang, die het Heilige van het Heilige der Heiligen scheidt, was een belijden van diepe onwaardigheid, om het Heilige der Heiligen binnen te treden en een erkennen, dat alleen vergeving mogelijk was door het bloed van de betere en grotere Hogepriester..

Vers 6

6. En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen, en van dat bloed zal hij zevenmaal 1)(zie "Exodus 29:37) sprenkelen voor het aangezicht des HEEREN, die in het Heilige der Heiligen boven het Verzoendeksel tegenwoordig is, voor de voorhang van het Heilige, 2) in de richting van de voorhang, die het Heilige van het Heilige der Heiligen scheidt.

1)Zevenmaal, omdat de zonde een volkomen verzoening vorderde, maar ook, omdat de verzoening door het geloof in het bloed van Christus, dat gestort zou worden, volkomen was..

2) Het besprenkelen in de richting van de voorhang gold niet deze, die toch niet tot de zeven gereedschappen behoorde, maar de caporeth (Verzoendeksel, zie Exodus 25:22), welke hier nog niet onmiddellijk, maar profetisch besprenkeld moet worden.

Deze wijze van besprenging toont aan, dat het streven van de verzoeningsdaad was, om zich aan het hoogste en volkomenste werktuig ter verzoening te voltrekken, maar dat dit doel op het toenmalig standpunt van de heilsgeschiedenis nog onbereikbaar was..

Wij begrijpen dan de plechtigheid, hier voorkomende, als een uitbeelding van de vrijmoedigheid van het geloof, waarmee een gelovige, in vereniging met en op de grond van de voldoening van zijn Borg en Middelaar voor Gods aangezicht, als in de Middelaar bevredigd mag verschijnen, en Hem zijn beloften voorhoude, die in Christus ja en amen gemaakt zijn, God tot heerlijkheid; doch alles, zoals gezegd is, door het geloof, waardoor de ziel op de genoegdoening van Christus, als op de enige grond van haar verzoening met en toenadering tot God, rusten steunt, geen andere weg of toegang kennende of begerende dan die, die haar geopend is door het bloed, d.i. door de verdienste van Christus, waarmee zij voor Gods aangezicht verschijnt..

Het sprenkelen van het bloed voor de tweede voorhang, d.i. voor de voorhang, die het Heilige van het Heilige der Heiligen scheidt, was een belijden van diepe onwaardigheid, om het Heilige der Heiligen binnen te treden en een erkennen, dat alleen vergeving mogelijk was door het bloed van de betere en grotere Hogepriester..

Vers 7

7. Ook zal de priester van dat bloed door bestrijking met de vinger doen op a) de hoornen van het reukaltaar van de welriekende specerijen, voor het aangezicht des Heeren in het Heilige, dat in de tent der samenkomst is; 1) dan zal hij al het bloed, dat nog over is van de var, uitgieten aan de met een koperen rand omgeven bodem van het altaar van het brandoffer, dat is aan de deur van de tent der samenkomst in de voorhof, om dit bloed, nadat een deel daarvan (Leviticus 4:5) tot het doel van de verzoening gediend en door besprenkeling van de voorhang en bestrijking van de hoornen van het altaar, de uitdelging van de zonde bewerkt heeft, door vergeving van deze, van de zijde van God, op een geschikte wijze weg te doen en voor ontheiliging te bewaren.

a) Leviticus 9:9

1) Deze plechtigheid kon dienen, om de priester indachtig te maken, dat geen reukwerk van gebeden of enige andere godsdienstoefening God aangenaam waren, dan voor zo veel het vruchten waren van de voldoening van de Middelaar, en in zover deze door hem als een voorbiddend Hogepriester God opgeofferd werden..

Vers 7

7. Ook zal de priester van dat bloed door bestrijking met de vinger doen op a) de hoornen van het reukaltaar van de welriekende specerijen, voor het aangezicht des Heeren in het Heilige, dat in de tent der samenkomst is; 1) dan zal hij al het bloed, dat nog over is van de var, uitgieten aan de met een koperen rand omgeven bodem van het altaar van het brandoffer, dat is aan de deur van de tent der samenkomst in de voorhof, om dit bloed, nadat een deel daarvan (Leviticus 4:5) tot het doel van de verzoening gediend en door besprenkeling van de voorhang en bestrijking van de hoornen van het altaar, de uitdelging van de zonde bewerkt heeft, door vergeving van deze, van de zijde van God, op een geschikte wijze weg te doen en voor ontheiliging te bewaren.

a) Leviticus 9:9

1) Deze plechtigheid kon dienen, om de priester indachtig te maken, dat geen reukwerk van gebeden of enige andere godsdienstoefening God aangenaam waren, dan voor zo veel het vruchten waren van de voldoening van de Middelaar, en in zover deze door hem als een voorbiddend Hogepriester God opgeofferd werden..

Vers 8

8. Verder, al het vet van de var van het zondoffer zal hij daarvan op (af) nemen voor de Heere(zie "Exodus 25:1), a) het vet, bedekkende de ingewanden, en al het vet dat aan de ingewanden is.

a) Leviticus 3:3,Leviticus 3:4

Vers 8

8. Verder, al het vet van de var van het zondoffer zal hij daarvan op (af) nemen voor de Heere(zie "Exodus 25:1), a) het vet, bedekkende de ingewanden, en al het vet dat aan de ingewanden is.

a) Leviticus 3:3,Leviticus 3:4

Vers 9

9. Daartoe de twee nieren en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

Vers 9

9. Daartoe de twee nieren en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

Vers 10

10. Gelijk als het van de os van het dankoffer opgenomen wordt (Leviticus 3:3,Leviticus 3:4); en de priester zal die aansteken 1) op het brandofferaltaar.

1) Het aansteken van het beste van het zondoffer tot een vuuroffer van de Heere, duidt aan of beeldt af, de overgave van de mens aan de Heere, opdat door het vuur van zijn Heiligheid, door de Geest van de genade, de oude mens zou afsterven en de nieuwe opstaan..

Vers 10

10. Gelijk als het van de os van het dankoffer opgenomen wordt (Leviticus 3:3,Leviticus 3:4); en de priester zal die aansteken 1) op het brandofferaltaar.

1) Het aansteken van het beste van het zondoffer tot een vuuroffer van de Heere, duidt aan of beeldt af, de overgave van de mens aan de Heere, opdat door het vuur van zijn Heiligheid, door de Geest van de genade, de oude mens zou afsterven en de nieuwe opstaan..

Vers 11

11. Maar a) de huid van die var en al zijn vlees met zijn hoofd en met zijn schenkels, de gezamenlijke onderschenkels, en zijn ingewanden en zijn mest.

a)Exodus 29:14 Numbers 19:5

Vers 11

11. Maar a) de huid van die var en al zijn vlees met zijn hoofd en met zijn schenkels, de gezamenlijke onderschenkels, en zijn ingewanden en zijn mest.

a)Exodus 29:14 Numbers 19:5

Vers 12

12. En die gehele var a) zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as, die van het brandofferaltaar weggenomen en aan de oostzijde daarvan opeen gehoopt is, uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. 1)

a) Leviticus 16:27 Numbers 19:3 Hebrews 13:11

1) Zoals bij het brandoffer het offeren op het geheel verbranden van het dier, bij het dankoffer op het genot van de offermaaltijd neerkomt, alzo komt het hij het zond- en schuldoffer op de besprenkeling met bloed aan; dit is zo geheel de hoofdzaak, welke op de voorgrond treedt, dat de wet op de offeranden aan het bloed een geheel bijzondere kracht toekent, daar deze wet niet alleen een uitstorten van het bloed aan de vier hoeken van het brandofferaltaar voorschrijft, maar ook nauwkeurig de plaats aanwijst, waar dit moet worden gebracht, en waar de Heere tegenwoordig is voor hem wie het offer geldt-of het Heilige, wanneer het is voor de Hogepriester of de gehele gemeente, f het voorhof, wanneer het offer voor een vorst (hoofd van het volk) of een gewoon Israëliet gebracht wordt-maar behalve dit het zo dicht mogelijk in Gods nabijheid laat brengen, door bestrijking daarmee of van de hoornen van het reuk-, of van die van het brandaltaar. Hieruit volgt, dat het voornaamste doel van het zoenoffer de verzoening is, en zijn vrucht de rechtvaardiging; het eigenlijke zwaartepunt in het brandoffer was, zoals wij vroeger zagen; de volkomen onverdeelde overgave aan de Heere, waarvan de heiliging de vrucht is; terwijl het eigenlijke doel van het dankoffer de gemeenschapsoefening is met de Heere, het vriendschappelijk verkeer met Hem, waardoor de zogenaamde unio mystica, de geestelijke echtverbindtenis, wordt bewerkt. Uit deze eigenaardigheid van de verschillende soorten van het bloedige offers volgt dan, dat, waar zij alle drie tezamen komen, zij in dezelfde orde volgen, waarin wij ze hebben voorgesteld (Exodus 29:14,Exodus 29:18,Exodus 29:28 Leviticus 9:15,Leviticus 9:16,Leviticus 9:18 ); daarmee hangt dan ook verder tezamen, dat zoen- en dankoffers slechts bij bijzondere gelegenheden, brandoffers daarentegen dagelijks en bestendig gebracht worden. De laatste hebben op het godsdienstige leven in het algemeen betrekking; zij drukken die gezindheid uit, welke de godvrezenden voortdurend en zonder stoornis doordringen zal; maar de beide andere soorten van offer voorzien in de bijzondere, buitengewone eisen van het godsdienstige leven. Wel behoort bij de menselijke zondigheid de verzoening even goed tot de voortdurende behoeften van dat leven met God, maar juist daarom ontbreekt bij het brandoffer de daad van de verzoening niet, maar gaat veeleer aan dat van de volkomen overgave aan de Heere vooraf; alleen met dit verschil, dat deze dadelijk door de tweede daad (die van de volkomen overgave aan de Heere) wordt gevolgd, terwijl het eigenlijke zoenoffer niet alleen met verzoening begint, maar ook eindigt. Hetgeen toch verder op de slachting en bloedbesprenkeling (Leviticus 4:4-Leviticus 4:7) volgt, het verbranden van de vetdelen op het brandofferaltaar en het verbranden van het vlees enz. op een reine plaats buiten het leger (Leviticus 4:8-Leviticus 4:12), dient alleen om aan te tonen en vast te stellen, dat het offer werkelijk door God is aangenomen en het vlees daarvan volkomen heilig is (Leviticus 6:29), waaruit dan hij, wiens zonden daardoor verzoend moesten worden, de troostvolle verzekering van haar volkomen vergiffenis ontving..

Daar de zondoffers gebracht werden tot verzoening van zonde, en bij deze offers de brenger door middel van de handoplegging zijn zonden, tegelijk met het verlangen, om uitdelging hiervan, op het in zijn plaats gestelde offerdier overdroeg, zodat het voor hem de dood als straf voor de zonde leed, zo was door de plaatsvervangende dood van het offerdier, weliswaar aan de goddelijke gerechtigheid genoeg gedaan, zodat Gods barmhartigheid de ziel van de zondaar, in de besprenkeling van het zoenbloed op het altaar in genade aannam, maar de zonde zelf was daarmee nog niet gedelgd. Want, dat het bij het zondoffer niet alleen om vergeving, maar ook om uitdelging van de zonden ging, dit blijkt ontwijfelbaar uit de reinigingszondoffers, welke onloochenbaar tot uitdelging van de aan de persoon of aan de heilige zaken aanklevende onreinigheden verordend zijn. De uitdelging van de zonde werd, in hetgeen geschiedde met het offervlees, symbolisch tot stand gebracht.. Deze wet gold (Leviticus 6:23) alleen voor die zondoffers, waarvan het bloed in de tent der samenkomst werd gesprenkeld, in het Heilige voor de Hogepriester, in het Heilige der Heiligen voor het volk. Van de overige zondoffers, waarvan het bloed slechts gesprenkeld werd in de voorhof op het brandofferaltaar, werd het vlees door de priesters gegeten..

Het vlees, of zoals hier gezegd wordt, de gehele var, welke door de Hogepriester voor zijn zonden gebracht was, mocht niet gegeten worden, omdat op de var de zonde was geladen. Bij de zondoffers, wanneer het bloed in het voorhof gesprenkeld werd, moest dit vlees ambtelijk door de priester worden gegeten, om daarmee af te beelden, dat hij als het tegenbeeld van de grote Hogepriester de zonde van het volk in zich opnam om die te dragen voor het aangezicht van God. De var mocht niet op het altaar komen, omdat hij door de overdraging van de zonde onrein was geworden. Dit verklaart ook wat de Apostel in Hebrews 13:11,Hebrews 13:12 zegt..

Vers 12

12. En die gehele var a) zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as, die van het brandofferaltaar weggenomen en aan de oostzijde daarvan opeen gehoopt is, uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. 1)

a) Leviticus 16:27 Numbers 19:3 Hebrews 13:11

1) Zoals bij het brandoffer het offeren op het geheel verbranden van het dier, bij het dankoffer op het genot van de offermaaltijd neerkomt, alzo komt het hij het zond- en schuldoffer op de besprenkeling met bloed aan; dit is zo geheel de hoofdzaak, welke op de voorgrond treedt, dat de wet op de offeranden aan het bloed een geheel bijzondere kracht toekent, daar deze wet niet alleen een uitstorten van het bloed aan de vier hoeken van het brandofferaltaar voorschrijft, maar ook nauwkeurig de plaats aanwijst, waar dit moet worden gebracht, en waar de Heere tegenwoordig is voor hem wie het offer geldt-of het Heilige, wanneer het is voor de Hogepriester of de gehele gemeente, f het voorhof, wanneer het offer voor een vorst (hoofd van het volk) of een gewoon Israëliet gebracht wordt-maar behalve dit het zo dicht mogelijk in Gods nabijheid laat brengen, door bestrijking daarmee of van de hoornen van het reuk-, of van die van het brandaltaar. Hieruit volgt, dat het voornaamste doel van het zoenoffer de verzoening is, en zijn vrucht de rechtvaardiging; het eigenlijke zwaartepunt in het brandoffer was, zoals wij vroeger zagen; de volkomen onverdeelde overgave aan de Heere, waarvan de heiliging de vrucht is; terwijl het eigenlijke doel van het dankoffer de gemeenschapsoefening is met de Heere, het vriendschappelijk verkeer met Hem, waardoor de zogenaamde unio mystica, de geestelijke echtverbindtenis, wordt bewerkt. Uit deze eigenaardigheid van de verschillende soorten van het bloedige offers volgt dan, dat, waar zij alle drie tezamen komen, zij in dezelfde orde volgen, waarin wij ze hebben voorgesteld (Exodus 29:14,Exodus 29:18,Exodus 29:28 Leviticus 9:15,Leviticus 9:16,Leviticus 9:18 ); daarmee hangt dan ook verder tezamen, dat zoen- en dankoffers slechts bij bijzondere gelegenheden, brandoffers daarentegen dagelijks en bestendig gebracht worden. De laatste hebben op het godsdienstige leven in het algemeen betrekking; zij drukken die gezindheid uit, welke de godvrezenden voortdurend en zonder stoornis doordringen zal; maar de beide andere soorten van offer voorzien in de bijzondere, buitengewone eisen van het godsdienstige leven. Wel behoort bij de menselijke zondigheid de verzoening even goed tot de voortdurende behoeften van dat leven met God, maar juist daarom ontbreekt bij het brandoffer de daad van de verzoening niet, maar gaat veeleer aan dat van de volkomen overgave aan de Heere vooraf; alleen met dit verschil, dat deze dadelijk door de tweede daad (die van de volkomen overgave aan de Heere) wordt gevolgd, terwijl het eigenlijke zoenoffer niet alleen met verzoening begint, maar ook eindigt. Hetgeen toch verder op de slachting en bloedbesprenkeling (Leviticus 4:4-Leviticus 4:7) volgt, het verbranden van de vetdelen op het brandofferaltaar en het verbranden van het vlees enz. op een reine plaats buiten het leger (Leviticus 4:8-Leviticus 4:12), dient alleen om aan te tonen en vast te stellen, dat het offer werkelijk door God is aangenomen en het vlees daarvan volkomen heilig is (Leviticus 6:29), waaruit dan hij, wiens zonden daardoor verzoend moesten worden, de troostvolle verzekering van haar volkomen vergiffenis ontving..

Daar de zondoffers gebracht werden tot verzoening van zonde, en bij deze offers de brenger door middel van de handoplegging zijn zonden, tegelijk met het verlangen, om uitdelging hiervan, op het in zijn plaats gestelde offerdier overdroeg, zodat het voor hem de dood als straf voor de zonde leed, zo was door de plaatsvervangende dood van het offerdier, weliswaar aan de goddelijke gerechtigheid genoeg gedaan, zodat Gods barmhartigheid de ziel van de zondaar, in de besprenkeling van het zoenbloed op het altaar in genade aannam, maar de zonde zelf was daarmee nog niet gedelgd. Want, dat het bij het zondoffer niet alleen om vergeving, maar ook om uitdelging van de zonden ging, dit blijkt ontwijfelbaar uit de reinigingszondoffers, welke onloochenbaar tot uitdelging van de aan de persoon of aan de heilige zaken aanklevende onreinigheden verordend zijn. De uitdelging van de zonde werd, in hetgeen geschiedde met het offervlees, symbolisch tot stand gebracht.. Deze wet gold (Leviticus 6:23) alleen voor die zondoffers, waarvan het bloed in de tent der samenkomst werd gesprenkeld, in het Heilige voor de Hogepriester, in het Heilige der Heiligen voor het volk. Van de overige zondoffers, waarvan het bloed slechts gesprenkeld werd in de voorhof op het brandofferaltaar, werd het vlees door de priesters gegeten..

Het vlees, of zoals hier gezegd wordt, de gehele var, welke door de Hogepriester voor zijn zonden gebracht was, mocht niet gegeten worden, omdat op de var de zonde was geladen. Bij de zondoffers, wanneer het bloed in het voorhof gesprenkeld werd, moest dit vlees ambtelijk door de priester worden gegeten, om daarmee af te beelden, dat hij als het tegenbeeld van de grote Hogepriester de zonde van het volk in zich opnam om die te dragen voor het aangezicht van God. De var mocht niet op het altaar komen, omdat hij door de overdraging van de zonde onrein was geworden. Dit verklaart ook wat de Apostel in Hebrews 13:11,Hebrews 13:12 zegt..

Vers 13

13. Indien nua) de gehele vergadering 1) van Israël, het volk Israël in zijn volheid, afgedwaald zal zijn, (1 Samuel 14:32) een zonde uit dwaling bedreven zal hebben, en de zaak, toen zij verricht werd, voor de ogen van de gemeente verborgen is, en wanneer al zo het geval aanwezig is, dat zij onopzettelijk en ondoordacht iets gedaan zullen hebben tegen enige van alle geboden van de HEERE, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden.

a) Leviticus 9:15 Numbers 15:24,

1) Dezelfde offerande, welke de Priester was opgelegd, moest van het volk worden geëist, omdat hij het gehele volk vertegenwoordigde, die in naam van allen het heiligdom binnenging, opdat alle stammen voor Gods aangezicht zouden staan. Wel schijnt deze soort van onwetendheid als verschillend van de bovengenoemde aangemerkt te moeten worden, omdat er gezegd wordt: "Een zonde, indien hij verborgen is." Ik ben echter van oordeel, dat het onder die zwakheden moet begrepen worden, welke worden begaan, wanneer de mensen soms tijdelijk blind zijn. Want dat velen bij hun zonden inslapen, dat geschiedt daarom, omdat zij niet tot zichzelf indalen. Want indien zij hun daden wel onderzochten zou het geweten hen terstond verontrusten. Het kan daarom geschieden, dat de herinnering aan de zonde bij een geheel volk weg is, omdat het zichzelf al te veel toegeeft. Daarom is de zin: Ofschoon geen gevoel van de zonde hen in het begin aanzet tot boete, indien zij naderhand worden opgeschrikt, zodat zij hun schuld beginnen te erkennen, moet men God met offeranden verzoenen..

Vers 13

13. Indien nua) de gehele vergadering 1) van Israël, het volk Israël in zijn volheid, afgedwaald zal zijn, (1 Samuel 14:32) een zonde uit dwaling bedreven zal hebben, en de zaak, toen zij verricht werd, voor de ogen van de gemeente verborgen is, en wanneer al zo het geval aanwezig is, dat zij onopzettelijk en ondoordacht iets gedaan zullen hebben tegen enige van alle geboden van de HEERE, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden.

a) Leviticus 9:15 Numbers 15:24,

1) Dezelfde offerande, welke de Priester was opgelegd, moest van het volk worden geëist, omdat hij het gehele volk vertegenwoordigde, die in naam van allen het heiligdom binnenging, opdat alle stammen voor Gods aangezicht zouden staan. Wel schijnt deze soort van onwetendheid als verschillend van de bovengenoemde aangemerkt te moeten worden, omdat er gezegd wordt: "Een zonde, indien hij verborgen is." Ik ben echter van oordeel, dat het onder die zwakheden moet begrepen worden, welke worden begaan, wanneer de mensen soms tijdelijk blind zijn. Want dat velen bij hun zonden inslapen, dat geschiedt daarom, omdat zij niet tot zichzelf indalen. Want indien zij hun daden wel onderzochten zou het geweten hen terstond verontrusten. Het kan daarom geschieden, dat de herinnering aan de zonde bij een geheel volk weg is, omdat het zichzelf al te veel toegeeft. Daarom is de zin: Ofschoon geen gevoel van de zonde hen in het begin aanzet tot boete, indien zij naderhand worden opgeschrikt, zodat zij hun schuld beginnen te erkennen, moet men God met offeranden verzoenen..

Vers 14

14. En die zonde, die zij daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden, zo zal de gemeente, gelijk de Hogepriester voor zijn zonde (Leviticus 4:3), een var, een jong rund ten zondoffer offeren en die voor de tent vande samenkomst brengen; want afgezien daarvan, dat tot de volheid van het volk ook de Hogepriester behoort, zo draagt de gemeente van Israël in haar geheel een priesterlijk karakter (Exodus 19:6), waarom haar zoenoffer ook in alle overige stukken; zoals dat van de Hogepriester, moet worden behandeld.

Vers 14

14. En die zonde, die zij daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden, zo zal de gemeente, gelijk de Hogepriester voor zijn zonde (Leviticus 4:3), een var, een jong rund ten zondoffer offeren en die voor de tent vande samenkomst brengen; want afgezien daarvan, dat tot de volheid van het volk ook de Hogepriester behoort, zo draagt de gemeente van Israël in haar geheel een priesterlijk karakter (Exodus 19:6), waarom haar zoenoffer ook in alle overige stukken; zoals dat van de Hogepriester, moet worden behandeld.

Vers 15

15. En de oudsten van de vergadering, de overheden van het volk, zullen hun handen op het hoofd van de var leggen, voor het aangezicht des HEEREN en hij zal de var slachten voor het aangezicht des HEEREN (Leviticus 4:4). 16. Daarna zal die gezalfde priester, de Hogepriester, van het bloed van de var een deel tot de tent der samenkomst brengen (Leviticus 4:5).

Vers 15

15. En de oudsten van de vergadering, de overheden van het volk, zullen hun handen op het hoofd van de var leggen, voor het aangezicht des HEEREN en hij zal de var slachten voor het aangezicht des HEEREN (Leviticus 4:4). 16. Daarna zal die gezalfde priester, de Hogepriester, van het bloed van de var een deel tot de tent der samenkomst brengen (Leviticus 4:5).

Vers 17

17. En de priester zal zijn vinger indopen, nemende van dat bloed en hij zal zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des HEEREN, voor de voorhang (Leviticus 4:6).

Vers 17

17. En de priester zal zijn vinger indopen, nemende van dat bloed en hij zal zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des HEEREN, voor de voorhang (Leviticus 4:6).

Vers 18

18. En van dat bloed zal hij doen op de hoornen van het reukaltaar, dat voor het aangezicht des HEEREN is, dat in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten, aan de bodem van het brandofferaltaar, dat is voor de deur van de tent van de samenkomst (Leviticus 4:7).

Vers 18

18. En van dat bloed zal hij doen op de hoornen van het reukaltaar, dat voor het aangezicht des HEEREN is, dat in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten, aan de bodem van het brandofferaltaar, dat is voor de deur van de tent van de samenkomst (Leviticus 4:7).

Vers 19

19. Daartoe zal hij al zijn vet van hem opnemen en op het altaar aansteken (Leviticus 4:8-Leviticus 4:10)

Vers 19

19. Daartoe zal hij al zijn vet van hem opnemen en op het altaar aansteken (Leviticus 4:8-Leviticus 4:10)

Vers 20

20. En hij zal daarna deze voor de gehele gemeente te offeren var juist hetzelfde doen, gelijk als hij de var van het voor hem zelf bestemde zondoffer gedaan heeft (volgens de opgenoemde voorschriften doen moet), alzo zal hij hemdoen, en de priester zal voor hen verzoening doen en het begane kwaad zal hun vergeven worden.

Vers 20

20. En hij zal daarna deze voor de gehele gemeente te offeren var juist hetzelfde doen, gelijk als hij de var van het voor hem zelf bestemde zondoffer gedaan heeft (volgens de opgenoemde voorschriften doen moet), alzo zal hij hemdoen, en de priester zal voor hen verzoening doen en het begane kwaad zal hun vergeven worden.

Vers 21

21. Daarna zal hij die var, het vel, vlees, enz. tot buiten het leger, naar de reine plaats, waar men de as uitstort, uitvoeren, en zal hem daar verbranden, zoals hij de eerste var verbrand heeft (Leviticus 4:11,Leviticus 4:12); het is een zondoffer van de gemeente, als met een zondoffer zo zal daarmee gedaan worden.

Vers 21

21. Daarna zal hij die var, het vel, vlees, enz. tot buiten het leger, naar de reine plaats, waar men de as uitstort, uitvoeren, en zal hem daar verbranden, zoals hij de eerste var verbrand heeft (Leviticus 4:11,Leviticus 4:12); het is een zondoffer van de gemeente, als met een zondoffer zo zal daarmee gedaan worden.

Vers 22

22. Als een overste, 1) het hoofd van een stam of van een geslacht, zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden van de HEERE zijn God, door afdwaling, gedaan zal hebben, hetgeen niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is.

1) Ook voor de overtredingen van de oversten wordt een bijzonder zondoffer geëist. Want ofschoon hij van de overste spreekt in het enkelvoud, zo is, omdat er nog geen wet was gegeven, dat er een zou regeren, het niet twijfelachtig, dat hier de oversten en de hoofden van het volk bedoeld worden, omdat zij, die aan het hoofd staan, meer schaden door hun slecht voorbeeld, dan private personen. Indien nu iemand uit de rechters of oversten door dwaling had overtreden, kon hij wel met een minder offerande volstaan, dan een Hogepriester of het volk. Het bijzonder onderscheid bestond hierin, dat deze een geit of schaap, een ander een bok offerde. En dit, opdat zij zich meer zorgvuldig zouden wachten voor alle zonde, die aan het hoofd stonden, welke overigens zich fijn genot plegen te verschaffen, alsof een hogere stand ook meer vrijheid daartoe gaf..

In het Hebreeuws Nasi, eigenlijk het hoofd van een stam..

Vers 22

22. Als een overste, 1) het hoofd van een stam of van een geslacht, zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden van de HEERE zijn God, door afdwaling, gedaan zal hebben, hetgeen niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is.

1) Ook voor de overtredingen van de oversten wordt een bijzonder zondoffer geëist. Want ofschoon hij van de overste spreekt in het enkelvoud, zo is, omdat er nog geen wet was gegeven, dat er een zou regeren, het niet twijfelachtig, dat hier de oversten en de hoofden van het volk bedoeld worden, omdat zij, die aan het hoofd staan, meer schaden door hun slecht voorbeeld, dan private personen. Indien nu iemand uit de rechters of oversten door dwaling had overtreden, kon hij wel met een minder offerande volstaan, dan een Hogepriester of het volk. Het bijzonder onderscheid bestond hierin, dat deze een geit of schaap, een ander een bok offerde. En dit, opdat zij zich meer zorgvuldig zouden wachten voor alle zonde, die aan het hoofd stonden, welke overigens zich fijn genot plegen te verschaffen, alsof een hogere stand ook meer vrijheid daartoe gaf..

In het Hebreeuws Nasi, eigenlijk het hoofd van een stam..

Vers 23

23. Of men zijn zonde, die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben zo zal hij, overeenkomstig zijn mindere stand, welke hij in vergelijking van de Hogepriester en het gehele volk in de godsregering inneemt, ook een van minder waarde tot zijn offer brengen, namelijk een geitebok, maar een volkomen mannetje. 24. En hij zal zijn hand op het hoofd van de bok leggen en zal hem slachten in de plaats, waar men het brandoffer slacht, voor het aangezicht des HEEREN, aan de noordzijde van het altaar (Leviticus 1:11). Het offer van zo'n ruwharige geitebok (Genesis 27:23) is eenzondoffer.

Vers 23

23. Of men zijn zonde, die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben zo zal hij, overeenkomstig zijn mindere stand, welke hij in vergelijking van de Hogepriester en het gehele volk in de godsregering inneemt, ook een van minder waarde tot zijn offer brengen, namelijk een geitebok, maar een volkomen mannetje. 24. En hij zal zijn hand op het hoofd van de bok leggen en zal hem slachten in de plaats, waar men het brandoffer slacht, voor het aangezicht des HEEREN, aan de noordzijde van het altaar (Leviticus 1:11). Het offer van zo'n ruwharige geitebok (Genesis 27:23) is eenzondoffer.

Vers 25

25. Daarna zal de priester, een gewoon priester, niet zoals in Leviticus 4:16 de Hogepriester, van het bloed van het zondoffer, een deel met zijn vinger nemen en dat op de hoornen van het brandofferaltaar doen; 1) want het bloed mag in dit geval niet, zoals in Leviticus 4:5, Leviticus 4:16, in de tent der samenkomst worden gebracht, daar de vorst in kerkelijke betrekking tot het volk staat en zijn plaats in het voorhof heeft; dan zal hij zijn bloed aan de bodem van het brandofferaltaar uitgieten. (zie "Leviticus 6:23)

Vers 25

25. Daarna zal de priester, een gewoon priester, niet zoals in Leviticus 4:16 de Hogepriester, van het bloed van het zondoffer, een deel met zijn vinger nemen en dat op de hoornen van het brandofferaltaar doen; 1) want het bloed mag in dit geval niet, zoals in Leviticus 4:5, Leviticus 4:16, in de tent der samenkomst worden gebracht, daar de vorst in kerkelijke betrekking tot het volk staat en zijn plaats in het voorhof heeft; dan zal hij zijn bloed aan de bodem van het brandofferaltaar uitgieten. (zie "Leviticus 6:23)

Vers 26

26. Hij zal ook al zijn vet op het altaar aansteken, zoals het vet van het dankoffer (Leviticus 3:14-Leviticus 3:16); zo zal de priester voor hem verzoening doen van zijn zonde, en hetgeen hij misdaan heeft zal hem vergeven worden, hemzelf echter, de priester, die de dienst verricht, zal het vlees van zulk offer toebehoren, en hij zal het eten op de heilige plaats (Leviticus 6:26).

Vers 26

26. Hij zal ook al zijn vet op het altaar aansteken, zoals het vet van het dankoffer (Leviticus 3:14-Leviticus 3:16); zo zal de priester voor hem verzoening doen van zijn zonde, en hetgeen hij misdaan heeft zal hem vergeven worden, hemzelf echter, de priester, die de dienst verricht, zal het vlees van zulk offer toebehoren, en hij zal het eten op de heilige plaats (Leviticus 6:26).

Vers 27

27. a) En als enig mens van het volk van het land, een gewoon Israëliet, een uit de gehele menigte van het volk, door afdwaling zal gezondigd hebben, omdat hij iets doet tegen een van de geboden van de HEERE, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is. 1)

a) Numbers 15:27

1) Dat is: Hij zal door die offerande van alle onwettische onreinigheid gezuiverd en hersteld worden in de genieting van alle voorrechten, die tot de leden van de Joodse vergadering of gemeente behoren. Doch het verkrijgen van vergeving van God, was de uitwerking niet van het zondoffer, maar wel van de Goddelijke genade (Romans 11:6), verleend op een ongeveinsde bekering en een waarachtig geloof in het offer van de Messias, waarvan de offerande een teken was; om welke reden van de offeraar werd gevorderd de handen te leggen op het hoofd van het zondoffer, welke plechtigheid in zich had, de natuur van een gebed en belijdenis..

Vers 27

27. a) En als enig mens van het volk van het land, een gewoon Israëliet, een uit de gehele menigte van het volk, door afdwaling zal gezondigd hebben, omdat hij iets doet tegen een van de geboden van de HEERE, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is. 1)

a) Numbers 15:27

1) Dat is: Hij zal door die offerande van alle onwettische onreinigheid gezuiverd en hersteld worden in de genieting van alle voorrechten, die tot de leden van de Joodse vergadering of gemeente behoren. Doch het verkrijgen van vergeving van God, was de uitwerking niet van het zondoffer, maar wel van de Goddelijke genade (Romans 11:6), verleend op een ongeveinsde bekering en een waarachtig geloof in het offer van de Messias, waarvan de offerande een teken was; om welke reden van de offeraar werd gevorderd de handen te leggen op het hoofd van het zondoffer, welke plechtigheid in zich had, de natuur van een gebed en belijdenis..

Vers 28

28. Of men zijn zonde, die hij gezondigd heeft aan hem zal bekend gemaakt hebben, zo zal hij van de vastgestelde diersoorten, tot zijn offerande brengen een jonge ruwharige geit, een volkomen wijfje, voor zijn zonde die hij gezondigd heeft.

Vers 28

28. Of men zijn zonde, die hij gezondigd heeft aan hem zal bekend gemaakt hebben, zo zal hij van de vastgestelde diersoorten, tot zijn offerande brengen een jonge ruwharige geit, een volkomen wijfje, voor zijn zonde die hij gezondigd heeft.

Vers 29

29. En hij, door wie het offer gebracht wordt, zal zijn hand op het hoofd van het zondoffer leggen, en men zal dat zondoffer slachten in de plaats van het brandoffer (Leviticus 4:24).

Vers 29

29. En hij, door wie het offer gebracht wordt, zal zijn hand op het hoofd van het zondoffer leggen, en men zal dat zondoffer slachten in de plaats van het brandoffer (Leviticus 4:24).

Vers 30

30. Daarna zal de priester van haar bloed een deel met zijn vinger nemen en doen het op de hoornen van het brandofferaltaar (Leviticus 4:25); dan zal hij al het bloed daarvan aan de bodem van dat altaar uitgieten.

Vers 30

30. Daarna zal de priester van haar bloed een deel met zijn vinger nemen en doen het op de hoornen van het brandofferaltaar (Leviticus 4:25); dan zal hij al het bloed daarvan aan de bodem van dat altaar uitgieten.

Vers 31

31. a) En al haar vet zal hij afnemen, zoals het vet van het dankoffer afgenomen wordt (Leviticus 4:26), en de priester b) zal het aansteken op het altaar, tot een liefelijke reuk voor de HEERE. En de priester zal voor hem, die gezondigd heeft, verzoening doen en het zal hem vergeven worden. a)Leviticus 3:3,Leviticus 3:4,Leviticus 3:14 b) Exodus 29:18

Vers 31

31. a) En al haar vet zal hij afnemen, zoals het vet van het dankoffer afgenomen wordt (Leviticus 4:26), en de priester b) zal het aansteken op het altaar, tot een liefelijke reuk voor de HEERE. En de priester zal voor hem, die gezondigd heeft, verzoening doen en het zal hem vergeven worden. a)Leviticus 3:3,Leviticus 3:4,Leviticus 3:14 b) Exodus 29:18

Vers 32

32. Maar zo hij, wie dan ook uit het volk gezondigd heeft (Leviticus 4:23), in de plaats van een geit een lam, dat in waarde aan de geit gelijk is, voor zijn offerande ten zondoffer brengt, het zal een volkomen wijfje zijn, dat hij brengt.

Vers 32

32. Maar zo hij, wie dan ook uit het volk gezondigd heeft (Leviticus 4:23), in de plaats van een geit een lam, dat in waarde aan de geit gelijk is, voor zijn offerande ten zondoffer brengt, het zal een volkomen wijfje zijn, dat hij brengt.

Vers 33

33. En hij zal zijn hand op het hoofd van het zondoffer leggen, en hij zal dat slachten tot een zondoffer, op de plaats waar men het brandoffer slacht.

Vers 33

33. En hij zal zijn hand op het hoofd van het zondoffer leggen, en hij zal dat slachten tot een zondoffer, op de plaats waar men het brandoffer slacht.

Vers 34

34. Daarna zal de priester een deel van het bloed van het zondoffer met zijn vinger nemen, en zal het doen op de hoornen van het brandofferaltaar; dan zal hij al het bloed daarvan aan de bodem van dat brandofferaltaar uitgieten.

Vers 34

34. Daarna zal de priester een deel van het bloed van het zondoffer met zijn vinger nemen, en zal het doen op de hoornen van het brandofferaltaar; dan zal hij al het bloed daarvan aan de bodem van dat brandofferaltaar uitgieten.

Vers 35

35. En al het vet daarvan zal hij afnemen, zoals het vet van het lam van het dankoffer afgenomen wordt (Leviticus 3:9) en de priester zal die aansteken op het altaar, op de vuuroffers van de HEERE; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij, de gewone Israëliet, gezondigd heeft en het zal hem vergeven worden. 1) Zowel hier als in Leviticus 4:31 komt de priester het vlees toe, zoals dat van het zondoffer van een overste van het volk. (Leviticus 4:26).

1) Dat in de volgende afdeling (Leviticus 5:1-Leviticus 5:13) evenzo nog van het zondoffer, en niet reeds van het schuldoffer sprake is, volgt reeds uit Leviticus 5:14 waar evenals in Leviticus 4:1 een nieuwe afdeling begint, en eerst dan de wet van de schuldoffers wordt voorgesteld; behalve dit wordt in de bedoelde afdeling zeer kennelijk een nadere beschrijving van hetgeen over het zondoffer van een gewone Israëliet gezegd is (Leviticus 4:27-Leviticus 4:30) gegeven. Eerst worden enige gevallen opgenoemd van misdaden, die een zondoffer vorderen (Leviticus 4:1-Leviticus 4:6) en de offers vermeld, welke door hen moesten worden gebracht, die te arm waren om een geit of een schaap te offeren (Leviticus 4:7-Leviticus 4:13)..

Vers 35

35. En al het vet daarvan zal hij afnemen, zoals het vet van het lam van het dankoffer afgenomen wordt (Leviticus 3:9) en de priester zal die aansteken op het altaar, op de vuuroffers van de HEERE; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij, de gewone Israëliet, gezondigd heeft en het zal hem vergeven worden. 1) Zowel hier als in Leviticus 4:31 komt de priester het vlees toe, zoals dat van het zondoffer van een overste van het volk. (Leviticus 4:26).

1) Dat in de volgende afdeling (Leviticus 5:1-Leviticus 5:13) evenzo nog van het zondoffer, en niet reeds van het schuldoffer sprake is, volgt reeds uit Leviticus 5:14 waar evenals in Leviticus 4:1 een nieuwe afdeling begint, en eerst dan de wet van de schuldoffers wordt voorgesteld; behalve dit wordt in de bedoelde afdeling zeer kennelijk een nadere beschrijving van hetgeen over het zondoffer van een gewone Israëliet gezegd is (Leviticus 4:27-Leviticus 4:30) gegeven. Eerst worden enige gevallen opgenoemd van misdaden, die een zondoffer vorderen (Leviticus 4:1-Leviticus 4:6) en de offers vermeld, welke door hen moesten worden gebracht, die te arm waren om een geit of een schaap te offeren (Leviticus 4:7-Leviticus 4:13)..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile