Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-26.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 26Leviticus 26:1.
GEDREIGDE VLOEK EN BELOOFDE ZEGEN.
I. Leviticus 26:1-Leviticus 26:46. Daar de Heere nu genaderd is tot het einde van de wet, die Hij de kinderen van Israël door Mozes wilde geven naar het met hen opgericht Verbond, laat Hij nu ook bekend maken welke zegen zij van Hem mogen verwachten, wanneer zij in Zijn instellingen wandelen en Zijn geboden houden; maar ook laat Hij hun betuigen, welke straffen hen in steeds toenemende graad zullen treffen, wanneer zij Hem niet gehoorzaam zijn en met hardnekkige ongehoorzaamheid zich tegen Hem en Zijn voorlopige oordelen zullen verzetten. Dan zal Hij hen aan gevangenschap en zware ellende overgeven en zich eerst dn over hen ontfermen, wanneer zij hun schuld belijden en zich onder Zijn machtige hand verootmoedigen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 26Leviticus 26:1.
GEDREIGDE VLOEK EN BELOOFDE ZEGEN.
I. Leviticus 26:1-Leviticus 26:46. Daar de Heere nu genaderd is tot het einde van de wet, die Hij de kinderen van Israël door Mozes wilde geven naar het met hen opgericht Verbond, laat Hij nu ook bekend maken welke zegen zij van Hem mogen verwachten, wanneer zij in Zijn instellingen wandelen en Zijn geboden houden; maar ook laat Hij hun betuigen, welke straffen hen in steeds toenemende graad zullen treffen, wanneer zij Hem niet gehoorzaam zijn en met hardnekkige ongehoorzaamheid zich tegen Hem en Zijn voorlopige oordelen zullen verzetten. Dan zal Hij hen aan gevangenschap en zware ellende overgeven en zich eerst dn over hen ontfermen, wanneer zij hun schuld belijden en zich onder Zijn machtige hand verootmoedigen.
Vers 1
1. Gij zult u naar het oorspronkelijk gebod (Exodus 20:2-Exodus 20:5), waarvan de getrouwe en gemoedelijke volbrenging die van alle andere geboden ten gevolge heeft, geen afgoden maken (Leviticus 19:4), noch gesneden beeld van de ware God, noch opgericht standbeeld van dieGod zult gij u stellen, zoals de heidenen zulke standbeelden hebben van hun goden (Exodus 23:24), noch gebeeldhouwde steen, 1) stenen beeld in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE uw God, die gij alleen zult dienen, en niet de afgoden. En hoe gij Mij zonder al deze soorten van beelden op de rechte wijze dienen kunt, heb Ik u in de wet over het heiligdom, de heilige gaven en tijden duidelijk genoeg gezegd.a) Deuteronomy 5:8; Deuteronomy 16:22 Psalms 97:7
1) Bij het verbod van geen afgoden te dienen, of gesneden beelden te maken, wordt nu ook nog gevoegd, dat, omtrent het vervaardigen van stenen beelden, een afgodsbeeld uit steen gemaakt om zich daarvoor neer te buigen. Deze afgodsbeelden van steen zijn wel te onderscheiden van gedenkstenen..
Vers 1
1. Gij zult u naar het oorspronkelijk gebod (Exodus 20:2-Exodus 20:5), waarvan de getrouwe en gemoedelijke volbrenging die van alle andere geboden ten gevolge heeft, geen afgoden maken (Leviticus 19:4), noch gesneden beeld van de ware God, noch opgericht standbeeld van dieGod zult gij u stellen, zoals de heidenen zulke standbeelden hebben van hun goden (Exodus 23:24), noch gebeeldhouwde steen, 1) stenen beeld in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE uw God, die gij alleen zult dienen, en niet de afgoden. En hoe gij Mij zonder al deze soorten van beelden op de rechte wijze dienen kunt, heb Ik u in de wet over het heiligdom, de heilige gaven en tijden duidelijk genoeg gezegd.a) Deuteronomy 5:8; Deuteronomy 16:22 Psalms 97:7
1) Bij het verbod van geen afgoden te dienen, of gesneden beelden te maken, wordt nu ook nog gevoegd, dat, omtrent het vervaardigen van stenen beelden, een afgodsbeeld uit steen gemaakt om zich daarvoor neer te buigen. Deze afgodsbeelden van steen zijn wel te onderscheiden van gedenkstenen..
Vers 2
2. Mijn Sabbatten, 1) de heilige feest- en rusttijden, waarover in Leviticus 23:1, 25 gehandeld is, zult gij dan houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen, dat Ik in uw midden heb opgericht, om onder u te wonen, zodat gij, zowel priesters als volk, altijd met heilige eerbied hiertoe nadert (Leviticus 22:1): Ik ben de HEERE! (Leviticus 19:30).1) De Sabbat is een instelling van de Heere. Nu weet gij, hoe Mozes in de Naam des Heeren niets geduriger voor het oor van Israël herhaalt, dan dat al deze heiligheden de rechten en instellingen en geboden van de Heere zijn. En dat moest. Want in Israël zat juist dezelfde zonde, die ook gedurig in uw hart sluipt, om wel, ja, God de ere te willen geven, mits het geschieden kon naar eigen inzicht en uit eigen aandrift, naar de prikkel van het eigen hart. En wat Israël niet wilde, en wat gij van nature ook niet wilt, dat is dienen uit gehoorzaamheid; omdat Hij het u geboden heeft, en omdat Hij het u heeft ingezet. Gij wilt dan wel iets voor uw God doen. O, gij zou alles voor Hem over hebben. Alleen maar, de Heere moet het niet van u in de weg van gehoorzaamheid vorderen. Veeleer moet Hij het aan u overlaten, dat gij het uit eigen aandrift doet. En dan zult gij, al wat gij slechts vermoogt, aan uw God toewijden. In lust, om uw God de ere te geven, zult gij met de beste wedijveren. Alleen maar die ene eer, dat Hij als uw Souverein en Koning zelf bepalen zal, wat gij voor Hem doen zult, die ere gunt gij Hem niet. En dat is het nu juist, wat uw Sabbat u telkens weer prediken komt: "God heeft mij ingezet." Van God ben ik verordend..
Deze beide verzen behoren in het verband niet meer tot het vorige hoofdstuk, maar vormen de inleiding op het volgende; daarom moet men aan de oude verdeling in hoofdstukken boven de nieuwe de voorkeur geven (zie Genesis 32:2). Terwijl de wetgeving op Sinaï nu haar einde bereikt (Leviticus 26:46), keert zij tot haar begin terug, stelt nog eenmaal het eerste gebod voor, dat alle volgende in zich bevat en ontwikkelt verder de daar beloofde zegen en gedreigde vloek. Beiden, vloek en zegen, worden hier uitdrukkelijk op alle geboden toegepast, en zo strekt dit hoofdstuk tot rechtvaardiging van de wijze, waarop Luther in zijn catechismus de 10 geboden behandeld heeft, die namelijk de woorden (Exodus 20:5,Exodus 20:6) aan het slot van het eerste hoofdstuk gesteld heeft (zie Exodus 20:6)
Vers 2
2. Mijn Sabbatten, 1) de heilige feest- en rusttijden, waarover in Leviticus 23:1, 25 gehandeld is, zult gij dan houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen, dat Ik in uw midden heb opgericht, om onder u te wonen, zodat gij, zowel priesters als volk, altijd met heilige eerbied hiertoe nadert (Leviticus 22:1): Ik ben de HEERE! (Leviticus 19:30).1) De Sabbat is een instelling van de Heere. Nu weet gij, hoe Mozes in de Naam des Heeren niets geduriger voor het oor van Israël herhaalt, dan dat al deze heiligheden de rechten en instellingen en geboden van de Heere zijn. En dat moest. Want in Israël zat juist dezelfde zonde, die ook gedurig in uw hart sluipt, om wel, ja, God de ere te willen geven, mits het geschieden kon naar eigen inzicht en uit eigen aandrift, naar de prikkel van het eigen hart. En wat Israël niet wilde, en wat gij van nature ook niet wilt, dat is dienen uit gehoorzaamheid; omdat Hij het u geboden heeft, en omdat Hij het u heeft ingezet. Gij wilt dan wel iets voor uw God doen. O, gij zou alles voor Hem over hebben. Alleen maar, de Heere moet het niet van u in de weg van gehoorzaamheid vorderen. Veeleer moet Hij het aan u overlaten, dat gij het uit eigen aandrift doet. En dan zult gij, al wat gij slechts vermoogt, aan uw God toewijden. In lust, om uw God de ere te geven, zult gij met de beste wedijveren. Alleen maar die ene eer, dat Hij als uw Souverein en Koning zelf bepalen zal, wat gij voor Hem doen zult, die ere gunt gij Hem niet. En dat is het nu juist, wat uw Sabbat u telkens weer prediken komt: "God heeft mij ingezet." Van God ben ik verordend..
Deze beide verzen behoren in het verband niet meer tot het vorige hoofdstuk, maar vormen de inleiding op het volgende; daarom moet men aan de oude verdeling in hoofdstukken boven de nieuwe de voorkeur geven (zie Genesis 32:2). Terwijl de wetgeving op Sinaï nu haar einde bereikt (Leviticus 26:46), keert zij tot haar begin terug, stelt nog eenmaal het eerste gebod voor, dat alle volgende in zich bevat en ontwikkelt verder de daar beloofde zegen en gedreigde vloek. Beiden, vloek en zegen, worden hier uitdrukkelijk op alle geboden toegepast, en zo strekt dit hoofdstuk tot rechtvaardiging van de wijze, waarop Luther in zijn catechismus de 10 geboden behandeld heeft, die namelijk de woorden (Exodus 20:5,Exodus 20:6) aan het slot van het eerste hoofdstuk gesteld heeft (zie Exodus 20:6)
Vers 3
3. a) Indien gij nu in deze Mijn instellingen welke op de ware Godsverering betrekking hebben, wandelen en ook Mijn andere geboden, die Ik als uw God en Heere u gegeven heb, houden, en die doen zult;a) Deuteronomy 28:1
Vers 3
3. a) Indien gij nu in deze Mijn instellingen welke op de ware Godsverering betrekking hebben, wandelen en ook Mijn andere geboden, die Ik als uw God en Heere u gegeven heb, houden, en die doen zult;a) Deuteronomy 28:1
Vers 4
4. Zo zal Ik u in het land, waarin Ik u nu leid, uw regens geven op hun tijd, zowel vroege als late regen (Deuteronomy 11:14), en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte van het veld zal zijn vrucht geven.Vers 4
4. Zo zal Ik u in het land, waarin Ik u nu leid, uw regens geven op hun tijd, zowel vroege als late regen (Deuteronomy 11:14), en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte van het veld zal zijn vrucht geven.Vers 5
5. En de dorstijd zal u reiken tot de wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot de zaaitijd, 1)zodat gij met het oogsten en inzamelen van de zegen van de velden, wijnbergen enz. werk genoeg hebt, zo rijkelijk zal die zegen u toevloeien, en gij zult uw brood eten, niet alleen tot voorziening in uw nooddruft, maar ook tot verzadiging toe, en gij zult zeker, zonder zorg voor uw onderhoud (Leviticus 25:18), in uw land wonen.2)1) Hiermee wordt aangeduid, een zeer overvloedige oogst, indien Israël in de wegen van de Heere zou wandelen. Het dorsen begint tegelijk met de oogst, einde april, de wijnoogst valt in september voor en het zaaien neemt een aanvang eind oktober of begin november..
2) Zoals het boek van het Verbond (Exodus 20:22-Exodus 23:19), dat de grondtrekken van de rechte betrekking van Israël, de plichten die uit zijn Verbondsbetrekking tot Jehova voortvloeien, in zich bevat, met beloften en bedreigingen eindigt (Exodus 23:20-Exodus 23:33), alzo sluit nu ook de Sinaïtische wetgeving in het algemeen, nadat zij de innerlijke, de geestelijke betekenis van de gehele Verbondsinstelling heeft ontwikkeld, met een zeer uitvoerige voorstelling: allereerst van de zegen, die op de getrouwe opvolging van Gods geboden rust, daarna van de vloek, waardoor hun overtreding gevolgd wordt. Terwijl echter die beloften en bedreigingen aan het einde van het boek van het Verbond meegedeeld, slechts op de beërving van het land van belofte betrekking hadden, zien de beloften in dit hoofdstuk op de zegeningen, welke Israël in het reeds verkregen land zal genieten en de bedreigingen op de strafgerichten, waarmee het daar zal bezocht worden; want de tijd is nu gekomen, dat het volk weer van Sinaï zal opbreken en zijn erfenis aanvaarden. Nog uitvoeriger worden de zegen en vloek van de wet, na herhaling van deze, ontwikkeld in Mozes' 5de boek, als Israël reeds staat aan de grenzen van het heilige land (Deuteronomy 28:1-30). Wat nu het klimaat van het heilige land aangaat, waarop Leviticus 26:3, Leviticus 26:4 betrekking hebben, merken wij op, dat Palestina onder 32 graden noorderbreedte gelegen, over het algemeen een gematigd warm klimaat heeft en het gehele jaar door een slechts geringe wisseling van lengte van de dagen (de langste dag duurt 14 uur, 12 minuten, de kortste 9 uur, 48 minuten (zie Exodus 12:2). Toch is de warmte in de onderscheiden streken, naardat zij gelegen zijn, zeer verschillend. Het sterkst is zij in de Jordaanvlakte, waar de hitte in de zomer door de steile bergwanden aan beide zijden, ten gevolge waarvan de afkoeling door de westenwind onmogelijk is, zeer drukkend en verzengend wordt; minder drukkend is zij in het lage land bij de Middellandse Zee; terwijl in Galila en op het gebergte Efraïm en Juda de lucht veel frisser is en er slechts op enkele dagen door sterke zuidenwinden een drukkende hitte heerst. In de winter valt dikwijls (maar gewoonlijk pas in februari) op het gebergte veel sneeuw, die echter zelden lang blijft liggen; alleen de top van de Hermon is altijd met sneeuw bedekt, ook als in zijn dalen de heerlijkste lente- en zomerwarmte heerst. Onder winter is slechts die tijd van het jaar te verstaan, waarin koude noordwestelijke en noordelijke winden waaien, die regen, onweer en sneeuw aanbrengen, zonder dat de grond ooit bevriest. Hij begint met de zogenaamde vroege regen na de dag- en nachtevening in de herfst, waarmee het burgerlijke jaar zijn aanvang neemt; doch niet opeens, maar geleidelijk, waardoor de landbouwer gelegenheid ontvangt om zijn koren- en gerstvelden te bezaaien. Gedurende de maanden november en december valt de regen dan meest in sterke stromen; later keert die regen slechts na langere tussenruimten terug, maar houdt `s winters nimmer geheel op. De gehele regentijd, die de winter vormt, eindigt met de late regen in maart, eer dat men het wintergraan begint te maaien en het zomerkoren te zaaien; gewoonlijk duurt die slechts enige dagen, menigmaal alleen enige uren. Dan begint de zomer, van april tot oktober, wanneer gewoonlijk in het geheel geen regen valt en de hemel bijna altijd helder is, zodat dan ook in 1 Samuel 12:17, regen en onweer als aan wonder vermeld worden. Nu neemt de hitte met de dag toe, totdat zij in augustus bijna ondraaglijk wordt, terwijl dan in september de nachten koeler worden, die de hitte overdag temperen en de buitengewoon sterke dauw van de nacht gras en planten voor verdorren bewaart..
Vers 5
5. En de dorstijd zal u reiken tot de wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot de zaaitijd, 1)zodat gij met het oogsten en inzamelen van de zegen van de velden, wijnbergen enz. werk genoeg hebt, zo rijkelijk zal die zegen u toevloeien, en gij zult uw brood eten, niet alleen tot voorziening in uw nooddruft, maar ook tot verzadiging toe, en gij zult zeker, zonder zorg voor uw onderhoud (Leviticus 25:18), in uw land wonen.2)1) Hiermee wordt aangeduid, een zeer overvloedige oogst, indien Israël in de wegen van de Heere zou wandelen. Het dorsen begint tegelijk met de oogst, einde april, de wijnoogst valt in september voor en het zaaien neemt een aanvang eind oktober of begin november..
2) Zoals het boek van het Verbond (Exodus 20:22-Exodus 23:19), dat de grondtrekken van de rechte betrekking van Israël, de plichten die uit zijn Verbondsbetrekking tot Jehova voortvloeien, in zich bevat, met beloften en bedreigingen eindigt (Exodus 23:20-Exodus 23:33), alzo sluit nu ook de Sinaïtische wetgeving in het algemeen, nadat zij de innerlijke, de geestelijke betekenis van de gehele Verbondsinstelling heeft ontwikkeld, met een zeer uitvoerige voorstelling: allereerst van de zegen, die op de getrouwe opvolging van Gods geboden rust, daarna van de vloek, waardoor hun overtreding gevolgd wordt. Terwijl echter die beloften en bedreigingen aan het einde van het boek van het Verbond meegedeeld, slechts op de beërving van het land van belofte betrekking hadden, zien de beloften in dit hoofdstuk op de zegeningen, welke Israël in het reeds verkregen land zal genieten en de bedreigingen op de strafgerichten, waarmee het daar zal bezocht worden; want de tijd is nu gekomen, dat het volk weer van Sinaï zal opbreken en zijn erfenis aanvaarden. Nog uitvoeriger worden de zegen en vloek van de wet, na herhaling van deze, ontwikkeld in Mozes' 5de boek, als Israël reeds staat aan de grenzen van het heilige land (Deuteronomy 28:1-30). Wat nu het klimaat van het heilige land aangaat, waarop Leviticus 26:3, Leviticus 26:4 betrekking hebben, merken wij op, dat Palestina onder 32 graden noorderbreedte gelegen, over het algemeen een gematigd warm klimaat heeft en het gehele jaar door een slechts geringe wisseling van lengte van de dagen (de langste dag duurt 14 uur, 12 minuten, de kortste 9 uur, 48 minuten (zie Exodus 12:2). Toch is de warmte in de onderscheiden streken, naardat zij gelegen zijn, zeer verschillend. Het sterkst is zij in de Jordaanvlakte, waar de hitte in de zomer door de steile bergwanden aan beide zijden, ten gevolge waarvan de afkoeling door de westenwind onmogelijk is, zeer drukkend en verzengend wordt; minder drukkend is zij in het lage land bij de Middellandse Zee; terwijl in Galila en op het gebergte Efraïm en Juda de lucht veel frisser is en er slechts op enkele dagen door sterke zuidenwinden een drukkende hitte heerst. In de winter valt dikwijls (maar gewoonlijk pas in februari) op het gebergte veel sneeuw, die echter zelden lang blijft liggen; alleen de top van de Hermon is altijd met sneeuw bedekt, ook als in zijn dalen de heerlijkste lente- en zomerwarmte heerst. Onder winter is slechts die tijd van het jaar te verstaan, waarin koude noordwestelijke en noordelijke winden waaien, die regen, onweer en sneeuw aanbrengen, zonder dat de grond ooit bevriest. Hij begint met de zogenaamde vroege regen na de dag- en nachtevening in de herfst, waarmee het burgerlijke jaar zijn aanvang neemt; doch niet opeens, maar geleidelijk, waardoor de landbouwer gelegenheid ontvangt om zijn koren- en gerstvelden te bezaaien. Gedurende de maanden november en december valt de regen dan meest in sterke stromen; later keert die regen slechts na langere tussenruimten terug, maar houdt `s winters nimmer geheel op. De gehele regentijd, die de winter vormt, eindigt met de late regen in maart, eer dat men het wintergraan begint te maaien en het zomerkoren te zaaien; gewoonlijk duurt die slechts enige dagen, menigmaal alleen enige uren. Dan begint de zomer, van april tot oktober, wanneer gewoonlijk in het geheel geen regen valt en de hemel bijna altijd helder is, zodat dan ook in 1 Samuel 12:17, regen en onweer als aan wonder vermeld worden. Nu neemt de hitte met de dag toe, totdat zij in augustus bijna ondraaglijk wordt, terwijl dan in september de nachten koeler worden, die de hitte overdag temperen en de buitengewoon sterke dauw van de nacht gras en planten voor verdorren bewaart..
Vers 6
6. Ook zal Ik, opdat gij de vrucht van het land in rust en blijmoedig genieten moogt, vrede geven in het land, a) dat gij als een kudde, welke in een goede weide rustiggelegerd is, zult te slapen liggen en niemand zij, die verschrikt, 1)daar de goede Herder (Psalms 23:1) over u de wacht houdt; en Ik zal het boos, verscheurend en gevaarlijk gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan, 2) geen van de omringende volkeren zal het wagen u de oorlog aan te doen.a) Job 11:18,Job 11:19
1) Dit is een sierlijke schildering van een volmaakte rust van een volk, en Jesaja beeldt de overvloedige vrede en de grote uitbreiding van de Kerk bijna op gelijke wijze aldus af: Uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen overdag, noch `s nachts niet gesloten worden. Isaiah 60:11 Jeremiah 30:10 Ezekiel 34:28 Micah 4:3 ). 2) Het beeld is ontleend aan het legeren van het vee in een goede weide, beschermd tegen de aanvallen van het roofgedierte en van de dief en moordenaar. De Heere stelt zich hier voor als de goede Herder, die Zijn volk in veiligheid zal doen neerliggen..
Vers 6
6. Ook zal Ik, opdat gij de vrucht van het land in rust en blijmoedig genieten moogt, vrede geven in het land, a) dat gij als een kudde, welke in een goede weide rustiggelegerd is, zult te slapen liggen en niemand zij, die verschrikt, 1)daar de goede Herder (Psalms 23:1) over u de wacht houdt; en Ik zal het boos, verscheurend en gevaarlijk gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan, 2) geen van de omringende volkeren zal het wagen u de oorlog aan te doen.a) Job 11:18,Job 11:19
1) Dit is een sierlijke schildering van een volmaakte rust van een volk, en Jesaja beeldt de overvloedige vrede en de grote uitbreiding van de Kerk bijna op gelijke wijze aldus af: Uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen overdag, noch `s nachts niet gesloten worden. Isaiah 60:11 Jeremiah 30:10 Ezekiel 34:28 Micah 4:3 ). 2) Het beeld is ontleend aan het legeren van het vee in een goede weide, beschermd tegen de aanvallen van het roofgedierte en van de dief en moordenaar. De Heere stelt zich hier voor als de goede Herder, die Zijn volk in veiligheid zal doen neerliggen..
Vers 7
7. En gij zult, wanneer een volk het zal wagen u in uw land aan te vallen, uw vijanden door Mijn machtige hulp dadelijk vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard, waarmee zij u vervolgen, vallen, zodat zij niet andermaal beproeven u aan te tasten.Vers 7
7. En gij zult, wanneer een volk het zal wagen u in uw land aan te vallen, uw vijanden door Mijn machtige hulp dadelijk vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard, waarmee zij u vervolgen, vallen, zodat zij niet andermaal beproeven u aan te tasten.Vers 8
8. a) Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; zo krachtig zal Ik u bijstaan en niet toelaten dat zelfs de grootste overmacht, welke u aanvalt, iets tegen u uitricht, en uw vijandenzullen in ieder geval voor uw aangezicht door het zwaard vallen, 1)zij komen dan met zulk een overmacht, als zij maar willen.a) Joshua 23:10
1) Niet alleen vrede in het binnenland, maar ook zegen en voorspoed zou hun deel zijn in hun buitenlandse oorlogen. De Heere zou zich in Zijn heerlijkheid en macht zo openbaren ten gunste van Zijn erfvolk, dat ook de machtigste vijand niet tegen hen bestand zou zijn..
Vers 8
8. a) Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; zo krachtig zal Ik u bijstaan en niet toelaten dat zelfs de grootste overmacht, welke u aanvalt, iets tegen u uitricht, en uw vijandenzullen in ieder geval voor uw aangezicht door het zwaard vallen, 1)zij komen dan met zulk een overmacht, als zij maar willen.a) Joshua 23:10
1) Niet alleen vrede in het binnenland, maar ook zegen en voorspoed zou hun deel zijn in hun buitenlandse oorlogen. De Heere zou zich in Zijn heerlijkheid en macht zo openbaren ten gunste van Zijn erfvolk, dat ook de machtigste vijand niet tegen hen bestand zou zijn..
Vers 9
9. En Ik zal in de rustige vredevolle dagen, die Ik u ongestoord zal bewaren, Mij met de heerlijkste u toegedachte zegen tot u wenden, 1) en zal u in getal en volksmenigte, volgens de aan Abraham gegeven belofte, (Genesis 17:4) zeer vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen; en Mijn Verbond dat Ik met hen heb opgericht, zal Ik met u bevestigen.2)1) Mij tot u wenden, d.i. op deelnemende wijze Mij tot u keren, mijn gunstrijk aangezicht tot u wenden..
2) Duidelijk geeft de Heere hier aan, dat al de weldaden, welke Hij belooft, uitvloeisels zijn van het Verbond, dat Hij met hen opgericht heeft. De weldaden opgesomd, zijn Verbondsweldaden..
Vers 9
9. En Ik zal in de rustige vredevolle dagen, die Ik u ongestoord zal bewaren, Mij met de heerlijkste u toegedachte zegen tot u wenden, 1) en zal u in getal en volksmenigte, volgens de aan Abraham gegeven belofte, (Genesis 17:4) zeer vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen; en Mijn Verbond dat Ik met hen heb opgericht, zal Ik met u bevestigen.2)1) Mij tot u wenden, d.i. op deelnemende wijze Mij tot u keren, mijn gunstrijk aangezicht tot u wenden..
2) Duidelijk geeft de Heere hier aan, dat al de weldaden, welke Hij belooft, uitvloeisels zijn van het Verbond, dat Hij met hen opgericht heeft. De weldaden opgesomd, zijn Verbondsweldaden..
Vers 10
10. En gij zult het oude, dat verouderd is, de opbrengst van het vorige jaar (Song of Solomon 7:9) eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe, de nieuwe oogst, uitbrengen, 1) om daarvoor plaats te maken in uw schuren.1) Hiermee wordt de vrees weggenomen voor gebrek aan voedsel, bij vermeerdering en toeneming van de bevolking. De Heere belooft hun, dat de oogst van koren en wijn zo overvloedig zou wezen, dat zij gedwongen zullen worden, door het uitbrengen van de oude, plaats te maken voor de nieuwe oogst..
Vers 10
10. En gij zult het oude, dat verouderd is, de opbrengst van het vorige jaar (Song of Solomon 7:9) eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe, de nieuwe oogst, uitbrengen, 1) om daarvoor plaats te maken in uw schuren.1) Hiermee wordt de vrees weggenomen voor gebrek aan voedsel, bij vermeerdering en toeneming van de bevolking. De Heere belooft hun, dat de oogst van koren en wijn zo overvloedig zou wezen, dat zij gedwongen zullen worden, door het uitbrengen van de oude, plaats te maken voor de nieuwe oogst..
Vers 11
11. En a) Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten 1) en Mijn ziel zal van u niet walgen, alsof Ik verdrietig over u worden en Mijn genadige hand van u terugtrekken kon.a)Ezekiel 37:26; 2 Corinthians 6:16 2 Corinthians 6:1) Het wonen van God in het midden van Zijn volk voorgesteld door: Ik zal mijn tabernakel in het midden van u zetten, geeft aan een volheid van zegeningen, een rustig en zeker wonen. In de woestijn moest de tabernakel gedurig verplaatst worden, maar in het beloofde land zou die tabernakel een vaste woonplaats hebben, en dat zou het bewijs zijn, dat Israël rustig mocht vertoeven onder Zijn wijnstok en vijgeboom. De grondtekst laat dan ook de vertaling toe: Ik zal mijn woning onder u oprichten..
Vers 11
11. En a) Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten 1) en Mijn ziel zal van u niet walgen, alsof Ik verdrietig over u worden en Mijn genadige hand van u terugtrekken kon.a)Ezekiel 37:26; 2 Corinthians 6:16 2 Corinthians 6:1) Het wonen van God in het midden van Zijn volk voorgesteld door: Ik zal mijn tabernakel in het midden van u zetten, geeft aan een volheid van zegeningen, een rustig en zeker wonen. In de woestijn moest de tabernakel gedurig verplaatst worden, maar in het beloofde land zou die tabernakel een vaste woonplaats hebben, en dat zou het bewijs zijn, dat Israël rustig mocht vertoeven onder Zijn wijnstok en vijgeboom. De grondtekst laat dan ook de vertaling toe: Ik zal mijn woning onder u oprichten..
Vers 12
12. En Ik zal in het midden van u wandelen, 1) niet maar in het heiligdom Mijn woning onder u hebben, maar ook daaruit gaan en werkzaam onder u verkeren, en zal u tot een God zijn, Mij kennelijk op al uw wegen en gangen als uw God openbaren; en gij zult Mij tot een volk zijn, ook aan de andere kant in Mijn zegenende nabijheid en zaligende gemeenschap u verblijden en u als Mijn volk gelukkig voelen.1) Het wandelen van God in het midden van Israëls volk ziet niet op de begeleiding van het volk op zijn tocht, maar betekent, het wandelen van God onder Zijn volk in Kanan, waardoor Hij zich steeds aan het volk zal betonen, als hun God te zijn, hetgeen Hij, tot Zijn eigendom gemaakt, in steeds inniger levensgemeenschap met Zich zet en het alle heilsgoederen van Zijn genadeverbond toeschikt..
Vers 12
12. En Ik zal in het midden van u wandelen, 1) niet maar in het heiligdom Mijn woning onder u hebben, maar ook daaruit gaan en werkzaam onder u verkeren, en zal u tot een God zijn, Mij kennelijk op al uw wegen en gangen als uw God openbaren; en gij zult Mij tot een volk zijn, ook aan de andere kant in Mijn zegenende nabijheid en zaligende gemeenschap u verblijden en u als Mijn volk gelukkig voelen.1) Het wandelen van God in het midden van Israëls volk ziet niet op de begeleiding van het volk op zijn tocht, maar betekent, het wandelen van God onder Zijn volk in Kanan, waardoor Hij zich steeds aan het volk zal betonen, als hun God te zijn, hetgeen Hij, tot Zijn eigendom gemaakt, in steeds inniger levensgemeenschap met Zich zet en het alle heilsgoederen van Zijn genadeverbond toeschikt..
Vers 13
13. Ik ben de HEERE uw God, die u uit het land van de Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun, van de Egyptenaren, slaven niet zou zijn, 1) maar Mijn volk; en Ik heb de disselbomen 2) van uw door hen u opgelegdjuk verbroken, en heb u doen recht opgaan; 3) want nu drukt en buigt u geen juk meer neer, zoals voorheen; maar dat is echter eerst het begin van Mijn wegen met u, welke Ik Mij heb voorgenomen.1) Gedurig wordt Israël gewezen op dit veelbetekenende feit, opdat het nooit zou vergeten, dat het als een volk van slaven, door God tot Zijn volk was aangenomen. Onderscheidene malen wordt het erop gewezen (Exodus 20:2; Exodus 22:33 Deuteronomy 4:37; Deuteronomy 7:8,Deuteronomy 7:14; Deuteronomy 16:6, Judges 2:1; Judges 6:9; 1 Samuel 10:18). De uitvoering wordt dan ook wel genoemd, het fundament en begin van de burgerstaat..
2) De disselbomen zijn de stangen, die het lastdier op de nek als juk worden gelegd (Jeremia. 27:2), om zijn nek te buigen en het tot de arbeid aan te zetten. Met de last van zulk een juk had Egypte de Israëlieten neergedrukt, opdat zij niet meer opgericht zouden kunnen gaan, totdat God door verbreking van het juk, hen weer bracht tot een opgerichte gang. Zoals het juk beeld is van de druk, die terneer buigt, zo is het met opgericht hoofd gaan beeld van de bevrijding van de dienstbaarheid..
3) God stort hier zo heel Zijn liefdevol hart voor Israël uit, zoals na de zondvloed voor Noach en zijn huis (zie Genesis 9:17). Gij, vader, meent het goed met uw mensenkinderen; Gij hebt het bloed van Uw Zoon bereid en biedt het de zondaars aan; Gij wilt dat zij met de hand van het geloof aannemende wat Gij hun aanbiedt, zich daaraan zullen verkwikken en die gave in hun hart wegleggen. Maar zie, is niet voortdurend de hele wereld U tegen? Gij bouwt hier, Gij bouwt daar, maar de wereld werpt alles neer. Daarom verkrijgt zij ook Uw heil niet, maar blijft in de dood en heeft geen deel aan het rijk, waar vromen worden vergaderd, die hun God hier volgden..
Vers 13
13. Ik ben de HEERE uw God, die u uit het land van de Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun, van de Egyptenaren, slaven niet zou zijn, 1) maar Mijn volk; en Ik heb de disselbomen 2) van uw door hen u opgelegdjuk verbroken, en heb u doen recht opgaan; 3) want nu drukt en buigt u geen juk meer neer, zoals voorheen; maar dat is echter eerst het begin van Mijn wegen met u, welke Ik Mij heb voorgenomen.1) Gedurig wordt Israël gewezen op dit veelbetekenende feit, opdat het nooit zou vergeten, dat het als een volk van slaven, door God tot Zijn volk was aangenomen. Onderscheidene malen wordt het erop gewezen (Exodus 20:2; Exodus 22:33 Deuteronomy 4:37; Deuteronomy 7:8,Deuteronomy 7:14; Deuteronomy 16:6, Judges 2:1; Judges 6:9; 1 Samuel 10:18). De uitvoering wordt dan ook wel genoemd, het fundament en begin van de burgerstaat..
2) De disselbomen zijn de stangen, die het lastdier op de nek als juk worden gelegd (Jeremia. 27:2), om zijn nek te buigen en het tot de arbeid aan te zetten. Met de last van zulk een juk had Egypte de Israëlieten neergedrukt, opdat zij niet meer opgericht zouden kunnen gaan, totdat God door verbreking van het juk, hen weer bracht tot een opgerichte gang. Zoals het juk beeld is van de druk, die terneer buigt, zo is het met opgericht hoofd gaan beeld van de bevrijding van de dienstbaarheid..
3) God stort hier zo heel Zijn liefdevol hart voor Israël uit, zoals na de zondvloed voor Noach en zijn huis (zie Genesis 9:17). Gij, vader, meent het goed met uw mensenkinderen; Gij hebt het bloed van Uw Zoon bereid en biedt het de zondaars aan; Gij wilt dat zij met de hand van het geloof aannemende wat Gij hun aanbiedt, zich daaraan zullen verkwikken en die gave in hun hart wegleggen. Maar zie, is niet voortdurend de hele wereld U tegen? Gij bouwt hier, Gij bouwt daar, maar de wereld werpt alles neer. Daarom verkrijgt zij ook Uw heil niet, maar blijft in de dood en heeft geen deel aan het rijk, waar vromen worden vergaderd, die hun God hier volgden..
Vers 14
14. a) Maar1) indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, welke Ik u van Exodus 20:1 af tot Leviticus 25:55 geboden heb.a)Deuteronomy 28:15 Klaagliederen2:17 Malachi 2:2
1) Met Leviticus 26:14 begint de Heere met de bedreiging van de straffen, welke Hij zal doen komen over Zijn volk, indien zij niet naar Zijn geboden zullen luisteren. Vier verschillende graden van strafoefeningen laat de Heere aankondigen. In Leviticus 26:18-Leviticus 26:20 wordt de eerste graad; Leviticus 26:21 en 22 de tweede; Leviticus 26:23-Leviticus 26:26 de derde, en Leviticus 26:27-Leviticus 26:33 de vierde of hoogste graad aangekondigd, terwijl in Leviticus 26:16, Leviticus 26:17 met de straffen in het algemeen wordt gedreigd..
Vers 14
14. a) Maar1) indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, welke Ik u van Exodus 20:1 af tot Leviticus 25:55 geboden heb.a)Deuteronomy 28:15 Klaagliederen2:17 Malachi 2:2
1) Met Leviticus 26:14 begint de Heere met de bedreiging van de straffen, welke Hij zal doen komen over Zijn volk, indien zij niet naar Zijn geboden zullen luisteren. Vier verschillende graden van strafoefeningen laat de Heere aankondigen. In Leviticus 26:18-Leviticus 26:20 wordt de eerste graad; Leviticus 26:21 en 22 de tweede; Leviticus 26:23-Leviticus 26:26 de derde, en Leviticus 26:27-Leviticus 26:33 de vierde of hoogste graad aangekondigd, terwijl in Leviticus 26:16, Leviticus 26:17 met de straffen in het algemeen wordt gedreigd..
Vers 15
15. En zo gij Mijn instellingen smadelijk zultverwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, 1) dat gij moedwillig niet doet al Mijn geboden, want voor menselijke zwakheidszonden heb Ik u in de offers een verzoeningbereid, om Mijn Verbond te vernietigen, te verbreken en te niet te doen.1) Walgen, in de zin van, een afkeer hebben..
Vers 15
15. En zo gij Mijn instellingen smadelijk zultverwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, 1) dat gij moedwillig niet doet al Mijn geboden, want voor menselijke zwakheidszonden heb Ik u in de offers een verzoeningbereid, om Mijn Verbond te vernietigen, te verbreken en te niet te doen.1) Walgen, in de zin van, een afkeer hebben..
Vers 16
16. Dit, namelijk wat uw volhardende ongehoorzaamheid en uw verachting van Mijn verbondsgenade ook verdient, zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, 1)u bezoeken met verschrikkelijke dingen, met tering en koorts, die de ogen verteren, en de ziel pijnigen; 2) gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat, wat daaruit groeit, de oogst opeten (Judges 6:3).1)Verschrikking. Onder verschrikking hebben wij te verstaan, wat onmiddellijk daarop volgt: 1e. tering en koorts; 2e. zaaien, zonder te kunnen oogsten, en 3e. verslagen worden door de vijanden..
2) Die de ogen verteren en de ziel pijnigen. De ogen zijn hier genomen voor het levenslicht en de ziel voor het leven. De bedoeling is daarom, dat, n door de tering, n door de koortsen, en dat wel ontstekingskoortsen, het levenslicht zal uitgeblust worden en het leven weggenomen. De tering komt in Palestina zelden voor, slechts in de hoger gelegen streken..
Vers 16
16. Dit, namelijk wat uw volhardende ongehoorzaamheid en uw verachting van Mijn verbondsgenade ook verdient, zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, 1)u bezoeken met verschrikkelijke dingen, met tering en koorts, die de ogen verteren, en de ziel pijnigen; 2) gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat, wat daaruit groeit, de oogst opeten (Judges 6:3).1)Verschrikking. Onder verschrikking hebben wij te verstaan, wat onmiddellijk daarop volgt: 1e. tering en koorts; 2e. zaaien, zonder te kunnen oogsten, en 3e. verslagen worden door de vijanden..
2) Die de ogen verteren en de ziel pijnigen. De ogen zijn hier genomen voor het levenslicht en de ziel voor het leven. De bedoeling is daarom, dat, n door de tering, n door de koortsen, en dat wel ontstekingskoortsen, het levenslicht zal uitgeblust worden en het leven weggenomen. De tering komt in Palestina zelden voor, slechts in de hoger gelegen streken..
Vers 17
17. Daartoe zal Ik Mijn aangezicht in vijandschap tegen u zetten, 1) dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht van uw vijanden en voor hen vluchten moet; en uw haters zullen over u heerschappij hebben en a) gijzult, door de voortdurende nederslagen moedeloos en vertwijfeld, vluchten, als iemand u vervolgt (Leviticus 26:36 Judges 6:2 ).a) Proverbs 28:1 Proverbs 28:1) Deze bedreiging staat haaks tegenover de belofte in Leviticus 26:9 gedaan, en vandaar hetgeen volgt: dat zij zullen vallen in de handen van hun vijanden, ja, met de uiterste lafhartigheid zullen vervuld worden..
Vers 17
17. Daartoe zal Ik Mijn aangezicht in vijandschap tegen u zetten, 1) dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht van uw vijanden en voor hen vluchten moet; en uw haters zullen over u heerschappij hebben en a) gijzult, door de voortdurende nederslagen moedeloos en vertwijfeld, vluchten, als iemand u vervolgt (Leviticus 26:36 Judges 6:2 ).a) Proverbs 28:1 Proverbs 28:1) Deze bedreiging staat haaks tegenover de belofte in Leviticus 26:9 gedaan, en vandaar hetgeen volgt: dat zij zullen vallen in de handen van hun vijanden, ja, met de uiterste lafhartigheid zullen vervuld worden..
Vers 18
18. En zo gij Mij tot deze dingen toe, in weerwil van deze aanvankelijke tuchtigingen, die uw berouw en uw bekering bedoelen, nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.Vers 18
18. En zo gij Mij tot deze dingen toe, in weerwil van deze aanvankelijke tuchtigingen, die uw berouw en uw bekering bedoelen, nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.Vers 19
19. Want Ik zal de hovaardigheid van uw kracht 1) verbreken, en zal uw hemel, de hemel in uw land, als ijzer maken en uw aarde, de vruchtbare bodem van uw land, als koper dat die geen zegen, deze geen vrucht zal geven.1) In het Hebreeuws Ethgeoon uzkem, de hoogheid, of hovaardigheid van uw kracht of sterkte. Hiermee wordt aangeduid, datgene, waarop een volk zijn macht grondt. In dit geval, de vruchtbaarheid van de bomen en de overvloed van de oogst. God zou echter die hoogmoed zo verbreken, dat de hemel als van koper zou zijn en de aarde van ijzer, d.i. dat er geen regen zou neerstromen en de aarde geen grasscheutjes zou voortbrengen vanwege de felle droogte..
Vers 19
19. Want Ik zal de hovaardigheid van uw kracht 1) verbreken, en zal uw hemel, de hemel in uw land, als ijzer maken en uw aarde, de vruchtbare bodem van uw land, als koper dat die geen zegen, deze geen vrucht zal geven.1) In het Hebreeuws Ethgeoon uzkem, de hoogheid, of hovaardigheid van uw kracht of sterkte. Hiermee wordt aangeduid, datgene, waarop een volk zijn macht grondt. In dit geval, de vruchtbaarheid van de bomen en de overvloed van de oogst. God zou echter die hoogmoed zo verbreken, dat de hemel als van koper zou zijn en de aarde van ijzer, d.i. dat er geen regen zou neerstromen en de aarde geen grasscheutjes zou voortbrengen vanwege de felle droogte..
Vers 20
20. En uw macht, welke gij aan de landbouw besteedt, zal ijdel verdaan worden; 1) en uw land zal zijn inkomst niet geven, en het geboomte van het land zal zijn vrucht niet geven (1 Kon.17:1; 18:5).1) IJdel verdaan worden, in de zin van, tevergeefs aangewend worden. Al uw arbeid zal vruchteloos zijn..
Vers 20
20. En uw macht, welke gij aan de landbouw besteedt, zal ijdel verdaan worden; 1) en uw land zal zijn inkomst niet geven, en het geboomte van het land zal zijn vrucht niet geven (1 Kon.17:1; 18:5).1) IJdel verdaan worden, in de zin van, tevergeefs aangewend worden. Al uw arbeid zal vruchteloos zijn..
Vers 21
21. En zo gij met Mij in tegenheid wandelen 1) zult en Mij niet zult willen horen, uw tegenstand tegen Mij ook bij zulke kastijdingen voortzet en in opstand toeneemt, zo zal Ik over u, naar uw zonden, in evenredigheid van de klimmende ongehoorzaamheid, zevenvoudig slagen toedoen, u bij toeneming tuchtigen.1) In tegenheid wandelen geeft aan, een vijandelijke houding aannemen, God de nek toekeren en zich tegen Zijn wil verharden. In tegenheid wandelen is het tegenovergestelde van, wandelen met God, voor Zijn aangezicht, wandelen in oprechtheid. Anderen zijn van mening, dat dit betekent, in vijandelijke houding tegen God verkeren. De bedoeling is vrijwel hetzelfde..
Vers 21
21. En zo gij met Mij in tegenheid wandelen 1) zult en Mij niet zult willen horen, uw tegenstand tegen Mij ook bij zulke kastijdingen voortzet en in opstand toeneemt, zo zal Ik over u, naar uw zonden, in evenredigheid van de klimmende ongehoorzaamheid, zevenvoudig slagen toedoen, u bij toeneming tuchtigen.1) In tegenheid wandelen geeft aan, een vijandelijke houding aannemen, God de nek toekeren en zich tegen Zijn wil verharden. In tegenheid wandelen is het tegenovergestelde van, wandelen met God, voor Zijn aangezicht, wandelen in oprechtheid. Anderen zijn van mening, dat dit betekent, in vijandelijke houding tegen God verkeren. De bedoeling is vrijwel hetzelfde..
Vers 22
22. Want Ik zal onder u zenden het gedierte van het veld, beren en leeuwen, die u beroven en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; 1) en uw wegen zullen woest worden; 2)1) U verminderen. Dat is, door onvruchtbaarheid, door kinderloosheid het getal van het volk verminderen. Beroving van vee en kinderloosheid is nu de straf die volgen zal.. 2) Het woest worden van de wegen, is gevolg van de vermindering van het volk. Ten gevolge van het inkrimpen van de bevolking, zullen de wegen zo weinig gebruikt worden, dat zij, in plaats van goede heerbanen, woeste wegen, ongebaande wegen zullen worden..
Vers 22
22. Want Ik zal onder u zenden het gedierte van het veld, beren en leeuwen, die u beroven en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; 1) en uw wegen zullen woest worden; 2)1) U verminderen. Dat is, door onvruchtbaarheid, door kinderloosheid het getal van het volk verminderen. Beroving van vee en kinderloosheid is nu de straf die volgen zal.. 2) Het woest worden van de wegen, is gevolg van de vermindering van het volk. Ten gevolge van het inkrimpen van de bevolking, zullen de wegen zo weinig gebruikt worden, dat zij, in plaats van goede heerbanen, woeste wegen, ongebaande wegen zullen worden..
Vers 23
23. Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, tot berouw en bekering, maar nog verder met Mij in tegenheid wandelen;Vers 23
23. Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, tot berouw en bekering, maar nog verder met Mij in tegenheid wandelen;Vers 24
24. a) Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan (Leviticus 26:21).a) 2 Samuel 22:27 Psalms 18:27
Vers 24
24. a) Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan (Leviticus 26:21).a) 2 Samuel 22:27 Psalms 18:27
Vers 25
25. Want Ik zal door gruwzame en machtige vijanden, die Ik in uw land zend, een zwaard 1) over u brengen, dat de wraak van het door u ontheiligde Verbond wreken zal2) zodat gij om aan dit zwaard te ontkomen, in uw versterkte steden vergaderd zult worden; dan zal Ik u toch straffen en de pest 3) in het midden van u zenden, die u verwoesten zal, en gij, die door de pest gespaard zijt, zult door hongersnood tot de overgave gedwongen, in weerwil van alle tegenstand, in de hand van de vijand overgegeven worden.1) Nu kondigt God aan, bij steeds toenemende goddeloosheid, oorlog, pest en hongersnood Isaiah 15:18; Isaiah 16:4) Jeremiah 15:2-Jeremiah 15:4; Jeremiah 44:12,Jeremiah 44:13 Ezekiel 6:11,Ezekiel 6:12; Ezekiel 14:21
2) Dat de wraak van het Verbond wreken zal. Hiermee spreekt God het uit, dat de straf komen zal, om de schending, de verbreking van het Verbond door het volk te wreken..
3) Zij zouden vluchten in hun versterkte steden, maar ook dat zou hen niet baten, want dan zou de pest hen overvallen..
Vers 25
25. Want Ik zal door gruwzame en machtige vijanden, die Ik in uw land zend, een zwaard 1) over u brengen, dat de wraak van het door u ontheiligde Verbond wreken zal2) zodat gij om aan dit zwaard te ontkomen, in uw versterkte steden vergaderd zult worden; dan zal Ik u toch straffen en de pest 3) in het midden van u zenden, die u verwoesten zal, en gij, die door de pest gespaard zijt, zult door hongersnood tot de overgave gedwongen, in weerwil van alle tegenstand, in de hand van de vijand overgegeven worden.1) Nu kondigt God aan, bij steeds toenemende goddeloosheid, oorlog, pest en hongersnood Isaiah 15:18; Isaiah 16:4) Jeremiah 15:2-Jeremiah 15:4; Jeremiah 44:12,Jeremiah 44:13 Ezekiel 6:11,Ezekiel 6:12; Ezekiel 14:21
2) Dat de wraak van het Verbond wreken zal. Hiermee spreekt God het uit, dat de straf komen zal, om de schending, de verbreking van het Verbond door het volk te wreken..
3) Zij zouden vluchten in hun versterkte steden, maar ook dat zou hen niet baten, want dan zou de pest hen overvallen..
Vers 26
26. Als Ik u bij de derde plaag, de hongersnood, de staf van het brood 1) zal gebroken en de hoeveelheid brood zo zal verminderd hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in n oven bakken, dat n enkele bakoven (zie "Exodus 16:24) voor 10 gezinnen plaats genoeg heeft, terwijl anders ieder gezin een afzonderlijke oven heeft, en zullen uw brood bij het gewicht weergeven; daar een ieder slechts een zeer klein, nauwkeurig afgepast deel verkrijgt, in plaats van naar welgevallen te kunnen nemen, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden, op zijn meest voor hongersnood bewaard blijven (2 Kings 6:25, Jeremiah 14:18 Ezekiel 4:16; Ezekiel 5:12 ).1) Behalve het lichamelijk wezen van het schepsel, moeten wij arbeiden een verdere zaak te zien, nl. de zegen van God in het schepsel, die voortkomt van Zijn woord, besluit en verordening, waardoor het bekwaam en krachtig gemaakt wordt, om onderhoud en voedsel te verlenen. Dit noemt de Schrift, de staf van het brood. En zo is het in waarheid, want, evenals een oud en onmachtig mens ter aarde valt, indien zijn staf hem ontrukt wordt, alzo wordt het beste schepsel, dat tot ons gebruik dient, zonder Gods zegen, ons onvruchtbaar..
Vers 26
26. Als Ik u bij de derde plaag, de hongersnood, de staf van het brood 1) zal gebroken en de hoeveelheid brood zo zal verminderd hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in n oven bakken, dat n enkele bakoven (zie "Exodus 16:24) voor 10 gezinnen plaats genoeg heeft, terwijl anders ieder gezin een afzonderlijke oven heeft, en zullen uw brood bij het gewicht weergeven; daar een ieder slechts een zeer klein, nauwkeurig afgepast deel verkrijgt, in plaats van naar welgevallen te kunnen nemen, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden, op zijn meest voor hongersnood bewaard blijven (2 Kings 6:25, Jeremiah 14:18 Ezekiel 4:16; Ezekiel 5:12 ).1) Behalve het lichamelijk wezen van het schepsel, moeten wij arbeiden een verdere zaak te zien, nl. de zegen van God in het schepsel, die voortkomt van Zijn woord, besluit en verordening, waardoor het bekwaam en krachtig gemaakt wordt, om onderhoud en voedsel te verlenen. Dit noemt de Schrift, de staf van het brood. En zo is het in waarheid, want, evenals een oud en onmachtig mens ter aarde valt, indien zijn staf hem ontrukt wordt, alzo wordt het beste schepsel, dat tot ons gebruik dient, zonder Gods zegen, ons onvruchtbaar..
Vers 27
27. Als gij hierom ook Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid en uw weerspannigheid nog vermeerdert; 28. Zo zal Ik ook met u in zeer grimmige, verhoogde tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.Vers 27
27. Als gij hierom ook Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid en uw weerspannigheid nog vermeerdert; 28. Zo zal Ik ook met u in zeer grimmige, verhoogde tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.Vers 29
29. Want gij zult door de vreselijkste hongersnood gefolterd, in vertwijfeling uw kinderen doden en het vlees van uw zonen eten en het vlees van uw dochters zult gij eten 1) (2 Kings 6:28, Klaagliederen2:20; 4:10 ).1) Het vlees van uw zonen eten en het vlees van uw dochters eten, is de uiterste daad van vertwijfeling, waartoe Israël zal komen, als God Zijn oordelen over het volk zendt, die oordelen, welke Hij in de volgende verzen aankondigt.
Vers 29
29. Want gij zult door de vreselijkste hongersnood gefolterd, in vertwijfeling uw kinderen doden en het vlees van uw zonen eten en het vlees van uw dochters zult gij eten 1) (2 Kings 6:28, Klaagliederen2:20; 4:10 ).1) Het vlees van uw zonen eten en het vlees van uw dochters eten, is de uiterste daad van vertwijfeling, waartoe Israël zal komen, als God Zijn oordelen over het volk zendt, die oordelen, welke Hij in de volgende verzen aankondigt.
Vers 30
30. En Ik zal, bij de algemene verwoesting door de hand van de overwinnende vijanden uw hoogten verderven, de op heuvels en bergen opgerichte altaren, waarop gij naar de wijze van de heidenen geofferd hebt, en uw zonnebeelden, uw aan de goden gewijde zuilen (2 Kron.34:4,7) uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen, de omgeworpen beelden van uw drekgoden werpen, opdat gij ook in de dood bij hen zijn moogt, vanwie gij u in uw leven niet hebt willen afscheiden, en Mijn ziel zal aan u walgen, dat Ik u wegwerp, zoals men een walgelijke zaak ver wegwerpt.Vers 30
30. En Ik zal, bij de algemene verwoesting door de hand van de overwinnende vijanden uw hoogten verderven, de op heuvels en bergen opgerichte altaren, waarop gij naar de wijze van de heidenen geofferd hebt, en uw zonnebeelden, uw aan de goden gewijde zuilen (2 Kron.34:4,7) uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen, de omgeworpen beelden van uw drekgoden werpen, opdat gij ook in de dood bij hen zijn moogt, vanwie gij u in uw leven niet hebt willen afscheiden, en Mijn ziel zal aan u walgen, dat Ik u wegwerp, zoals men een walgelijke zaak ver wegwerpt.Vers 31
31. En Ik zal uw steden, op de sterkte waarvan gij u verlaat, om binnen haar muren Mijn strafgerichten nog verder te weerstaan (Leviticus 26:25), een woestijn maken en uw heiligdommen, de tempel met zijn altaren enheilige sieraden, verwoesten; en Ik zal uw liefelijke reuk niet ruiken, 1) van zo'n ongehoorzaam en verhard volk wil Ik geen offer meer aannemen.1) Dat is het reukwerk, dat dagelijks van verscheidene welriekende specerijen aan God in de tabernakel geofferd werd, en daardoor wordt betekend, dat noch hun gebeden verhoord, noch hun offeranden zouden worden aangenomen..
Vers 31
31. En Ik zal uw steden, op de sterkte waarvan gij u verlaat, om binnen haar muren Mijn strafgerichten nog verder te weerstaan (Leviticus 26:25), een woestijn maken en uw heiligdommen, de tempel met zijn altaren enheilige sieraden, verwoesten; en Ik zal uw liefelijke reuk niet ruiken, 1) van zo'n ongehoorzaam en verhard volk wil Ik geen offer meer aannemen.1) Dat is het reukwerk, dat dagelijks van verscheidene welriekende specerijen aan God in de tabernakel geofferd werd, en daardoor wordt betekend, dat noch hun gebeden verhoord, noch hun offeranden zouden worden aangenomen..
Vers 32
32. Ja, Ik zal dat land verwoesten, dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, de vijandelijke volkeren die het hebben veroverd en het nu zelf gaan bezitten, zich daarover, over die vreselijke verwoesting ontzetten zullen.Vers 32
32. Ja, Ik zal dat land verwoesten, dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, de vijandelijke volkeren die het hebben veroverd en het nu zelf gaan bezitten, zich daarover, over die vreselijke verwoesting ontzetten zullen.Vers 33
33. Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, met getrokken zwaard achter u gaan en u zo ver wegdrijven, dat gij er niet meer aan denken zult om spoedig terug te keren; en uw land zal een aangeven tijd woest, en uw steden zullen een woestijn zijn.Deze goddelijke bedreigingen omvatten de gehele toekomst van Israël en zijn een zinnebeeldige voorstelling van de oordelen van God, die zich met innerlijke noodzakelijkheid ontwikkelen, in verband tot de ontwikkeling van de zonde; daarom mag men ook niet verwachten dat de latere geschiedenis van het volk de hier voorgestelde volgorde van plagen bevatten en zich chronologisch naar die plagen als naar een reeds vooruitgezet plan richten zal. Wel is deze geschiedenis in haar geheel een tot in het afzonderlijke toe zich vervullende voltrekking van de bedreigingen van God, daar Israël niet wandelde in de wegen van de Heere, integendeel zijn boze aard en voortdurende verharding al meer en meer openbaarde; vooral is het besluit van deze geschiedenis niets meer dan een verwezenlijking van hetgeen de Heer aan het slot van Zijn rede voorstelt. Opmerkelijk is in deze rede, dat God viermaal (Leviticus 26:18,Leviticus 26:21,Leviticus 26:23,Leviticus 26:27) over een verzwaring van Zijn oordelen, en wel iedere keer over een zevenvoudige verzwaring spreekt; want het gaat hier om Zijn rijk, welks toekomst Hij tegenover de hardnekkigheid van Zijn volk door strafgerichten, om Zijn verbond, welks verbreking Hij aan het die het hebben verkracht, te redden heeft. Dien ten gevolge is de trapsgewijze verzwaring van Zijn oordelen zo ingericht, dat op de eerste trap staat een straf (volkomen onvruchtbaarheid van het land Leviticus 26:18-Leviticus 26:20); op de tweede twee straffen (uitroeiing van het vee en kinderloosheid, Leviticus 26:21,Leviticus 26:22); op de derde trap drie straffen (oorlog, pest en hongersnood, Leviticus 26:23-Leviticus 26:26) eindelijk, op de vierde trap vier straffen (uitroeiing van de gruwel van de afgoderij, verwoesting van steden en heiligdommen, verwoesting van het land en verstrooiing van het volk onder de heidenen (Leviticus 26:23-Leviticus 26:27)
Dit behoort tot de dichterlijke vorm van de rede, maar doet over het algemeen aan de waarheid van dat wat gezegd wordt, geen afbreuk, maar is daar overal op zijn plaats, waar het hart zo geheel vervuld is met het behandeld wordende onderwerp (zie Genesis 1:27)
Vers 33
33. Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, met getrokken zwaard achter u gaan en u zo ver wegdrijven, dat gij er niet meer aan denken zult om spoedig terug te keren; en uw land zal een aangeven tijd woest, en uw steden zullen een woestijn zijn.Deze goddelijke bedreigingen omvatten de gehele toekomst van Israël en zijn een zinnebeeldige voorstelling van de oordelen van God, die zich met innerlijke noodzakelijkheid ontwikkelen, in verband tot de ontwikkeling van de zonde; daarom mag men ook niet verwachten dat de latere geschiedenis van het volk de hier voorgestelde volgorde van plagen bevatten en zich chronologisch naar die plagen als naar een reeds vooruitgezet plan richten zal. Wel is deze geschiedenis in haar geheel een tot in het afzonderlijke toe zich vervullende voltrekking van de bedreigingen van God, daar Israël niet wandelde in de wegen van de Heere, integendeel zijn boze aard en voortdurende verharding al meer en meer openbaarde; vooral is het besluit van deze geschiedenis niets meer dan een verwezenlijking van hetgeen de Heer aan het slot van Zijn rede voorstelt. Opmerkelijk is in deze rede, dat God viermaal (Leviticus 26:18,Leviticus 26:21,Leviticus 26:23,Leviticus 26:27) over een verzwaring van Zijn oordelen, en wel iedere keer over een zevenvoudige verzwaring spreekt; want het gaat hier om Zijn rijk, welks toekomst Hij tegenover de hardnekkigheid van Zijn volk door strafgerichten, om Zijn verbond, welks verbreking Hij aan het die het hebben verkracht, te redden heeft. Dien ten gevolge is de trapsgewijze verzwaring van Zijn oordelen zo ingericht, dat op de eerste trap staat een straf (volkomen onvruchtbaarheid van het land Leviticus 26:18-Leviticus 26:20); op de tweede twee straffen (uitroeiing van het vee en kinderloosheid, Leviticus 26:21,Leviticus 26:22); op de derde trap drie straffen (oorlog, pest en hongersnood, Leviticus 26:23-Leviticus 26:26) eindelijk, op de vierde trap vier straffen (uitroeiing van de gruwel van de afgoderij, verwoesting van steden en heiligdommen, verwoesting van het land en verstrooiing van het volk onder de heidenen (Leviticus 26:23-Leviticus 26:27)
Dit behoort tot de dichterlijke vorm van de rede, maar doet over het algemeen aan de waarheid van dat wat gezegd wordt, geen afbreuk, maar is daar overal op zijn plaats, waar het hart zo geheel vervuld is met het behandeld wordende onderwerp (zie Genesis 1:27)
Vers 34
34. Dan zal het land aan zijn Sabbatten een welgevallen hebben, 1) de rust genieten welke daaraan nu vergund is, al de dagen van de verwoesting, en gij zult in het land van uw vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijnSabbatten een welgevallen hebben, 2) zich hierin verlustigen.1) Vanwege de afval van God, zou het volk ook zijn Sabbatjaar niet vieren, maar dan zou door de verwoesting, die komen zou, het land rust genieten..
2) Zoals de aardbodem onder de druk van de zonden van de mensenkinderen zucht, zo verheugt hij zich ook over de verlossing van de druk en zijn deelhebben aan de zalige rust van de gehele schepping..
Vers 34
34. Dan zal het land aan zijn Sabbatten een welgevallen hebben, 1) de rust genieten welke daaraan nu vergund is, al de dagen van de verwoesting, en gij zult in het land van uw vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijnSabbatten een welgevallen hebben, 2) zich hierin verlustigen.1) Vanwege de afval van God, zou het volk ook zijn Sabbatjaar niet vieren, maar dan zou door de verwoesting, die komen zou, het land rust genieten..
2) Zoals de aardbodem onder de druk van de zonden van de mensenkinderen zucht, zo verheugt hij zich ook over de verlossing van de druk en zijn deelhebben aan de zalige rust van de gehele schepping..
Vers 35
35. Al de dagen van de verwoesting zal het rusten, omdat het niet rust in uw Sabbatten, in zijn Sabbatsjaren, zoals Ik u geboden had (Leviticus 25:2), maar door u uit ongehoorzaamheid en vleselijke zin werd nagelaten, alsgij daarin woonde (2 Chronicles 6:21 zie "Leviticus 25:7).Vers 35
35. Al de dagen van de verwoesting zal het rusten, omdat het niet rust in uw Sabbatten, in zijn Sabbatsjaren, zoals Ik u geboden had (Leviticus 25:2), maar door u uit ongehoorzaamheid en vleselijke zin werd nagelaten, alsgij daarin woonde (2 Chronicles 6:21 zie "Leviticus 25:7).Vers 36
36. En aangaande de in de strijd, die de verwoesting voorafgaat (Leviticus 26:27), overgeblevenen onder u, die ver waren verdreven (Leviticus 26:33), Ik zal in hun hart een weekheid, een bestendig gevoel van vrees, in de landen van hun vijanden laten komen, zodat het geruis van een gedreven blad, de onbeduidendste en onschuldigste zaak, hen jagen zal, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor een zwaard, als ware het uitgetogen zwaard (Leviticus 26:33) bestendig achter hen, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt, terwijl reeds de vrees alleen hen doet bezwijken.Vers 36
36. En aangaande de in de strijd, die de verwoesting voorafgaat (Leviticus 26:27), overgeblevenen onder u, die ver waren verdreven (Leviticus 26:33), Ik zal in hun hart een weekheid, een bestendig gevoel van vrees, in de landen van hun vijanden laten komen, zodat het geruis van een gedreven blad, de onbeduidendste en onschuldigste zaak, hen jagen zal, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor een zwaard, als ware het uitgetogen zwaard (Leviticus 26:33) bestendig achter hen, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt, terwijl reeds de vrees alleen hen doet bezwijken.Vers 37
37. En zij zullen de een op de ander als voor het zwaard vallen, zoals de door de sikkel gemaaide halmen, waar niemand is, die jaagt, zo vreselijk zal de bestendige angst en zorg zijn; en gij zult voor het aangezicht van uwvijanden niet kunnen bestaan, zodat gij zelfs niet eenmaal daaraan denken kunt, u uit uw gevangenschap te bevrijden. 38. Maar gij zult, nog voor een groot deel, omkomen onder de heidenen, ten gevolge van de drukkende lasten, die u daar wachten en het land van uw vijanden zal u tot op een zeer gering overblijfsel verteren.Vers 37
37. En zij zullen de een op de ander als voor het zwaard vallen, zoals de door de sikkel gemaaide halmen, waar niemand is, die jaagt, zo vreselijk zal de bestendige angst en zorg zijn; en gij zult voor het aangezicht van uwvijanden niet kunnen bestaan, zodat gij zelfs niet eenmaal daaraan denken kunt, u uit uw gevangenschap te bevrijden. 38. Maar gij zult, nog voor een groot deel, omkomen onder de heidenen, ten gevolge van de drukkende lasten, die u daar wachten en het land van uw vijanden zal u tot op een zeer gering overblijfsel verteren.Vers 39
39. En de overgeblevene onder u, de druk van de ballingschap uithoudende, zullen om hun ongerechtigheid, die hun een loodzware last zal opleggen, in de landen van uw vijanden wegteren; 1) ja, ook om de ongerechtigheden van hun vaderen, welke zij met de hunnen moeten dragen,zullen zij met hen wegteren.1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk: vermolmen, verrotten. Israël wordt hier gedreigd met bijna gehele ondergang, indien zij de rechten en instellingen van de Heere verwerpen. Slechts dan, indien zij tot belijdenis van zonden zullen komen, zal God, om Zijn eeuwig Verbond, het overblijfsel nog genadig zijn..
Vers 39
39. En de overgeblevene onder u, de druk van de ballingschap uithoudende, zullen om hun ongerechtigheid, die hun een loodzware last zal opleggen, in de landen van uw vijanden wegteren; 1) ja, ook om de ongerechtigheden van hun vaderen, welke zij met de hunnen moeten dragen,zullen zij met hen wegteren.1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk: vermolmen, verrotten. Israël wordt hier gedreigd met bijna gehele ondergang, indien zij de rechten en instellingen van de Heere verwerpen. Slechts dan, indien zij tot belijdenis van zonden zullen komen, zal God, om Zijn eeuwig Verbond, het overblijfsel nog genadig zijn..
Vers 40
40. Dan 1) zullen zij, wanneer zij zo wegkwijnen en nergens rust en vrede kunnen vinden, hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid van hun vaderen met hunovertredingen, waarmee 2) zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.1) Of, wanneer zij hun ongerechtigheden belijden. Zo luidt ook de Engelse vertaling. Zoals de belofte omtrent de zegen conditioneel is en eveneens de bedreiging van de straf, zo is ook de belofte van een nieuwe bestraling met Gods vriendelijk aangezicht voorwaardelijk. Eerst dan, als Israël zich verootmoedigen zal voor de Heere, zal Hij Zijn Verbond gedachtig zijn..
2) Vanaf waarmee zij tot in Leviticus 26:41 gebracht zal hebben, is een neven- of tussenzin, die aldus vertaald moet worden: Bij, of vanwege hun overtredingen, waarmee zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, wandelde ik ook met hen in tegenheid en bracht hun in het land van hun vijanden..
Vers 40
40. Dan 1) zullen zij, wanneer zij zo wegkwijnen en nergens rust en vrede kunnen vinden, hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid van hun vaderen met hunovertredingen, waarmee 2) zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.1) Of, wanneer zij hun ongerechtigheden belijden. Zo luidt ook de Engelse vertaling. Zoals de belofte omtrent de zegen conditioneel is en eveneens de bedreiging van de straf, zo is ook de belofte van een nieuwe bestraling met Gods vriendelijk aangezicht voorwaardelijk. Eerst dan, als Israël zich verootmoedigen zal voor de Heere, zal Hij Zijn Verbond gedachtig zijn..
2) Vanaf waarmee zij tot in Leviticus 26:41 gebracht zal hebben, is een neven- of tussenzin, die aldus vertaald moet worden: Bij, of vanwege hun overtredingen, waarmee zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, wandelde ik ook met hen in tegenheid en bracht hun in het land van hun vijanden..
Vers 41
41. Dat Ik, juist opdat zij tot deze gezegende kennis zouden raken, ook met hen, zoals Ik (Leviticus 26:28) gezegd heb, toen zij tegen Mij zondigden, in tegenheid gewandeld en hen in het land van hun vijanden gebracht zal hebben, om daar alle (Leviticus 26:36) gedreigde plagen over hen te laten komen; zo dan 1) onder de lastvan deze plagen hun vroeger onbesneden, 2) voor alle trekkingen van de genade zo ongevoelig en onheilig hart (zie "Deuteronomy 0:16) gebogen wordt, en zij dan, wanneer zij nu beginnen zich te verootmoedigen en de weg van de bekering tot Mij te bewandelen aan de straf van hun ongerechtigheid, welke zij moeten dragen, een welgevallenhebben. 3)1) Beter, of veelmeer. Hiermee wordt de voorwaarde, in Leviticus 26:40 het eerste gedeelte begonnen, voortgezet..
2) Een onbesneden hart is een hart als dat van de heidenen, dat zich tegen God en zijn dienst stelt, een hart, alleen te vermurwen door de oordelen van God. Onbesneden is hier in de zin van onbuigzaam. Een onbesneden hart erkent geen zonde. Slechts dan, wanneer het door de bemoeiingen van God verbroken wordt, komt het tot verootmoediging. Belijden van zonde is alleen mogelijk, als eerst het hart is vertederd. Vandaar de vertaling van, of veel meer, beter dan, zo Daniël.
3) Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (Acts 15:18). Daarom kunnen wij ons niet daarover verwonderen, dat Hij in dit hoofdstuk niet alleen de beide mogelijkheden: wanneer gij in Mijn instellingen zult wandelen enz. (Leviticus 26:3), en: wanneer gij Mij niet gehoorzaam zult zijn, enz. (Leviticus 26:14) eenvoudig voorstelt, maar als zij later werkelijkheid zijn geworden, ook als de zodanige nader beschouwt en nu met betrekking daarop het gehele raadsbesluit van Zijn goddelijke wijsheid ontdekt. Zij, die niet willen geloven dat de Heilige Schrift werkelijk de openbaring van God is, maar haar alleen houden voor een menselijk produkt, zoals ieder ander boek, komen bij zulke plaatsen als deze zeer in het gedrang en weten zich niet anders te behelpen dan met de jammerlijke uitvlucht dat al dergelijke profetieën, die later zo volkomen en juist vervuld werden, eerst nadat die uitkomst aanschouwd is, zijn geschreven geworden. Maar net zo min iemand loochenen kan, die in een levende God gelooft, dat deze God lang tevoren weet wat geschieden zal eer het geschiedt, net zo min ligt daarin een zwarigheid, dat Hij nu ook over de gebeurtenissen van de toekomst verkondigt wat Hij tot heil van de mensen openbaren wil. En niet alleen maakt Hij hier Zijn oordelen, maar ook het einddoel hiervan openbaar, opdat Zijn volk, wanneer de tijd van de zware tuchtiging aanbreekt, daaronder niet bezwijke, maar zich tot Hem bekere. Om mensenzielen te redden is het wel de moeite waard zich aan mensenzielen te openbaren..
Dat is een gevoelige aandoening over de straf, gepaard met een hartbrekende droefheid, die de uitgevoerde voordelen beschouwt en de billijkheid hiervan erkent. En omdat aan deze hartelijke droefheid is vastgemaakt, dat God zou gedenken aan zijn verbond en aan het land, zo ziet men ook, dat de heilige Psalmzanger, terwijl de Joden in de gevangenis waren, zittende aan de rivier van Babel, en wenende, wanneer zij gedachten aan Sion (Psalms 137:1), zeer gevoegelijk als de Heere smekende voordraagt, dat de tijd om Sion genadig te zijn, de bestemde tijd gekomen was, omdat Gods knechten een welgevallen hadden aan deze stenen, dat is, daarover gevoelig waren aangedaan (Psalms 102:12,Psalms 102:13); waarin hij waarschijnlijk ziet op de belofte, die in verband met dit vers nu volgt..
Vers 41
41. Dat Ik, juist opdat zij tot deze gezegende kennis zouden raken, ook met hen, zoals Ik (Leviticus 26:28) gezegd heb, toen zij tegen Mij zondigden, in tegenheid gewandeld en hen in het land van hun vijanden gebracht zal hebben, om daar alle (Leviticus 26:36) gedreigde plagen over hen te laten komen; zo dan 1) onder de lastvan deze plagen hun vroeger onbesneden, 2) voor alle trekkingen van de genade zo ongevoelig en onheilig hart (zie "Deuteronomy 0:16) gebogen wordt, en zij dan, wanneer zij nu beginnen zich te verootmoedigen en de weg van de bekering tot Mij te bewandelen aan de straf van hun ongerechtigheid, welke zij moeten dragen, een welgevallenhebben. 3)1) Beter, of veelmeer. Hiermee wordt de voorwaarde, in Leviticus 26:40 het eerste gedeelte begonnen, voortgezet..
2) Een onbesneden hart is een hart als dat van de heidenen, dat zich tegen God en zijn dienst stelt, een hart, alleen te vermurwen door de oordelen van God. Onbesneden is hier in de zin van onbuigzaam. Een onbesneden hart erkent geen zonde. Slechts dan, wanneer het door de bemoeiingen van God verbroken wordt, komt het tot verootmoediging. Belijden van zonde is alleen mogelijk, als eerst het hart is vertederd. Vandaar de vertaling van, of veel meer, beter dan, zo Daniël.
3) Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (Acts 15:18). Daarom kunnen wij ons niet daarover verwonderen, dat Hij in dit hoofdstuk niet alleen de beide mogelijkheden: wanneer gij in Mijn instellingen zult wandelen enz. (Leviticus 26:3), en: wanneer gij Mij niet gehoorzaam zult zijn, enz. (Leviticus 26:14) eenvoudig voorstelt, maar als zij later werkelijkheid zijn geworden, ook als de zodanige nader beschouwt en nu met betrekking daarop het gehele raadsbesluit van Zijn goddelijke wijsheid ontdekt. Zij, die niet willen geloven dat de Heilige Schrift werkelijk de openbaring van God is, maar haar alleen houden voor een menselijk produkt, zoals ieder ander boek, komen bij zulke plaatsen als deze zeer in het gedrang en weten zich niet anders te behelpen dan met de jammerlijke uitvlucht dat al dergelijke profetieën, die later zo volkomen en juist vervuld werden, eerst nadat die uitkomst aanschouwd is, zijn geschreven geworden. Maar net zo min iemand loochenen kan, die in een levende God gelooft, dat deze God lang tevoren weet wat geschieden zal eer het geschiedt, net zo min ligt daarin een zwarigheid, dat Hij nu ook over de gebeurtenissen van de toekomst verkondigt wat Hij tot heil van de mensen openbaren wil. En niet alleen maakt Hij hier Zijn oordelen, maar ook het einddoel hiervan openbaar, opdat Zijn volk, wanneer de tijd van de zware tuchtiging aanbreekt, daaronder niet bezwijke, maar zich tot Hem bekere. Om mensenzielen te redden is het wel de moeite waard zich aan mensenzielen te openbaren..
Dat is een gevoelige aandoening over de straf, gepaard met een hartbrekende droefheid, die de uitgevoerde voordelen beschouwt en de billijkheid hiervan erkent. En omdat aan deze hartelijke droefheid is vastgemaakt, dat God zou gedenken aan zijn verbond en aan het land, zo ziet men ook, dat de heilige Psalmzanger, terwijl de Joden in de gevangenis waren, zittende aan de rivier van Babel, en wenende, wanneer zij gedachten aan Sion (Psalms 137:1), zeer gevoegelijk als de Heere smekende voordraagt, dat de tijd om Sion genadig te zijn, de bestemde tijd gekomen was, omdat Gods knechten een welgevallen hadden aan deze stenen, dat is, daarover gevoelig waren aangedaan (Psalms 102:12,Psalms 102:13); waarin hij waarschijnlijk ziet op de belofte, die in verband met dit vers nu volgt..
Vers 42
42. Dan, wanneer het zover gekomen en de tijd om Mij te ontfermen, daar is, zal Ik gedenken aan Mijn Verbond met Jakob, en ook aan Mijn Verbond met Izak, en ook aan Mijn Verbond met Abraham zal Ik gedenken, dat toch een eeuwig Verbond zal zijn (Genesis 17:7; Genesis 13:15); en aan het land 1) zal Ik gedenken.1) Onder land wordt verstaan, zowel het land zelf als zijn bewoners. Dat God eerst spreekt over het Verbond met Jakob, heeft sommigen ertoe geleid, te verklaren, dat God dit hierom gedaan heeft, omdat het Verbond, met Jakob gesloten, het best de Israëlieten nog in het geheugen zat. Ons inziens ten onrechte. Jakob wordt daarom eerst genoemd, omdat zij kinderen van Jakob of kinderen van Israël werden genoemd. Maar opdat Israëls volk zou weten, dat het verbond zeer vast was, daarom deelt God mee, dat Hij het niet alleen met Jakob heeft gesloten, maar ook met de twee andere patriarchen, Izak en Abraham, van wie Jakob de zoon en kleinzoon was.. 43. Als het land nu om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn Sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om zijnentwil verwoest was (Leviticus 26:34). en zij aan de straf van hun ongerechtigheid, om de daaruit voortgevloeide heilzame gevolgen (Leviticus 26:40), een welgevallen zullen gehad hebben, de straf van hun ongerechtigheid, welke zij daarom dragen, en omdat zij, toen zij nog in hun land woonden, Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel aan Mijn instellingen gewalgd hadden.
Vers 42
42. Dan, wanneer het zover gekomen en de tijd om Mij te ontfermen, daar is, zal Ik gedenken aan Mijn Verbond met Jakob, en ook aan Mijn Verbond met Izak, en ook aan Mijn Verbond met Abraham zal Ik gedenken, dat toch een eeuwig Verbond zal zijn (Genesis 17:7; Genesis 13:15); en aan het land 1) zal Ik gedenken.1) Onder land wordt verstaan, zowel het land zelf als zijn bewoners. Dat God eerst spreekt over het Verbond met Jakob, heeft sommigen ertoe geleid, te verklaren, dat God dit hierom gedaan heeft, omdat het Verbond, met Jakob gesloten, het best de Israëlieten nog in het geheugen zat. Ons inziens ten onrechte. Jakob wordt daarom eerst genoemd, omdat zij kinderen van Jakob of kinderen van Israël werden genoemd. Maar opdat Israëls volk zou weten, dat het verbond zeer vast was, daarom deelt God mee, dat Hij het niet alleen met Jakob heeft gesloten, maar ook met de twee andere patriarchen, Izak en Abraham, van wie Jakob de zoon en kleinzoon was.. 43. Als het land nu om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn Sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om zijnentwil verwoest was (Leviticus 26:34). en zij aan de straf van hun ongerechtigheid, om de daaruit voortgevloeide heilzame gevolgen (Leviticus 26:40), een welgevallen zullen gehad hebben, de straf van hun ongerechtigheid, welke zij daarom dragen, en omdat zij, toen zij nog in hun land woonden, Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel aan Mijn instellingen gewalgd hadden.
Vers 44
44. En hierboven is dit ook: 1) als zij in het land van hun vijanden zullen zijn en schijnen door Mij verworpen te zijn a) zal Ik hen niet geheel verwerpen, noch van hen walgen (Leviticus 26:30), om voor altijd een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen, want Ik ben de HEERE, de Onveranderlijke en de onwankelbaarGetrouwe (Exodus 3:14), en ben als de zodanige hun God geworden; daarom moet Ik Mij vrij in Mijn onwankelbare trouw aan hen verheerlijken.a) Deuteronomy 4:31 Romans 11:1,Romans 11:26,
1) Met deze woorden drukt de Heere het duidelijk uit, dat de uitredding van Israël zijn diepste grond heeft in het Verbond, dat niet vernietigd kon worden. God heeft gezworen, dat het nageslacht van Abraham niet vernietigd zou worden. En daarom zal het volk weer terugkeren. De straffen zullen dienen, om bij het volk verootmoediging te wekken, opdat alsdan de Heere Zijn verbond zou gedenken. Hier ontmoeten de conditionele (voorwaardelijke) en de positieve (stellige) beloften elkaar. Hier blijkt het zo duidelijk mogelijk, dat boven alles de raad van de Heere zal bestaan en Hij zijn welbehagen zal doen..
Vers 44
44. En hierboven is dit ook: 1) als zij in het land van hun vijanden zullen zijn en schijnen door Mij verworpen te zijn a) zal Ik hen niet geheel verwerpen, noch van hen walgen (Leviticus 26:30), om voor altijd een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen, want Ik ben de HEERE, de Onveranderlijke en de onwankelbaarGetrouwe (Exodus 3:14), en ben als de zodanige hun God geworden; daarom moet Ik Mij vrij in Mijn onwankelbare trouw aan hen verheerlijken.a) Deuteronomy 4:31 Romans 11:1,Romans 11:26,
1) Met deze woorden drukt de Heere het duidelijk uit, dat de uitredding van Israël zijn diepste grond heeft in het Verbond, dat niet vernietigd kon worden. God heeft gezworen, dat het nageslacht van Abraham niet vernietigd zou worden. En daarom zal het volk weer terugkeren. De straffen zullen dienen, om bij het volk verootmoediging te wekken, opdat alsdan de Heere Zijn verbond zou gedenken. Hier ontmoeten de conditionele (voorwaardelijke) en de positieve (stellige) beloften elkaar. Hier blijkt het zo duidelijk mogelijk, dat boven alles de raad van de Heere zal bestaan en Hij zijn welbehagen zal doen..
Vers 45
45. Maar Ik zal, hun ten beste, gedenken aan het eerste Verbond van de voorouderen, met hen opgericht, die Ik uit Egypte voor de ogen van de heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware. Ik ben de HEERE! -en wil nu op dezelfde wijze en met gelijke bedoeling hen, de nakomelingen, evenzo leiden uit het land van hun ballingschap (Deuteronomy 30:1-Deuteronomy 30:5).De rede van de Heere neemt hier een beklagende toon aan, waarin men de weemoed over het lijden van het volk ontdekt, maar ook de mildheid van een verzoend hart, dat nu aan dit lijden een einde maakt Voor de hand ligt een toespeling op de Babylonische ballingschap; maar hier is meer; deze woorden wijzen ook op een toekomst, welke Israël nog moet verwachten, (Romans 11:23; 2 Corinthians 3:16), en wel nu het voor de tweede maal uit het land van zijn vaderen verdreven en aan de bestraffing van zijn misdaad overgegeven is. De naam Jehova, waarop God zelf (Leviticus 26:44) zich beroept, om te bevestigen, dat Zijn verbond met het uitverkoren volk nog verder van kracht blijft, in weerwil van de tijdelijke krachteloosheid van dit verbond, stelt God voor zoals wij dit bij Exodus 3:14; Exodus 6:3 ook zo verklaard hebben, als de geheel zelfstandige, met onbeperkte vrijheid regerende Wereldheerser, die in al wat Hij spreekt en voorneemt, waarlijk met zichzelf in overeenstemming is en blijft. "De betekenis van deze naam is dieper dan de zee, zij is ondoorgrondelijk; doch dit zien wij duidelijk: Hij zal zijn-Hij is eeuwig. Hij zal zijn, die Hij is-Hij is onveranderlijk, zonder schaduw van omkering, zichzelf getrouw in woord en daad. Een eeuwig onveranderlijk Wezen" Over de taalkundige verklaring en eigenlijke uitspraak van het woord heerst in de theologische wereld nog altijd veel onzekerheid, wat samenhangt met de in Le.24:11, 16 vermelde gewoonten van de Joden, door die naam helemeel niet uit te spreken, maar daarvoor een ander woord te lezen; in het wetenschappelijk spraakgebruik behield men over het algemeen dit woord; de Statenvertaling luidt "Heere," maar schrijft overal HEERE, terwijl Heere overal staat, waar men in grondtekst adonai leest. Tegenwoordig wordt dit onderscheid in spreek- of schrijfwijze door de meesten niet meer gevolgd..
Vers 45
45. Maar Ik zal, hun ten beste, gedenken aan het eerste Verbond van de voorouderen, met hen opgericht, die Ik uit Egypte voor de ogen van de heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware. Ik ben de HEERE! -en wil nu op dezelfde wijze en met gelijke bedoeling hen, de nakomelingen, evenzo leiden uit het land van hun ballingschap (Deuteronomy 30:1-Deuteronomy 30:5).De rede van de Heere neemt hier een beklagende toon aan, waarin men de weemoed over het lijden van het volk ontdekt, maar ook de mildheid van een verzoend hart, dat nu aan dit lijden een einde maakt Voor de hand ligt een toespeling op de Babylonische ballingschap; maar hier is meer; deze woorden wijzen ook op een toekomst, welke Israël nog moet verwachten, (Romans 11:23; 2 Corinthians 3:16), en wel nu het voor de tweede maal uit het land van zijn vaderen verdreven en aan de bestraffing van zijn misdaad overgegeven is. De naam Jehova, waarop God zelf (Leviticus 26:44) zich beroept, om te bevestigen, dat Zijn verbond met het uitverkoren volk nog verder van kracht blijft, in weerwil van de tijdelijke krachteloosheid van dit verbond, stelt God voor zoals wij dit bij Exodus 3:14; Exodus 6:3 ook zo verklaard hebben, als de geheel zelfstandige, met onbeperkte vrijheid regerende Wereldheerser, die in al wat Hij spreekt en voorneemt, waarlijk met zichzelf in overeenstemming is en blijft. "De betekenis van deze naam is dieper dan de zee, zij is ondoorgrondelijk; doch dit zien wij duidelijk: Hij zal zijn-Hij is eeuwig. Hij zal zijn, die Hij is-Hij is onveranderlijk, zonder schaduw van omkering, zichzelf getrouw in woord en daad. Een eeuwig onveranderlijk Wezen" Over de taalkundige verklaring en eigenlijke uitspraak van het woord heerst in de theologische wereld nog altijd veel onzekerheid, wat samenhangt met de in Le.24:11, 16 vermelde gewoonten van de Joden, door die naam helemeel niet uit te spreken, maar daarvoor een ander woord te lezen; in het wetenschappelijk spraakgebruik behield men over het algemeen dit woord; de Statenvertaling luidt "Heere," maar schrijft overal HEERE, terwijl Heere overal staat, waar men in grondtekst adonai leest. Tegenwoordig wordt dit onderscheid in spreek- of schrijfwijze door de meesten niet meer gevolgd..
Vers 46
46. Dit, wat van Exodus 25:1 af tot hiertoe bij de geschiedenis tot verklaring van de wet gezegd wordt, zijn die instellingen, en die rechten, en die wetten, welke de HEERE gegeven heeft tussen zich en tussen de kinderen van Israël, 1) tot verdere ontwikkeling van het met hen gesloten verbond op de berg Sinaï, door de hand van Mozes, die alles, wat de Heere met hem sprak, ook schriftelijk moestoptekenen.1) Uit deze woorden blijkt duidelijk, dat deze wetten, rechten en instellingen beschouwd moeten worden als bevelen, welke de God van het Verbond aan de deelgenoten van dat Verbond, hun ten goede, gegeven heeft..
Vers 46
46. Dit, wat van Exodus 25:1 af tot hiertoe bij de geschiedenis tot verklaring van de wet gezegd wordt, zijn die instellingen, en die rechten, en die wetten, welke de HEERE gegeven heeft tussen zich en tussen de kinderen van Israël, 1) tot verdere ontwikkeling van het met hen gesloten verbond op de berg Sinaï, door de hand van Mozes, die alles, wat de Heere met hem sprak, ook schriftelijk moestoptekenen.1) Uit deze woorden blijkt duidelijk, dat deze wetten, rechten en instellingen beschouwd moeten worden als bevelen, welke de God van het Verbond aan de deelgenoten van dat Verbond, hun ten goede, gegeven heeft..