Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 25". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-25.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 25". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 25Leviticus 25:1.
FEEST- EN JUBELJAAR.
I. Leviticus 25:1-Leviticus 25:55. Na het gebeurde met de godslasteraar gaat de Heere verder voort met de voorstelling van de voor Israël vastgestelde heilige tijden daar zowel Sabbat- als Jubeljaar nog een nadere verklaring nodig heeft; want over het Sabbatjaar was slechts terloops (Exodus. 28:10), over het Jubeljaar nog in het geheel niet gesproken. Dit deel van de wetgeving wordt weer, zoals het eerste (Exodus 20:21-Exodus 31:18; Exodus 34:10,Exodus 34:28) van de berg Sinaï afgekondigd en ook de daarmee verbonden bedreiging en belofte in Leviticus 26:1, waarmee de eigenlijke wet haar eindpunt bereikt en nu nog maar ophelderingen, uitwijdingen en herhalingen in het afzonderlijke, al naar gelang dit nodig is in het verdere verhaal worden tussengevoegd
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 25Leviticus 25:1.
FEEST- EN JUBELJAAR.
I. Leviticus 25:1-Leviticus 25:55. Na het gebeurde met de godslasteraar gaat de Heere verder voort met de voorstelling van de voor Israël vastgestelde heilige tijden daar zowel Sabbat- als Jubeljaar nog een nadere verklaring nodig heeft; want over het Sabbatjaar was slechts terloops (Exodus. 28:10), over het Jubeljaar nog in het geheel niet gesproken. Dit deel van de wetgeving wordt weer, zoals het eerste (Exodus 20:21-Exodus 31:18; Exodus 34:10,Exodus 34:28) van de berg Sinaï afgekondigd en ook de daarmee verbonden bedreiging en belofte in Leviticus 26:1, waarmee de eigenlijke wet haar eindpunt bereikt en nu nog maar ophelderingen, uitwijdingen en herhalingen in het afzonderlijke, al naar gelang dit nodig is in het verdere verhaal worden tussengevoegd
Vers 1
1. Verder sprak de HEERE tot Mozes en wel op de berg Sinaï, 1) zeggende:1) Het gebod, omtrent het Sabbat- en het Jubeljaar, vormt het slot van de wetten, die Jehova op de berg Sinaï aan Mozes gegeven heeft. Dit leert de mededeling in het opschrift (Leviticus 25:1) 25:1, dat, op Exodus 34:32 terugslaande, de gehele som van de wetten, welke Mozes op de berg van God ontvangen en het volk voor en na geopenbaard heeft, tot innerlijke eenheid verbindt..
Vers 1
1. Verder sprak de HEERE tot Mozes en wel op de berg Sinaï, 1) zeggende:1) Het gebod, omtrent het Sabbat- en het Jubeljaar, vormt het slot van de wetten, die Jehova op de berg Sinaï aan Mozes gegeven heeft. Dit leert de mededeling in het opschrift (Leviticus 25:1) 25:1, dat, op Exodus 34:32 terugslaande, de gehele som van de wetten, welke Mozes op de berg van God ontvangen en het volk voor en na geopenbaard heeft, tot innerlijke eenheid verbindt..
Vers 2
2. Spreukenek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: wanneer gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geef, dan zal de bodem van dat land rusten een Sabbat voor de HEERE; 1) evenzo een de Heere gewijde rust hebben, zoals gij zelf met uw vee op de zevende dag.1) Door de instelling van het Sabbatjaar werd: 1. gezorgd voor de vruchtbaarheid van het land, door het elke zeven jaar te laten rusten, zonder het te beploegen of te bezaaien. 2. Een vermaning gegeven naar de gedachte van de Joden, en naar die van Paulus Fagius, dat de rijken aan de behoefte van de armen zouden gedenken, door gade te slaan, dat, zoals zij zelf in dat zevende jaar enigszins bekrompener leefden, dan in de andere zes, de armeren zich altoos in zo'n bekrompen, zorgelijke staat bevinden, omdat zij nooit zaaien noch maaien. 3. Afgeschaduwd de Sabbat van vergeving en vrijheid, die onder het Nieuwe Testament te verwachten waren, volgens het zeggen van Procopius; en 4. Een schaduwbeeld gegeven van de eeuwige Sabbat..
Elk zevende jaar had de naam van Sabbatjaar, opdat in dat jaar de aarde rustte en niet bebouwd werd. Het werd ook het jaar van de verlating genoemd, omdat in dat jaar de schuldenaars de schulden werden kwijtgescholden, en de dienenden, zo ze wilden, van hun dienst werden ontslagen. De reden van het vieren van dit feest waren verscheiden: Allereerst de staatkundige of burgerlijke, omdat God beloofd had, dat er geen bedelaar onder Israël zou zijn, zodat voor de armen hierin op deze wijze was zorg gedragen. Ten tweede, de zedelijke, want God wilde hiermee leren, de barmhartigheid jegens hun arme medebroeder en de gedachten van de Israëlieten van de gierigheid en hebzucht afhouden en hen de dankbaarheid jegens God, de Gever van alle goederen, inboezemen. Ten derde, de geestelijke, want het verbeelde het jaar van de genade, volgens de voorzegging van Jesaja (Leviticus 61:1,Leviticus 61:2). Dat is, de tijden van het Nieuwe Verbond vol van genade, die eeuwige Sabbat de rust van de werkelijke dienst van het Oude Verbond en van de vloek van de wet en volkomen vergeving..
Een Sabbat voor de Heere, d.i.een Sabbat ter ere van God. V r het Loofhuttenfeest van ieder 7de jaar moest dan ook de wet van het Verbond het volk worden voorgelezen. De wekelijkse Sabbat en de Jaarsabbat staan met elkaar in zeer nauw verband. Zoals de Sabbat volgt op zes dagen van arbeid, zo volgt op zes jaren van arbeid een jaar van rust voor mens en vee en land. Bovendien is de wekelijkse Sabbat een dag, door de Heere gewijd en geheiligd, zo ook de Jaarsabbat.
Vers 2
2. Spreukenek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: wanneer gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geef, dan zal de bodem van dat land rusten een Sabbat voor de HEERE; 1) evenzo een de Heere gewijde rust hebben, zoals gij zelf met uw vee op de zevende dag.1) Door de instelling van het Sabbatjaar werd: 1. gezorgd voor de vruchtbaarheid van het land, door het elke zeven jaar te laten rusten, zonder het te beploegen of te bezaaien. 2. Een vermaning gegeven naar de gedachte van de Joden, en naar die van Paulus Fagius, dat de rijken aan de behoefte van de armen zouden gedenken, door gade te slaan, dat, zoals zij zelf in dat zevende jaar enigszins bekrompener leefden, dan in de andere zes, de armeren zich altoos in zo'n bekrompen, zorgelijke staat bevinden, omdat zij nooit zaaien noch maaien. 3. Afgeschaduwd de Sabbat van vergeving en vrijheid, die onder het Nieuwe Testament te verwachten waren, volgens het zeggen van Procopius; en 4. Een schaduwbeeld gegeven van de eeuwige Sabbat..
Elk zevende jaar had de naam van Sabbatjaar, opdat in dat jaar de aarde rustte en niet bebouwd werd. Het werd ook het jaar van de verlating genoemd, omdat in dat jaar de schuldenaars de schulden werden kwijtgescholden, en de dienenden, zo ze wilden, van hun dienst werden ontslagen. De reden van het vieren van dit feest waren verscheiden: Allereerst de staatkundige of burgerlijke, omdat God beloofd had, dat er geen bedelaar onder Israël zou zijn, zodat voor de armen hierin op deze wijze was zorg gedragen. Ten tweede, de zedelijke, want God wilde hiermee leren, de barmhartigheid jegens hun arme medebroeder en de gedachten van de Israëlieten van de gierigheid en hebzucht afhouden en hen de dankbaarheid jegens God, de Gever van alle goederen, inboezemen. Ten derde, de geestelijke, want het verbeelde het jaar van de genade, volgens de voorzegging van Jesaja (Leviticus 61:1,Leviticus 61:2). Dat is, de tijden van het Nieuwe Verbond vol van genade, die eeuwige Sabbat de rust van de werkelijke dienst van het Oude Verbond en van de vloek van de wet en volkomen vergeving..
Een Sabbat voor de Heere, d.i.een Sabbat ter ere van God. V r het Loofhuttenfeest van ieder 7de jaar moest dan ook de wet van het Verbond het volk worden voorgelezen. De wekelijkse Sabbat en de Jaarsabbat staan met elkaar in zeer nauw verband. Zoals de Sabbat volgt op zes dagen van arbeid, zo volgt op zes jaren van arbeid een jaar van rust voor mens en vee en land. Bovendien is de wekelijkse Sabbat een dag, door de Heere gewijd en geheiligd, zo ook de Jaarsabbat.
Vers 3
3. Zes jaar achtereen zult gij uw akker bezaaien, en zes jaar lang uw wijngaard, uw wijn- en olijfbergen (Leviticus 19:10) met het snoeimes tot vruchtdragen besnijden Isaiah 5:6 John 15:12 ) en de inkomst daarvan inzamelen.Vers 3
3. Zes jaar achtereen zult gij uw akker bezaaien, en zes jaar lang uw wijngaard, uw wijn- en olijfbergen (Leviticus 19:10) met het snoeimes tot vruchtdragen besnijden Isaiah 5:6 John 15:12 ) en de inkomst daarvan inzamelen.Vers 4
4. Doch in het zevende jaar zal voor het land een Sabbat van rust zijn, waarover (Leviticus 25:2) gesproken is, een Sabbat voor de HEERE, namelijk een rusttijd, een braakliggen, uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden.Vers 4
4. Doch in het zevende jaar zal voor het land een Sabbat van rust zijn, waarover (Leviticus 25:2) gesproken is, een Sabbat voor de HEERE, namelijk een rusttijd, een braakliggen, uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden.Vers 5
5. Wat op het land vanzelf van uw oogst, van de korrels, bij de oogst van het zesde jaar op het land gevallen en ontkiemd, zal gegroeid zijn, zult gij in het zevende jaar niet inoogsten, en de druiven van uw afzondering, gegroeid zonder dat de wijngaard besnoeid is, zult gij niet afsnijden; het zal een jaar van rust voor het land zijn, en die rust zult gij niet verstoren.Vers 5
5. Wat op het land vanzelf van uw oogst, van de korrels, bij de oogst van het zesde jaar op het land gevallen en ontkiemd, zal gegroeid zijn, zult gij in het zevende jaar niet inoogsten, en de druiven van uw afzondering, gegroeid zonder dat de wijngaard besnoeid is, zult gij niet afsnijden; het zal een jaar van rust voor het land zijn, en die rust zult gij niet verstoren.Vers 6
6. En de inkomst van de Sabbat van het land zal voor u tot spijze zijn, 1) wat het land gedurende die rust vanzelf opbrengt zult gij voor u zelf houden, voor u, de bezitter, en ook voor uw knecht, en voor uw dienstmaagd, en voor uwdagloners en voor uw bijwoner, die bij u als vreemdelingen verkeren, als ook voor de arme onder uw volk (Exodus 23:11).1) De bedoeling in verband met Leviticus 25:5 is duidelijk. Wat op de landen als vanzelf opkwam, mocht niet ingeoogst worden, dat is, gemaaid en daarna in de schuren verzameld, maar was algemeen goed. Een ieder, die behoefte had, mocht er zoveel van nemen, als hij op dat ogenblik nodig had. De arme had er even veel recht op als de rijke, de niet-bezitter als de bezitter. Exodus 23:11 is hiermee niet in strijd, omdat hier niet wordt ontkend, dat ook de arme, of wil men, dat de arme er gebruik van mocht maken.
Vers 6
6. En de inkomst van de Sabbat van het land zal voor u tot spijze zijn, 1) wat het land gedurende die rust vanzelf opbrengt zult gij voor u zelf houden, voor u, de bezitter, en ook voor uw knecht, en voor uw dienstmaagd, en voor uwdagloners en voor uw bijwoner, die bij u als vreemdelingen verkeren, als ook voor de arme onder uw volk (Exodus 23:11).1) De bedoeling in verband met Leviticus 25:5 is duidelijk. Wat op de landen als vanzelf opkwam, mocht niet ingeoogst worden, dat is, gemaaid en daarna in de schuren verzameld, maar was algemeen goed. Een ieder, die behoefte had, mocht er zoveel van nemen, als hij op dat ogenblik nodig had. De arme had er even veel recht op als de rijke, de niet-bezitter als de bezitter. Exodus 23:11 is hiermee niet in strijd, omdat hier niet wordt ontkend, dat ook de arme, of wil men, dat de arme er gebruik van mocht maken.
Vers 7
7. Bovendien voor uw fok- en huisvee, en voor het gedierte, het wild, dat in uw land is, zal al de inkomst, die vanzelf groeit, daarvan tot spijze zijn, niet ingezameld, maar als gemeenschappelijk goed voor allen, mensen en dieren, buitengelaten worden, dat een ieder daarvan neemt en eet wat hij juist nodig heeft.In Exodus 23:10, waar reeds het sabbatjaar vermeld werd, was hoofdzakelijk de zorg voor de armen bedoeld en werd die instelling van de sabbat in dit licht beschouwd; maar hier wordt deze instelling nog meer bepaald als een goddelijke beschouwd, als een de Heere gewijde feestviering van het gehele land, en aan de Leviticus 23:1 vermelde rust- en feesttijden van het volk van God toegevoegd. Het sabbatjaar sluit zich toch zeer nauw aan de gewone wekelijkse sabbat (23:3) aan, het is daarvan de ontwikkeling. Zoals toch de wekelijkse sabbat op de zes werkdagen volgt en voor de mens en vee een dag van rust en verkwikking is, zo lost het sabbatjaar de zes jaren van regelmatige veld- en landbouw af en laat de vruchtbare grond een jaar lang vieren, terwijl deze dit jaar aan zijn eigen onmiddellijke groeikracht overgelaten wordt en van alle ingrijpende werkzaamheid van de mensen verschoond blijft. Het is een dwaling naar allerlei redenen te zoeken, om het nut van deze maatregel op te sporen (bv. vermeerdering van de vruchtbaarheid van de grond door gedurig terugkerend braakliggen; vermeerdering van handel en vriendschappelijk verkeer met andere volkeren, door verhindering van een meer dan tot de eigen dringende behoefte toereikende opbrengst; bevordering van de jacht door toereikend voedsel voor het wild en bemesting van de grond, door het vrij daarop rondlopend vee)
Het is de Heere, die het Sabbatjaar verordent, en wat Hij verordent, heeft vanzelf ook voor het tijdelijke leven zijn goede uitkomsten; maar het eigenlijke doel is op de grondvesting van Zijn rijk, op de verwerkelijking van geestelijke waarheden en de verwezenlijking van hemelse plannen gericht. En dan is het ook niet onmogelijk om Gods gedachten en raadsbesluiten te verstaan, men moet ze maar niet met opzet willen miskennen, daar zij toch door de woorden: "In het zevende jaar zal voor het land een Sabbat van rust zijn, een Sabbat voor de Heere" duidelijk genoeg zijn aangewezen. De akker geeft jaarlijks zijn vrucht als een schuld, welke hij aan de mens voldoet en waarop deze als een loon voor al zijn moeite rekenen mag. Maar daarbij zal Israël als volk van God toch niet vergeten dat de aarde, ofschoon voor de mens geschapen, nochthans niet daartoe is, opdat de mens haar als zijn eigendom aanzie en nu met haar vermogen om vrucht te dragen in de dienst van zelfzucht tot in het uiterste woekere; veeleer zal Israël de aarde als de Heere heilig erkennen, en ook als geroepen om aan zijn zalige rust deel te hebben. Terwijl het land in het zevende jaar droeg wat het vanzelf voortbracht, werd het daarmee zijn Schepper en Heere gedurende de door Hem bepaalde tijd weer tot vrije beschikking en besturing overgegeven en voor verder menselijk gebruik opnieuw geheiligd. Terwijl nu de dwingende werkende mensenhand voor die tijd van de grond afliet, genoot deze zinnebeeldig de rust, waarin hij zich voor de zonde na volbrachte schepping verblijd had (Genesis 2:2,Genesis 2:3) en vierde zinnebeeldig dezelfde Sabbat, welke in de toekomst, wanneer alles weer zal zijn opgericht, ook het beleid is (Hebrews 4:9). Wat het werkelijke leven aangaat, had zulk een volkomen rust van de grond niet de minste moeilijkheid; nog heden ten dage zaait in Palestina een groot deel van het koren zich vanzelf in een overvloed, die veel meer is dan de bestaande behoefte eist en in vele streken planten de graangewassen zich zonder bearbeiding voort. Wel was een grote zegen daaraan verbonden; want niet alleen vonden de armen, wezen, dagloners en vreemdelingen, die zelf geen eigendom hadden, toch hun oogst en verblijdden zich des te meer in het leven, daar in het Sabbatjaar geen schulden mochten worden ingevorderd (Deuteronomy 15:1), maar de vrije tijd bood ook gelegenheid aan om zich meer dan gewoonlijk met geestelijke dingen bezig te houden en aan school en onderwijs meer zorg te wijden, dan anders geschieden kon. Alle klassen van de bevolking ondervonden alzo werkelijk dat het levensdoel van de gemeente van de Heere niet bestaat in het onophoudelijk en zwaar bearbeiden van de grond, in het zweet des aanschijns (Genesis 3:17,Genesis 3:19), maar in het onbezorgde genot van de vruchten van de aarde, welke de Heere haar God geeft zonder de arbeid van haar hand en altijd geven zal, wanneer zij er naar staat in Zijn verbond te blijven en in Zijn wet zich te vermaken. Tot bereiking van het laatstgenoemde deel, het gehele volk eenmaal tot de levende overtuiging te brengen, welk een kostbare schat het in de wet van de Heere bezit (Psalms 19:8), wordt in Deuteronomy 31:10, bevolen dat v r het Loofhuttenfeest van ieder 7de jaar bij het heiligdom de wet in het openbaar zal worden voorgelezen. Wel heeft Israël Gods goede en genadige wil over het geheel weinig erkend en reeds sedert Salomo's laatste regeringsjaren de viering van het Sabbatjaar nagelaten; maar daarom moest het land dan ook later 70 jaar lang (gedurende de Babylonische ballingschap) woest liggen, om de nagelaten Sabbatjaren in te halen (Leviticus 26:34, 2 Chronicles 0:21). Na de ballingschap vinden wij dan de waarneming van de rusttijd voor het land in Nehemiah. 10:31 1 Makk.6:49,53, Tacitus hist. V: 4, en ook bij Jozefus vermeld..
Vers 7
7. Bovendien voor uw fok- en huisvee, en voor het gedierte, het wild, dat in uw land is, zal al de inkomst, die vanzelf groeit, daarvan tot spijze zijn, niet ingezameld, maar als gemeenschappelijk goed voor allen, mensen en dieren, buitengelaten worden, dat een ieder daarvan neemt en eet wat hij juist nodig heeft.In Exodus 23:10, waar reeds het sabbatjaar vermeld werd, was hoofdzakelijk de zorg voor de armen bedoeld en werd die instelling van de sabbat in dit licht beschouwd; maar hier wordt deze instelling nog meer bepaald als een goddelijke beschouwd, als een de Heere gewijde feestviering van het gehele land, en aan de Leviticus 23:1 vermelde rust- en feesttijden van het volk van God toegevoegd. Het sabbatjaar sluit zich toch zeer nauw aan de gewone wekelijkse sabbat (23:3) aan, het is daarvan de ontwikkeling. Zoals toch de wekelijkse sabbat op de zes werkdagen volgt en voor de mens en vee een dag van rust en verkwikking is, zo lost het sabbatjaar de zes jaren van regelmatige veld- en landbouw af en laat de vruchtbare grond een jaar lang vieren, terwijl deze dit jaar aan zijn eigen onmiddellijke groeikracht overgelaten wordt en van alle ingrijpende werkzaamheid van de mensen verschoond blijft. Het is een dwaling naar allerlei redenen te zoeken, om het nut van deze maatregel op te sporen (bv. vermeerdering van de vruchtbaarheid van de grond door gedurig terugkerend braakliggen; vermeerdering van handel en vriendschappelijk verkeer met andere volkeren, door verhindering van een meer dan tot de eigen dringende behoefte toereikende opbrengst; bevordering van de jacht door toereikend voedsel voor het wild en bemesting van de grond, door het vrij daarop rondlopend vee)
Het is de Heere, die het Sabbatjaar verordent, en wat Hij verordent, heeft vanzelf ook voor het tijdelijke leven zijn goede uitkomsten; maar het eigenlijke doel is op de grondvesting van Zijn rijk, op de verwerkelijking van geestelijke waarheden en de verwezenlijking van hemelse plannen gericht. En dan is het ook niet onmogelijk om Gods gedachten en raadsbesluiten te verstaan, men moet ze maar niet met opzet willen miskennen, daar zij toch door de woorden: "In het zevende jaar zal voor het land een Sabbat van rust zijn, een Sabbat voor de Heere" duidelijk genoeg zijn aangewezen. De akker geeft jaarlijks zijn vrucht als een schuld, welke hij aan de mens voldoet en waarop deze als een loon voor al zijn moeite rekenen mag. Maar daarbij zal Israël als volk van God toch niet vergeten dat de aarde, ofschoon voor de mens geschapen, nochthans niet daartoe is, opdat de mens haar als zijn eigendom aanzie en nu met haar vermogen om vrucht te dragen in de dienst van zelfzucht tot in het uiterste woekere; veeleer zal Israël de aarde als de Heere heilig erkennen, en ook als geroepen om aan zijn zalige rust deel te hebben. Terwijl het land in het zevende jaar droeg wat het vanzelf voortbracht, werd het daarmee zijn Schepper en Heere gedurende de door Hem bepaalde tijd weer tot vrije beschikking en besturing overgegeven en voor verder menselijk gebruik opnieuw geheiligd. Terwijl nu de dwingende werkende mensenhand voor die tijd van de grond afliet, genoot deze zinnebeeldig de rust, waarin hij zich voor de zonde na volbrachte schepping verblijd had (Genesis 2:2,Genesis 2:3) en vierde zinnebeeldig dezelfde Sabbat, welke in de toekomst, wanneer alles weer zal zijn opgericht, ook het beleid is (Hebrews 4:9). Wat het werkelijke leven aangaat, had zulk een volkomen rust van de grond niet de minste moeilijkheid; nog heden ten dage zaait in Palestina een groot deel van het koren zich vanzelf in een overvloed, die veel meer is dan de bestaande behoefte eist en in vele streken planten de graangewassen zich zonder bearbeiding voort. Wel was een grote zegen daaraan verbonden; want niet alleen vonden de armen, wezen, dagloners en vreemdelingen, die zelf geen eigendom hadden, toch hun oogst en verblijdden zich des te meer in het leven, daar in het Sabbatjaar geen schulden mochten worden ingevorderd (Deuteronomy 15:1), maar de vrije tijd bood ook gelegenheid aan om zich meer dan gewoonlijk met geestelijke dingen bezig te houden en aan school en onderwijs meer zorg te wijden, dan anders geschieden kon. Alle klassen van de bevolking ondervonden alzo werkelijk dat het levensdoel van de gemeente van de Heere niet bestaat in het onophoudelijk en zwaar bearbeiden van de grond, in het zweet des aanschijns (Genesis 3:17,Genesis 3:19), maar in het onbezorgde genot van de vruchten van de aarde, welke de Heere haar God geeft zonder de arbeid van haar hand en altijd geven zal, wanneer zij er naar staat in Zijn verbond te blijven en in Zijn wet zich te vermaken. Tot bereiking van het laatstgenoemde deel, het gehele volk eenmaal tot de levende overtuiging te brengen, welk een kostbare schat het in de wet van de Heere bezit (Psalms 19:8), wordt in Deuteronomy 31:10, bevolen dat v r het Loofhuttenfeest van ieder 7de jaar bij het heiligdom de wet in het openbaar zal worden voorgelezen. Wel heeft Israël Gods goede en genadige wil over het geheel weinig erkend en reeds sedert Salomo's laatste regeringsjaren de viering van het Sabbatjaar nagelaten; maar daarom moest het land dan ook later 70 jaar lang (gedurende de Babylonische ballingschap) woest liggen, om de nagelaten Sabbatjaren in te halen (Leviticus 26:34, 2 Chronicles 0:21). Na de ballingschap vinden wij dan de waarneming van de rusttijd voor het land in Nehemiah. 10:31 1 Makk.6:49,53, Tacitus hist. V: 4, en ook bij Jozefus vermeld..
Vers 8
8. Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, 1) zevenmaal zeven jaar, zodat de dagen van de zeven jaarweken, waarvan ieder een tijdruimte van zeven jaar vormt, u negenenveertig jaar zullen zijn.1) Een derde soort van Sabbat wordt hier aangeduid, welke werd uitgevaardigd na negenenveertig jaar, of na zeven jaarweken. Deze Sabbat was zeer beroemd, omdat, zowel ten opzichte van de personen, als ten opzichte van de gebouwen en landerijen, alles bij het volk weer in de oude toestand terugkwam. Ofschoon God op deze wijze heeft zorg gedragen voor het publiek belang, de armen te hulp is gekomen, opdat hun vrijheid niet werd opgeheven, en de orde, door Hem gesteld, bewaard heeft, toch is het volstrekt niet twijfelachtig, of nog een andere prikkel heeft Hij er bijgevoegd, waardoor de Joden tot de viering van deze Sabbat werden opgewekt. Het is toch een in het oog vallend bewijs van heilige rust geweest, te zien, dat de slaven werden vrijgelaten en plotseling vrij werden, dat de huizen en de bezittingen van land tot de vorige bezitters, die ze verkocht hadden, terugkeerden. Kortom, dat het gelaat van alle dingen vernieuwd werd. Jubel noemen zij dit jaar, vanwege het geklank van de ramshoorn, waarmee de vrijheid en het herstel in het bezit van de akkers werd verleend, maar hoofdzaak van de plechtigheid is, dat zij daardoor leerden, dat zij van de andere volken gescheiden waren, dat zij een volk waren, bijzonder geheiligd aan God. Ja, de herstelling had dit tot doel, dat zij op de grote Sabbat weer verlost, zich aan God, als hun Verlosser, geheel en al zouden wijden..
Het Jubeljaar verschilde hierin van het Sabbatjaar, vooral wat de vrijlating enz. aangaat, dat deze laatste veel meer beperkt was. Op het Jubeljaar had een algemene en veel minder bepaalde vrijlating plaats. Overigens heeft ook het Jubeljaar dezelfde geestelijke en zedelijke betekenis als het Sabbatjaar, alleen alles is meer volledig. De afschaduwing van het eeuwige is volkomener. Toen de Heere Israël zou verschijnen op de berg, werden zij vermaand, om te letten op het horen van de ramshoorn. Evenzo wordt nu Gods oude Verbondsvolk aangezegd, om erop te letten, wanneer na 7 x 7 jaren de bazuin of ramshoorn zou klinken. Dan was het jaar van de vrijlating. Dat bazuingeklank zou Israël tot de vrijheid uitroepen.. 9. Daarna, bij het einde van het 49ste jaar zult gij in de zevende maand, op de tiende dag van de maand de bazuin van het geklank doen doorgaan; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw gehele land.
Het Sabbatjaar werd niet naar het kerkelijk, maar naar het burgerlijk jaar berekend, het nam alzo een aanvang met de maand Tisri (zie Exodus 12:2), terwijl de met deze maand beginnende veldarbeid achterwege bleef. Van zulke Sabbatjaren zouden nu zeven, d.i. 7 x 7 = 49 gewone jaren geteld en het daarop volgende 50ste jaar, dat onmiddellijk aan het 7de sabbatjaar zich aansloot, op de 10de dag van zijn eerste maand (de 7de naar kerkelijke berekening) door middel van boden in het gehele land uitgezonden, als een nieuw eigenaardig Sabbatjaar uitgeroepen worden, waarin het denkbeeld van rust tot zijn volle ontwikkeling en tijdelijke volmaking komt. Het muziekinstrument, waardoor het wordt aangekondigd, is de bazuin. Om de sterke, overal weergalmende toon van deze bazuin wordt dat jaar het halleljaar genoemd. Daar het ook ontbinding van alle vroeger gesloten verbonden aanbracht, zodat een ieder weer tot zijn eigen have en tot zijn geslacht kwam (Leviticus 25:10), draagt het tegelijk de naam jaar van de vrijlating. In hoeverre ook het Sabbatjaar die naam draagt, kan men zien in Deuteronomium. 15:1,. In het Hebreeuws wordt de sterke, alom weerklinkende toon van de bazuin lbwy (Jobeel) genoemd; dit woord Jobeel hebben vele uitleggers als "jubel" vertaald (zo reeds de Vulgata); maar Luther heeft de vertaling Jubeljaar (misschien wel uit afschuw van de gruwel), die de Roomse pausen met het uitschrijven van Jubeljaren dreven) in zijn Bijbel vermeden. Niet zonder grond moest dit jaar, waarin de om schulden tot slaaf verkochten weer vrij, de uit nood van hun grondbezit beroofden weer in het bezit gesteld werden van het hun door de Heere aangewezen erfdeel (Leviticus 25:12,Leviticus 25:30), en dat daarom ook het genadejaar (Luther: "het genadige jaar" Isaiah 61:2) genoemd wordt, juist op die dag worden aangekondigd, waarop de verzoening van alle zonden geschied was, d.i. op de grote Verzoendag; want de mededeling van de genade onderstelt de volkomen schuldvergiffenis. Wat de aard van dit jaar van de vrijlating aangaat, is het een nog ruimere ontwikkeling van het denkbeeld van rust dan het bij Leviticus 25:7 nader omschreven feestjaar, in dat jaar zal de eigendomsstaat, in het vorige tijdperk door de verschillende voorvallen van het dagelijks, burgerlijk leven in wanorde gebracht, weer tot rust, en dat goed, uit de handen van de vreemde weer in die van de eigenaar komen. Wat nu de tijdrekenkunde aangaat, sluit het zich daarentegen zo nauw mogelijk aan het Pinksterfeest aan; want zoals dit op de 50ste dag na Pasen valt, als sedert de aanbieding van de handvol van het beweegoffer zeven volle Sabbatjaren zijn voorbijgegaan (Leviticus 23:15), zo is het halleljaar het ieder 50ste jaar en breekt weer aan, zo menigmaal zeven Sabbatjaren zijn voorbijgegaan..
Vers 8
8. Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, 1) zevenmaal zeven jaar, zodat de dagen van de zeven jaarweken, waarvan ieder een tijdruimte van zeven jaar vormt, u negenenveertig jaar zullen zijn.1) Een derde soort van Sabbat wordt hier aangeduid, welke werd uitgevaardigd na negenenveertig jaar, of na zeven jaarweken. Deze Sabbat was zeer beroemd, omdat, zowel ten opzichte van de personen, als ten opzichte van de gebouwen en landerijen, alles bij het volk weer in de oude toestand terugkwam. Ofschoon God op deze wijze heeft zorg gedragen voor het publiek belang, de armen te hulp is gekomen, opdat hun vrijheid niet werd opgeheven, en de orde, door Hem gesteld, bewaard heeft, toch is het volstrekt niet twijfelachtig, of nog een andere prikkel heeft Hij er bijgevoegd, waardoor de Joden tot de viering van deze Sabbat werden opgewekt. Het is toch een in het oog vallend bewijs van heilige rust geweest, te zien, dat de slaven werden vrijgelaten en plotseling vrij werden, dat de huizen en de bezittingen van land tot de vorige bezitters, die ze verkocht hadden, terugkeerden. Kortom, dat het gelaat van alle dingen vernieuwd werd. Jubel noemen zij dit jaar, vanwege het geklank van de ramshoorn, waarmee de vrijheid en het herstel in het bezit van de akkers werd verleend, maar hoofdzaak van de plechtigheid is, dat zij daardoor leerden, dat zij van de andere volken gescheiden waren, dat zij een volk waren, bijzonder geheiligd aan God. Ja, de herstelling had dit tot doel, dat zij op de grote Sabbat weer verlost, zich aan God, als hun Verlosser, geheel en al zouden wijden..
Het Jubeljaar verschilde hierin van het Sabbatjaar, vooral wat de vrijlating enz. aangaat, dat deze laatste veel meer beperkt was. Op het Jubeljaar had een algemene en veel minder bepaalde vrijlating plaats. Overigens heeft ook het Jubeljaar dezelfde geestelijke en zedelijke betekenis als het Sabbatjaar, alleen alles is meer volledig. De afschaduwing van het eeuwige is volkomener. Toen de Heere Israël zou verschijnen op de berg, werden zij vermaand, om te letten op het horen van de ramshoorn. Evenzo wordt nu Gods oude Verbondsvolk aangezegd, om erop te letten, wanneer na 7 x 7 jaren de bazuin of ramshoorn zou klinken. Dan was het jaar van de vrijlating. Dat bazuingeklank zou Israël tot de vrijheid uitroepen.. 9. Daarna, bij het einde van het 49ste jaar zult gij in de zevende maand, op de tiende dag van de maand de bazuin van het geklank doen doorgaan; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw gehele land.
Het Sabbatjaar werd niet naar het kerkelijk, maar naar het burgerlijk jaar berekend, het nam alzo een aanvang met de maand Tisri (zie Exodus 12:2), terwijl de met deze maand beginnende veldarbeid achterwege bleef. Van zulke Sabbatjaren zouden nu zeven, d.i. 7 x 7 = 49 gewone jaren geteld en het daarop volgende 50ste jaar, dat onmiddellijk aan het 7de sabbatjaar zich aansloot, op de 10de dag van zijn eerste maand (de 7de naar kerkelijke berekening) door middel van boden in het gehele land uitgezonden, als een nieuw eigenaardig Sabbatjaar uitgeroepen worden, waarin het denkbeeld van rust tot zijn volle ontwikkeling en tijdelijke volmaking komt. Het muziekinstrument, waardoor het wordt aangekondigd, is de bazuin. Om de sterke, overal weergalmende toon van deze bazuin wordt dat jaar het halleljaar genoemd. Daar het ook ontbinding van alle vroeger gesloten verbonden aanbracht, zodat een ieder weer tot zijn eigen have en tot zijn geslacht kwam (Leviticus 25:10), draagt het tegelijk de naam jaar van de vrijlating. In hoeverre ook het Sabbatjaar die naam draagt, kan men zien in Deuteronomium. 15:1,. In het Hebreeuws wordt de sterke, alom weerklinkende toon van de bazuin lbwy (Jobeel) genoemd; dit woord Jobeel hebben vele uitleggers als "jubel" vertaald (zo reeds de Vulgata); maar Luther heeft de vertaling Jubeljaar (misschien wel uit afschuw van de gruwel), die de Roomse pausen met het uitschrijven van Jubeljaren dreven) in zijn Bijbel vermeden. Niet zonder grond moest dit jaar, waarin de om schulden tot slaaf verkochten weer vrij, de uit nood van hun grondbezit beroofden weer in het bezit gesteld werden van het hun door de Heere aangewezen erfdeel (Leviticus 25:12,Leviticus 25:30), en dat daarom ook het genadejaar (Luther: "het genadige jaar" Isaiah 61:2) genoemd wordt, juist op die dag worden aangekondigd, waarop de verzoening van alle zonden geschied was, d.i. op de grote Verzoendag; want de mededeling van de genade onderstelt de volkomen schuldvergiffenis. Wat de aard van dit jaar van de vrijlating aangaat, is het een nog ruimere ontwikkeling van het denkbeeld van rust dan het bij Leviticus 25:7 nader omschreven feestjaar, in dat jaar zal de eigendomsstaat, in het vorige tijdperk door de verschillende voorvallen van het dagelijks, burgerlijk leven in wanorde gebracht, weer tot rust, en dat goed, uit de handen van de vreemde weer in die van de eigenaar komen. Wat nu de tijdrekenkunde aangaat, sluit het zich daarentegen zo nauw mogelijk aan het Pinksterfeest aan; want zoals dit op de 50ste dag na Pasen valt, als sedert de aanbieding van de handvol van het beweegoffer zeven volle Sabbatjaren zijn voorbijgegaan (Leviticus 23:15), zo is het halleljaar het ieder 50ste jaar en breekt weer aan, zo menigmaal zeven Sabbatjaren zijn voorbijgegaan..
Vers 10
10. En gij zult dat vijftigste, van de 10de Tisri tot op de eerstvolgende herfsttijd durend jaar heiligen, als een kerkelijke feesttijd behandelen en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een Jubeljaar zijn, waarvan het bazuingeschal klinkt door het gehele land, verkondigende aan een ieder vrijheid en loslating, en gij zult terugkeren, een ieder tot zijn bezittingen, en zult terugkeren, een ieder tot zijn geslacht.1)1) Zij, die verkocht waren aan andere geslachten, werden daardoor vreemden van hun eigen geslacht, maar in dit jaar van de verlossing zouden zij terugkeren, een ieder tot zijn geslacht. Dit was een zinneprent van de verlossing door Christus uit de slavernij van de zonde en de satan, en van de herstelling tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God..
Vers 10
10. En gij zult dat vijftigste, van de 10de Tisri tot op de eerstvolgende herfsttijd durend jaar heiligen, als een kerkelijke feesttijd behandelen en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een Jubeljaar zijn, waarvan het bazuingeschal klinkt door het gehele land, verkondigende aan een ieder vrijheid en loslating, en gij zult terugkeren, een ieder tot zijn bezittingen, en zult terugkeren, een ieder tot zijn geslacht.1)1) Zij, die verkocht waren aan andere geslachten, werden daardoor vreemden van hun eigen geslacht, maar in dit jaar van de verlossing zouden zij terugkeren, een ieder tot zijn geslacht. Dit was een zinneprent van de verlossing door Christus uit de slavernij van de zonde en de satan, en van de herstelling tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God..
Vers 11
11. Dit Jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; juist omdat het tot de oorspronkelijke instelling van God terugleidt en alles in de vorige staat herstelt, zal het als een Sabbatjaar worden behandeld (Leviticus 25:4), gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat vanzelf daarin zal gegroeid zijn, noch ook de druiven van de afzondering hierin afsnijden.Vers 11
11. Dit Jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; juist omdat het tot de oorspronkelijke instelling van God terugleidt en alles in de vorige staat herstelt, zal het als een Sabbatjaar worden behandeld (Leviticus 25:4), gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat vanzelf daarin zal gegroeid zijn, noch ook de druiven van de afzondering hierin afsnijden.Vers 12
12. Want, zoals gezegd is, dat is het Jubeljaar, 1) het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. 2)1)Eigenlijk: Dit is het jaar van het bazuingeschal..
2) Ook een herhaald braakliggen van velden, wijnbergen, olijfgaarden en hoven in het vijftigste jaar, nadat reeds het vorige jaar een Sabbatjaar geweest was, had op zichzelf geen moeilijkheid, daar hetgeen Strabo, XI: 4, 3 meedeelt over Albanië (aan de Kaspische Zee, heden Schirwan genaamd), dat daar van n zaaisel 2-3 jaren na elkaar geoogst kon worden, door de Heere in Leviticus 25:21 bepaald aan Zijn volk beloofd wordt; evenzo wordt Isaiah 37:30) aan Hiskia zulk een tweemalige opbrengst van de grond uit zichzelf toegezegd, waardoor alle schade van de toenmalige verwoesting na drie jaar geheel zou zijn weggenomen..
Ook hier opnieuw als in het Sabbatjaar; zij mochten het als vanzelf groeiende koren niet inoogsten, maar slechts zoveel telkens verzamelen, als nodig was voor het ogenblikkelijk levensonderhoud. Alles was algemeen goed. Een ieder, die behoefte had, mocht ervan genieten..
Vers 12
12. Want, zoals gezegd is, dat is het Jubeljaar, 1) het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. 2)1)Eigenlijk: Dit is het jaar van het bazuingeschal..
2) Ook een herhaald braakliggen van velden, wijnbergen, olijfgaarden en hoven in het vijftigste jaar, nadat reeds het vorige jaar een Sabbatjaar geweest was, had op zichzelf geen moeilijkheid, daar hetgeen Strabo, XI: 4, 3 meedeelt over Albanië (aan de Kaspische Zee, heden Schirwan genaamd), dat daar van n zaaisel 2-3 jaren na elkaar geoogst kon worden, door de Heere in Leviticus 25:21 bepaald aan Zijn volk beloofd wordt; evenzo wordt Isaiah 37:30) aan Hiskia zulk een tweemalige opbrengst van de grond uit zichzelf toegezegd, waardoor alle schade van de toenmalige verwoesting na drie jaar geheel zou zijn weggenomen..
Ook hier opnieuw als in het Sabbatjaar; zij mochten het als vanzelf groeiende koren niet inoogsten, maar slechts zoveel telkens verzamelen, als nodig was voor het ogenblikkelijk levensonderhoud. Alles was algemeen goed. Een ieder, die behoefte had, mocht ervan genieten..
Vers 13
13. In dat Jubeljaar, zult gij ieder terugkeren tot zijn hem oorspronkelijk toekomende bezitting.Vers 13
13. In dat Jubeljaar, zult gij ieder terugkeren tot zijn hem oorspronkelijk toekomende bezitting.Vers 14
14. Daarom, wanneer wij gedurende de voor het Jubeljaar verlopen 49 jaar aan uw naaste goederen, een akker of een stuk grond verkopen, of uit de hand van uw naaste iets dergelijks kopen zult, dat niemand de een de ander, noch deverkoper de koper door te hogen, noch de koper de verkoper door te lagen koopprijs verdrukke. 1)1) Het woord in de grondtekst betekent in het bijzonder, de verdrukking van de vreemdelingen (Leviticus 19:33 Exodus 22:22 ), van de slaven (Deuteronomy 23:17), van de armen, weduwen en wezen (Jeremia. 22:3 Ezekiel 18:8 ), in burgerlijk opzicht, door afzetten of onttrekken van have en goed..
Vers 14
14. Daarom, wanneer wij gedurende de voor het Jubeljaar verlopen 49 jaar aan uw naaste goederen, een akker of een stuk grond verkopen, of uit de hand van uw naaste iets dergelijks kopen zult, dat niemand de een de ander, noch deverkoper de koper door te hogen, noch de koper de verkoper door te lagen koopprijs verdrukke. 1)1) Het woord in de grondtekst betekent in het bijzonder, de verdrukking van de vreemdelingen (Leviticus 19:33 Exodus 22:22 ), van de slaven (Deuteronomy 23:17), van de armen, weduwen en wezen (Jeremia. 22:3 Ezekiel 18:8 ), in burgerlijk opzicht, door afzetten of onttrekken van have en goed..
Vers 15
15. Naar het getal van de jaren van het laatste Jubeljaar af zult gij van uw naaste kopen, en niet meer, dan dit getal, van de waarde van opbrengst van de akker of het deel grond in rekening brengen, en naar het getal van de jaren van de inkomsten, die tot het volgende halleljaar nog over zijn, zal hij het aan u verkopen, zo hoog en niet hoger, opdat gij het hem in het jaar van de vrijlating zonder schade kunt teruggeven. 16. Naar de veelheid van de jaren, die van de tijd van de verkoping tot aan het begin van het jaar van de vrijlating verlopen, zult gij, de koper, zijn koopprijs vermeerderen, en naar de weinigheid van de jaren zult gij zijn koopverminderen: want hij, de verkoper, verkoopt aan u het getal van de inkomsten, de akker of het stuk grond naar de opbrengst, niet naar de eigenlijke waarde van de grond, zodat het dan uw eigendom zou worden (Leviticus 25:23).Vers 15
15. Naar het getal van de jaren van het laatste Jubeljaar af zult gij van uw naaste kopen, en niet meer, dan dit getal, van de waarde van opbrengst van de akker of het deel grond in rekening brengen, en naar het getal van de jaren van de inkomsten, die tot het volgende halleljaar nog over zijn, zal hij het aan u verkopen, zo hoog en niet hoger, opdat gij het hem in het jaar van de vrijlating zonder schade kunt teruggeven. 16. Naar de veelheid van de jaren, die van de tijd van de verkoping tot aan het begin van het jaar van de vrijlating verlopen, zult gij, de koper, zijn koopprijs vermeerderen, en naar de weinigheid van de jaren zult gij zijn koopverminderen: want hij, de verkoper, verkoopt aan u het getal van de inkomsten, de akker of het stuk grond naar de opbrengst, niet naar de eigenlijke waarde van de grond, zodat het dan uw eigendom zou worden (Leviticus 25:23).Vers 17
17. Dat dan niemand zijn naaste verdrukke, 1) maar vreest, hetzij koper, of verkoper, voor uw God: want Ik ben de HEERE, uw God die wederkerig n woeker n verdrukking niet ongestraft laat.1) Niemand mocht de waarde van zijn land verhogen, evenmin mocht iemand van de benarde toestand van de verkoper misbruik maken, door van hem het land voor te lage prijs te kopen..
Vers 17
17. Dat dan niemand zijn naaste verdrukke, 1) maar vreest, hetzij koper, of verkoper, voor uw God: want Ik ben de HEERE, uw God die wederkerig n woeker n verdrukking niet ongestraft laat.1) Niemand mocht de waarde van zijn land verhogen, evenmin mocht iemand van de benarde toestand van de verkoper misbruik maken, door van hem het land voor te lage prijs te kopen..
Vers 18
18. En doet, opdat gij niet valt in de macht van Mijn straffende gerechtigheid, Mijn instellingen, en houdt Mijn rechten, welke Ik u (Leviticus 25:14-Leviticus 25:17) geboden heb, en doet gij, die van uw naaste koopt, dezelfde; zo zult gij, in plaats van voor Mijn toorn te moeten vrezen, zeker1) wonen in het land.1) In het Hebreeuws Labtach, eigenlijk vrij van zorg, zonder zorg. Zij zouden geen kwaad hebben te vrezen. Aan het onderhouden van de geboden van de Heere is groot loon verbonden..
Vers 18
18. En doet, opdat gij niet valt in de macht van Mijn straffende gerechtigheid, Mijn instellingen, en houdt Mijn rechten, welke Ik u (Leviticus 25:14-Leviticus 25:17) geboden heb, en doet gij, die van uw naaste koopt, dezelfde; zo zult gij, in plaats van voor Mijn toorn te moeten vrezen, zeker1) wonen in het land.1) In het Hebreeuws Labtach, eigenlijk vrij van zorg, zonder zorg. Zij zouden geen kwaad hebben te vrezen. Aan het onderhouden van de geboden van de Heere is groot loon verbonden..
Vers 19
19. En het land zal, door de bijzonderen zege die Ik daarop zal leggen, wanneer gij naar Mijn rechten doet, Zijn vrucht in rijke volheid geven, en gij zult altijd eten, tot verzadiging toe, en gij zult zeker, rustig en gelukkig (1 Kings 4:25) daarin wonen.Vers 19
19. En het land zal, door de bijzonderen zege die Ik daarop zal leggen, wanneer gij naar Mijn rechten doet, Zijn vrucht in rijke volheid geven, en gij zult altijd eten, tot verzadiging toe, en gij zult zeker, rustig en gelukkig (1 Kings 4:25) daarin wonen.Vers 20
20. En als gij, bij het naderen van het Sabbatjaar, zou zeggen: 1) Wat zullen wij eten in het zevende jaar? Ziet, wij zullen in dit jaar niet zaaien, en onze inkomst niet inzamelen, wanneer wij werkelijk naar de instellingen van de Heere doen (Leviticus 25:4).1) Nooit zijn de mensen gehoorzaam aan de bevelen van de Heere, tenzij dan, wanneer het wantrouwen wordt opgeheven, en altijd zijn zij schrander in het opwerpen van voorwendselen, om niet te gehoorzamen. Doch er was voor de Joden een fraai klinkende verontschuldiging, wegens een moeilijkheid die zich kon voordoen, dat de honger hen gedurende twee jaar kon overvallen, wanneer zij in het zevende jaar noch konden maaien, noch zaaien. Om te maaien moest men het einde van het achtste jaar afwachten. Want vanwaar nu zou er overvloed van gemaaide zijn, als het land een jaar lang braak had gelegen? Niet zonder oorzaak neemt God hier nu de twijfel weg, door te beloven, dat Hij in het zesde jaar een bijzondere vruchtbaarheid zou geven, welke voldoende zou zijn voor de komende twee jaren. De uitdrukking is wel op te merken: dat God Zijn zegening zou bevelen op buitengewone wijze en tegen de gewone omstandigheden in, opdat het land het dubbele, ja, het driedubbele zou voortbrengen. Waardoor ons een niet gewone stof tot vertrouwen wordt ingeprent, om ons dagelijks brood te begeren. Maar dit was een geheel bijzondere belofte, dat de Joden het voedsel niet ontbreken zou, wegens de Sabbat. Waarvan God in de woestijn reeds een voorbeeld had gegeven, toen Hij de dag v r de Sabbat een dubbele portie manna aan de inzamelaars had geschonken. Aldus ontneemt God hun de vrees voor gebrek tot aan de oogst van het achtste jaar, ofschoon het schijnt, dat Hij hen tegelijk aan matig gebruik wil gewennen, opdat zij niet door onmatigheid en weelde kwijt worden, wat Hij overvloedig heeft geschonken, maar voor de twee volgende jaren genoeg over hielden. Op dit gebod zinspeelt God, wanneer Hij door Zijn profeten aankondigt, dat het land Zijn Sabbatten zal genieten, wanneer het zijn inwoners heeft uitgespuwd (2 Chronicles 6:21). Daar zij nu, door de Sabbatten te schenden, het land hadden verontreinigd, zodat het zuchtte onder een zware last, zegt Hij, dat het lang en aanhoudend zou rusten, opdat het braak liggende de arbeid van vele jaren zou goed maken..
Voor het geval, dat een Jubeljaar volgde onmiddellijk op een Sabbatjaar, zodat het land dan twee achtereenvolgende jaren moest braak liggen, belooft de Heere, met het oog hierop, dat Hij in het zesde jaar zulk een overvloedige oogst zou geven, dat er voor drie achtereenvolgende jaren genoegzaam zou zijn tot levensonderhoud voor mens en vee..
Vers 20
20. En als gij, bij het naderen van het Sabbatjaar, zou zeggen: 1) Wat zullen wij eten in het zevende jaar? Ziet, wij zullen in dit jaar niet zaaien, en onze inkomst niet inzamelen, wanneer wij werkelijk naar de instellingen van de Heere doen (Leviticus 25:4).1) Nooit zijn de mensen gehoorzaam aan de bevelen van de Heere, tenzij dan, wanneer het wantrouwen wordt opgeheven, en altijd zijn zij schrander in het opwerpen van voorwendselen, om niet te gehoorzamen. Doch er was voor de Joden een fraai klinkende verontschuldiging, wegens een moeilijkheid die zich kon voordoen, dat de honger hen gedurende twee jaar kon overvallen, wanneer zij in het zevende jaar noch konden maaien, noch zaaien. Om te maaien moest men het einde van het achtste jaar afwachten. Want vanwaar nu zou er overvloed van gemaaide zijn, als het land een jaar lang braak had gelegen? Niet zonder oorzaak neemt God hier nu de twijfel weg, door te beloven, dat Hij in het zesde jaar een bijzondere vruchtbaarheid zou geven, welke voldoende zou zijn voor de komende twee jaren. De uitdrukking is wel op te merken: dat God Zijn zegening zou bevelen op buitengewone wijze en tegen de gewone omstandigheden in, opdat het land het dubbele, ja, het driedubbele zou voortbrengen. Waardoor ons een niet gewone stof tot vertrouwen wordt ingeprent, om ons dagelijks brood te begeren. Maar dit was een geheel bijzondere belofte, dat de Joden het voedsel niet ontbreken zou, wegens de Sabbat. Waarvan God in de woestijn reeds een voorbeeld had gegeven, toen Hij de dag v r de Sabbat een dubbele portie manna aan de inzamelaars had geschonken. Aldus ontneemt God hun de vrees voor gebrek tot aan de oogst van het achtste jaar, ofschoon het schijnt, dat Hij hen tegelijk aan matig gebruik wil gewennen, opdat zij niet door onmatigheid en weelde kwijt worden, wat Hij overvloedig heeft geschonken, maar voor de twee volgende jaren genoeg over hielden. Op dit gebod zinspeelt God, wanneer Hij door Zijn profeten aankondigt, dat het land Zijn Sabbatten zal genieten, wanneer het zijn inwoners heeft uitgespuwd (2 Chronicles 6:21). Daar zij nu, door de Sabbatten te schenden, het land hadden verontreinigd, zodat het zuchtte onder een zware last, zegt Hij, dat het lang en aanhoudend zou rusten, opdat het braak liggende de arbeid van vele jaren zou goed maken..
Voor het geval, dat een Jubeljaar volgde onmiddellijk op een Sabbatjaar, zodat het land dan twee achtereenvolgende jaren moest braak liggen, belooft de Heere, met het oog hierop, dat Hij in het zesde jaar zulk een overvloedige oogst zou geven, dat er voor drie achtereenvolgende jaren genoegzaam zou zijn tot levensonderhoud voor mens en vee..
Vers 21
21. Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaar zal voortbrengen, op eenmaal een driejarige oogst, de ene oogst voor hetlopende, de tweede voor het aanbrekende Sabbat-, de derde voor het daarna volgende halleljaar.Vers 21
21. Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaar zal voortbrengen, op eenmaal een driejarige oogst, de ene oogst voor hetlopende, de tweede voor het aanbrekende Sabbat-, de derde voor het daarna volgende halleljaar.Vers 22
22. Het achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude inkomst die van het zesde jaar, eten, tot het negende jaar toe, zolang de oogst van het achtste jaar nog op het veld staat rijp te worden; totdat zijn inkomst, de met de aanvang van het negende jaar nu geheel ingezamelde oogst ingekomen is, zult gij het oude eten.Hoe getrouw en met welk een vrij geweten kon Israël, door zulk een belofte in het geloof gesterkt, niet alleen het Sabbat-, maar ook het Jubeljaar houden, zonder daarbij wat zijn nooddruft aangaat, schade te lijden! Reeds in de aanm. bij Leviticus 25:7 (zie Leviticus 25:7) is gezegd dat men al vroegtijdig begon het Sabbatjaar niet meer te houden; eerst na de Babylonische ballingschap voldeed het volk weer aan Gods bevel (Nehemiah. 10:31 1 Makk.6:49,53). Ook van de viering van het Jubeljaar vindt men in het Oude Testament v r de tijd van de ballingschap geen bepaalde sporen, ofschoon meerdere plaatsen (1 Kings 21:3, Isaiah 37:30; Isaiah 16:1, Ezekiel 7:12; Ezekiel 46:17 ) te kennen geven, dat in het hart van de vromen de overtuiging, dat het alzo Gods ordening was, diepe wortels had geschoten. Maar tot de werkelijke gehoorzaamheid aan deze verordening van God behoorde een volkomen vrijheid van alle zelfzuchtige bedoelingen en een gehoorzaamheid van het geloof, zoals bij de grote meerderheid slechts zelden worden aangetroffen, zodat dan ook n de Babylonische ballingschap de wetten over het Jubeljaar niet weer werden ter hand genomen..
Vers 22
22. Het achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude inkomst die van het zesde jaar, eten, tot het negende jaar toe, zolang de oogst van het achtste jaar nog op het veld staat rijp te worden; totdat zijn inkomst, de met de aanvang van het negende jaar nu geheel ingezamelde oogst ingekomen is, zult gij het oude eten.Hoe getrouw en met welk een vrij geweten kon Israël, door zulk een belofte in het geloof gesterkt, niet alleen het Sabbat-, maar ook het Jubeljaar houden, zonder daarbij wat zijn nooddruft aangaat, schade te lijden! Reeds in de aanm. bij Leviticus 25:7 (zie Leviticus 25:7) is gezegd dat men al vroegtijdig begon het Sabbatjaar niet meer te houden; eerst na de Babylonische ballingschap voldeed het volk weer aan Gods bevel (Nehemiah. 10:31 1 Makk.6:49,53). Ook van de viering van het Jubeljaar vindt men in het Oude Testament v r de tijd van de ballingschap geen bepaalde sporen, ofschoon meerdere plaatsen (1 Kings 21:3, Isaiah 37:30; Isaiah 16:1, Ezekiel 7:12; Ezekiel 46:17 ) te kennen geven, dat in het hart van de vromen de overtuiging, dat het alzo Gods ordening was, diepe wortels had geschoten. Maar tot de werkelijke gehoorzaamheid aan deze verordening van God behoorde een volkomen vrijheid van alle zelfzuchtige bedoelingen en een gehoorzaamheid van het geloof, zoals bij de grote meerderheid slechts zelden worden aangetroffen, zodat dan ook n de Babylonische ballingschap de wetten over het Jubeljaar niet weer werden ter hand genomen..
Vers 23
23. Het land, de grond die ieder als zijn erfdeel ontvangt, ook zal niet voor altoos, tot een blijvende bezitting, verkocht worden, 1) door de een aan de ander; want het land is het Mijne, 2) Isaiah 14:2,Isaiah 14:25 Jeremiah 2:7 Ezekiel 36:5; Ezekiel 38:16 Psalms 10:16 ), a) omdat gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt. 3)a) 1 Chronicles 29:15 1 Chronicles 29:1) Niet voor altoos verkocht, d.i. niet z verkocht, dat het niet weer gelost kon worden. Een uitzondering vinden we in Leviticus 27:20
2) D.w.z. in het bijzonder Zijn eigendom. Wel is de Heere de God van de gehele aardbodem, maar voor Israël was Hij het op bijzondere wijze. Het land Kanan was in het bijzonder Zijn land. Israëls volk mocht het als het ware slechts beschouwen als het in leengebruik van Hem, de opperste Leenheer, te hebben ontvangen..
3) Omdat zij vreemdelingen en inwoners waren bij de Heere, in Zijn land en in Zijn huizen, en Hij Zijn tabernakel onder hen had, zo zou het vervreemden van hun gedeelte aan dat land in van de daad wezen, alsof zij zich van hun gemeenschap met God afzonderden, en voor altoos afstand deden van het land, dat Immanuëls land was Isaiah 7:8), waar de Messias geboren zou worden, leven en sterven zou. Daar Kanan daarenboven een voorbeeld en onderpand van de hemelse erfenis was, zo kon geen Israëliet, zonder versmading van een uitnemend voorrecht zijn deel ervan, in dat land volstrekt overgaven op een wijze, dat hem alle mogelijkheid van lossing benomen ware. Om die reden wilde Naboth zich liever de boosheid van de koning op de hals halen, dan het erfgoed van zijn vaderen aan hem afstaan (1 Kon.21:3)
Vers 23
23. Het land, de grond die ieder als zijn erfdeel ontvangt, ook zal niet voor altoos, tot een blijvende bezitting, verkocht worden, 1) door de een aan de ander; want het land is het Mijne, 2) Isaiah 14:2,Isaiah 14:25 Jeremiah 2:7 Ezekiel 36:5; Ezekiel 38:16 Psalms 10:16 ), a) omdat gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt. 3)a) 1 Chronicles 29:15 1 Chronicles 29:1) Niet voor altoos verkocht, d.i. niet z verkocht, dat het niet weer gelost kon worden. Een uitzondering vinden we in Leviticus 27:20
2) D.w.z. in het bijzonder Zijn eigendom. Wel is de Heere de God van de gehele aardbodem, maar voor Israël was Hij het op bijzondere wijze. Het land Kanan was in het bijzonder Zijn land. Israëls volk mocht het als het ware slechts beschouwen als het in leengebruik van Hem, de opperste Leenheer, te hebben ontvangen..
3) Omdat zij vreemdelingen en inwoners waren bij de Heere, in Zijn land en in Zijn huizen, en Hij Zijn tabernakel onder hen had, zo zou het vervreemden van hun gedeelte aan dat land in van de daad wezen, alsof zij zich van hun gemeenschap met God afzonderden, en voor altoos afstand deden van het land, dat Immanuëls land was Isaiah 7:8), waar de Messias geboren zou worden, leven en sterven zou. Daar Kanan daarenboven een voorbeeld en onderpand van de hemelse erfenis was, zo kon geen Israëliet, zonder versmading van een uitnemend voorrecht zijn deel ervan, in dat land volstrekt overgaven op een wijze, dat hem alle mogelijkheid van lossing benomen ware. Om die reden wilde Naboth zich liever de boosheid van de koning op de hals halen, dan het erfgoed van zijn vaderen aan hem afstaan (1 Kon.21:3)
Vers 24
24. Daarom, zoals om deze oorzaak niemand zijn stuk grond aan een ander in eigenlijke zin verkopen mag, zo zal ook niemand een stuk grond, dat hij van een ander overneemt, als zijn blijvend eigendom aanmerken, maar zult gij in hetgehele land van uw bezitting, dat Ik u geleend heb, lossing voor het land toelaten. 1)1) Zoals uit Leviticus 25:25,Leviticus 25:26, Leviticus 25:28 blijkt, kon deze lossing op drie manieren plaatshebben. In Leviticus 25:25 wordt de lossing beschreven, doordat een rijke bloedverwant, de naastbestaande, het verkochte lost. In Leviticus 25:26 wordt het geval gesteld, dat iemand geen losser heeft, hetzij die niet bestaat, of deze zelf te arm is. In dit geval, zo hij zelf genoeg geld verkregen heeft, om het verkochte terug te kopen, zullen de jaren, die nog verlopen moeten tot aan het volgende Jubeljaar, berekend worden, en naar die maatstaf de som van de lossing vastgesteld. In Leviticus 25:28 wordt het derde geval meegedeeld, waar er noch een losser is, noch de verkoper de benodigde som bijeen kan krijgen. Dan moet hij wachten totdat het Jubeljaar komt, en in dit Jubeljaar wordt het weer zijn rechtmatig eigendom. Niets onbillijks lag hierin, omdat de koopsom berekend werd naar de opbrengst van de oogst en de koper al die jaren lang het genot van de oogst had gehad. De koper had hiermee moeten en kunnen rekenen. Een losser heette in het Hebreeuws Goël. Onze Heere en Zaligmaker wordt ook met die naam aangeduid, omdat Hij voor de Gemeente, de nabestaande is geworden, vrijwillig geworden, om God, de Vader, het losgeld, het rantsoen te betalen, en alzo allen, die in Hem geloven, voor eeuwig vrij te maken en het erfrecht op de Hemel te verlenen..
Vers 24
24. Daarom, zoals om deze oorzaak niemand zijn stuk grond aan een ander in eigenlijke zin verkopen mag, zo zal ook niemand een stuk grond, dat hij van een ander overneemt, als zijn blijvend eigendom aanmerken, maar zult gij in hetgehele land van uw bezitting, dat Ik u geleend heb, lossing voor het land toelaten. 1)1) Zoals uit Leviticus 25:25,Leviticus 25:26, Leviticus 25:28 blijkt, kon deze lossing op drie manieren plaatshebben. In Leviticus 25:25 wordt de lossing beschreven, doordat een rijke bloedverwant, de naastbestaande, het verkochte lost. In Leviticus 25:26 wordt het geval gesteld, dat iemand geen losser heeft, hetzij die niet bestaat, of deze zelf te arm is. In dit geval, zo hij zelf genoeg geld verkregen heeft, om het verkochte terug te kopen, zullen de jaren, die nog verlopen moeten tot aan het volgende Jubeljaar, berekend worden, en naar die maatstaf de som van de lossing vastgesteld. In Leviticus 25:28 wordt het derde geval meegedeeld, waar er noch een losser is, noch de verkoper de benodigde som bijeen kan krijgen. Dan moet hij wachten totdat het Jubeljaar komt, en in dit Jubeljaar wordt het weer zijn rechtmatig eigendom. Niets onbillijks lag hierin, omdat de koopsom berekend werd naar de opbrengst van de oogst en de koper al die jaren lang het genot van de oogst had gehad. De koper had hiermee moeten en kunnen rekenen. Een losser heette in het Hebreeuws Goël. Onze Heere en Zaligmaker wordt ook met die naam aangeduid, omdat Hij voor de Gemeente, de nabestaande is geworden, vrijwillig geworden, om God, de Vader, het losgeld, het rantsoen te betalen, en alzo allen, die in Hem geloven, voor eeuwig vrij te maken en het erfrecht op de Hemel te verlenen..
Vers 25
25. Wanneer alzo uw broeder, een in uw omgeving wonend volksgenoot, Israëliet, zal verarmd zijn en iets van zijn bezitting verkocht zal hebben, zo zal zijn losser die hem nabestaande is en op wie de plicht van de lossing dus rust (Leviticus 25:48), komen, voor hem opkomen, en zal, naar berekening van de tijd, die tot het jaar van de vrijlating nog verloopt (Leviticus 25:27), het verkochte van zijn broeder lossen, en gij zult het hem zonder weigering weer overgeven.Vers 25
25. Wanneer alzo uw broeder, een in uw omgeving wonend volksgenoot, Israëliet, zal verarmd zijn en iets van zijn bezitting verkocht zal hebben, zo zal zijn losser die hem nabestaande is en op wie de plicht van de lossing dus rust (Leviticus 25:48), komen, voor hem opkomen, en zal, naar berekening van de tijd, die tot het jaar van de vrijlating nog verloopt (Leviticus 25:27), het verkochte van zijn broeder lossen, en gij zult het hem zonder weigering weer overgeven.Vers 26
26. En wanneer iemand geen losser zal hebben, terwijl daartoe verplichte betrekkingen of niet aanwezig of de aanwezigen te arm zijn om hun verplichting na te komen, maar zijn hand verkrijgen en hij, de verkoper, na verloop van enige tijd zelf gevonden zal hebben zoveel genoeg is tot zijn lossing, de tot lossing gevorderde som bezit.Vers 26
26. En wanneer iemand geen losser zal hebben, terwijl daartoe verplichte betrekkingen of niet aanwezig of de aanwezigen te arm zijn om hun verplichting na te komen, maar zijn hand verkrijgen en hij, de verkoper, na verloop van enige tijd zelf gevonden zal hebben zoveel genoeg is tot zijn lossing, de tot lossing gevorderde som bezit.Vers 27
27. Dan zal hij de jaren van zijn verkoping rekenen en even zoveel delen, als het getal van deze jaren bedraagt, van de koopsom aftrekken, en het overschot zal hij, de verkoper, tegen overlegging van de eerste, de man aan wie hij het verkocht had, weer uitkeren, zijn stuk grond tot zijn eigen gebruik; en hij zal zo spoedig mogelijk weer tot zijn bezitting komen.De door de koper betaalde som zal dus naar hetgeen in Leviticus 25:15, als regel voor de verkoop van liggend goed is vastgesteld, (namelijk dat men niet de grond zelf, maar slechts de opbrengst daarvan, gedurende de jaren die nog moeten verlopen tot op het eerste jubeljaar zou verkopen) over de afzonderlijke jaren van de verkoop tot het jubeljaar gelijk verdeeld worden..
Zoveel jaren de koper de grond reeds in vruchtgebruik gehad heeft, zoveel delen worden van de koopsom afgetrokken; daar de koper daarvoor door de opbrengst van deze jaren schadeloos is gesteld, en slechts de tot op het Jubeljaar nog over zijnde tijd komt nu bij de lossing in aanmerking. Zoveel jaren dit nu zijn, zoveel delen moet men van de koopsom aftrekken..
Vers 27
27. Dan zal hij de jaren van zijn verkoping rekenen en even zoveel delen, als het getal van deze jaren bedraagt, van de koopsom aftrekken, en het overschot zal hij, de verkoper, tegen overlegging van de eerste, de man aan wie hij het verkocht had, weer uitkeren, zijn stuk grond tot zijn eigen gebruik; en hij zal zo spoedig mogelijk weer tot zijn bezitting komen.De door de koper betaalde som zal dus naar hetgeen in Leviticus 25:15, als regel voor de verkoop van liggend goed is vastgesteld, (namelijk dat men niet de grond zelf, maar slechts de opbrengst daarvan, gedurende de jaren die nog moeten verlopen tot op het eerste jubeljaar zou verkopen) over de afzonderlijke jaren van de verkoop tot het jubeljaar gelijk verdeeld worden..
Zoveel jaren de koper de grond reeds in vruchtgebruik gehad heeft, zoveel delen worden van de koopsom afgetrokken; daar de koper daarvoor door de opbrengst van deze jaren schadeloos is gesteld, en slechts de tot op het Jubeljaar nog over zijnde tijd komt nu bij de lossing in aanmerking. Zoveel jaren dit nu zijn, zoveel delen moet men van de koopsom aftrekken..
Vers 28
28. Maar indien zijn, de verkoper, hand niet gevonden, bijeengebracht heeft wat genoeg is om een deel van de verkochte jaarlijkse opbrengst nog v r de aanvang van het jaar van de vrijlating aan hem weer uit te keren, zo zal zijn verkochte goed, stuks grond, zijn in de hand van deze koper, tot vrij gebruik, tot het Jubeljaar toe; maar in het Jubeljaar zal het uitgaan1) zonder losgeld de verkoper worden teruggegeven, en hij zal tot zijn bezitting terugkeren. 2)1) Zal het uitgaan, in de zin van, vrij worden. Het kwam dan weer in het bezit van de verarmde verkoper..
2) Zo zou alle verkoop van grondeigendom in Israël werkelijk slechts een verpanding of verpachting zijn, voor een bepaalde tijd, tot het jaar van de vrijlating. Of een ruiling geoorloofd is geweest, wordt in de wet niet aangewezen. Daar echter Naboth in zijn gesprek met Achab (1 Kings 21:2) zich met een ruiling evenmin als met een eigenlijke verkoping inlaat, moeten wij deze vraag tegenover de archeologen, die getracht hebben daarop een bevestigend antwoord te vinden, des te beslister ontkennend beantwoorden, daar de verkoop slechts een bijzondere vorm van ruiling is en het laatste even goed als het eerste de grondwaarheid, dat al het de kinderen van Israël gegeven land eigendom van de Heere is, van Wie zij het in leen hebben, weerspreekt. In onze Christelijke staten gelden wel geheel andere rechtsbetrekkingen, dan die de Heere hier onder Zijn volk instelt; maar iedere Christen, al moet hij dan in zulke gevallen de weldaden van die goddelijke rechtsbedeling missen, wanneer hij genoodzaakt wordt om zijn eigen erfdeel te verkopen, zal zich echter in zoverre van zijn verplichtingen jegens deze niet kunnen ontslaan, als hij naar Luthers verklaring van het 9de gebod (Gij zult niet begeren uws naasten huis) op alle mogelijke wijze bevorderlijk en nuttig moet zijn, om zijn erfgoed of huis te behouden en-zo voegen wij op grond van deze plaats daaraan toe-weer hiertoe, d.i. tot het bezit daarvan te komen..
Vers 28
28. Maar indien zijn, de verkoper, hand niet gevonden, bijeengebracht heeft wat genoeg is om een deel van de verkochte jaarlijkse opbrengst nog v r de aanvang van het jaar van de vrijlating aan hem weer uit te keren, zo zal zijn verkochte goed, stuks grond, zijn in de hand van deze koper, tot vrij gebruik, tot het Jubeljaar toe; maar in het Jubeljaar zal het uitgaan1) zonder losgeld de verkoper worden teruggegeven, en hij zal tot zijn bezitting terugkeren. 2)1) Zal het uitgaan, in de zin van, vrij worden. Het kwam dan weer in het bezit van de verarmde verkoper..
2) Zo zou alle verkoop van grondeigendom in Israël werkelijk slechts een verpanding of verpachting zijn, voor een bepaalde tijd, tot het jaar van de vrijlating. Of een ruiling geoorloofd is geweest, wordt in de wet niet aangewezen. Daar echter Naboth in zijn gesprek met Achab (1 Kings 21:2) zich met een ruiling evenmin als met een eigenlijke verkoping inlaat, moeten wij deze vraag tegenover de archeologen, die getracht hebben daarop een bevestigend antwoord te vinden, des te beslister ontkennend beantwoorden, daar de verkoop slechts een bijzondere vorm van ruiling is en het laatste even goed als het eerste de grondwaarheid, dat al het de kinderen van Israël gegeven land eigendom van de Heere is, van Wie zij het in leen hebben, weerspreekt. In onze Christelijke staten gelden wel geheel andere rechtsbetrekkingen, dan die de Heere hier onder Zijn volk instelt; maar iedere Christen, al moet hij dan in zulke gevallen de weldaden van die goddelijke rechtsbedeling missen, wanneer hij genoodzaakt wordt om zijn eigen erfdeel te verkopen, zal zich echter in zoverre van zijn verplichtingen jegens deze niet kunnen ontslaan, als hij naar Luthers verklaring van het 9de gebod (Gij zult niet begeren uws naasten huis) op alle mogelijke wijze bevorderlijk en nuttig moet zijn, om zijn erfgoed of huis te behouden en-zo voegen wij op grond van deze plaats daaraan toe-weer hiertoe, d.i. tot het bezit daarvan te komen..
Vers 29
29. Evenzo, wanneer iemand een woonhuis in een bemuurde stad gelegen en alzo niet zo dadelijk samenhangende met de grond, welke de Heere aan Zijn volk ten erfdeel heeft gegeven, maar meer alleen tot woning en tot het verrichten van een handwerk of het drijven van handel bestond, zal verkocht hebben, zo zal zijn lossing zijn, totdat het jaar van zijn verkoping volkomen zal zijn; in een vol jaar zal zijn lossing wezen, 1) maar niet de gehele tijd tot het naaste Jubeljaar.1) Hier maakt Hij onderscheid tussen huizen en akkers, opdat de vrijheid, om terug te kopen, zich niet langer dan een jaar zou uitstrekken; vervolgens, opdat de koop in het Jubeljaar ook vast bepaald bleef. Evenwel een tweede onderscheiding tussen de huizen zelf wordt er bijgevoegd, zodat het geoorloofd is, de huizen in de steden geheel te vervreemden. Doch voor die van de dorpen geldt dezelfde conditie als voor de landen, omdat zij daarmee als onafscheidelijk zijn verbonden. Wat nu de huizen in de steden betreft, omdat zij soms voor arme eigenaars bezwaar opleverden, was het nuttig, dat zij in de handen van rijken konden overgaan, die de kosten van opbouw konden betalen. Voeg er nog bij, dat een huis niet evenals een akker in de dagelijkse behoefte kon voorzien, en een huis te ontberen beter te dragen was, dan een akker, waarop gij uw bedrijf kunt uitoefenen, en uit haar opbrengst voor u en uw gezin het levensonderhoud kunt vinden. Doch de dorpen behoorde men uit te zonderen, evenals de bezittingen van landerijen. Wat hielp het u, de vrucht in te zamelen, wanneer gij geen plaats om te wonen hebt? Ja, wat gaf het u, land te bezitten, hetgeen gij niet zou kunnen bebouwen? Hoe zouden de runderen kunnen ploegen, waarvoor geen stal was bij de akker? Daar landerijen zonder dak of hut bijna waardeloos zijn, niet gemakkelijk kunnen gescheiden worden, heeft God met recht ingesteld, dat in het Jubeljaar elke landelijke bezitting tot haar vroegere eigenaar zou terugkeren..
De bedoeling is deze, het recht van terugkoop of lossing verviel na een vol jaar. Had de vorige eigenaar het verkochte goed niet binnen een jaar weer teruggekocht, dan bleef het het eigendom van de koper, ook in het Jubeljaar..
Vers 29
29. Evenzo, wanneer iemand een woonhuis in een bemuurde stad gelegen en alzo niet zo dadelijk samenhangende met de grond, welke de Heere aan Zijn volk ten erfdeel heeft gegeven, maar meer alleen tot woning en tot het verrichten van een handwerk of het drijven van handel bestond, zal verkocht hebben, zo zal zijn lossing zijn, totdat het jaar van zijn verkoping volkomen zal zijn; in een vol jaar zal zijn lossing wezen, 1) maar niet de gehele tijd tot het naaste Jubeljaar.1) Hier maakt Hij onderscheid tussen huizen en akkers, opdat de vrijheid, om terug te kopen, zich niet langer dan een jaar zou uitstrekken; vervolgens, opdat de koop in het Jubeljaar ook vast bepaald bleef. Evenwel een tweede onderscheiding tussen de huizen zelf wordt er bijgevoegd, zodat het geoorloofd is, de huizen in de steden geheel te vervreemden. Doch voor die van de dorpen geldt dezelfde conditie als voor de landen, omdat zij daarmee als onafscheidelijk zijn verbonden. Wat nu de huizen in de steden betreft, omdat zij soms voor arme eigenaars bezwaar opleverden, was het nuttig, dat zij in de handen van rijken konden overgaan, die de kosten van opbouw konden betalen. Voeg er nog bij, dat een huis niet evenals een akker in de dagelijkse behoefte kon voorzien, en een huis te ontberen beter te dragen was, dan een akker, waarop gij uw bedrijf kunt uitoefenen, en uit haar opbrengst voor u en uw gezin het levensonderhoud kunt vinden. Doch de dorpen behoorde men uit te zonderen, evenals de bezittingen van landerijen. Wat hielp het u, de vrucht in te zamelen, wanneer gij geen plaats om te wonen hebt? Ja, wat gaf het u, land te bezitten, hetgeen gij niet zou kunnen bebouwen? Hoe zouden de runderen kunnen ploegen, waarvoor geen stal was bij de akker? Daar landerijen zonder dak of hut bijna waardeloos zijn, niet gemakkelijk kunnen gescheiden worden, heeft God met recht ingesteld, dat in het Jubeljaar elke landelijke bezitting tot haar vroegere eigenaar zou terugkeren..
De bedoeling is deze, het recht van terugkoop of lossing verviel na een vol jaar. Had de vorige eigenaar het verkochte goed niet binnen een jaar weer teruggekocht, dan bleef het het eigendom van de koper, ook in het Jubeljaar..
Vers 30
30. Maar is het, dat het niet gelost wordt tegen dat hem het gehele jaar, gerekend van de verkoopdag, zal vervuld zijn, zo zal dat huis, dat in die stad is, die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal, als een verkocht stuk grond (Leviticus 25:28), in het Jubeljaar niet uitgaan, zonder beloning, vergoeding aan de oorspronkelijke bezitter weer toevallen.Met de werkelijke verkoop van zo'n door mensenhand gebouwd huis is niet met de (Leviticus 25:23) opgenoemde grond in strijd; daarom wordt het na verloop van een jaar de koper voor altijd ten eigendom, zodat hij nu daarmee doen kan wat hij wil.. Aan dit voorschrift ligt deze beschouwing ten grondslag, dat de huizen in bemuurde steden, met het eigendom aan land en grond niet z nauwkeurig samenhangen, dat door haar verkoping, het aan ieder gezin oorspronkelijk toegemeten deel van het grondbezit van het land veranderd wordt. Als door mensen gebouwd, behoren zij tot het volle eigendom van de bezitters, hetzij deze ze bij de verovering van het land ontvingen, of slechts in stand hadden gehouden, of zelf gebouwd hadden..
Vers 30
30. Maar is het, dat het niet gelost wordt tegen dat hem het gehele jaar, gerekend van de verkoopdag, zal vervuld zijn, zo zal dat huis, dat in die stad is, die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal, als een verkocht stuk grond (Leviticus 25:28), in het Jubeljaar niet uitgaan, zonder beloning, vergoeding aan de oorspronkelijke bezitter weer toevallen.Met de werkelijke verkoop van zo'n door mensenhand gebouwd huis is niet met de (Leviticus 25:23) opgenoemde grond in strijd; daarom wordt het na verloop van een jaar de koper voor altijd ten eigendom, zodat hij nu daarmee doen kan wat hij wil.. Aan dit voorschrift ligt deze beschouwing ten grondslag, dat de huizen in bemuurde steden, met het eigendom aan land en grond niet z nauwkeurig samenhangen, dat door haar verkoping, het aan ieder gezin oorspronkelijk toegemeten deel van het grondbezit van het land veranderd wordt. Als door mensen gebouwd, behoren zij tot het volle eigendom van de bezitters, hetzij deze ze bij de verovering van het land ontvingen, of slechts in stand hadden gehouden, of zelf gebouwd hadden..
Vers 31
31. Doch de huizen van de dorpen, 1) die rondom geen muur hebben; zullen als het velds van het land, tot de omtrek waarvan zij behoren, gerekend worden, dat zij evenzo als dit niet verkocht, maar slechts voor die tijd tot op het eerstvolgende jaar van de vrijlating verpacht worden; daarvoor zal lossing zijn, zij zullen te allen tijde door de verkoper of zijn losser worden teruggekocht, en zij zullen in het Jubeljaar uitgaan, zonder vergoeding aan de oorspronkelijke bezitter weer vervallen.1) Wat voor de huizen in de steden geldt, geldt niet voor die in de dorpen. Deze huizen worden onafscheidelijk gedacht van de grond, van het grondbezit. Zij mogen die niet voor altijd vervreemden, maar deze moeten in het Jubeljaar weer vrij worden..
Vers 31
31. Doch de huizen van de dorpen, 1) die rondom geen muur hebben; zullen als het velds van het land, tot de omtrek waarvan zij behoren, gerekend worden, dat zij evenzo als dit niet verkocht, maar slechts voor die tijd tot op het eerstvolgende jaar van de vrijlating verpacht worden; daarvoor zal lossing zijn, zij zullen te allen tijde door de verkoper of zijn losser worden teruggekocht, en zij zullen in het Jubeljaar uitgaan, zonder vergoeding aan de oorspronkelijke bezitter weer vervallen.1) Wat voor de huizen in de steden geldt, geldt niet voor die in de dorpen. Deze huizen worden onafscheidelijk gedacht van de grond, van het grondbezit. Zij mogen die niet voor altijd vervreemden, maar deze moeten in het Jubeljaar weer vrij worden..
Vers 32
32. Aangaande de steden 1) van de Levieten, en de huizen van de steden van hun bezitting, die hun met de tot onderhouding van hun veestapel nodige weiden door iedere stam zullen worden overgelaten (Numbers 35:1), de Levieten zullen daarentegen een eeuwige lossing hebben.1) Een andere uitzondering is, dat de Levieten de verkochte huizen, f volgens het recht van de lossing, f in het Jubeljaar voor niets terug krijgen. Wat niet slechts voor hun behoefte is vastgesteld, maar omdat het gehele volk er belang bij had, dat zij waren aangesteld, om de wacht te houden, waar God aan hun een plaats had aangewezen. Wat nu de voorsteden betreft, of de landen bestemd, om het vee te voeden, God verbiedt hun ze te vervreemden, omdat zij op die wijze, na hun vaste woonplaats verlaten te hebben, hier en daar zouden omzwerven. Dat deze verstrooiing niet plaats kon hebben, daarbij had het gehele volk belang..
Op de Levieten was, wat in Leviticus 25:29 over de huizen in de steden gezegd wordt, niet van toepassing, maar voor hen gold de wet op de huizen in de dorpen..
Vers 32
32. Aangaande de steden 1) van de Levieten, en de huizen van de steden van hun bezitting, die hun met de tot onderhouding van hun veestapel nodige weiden door iedere stam zullen worden overgelaten (Numbers 35:1), de Levieten zullen daarentegen een eeuwige lossing hebben.1) Een andere uitzondering is, dat de Levieten de verkochte huizen, f volgens het recht van de lossing, f in het Jubeljaar voor niets terug krijgen. Wat niet slechts voor hun behoefte is vastgesteld, maar omdat het gehele volk er belang bij had, dat zij waren aangesteld, om de wacht te houden, waar God aan hun een plaats had aangewezen. Wat nu de voorsteden betreft, of de landen bestemd, om het vee te voeden, God verbiedt hun ze te vervreemden, omdat zij op die wijze, na hun vaste woonplaats verlaten te hebben, hier en daar zouden omzwerven. Dat deze verstrooiing niet plaats kon hebben, daarbij had het gehele volk belang..
Op de Levieten was, wat in Leviticus 25:29 over de huizen in de steden gezegd wordt, niet van toepassing, maar voor hen gold de wet op de huizen in de dorpen..
Vers 33
33. En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, 1) erft of door koop zich toeëigent, zo zal de koop van het huis en van de stad van zijn bezitting in het Jubeljaar uitgaan, en aan de Levieten zonder geld worden teruggegeven; want de huizen van de steden van de Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen van Israël; 2) daar zij geen erfelijke bezitting in het land hebben, maar slechts huizen in de voor hen bestemde steden.1) Het moet echter, zoals gezegd is, een huis in een van de vaste steden van de Levieten zijn, niet een huis in een andere stad, dat de Leviet door erfrecht of koop verkreeg. In dit geval geldt bepaald het in Leviticus 25:29, gezegde; in het eerste geval echter zal met het huis van een Leviet als met de grond van een gewoon Israëliet worden gehandeld. Niet zonder grond wordt hier, waar over de Levieten wordt gesproken, de uitdrukking "lossen" in plaats van "afkopen" gebruikt. Eigenlijk gezegd hadden de Levieten geen bezitting, maar werden hun alleen huizen in bepaalde steden van iedere stam ingeruimd; wat zij bezaten was het eigendom van de stam, waar dit huis stond, het afkopen was dus werkelijk een eenvoudig terugkopen of lossen..
2) Anderen vertalen, en meer in overeenstemming, met de grondtekst: Wie (wanneer men) lost, d.i. koopt van de Levieten. Het woord lossen vatten de Rabbijnen hier op in de zin van, kopen. Dit is hier ook de bedoeling..
Vers 33
33. En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, 1) erft of door koop zich toeëigent, zo zal de koop van het huis en van de stad van zijn bezitting in het Jubeljaar uitgaan, en aan de Levieten zonder geld worden teruggegeven; want de huizen van de steden van de Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen van Israël; 2) daar zij geen erfelijke bezitting in het land hebben, maar slechts huizen in de voor hen bestemde steden.1) Het moet echter, zoals gezegd is, een huis in een van de vaste steden van de Levieten zijn, niet een huis in een andere stad, dat de Leviet door erfrecht of koop verkreeg. In dit geval geldt bepaald het in Leviticus 25:29, gezegde; in het eerste geval echter zal met het huis van een Leviet als met de grond van een gewoon Israëliet worden gehandeld. Niet zonder grond wordt hier, waar over de Levieten wordt gesproken, de uitdrukking "lossen" in plaats van "afkopen" gebruikt. Eigenlijk gezegd hadden de Levieten geen bezitting, maar werden hun alleen huizen in bepaalde steden van iedere stam ingeruimd; wat zij bezaten was het eigendom van de stam, waar dit huis stond, het afkopen was dus werkelijk een eenvoudig terugkopen of lossen..
2) Anderen vertalen, en meer in overeenstemming, met de grondtekst: Wie (wanneer men) lost, d.i. koopt van de Levieten. Het woord lossen vatten de Rabbijnen hier op in de zin van, kopen. Dit is hier ook de bedoeling..
Vers 34
34. Doch het veld van de voorstad van hun steden, de tot de weiden voor hun vee in de omtrek van hun steden aangewezen grasvlakten, zal in het geheel niet verkocht worden, niet eenmaal tot het jaar van de vrijlating; want het is eeneeuwige bezitting voor hen; zij kunnen deze vlakte nimmer ontberen, en moesten, wanneer zij ze misten, tegelijk hun veestapel wegdoen, waardoor zij dan hun eigenlijk voedingsmiddel zouden verliezen.Nadat de Heere in het tot nu toe gezegde (Leviticus 25:13-Leviticus 25:34), de ene werking van de wet van de vrijlating, de terugkering van ieder tot zijn bezitting, waardoor dit jaar tot een jaar van genade of verlossing werd, besproken heeft, spreekt Hij daarna (Leviticus 25:35-Leviticus 25:55) over een andere werking van dergelijke aard, over de terugkering van de in lijfeigenschap gekomen Israëlieten tot vrijheid en tot hun geslacht (Leviticus 25:10). Zoals hij nu daar aan Zijn instellingen een vermaning tegen de benadeling van de naaste bij koop en verkoop van grond doet voorafgaan (Leviticus 25:14), zo geeft Hij hier v r Zijn wetten een vermaning om de verarmde broeder te ondersteunen en hem zoveel mogelijk zijn persoonlijke vrijheid te doen behouden (Leviticus 25:35-Leviticus 25:38).
Vers 34
34. Doch het veld van de voorstad van hun steden, de tot de weiden voor hun vee in de omtrek van hun steden aangewezen grasvlakten, zal in het geheel niet verkocht worden, niet eenmaal tot het jaar van de vrijlating; want het is eeneeuwige bezitting voor hen; zij kunnen deze vlakte nimmer ontberen, en moesten, wanneer zij ze misten, tegelijk hun veestapel wegdoen, waardoor zij dan hun eigenlijk voedingsmiddel zouden verliezen.Nadat de Heere in het tot nu toe gezegde (Leviticus 25:13-Leviticus 25:34), de ene werking van de wet van de vrijlating, de terugkering van ieder tot zijn bezitting, waardoor dit jaar tot een jaar van genade of verlossing werd, besproken heeft, spreekt Hij daarna (Leviticus 25:35-Leviticus 25:55) over een andere werking van dergelijke aard, over de terugkering van de in lijfeigenschap gekomen Israëlieten tot vrijheid en tot hun geslacht (Leviticus 25:10). Zoals hij nu daar aan Zijn instellingen een vermaning tegen de benadeling van de naaste bij koop en verkoop van grond doet voorafgaan (Leviticus 25:14), zo geeft Hij hier v r Zijn wetten een vermaning om de verarmde broeder te ondersteunen en hem zoveel mogelijk zijn persoonlijke vrijheid te doen behouden (Leviticus 25:35-Leviticus 25:38).
Vers 35
35. En als uw broeder, volks- of stamgenoot, zal verarmd zijn en zijn hand bij u wankelen zal, zodat gij duidelijk ziet dat hij niet lang meer een onafhankelijk bestaan zal hebben, zo zult gij hem, nadat hij reeds uit nood zijn grondbezitting heeft moeten verkopen, vasthouden, zelfs 1) een vreemdeling en bijwoner, hem een onderkomen in uw eigen huis verlenen, opdat hij bij u leeft; tot aan het naaste Jubeljaar, waarin hij zijn eigendom terugkrijgt, zich en de zijnen door arbeid om loon in uw gezin onderhouden kan.1) Door de Statenvertaling is tot verduidelijking het woordje zelfs er tussenin gevoegd. In verband echter met Leviticus 25:40 is het beter het woordje als er tussenin te voegen. Dit eist de grondtekst..
Vers 35
35. En als uw broeder, volks- of stamgenoot, zal verarmd zijn en zijn hand bij u wankelen zal, zodat gij duidelijk ziet dat hij niet lang meer een onafhankelijk bestaan zal hebben, zo zult gij hem, nadat hij reeds uit nood zijn grondbezitting heeft moeten verkopen, vasthouden, zelfs 1) een vreemdeling en bijwoner, hem een onderkomen in uw eigen huis verlenen, opdat hij bij u leeft; tot aan het naaste Jubeljaar, waarin hij zijn eigendom terugkrijgt, zich en de zijnen door arbeid om loon in uw gezin onderhouden kan.1) Door de Statenvertaling is tot verduidelijking het woordje zelfs er tussenin gevoegd. In verband echter met Leviticus 25:40 is het beter het woordje als er tussenin te voegen. Dit eist de grondtekst..
Vers 36
36. Gij zult, als hij gedurende die tijd geld of vruchten van u neemt, a) geen woeker noch overwinst van hem nemen, 1) noch boven het hem geleende geld jaarlijkse rente, noch van de geleende levensmiddelen bij de teruggave een overwinst van hem eisen; maar gij zult vrezen voor uw God,2) en uit godsvrucht al het mogelijke doen, opdat uw broeder onafhankelijk, zonder zich aan een ander te moeten verkopen, bij u leeft.a)Exodus 22:25 Deuteronomy 23:19 Proverbs 28:8 Ezekiel 18:8; Ezekiel 22:12
1) Het is duidelijk, dat hier gesproken wordt van de geheel verarmde natuurgenoot, en dat hier niet gesproken wordt van het lenen van geld, tot het drijven van koophandel, tot het kopen van land enz. Af te manen van verdrukking en van onbarmhartigheid is het doel van God (zie Deuteronomy 3:20)
2) De Heere stond de armen voor: Gij zult vrezen voor uw God, die rekenschap van u eisen zal, wegens alle verongelijkingen, die gij de armen hebt aangedaan. Vreest gij hen niet, die gij in uw macht hebt en die zichzelf niet rechten kunnen, zo vreest mij, die u bevolen heeft, hen vriendelijk te behandelen en, zo gij hen verdrukt, hun zaak zal handhaven..
Vers 36
36. Gij zult, als hij gedurende die tijd geld of vruchten van u neemt, a) geen woeker noch overwinst van hem nemen, 1) noch boven het hem geleende geld jaarlijkse rente, noch van de geleende levensmiddelen bij de teruggave een overwinst van hem eisen; maar gij zult vrezen voor uw God,2) en uit godsvrucht al het mogelijke doen, opdat uw broeder onafhankelijk, zonder zich aan een ander te moeten verkopen, bij u leeft.a)Exodus 22:25 Deuteronomy 23:19 Proverbs 28:8 Ezekiel 18:8; Ezekiel 22:12
1) Het is duidelijk, dat hier gesproken wordt van de geheel verarmde natuurgenoot, en dat hier niet gesproken wordt van het lenen van geld, tot het drijven van koophandel, tot het kopen van land enz. Af te manen van verdrukking en van onbarmhartigheid is het doel van God (zie Deuteronomy 3:20)
2) De Heere stond de armen voor: Gij zult vrezen voor uw God, die rekenschap van u eisen zal, wegens alle verongelijkingen, die gij de armen hebt aangedaan. Vreest gij hen niet, die gij in uw macht hebt en die zichzelf niet rechten kunnen, zo vreest mij, die u bevolen heeft, hen vriendelijk te behandelen en, zo gij hen verdrukt, hun zaak zal handhaven..
Vers 37
37. Uw geld, om u nog eenmaal te zeggen wat gij tot behoud van zijn onafhankelijkheid doen kunt, zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinstgeven, wat Ik echter van u met een goed recht kan vorderen.Vers 37
37. Uw geld, om u nog eenmaal te zeggen wat gij tot behoud van zijn onafhankelijkheid doen kunt, zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinstgeven, wat Ik echter van u met een goed recht kan vorderen.Vers 38
38. Ik ben de HEERE uw God, die u uit Egypte gevoerd heb, om u tot een zelfstandig volk te maken en u het land Kanan tot een bezitting te geven, opdat Ik u hierin tot een God zij; heb Ik nu zo grote dingen aan u gedaan, dan zult gij ook elkaar het kleine doen en u onderling bij uw zelfstandigheid zoeken te bewaren.Vers 38
38. Ik ben de HEERE uw God, die u uit Egypte gevoerd heb, om u tot een zelfstandig volk te maken en u het land Kanan tot een bezitting te geven, opdat Ik u hierin tot een God zij; heb Ik nu zo grote dingen aan u gedaan, dan zult gij ook elkaar het kleine doen en u onderling bij uw zelfstandigheid zoeken te bewaren.Vers 39
39. Evenals, 1)wanneer uw broeder, een ander van uw broeders, die gij niet op de in Leviticus 25:35, beschreven wijze hebt kunnen helpen, z bij u zal verarmd zijn, dat hij zichzelfs niet meer als bewoner kan staande houden, en zich aan u verkocht zal hebben tot een lijfeigene (Exodus. 21:2-6), gij zult hem toch niet doen dienen de dienst van een slaaf, in de ware zin van het woord als een slaaf van vreemde afkomst, die ook tot de nederigste en zwaarste arbeid zijn arm lenen moet (Leviticus 25:34).1) In Leviticus 25:39-Leviticus 25:46 wordt gesproken over het lot van de Israëliet, die bij een andere Israëliet dient. Sommigen menen hier een verschil op te merken met Exodus 21:2-Exodus 21:6, maar men ziet voorbij, dat daar hoofdzakelijk wordt gehandeld over de duur van het knechtschap, en hier vooral over de behandeling, welke men zo'n knecht verplicht is, terwijl verondersteld wordt, dat wie in het Jubeljaar vrij uitgaat, alsdan de zeven jaar, waarvan in Exodus 21:1 sprake is, nog niet heeft vervuld. Hij mocht als dan vrij uitgaan, tenzij hij vrijwillig verzekerde, voor altijd in het huis van zijn heer knecht te willen blijven.
Vers 39
39. Evenals, 1)wanneer uw broeder, een ander van uw broeders, die gij niet op de in Leviticus 25:35, beschreven wijze hebt kunnen helpen, z bij u zal verarmd zijn, dat hij zichzelfs niet meer als bewoner kan staande houden, en zich aan u verkocht zal hebben tot een lijfeigene (Exodus. 21:2-6), gij zult hem toch niet doen dienen de dienst van een slaaf, in de ware zin van het woord als een slaaf van vreemde afkomst, die ook tot de nederigste en zwaarste arbeid zijn arm lenen moet (Leviticus 25:34).1) In Leviticus 25:39-Leviticus 25:46 wordt gesproken over het lot van de Israëliet, die bij een andere Israëliet dient. Sommigen menen hier een verschil op te merken met Exodus 21:2-Exodus 21:6, maar men ziet voorbij, dat daar hoofdzakelijk wordt gehandeld over de duur van het knechtschap, en hier vooral over de behandeling, welke men zo'n knecht verplicht is, terwijl verondersteld wordt, dat wie in het Jubeljaar vrij uitgaat, alsdan de zeven jaar, waarvan in Exodus 21:1 sprake is, nog niet heeft vervuld. Hij mocht als dan vrij uitgaan, tenzij hij vrijwillig verzekerde, voor altijd in het huis van zijn heer knecht te willen blijven.
Vers 40
40. Maar als een dagloner, 1) voor loon gehuurde knecht, als een bijwoner, in het huis opgenomen vreemdeling (Leviticus 25:35), zal hij bij u zijn, en niet langer dan tot het Jubeljaar zal hij bij u dienen, zelfs wanneer tot die tijd de 6 jaar van zijn dienstbaarheid (Exodus 21:2 Deuteronomy 15:12 ) nog niet geëindigd waren. a)a) Jeremiah 34:14
1) Als een dagloner, als iemand, van wie zijn heer behoorlijk dienst heeft, zonder dat hij een volstrekte macht over hem had. Er moest onderscheid gemaakt worden tussen een Israëliet en een vreemdeling, die dikwijls niet meer als een stuk vee werd geschat, over wie zijn heer een onbeperkte macht bezat.. 41. Dan, zodra het Jubeljaar begint, zal hij, in ieder geval, ook wanneer dit eerst het tweede of derde enz. dienstjaar ware, van u uitgaan, 1) zonder teruggave van het koopgeld, hij en zijn kinderen met hem, die hij behalve zijn vrouw u heeft toegebracht, en hij zal, als zelfstandig man, tot zijn geslacht terugkeren en tot de bezitting van zijn vaderen terugkeren: 2) waarvan hij reeds vroeger, eer hij zichzelf verkocht, zich uit nood heeft moeten vervreemden en die nu evenzo volgens de wet (Leviticus 25:24-Leviticus 25:28) onvoorwaardelijk hem weer toevalt.
1) Een uitzondering van de hier voorgeschreven vrijstelling van de knechten, ten tijde van het Jubeljaar nog lijfeigenen zijnde, maakte natuurlijk het geval, wanneer de knecht reeds vroeger vrij had kunnen worden, maar met opzet van die vrijheid afstand had gedaan en nu door het zinnebeeldig gebruik (Exodus 21:5) voor altijd aan het huis verbonden was..
2) Wanneer iemand zijn knecht met zeven jaar vrijliet (Exodus 21:1), dan moest hij hem een behoorlijk uitzet meegeven (Deuteronomy 15:13). Met het vrijlaten in het Jubeljaar behoefde dit niet.
Vers 40
40. Maar als een dagloner, 1) voor loon gehuurde knecht, als een bijwoner, in het huis opgenomen vreemdeling (Leviticus 25:35), zal hij bij u zijn, en niet langer dan tot het Jubeljaar zal hij bij u dienen, zelfs wanneer tot die tijd de 6 jaar van zijn dienstbaarheid (Exodus 21:2 Deuteronomy 15:12 ) nog niet geëindigd waren. a)a) Jeremiah 34:14
1) Als een dagloner, als iemand, van wie zijn heer behoorlijk dienst heeft, zonder dat hij een volstrekte macht over hem had. Er moest onderscheid gemaakt worden tussen een Israëliet en een vreemdeling, die dikwijls niet meer als een stuk vee werd geschat, over wie zijn heer een onbeperkte macht bezat.. 41. Dan, zodra het Jubeljaar begint, zal hij, in ieder geval, ook wanneer dit eerst het tweede of derde enz. dienstjaar ware, van u uitgaan, 1) zonder teruggave van het koopgeld, hij en zijn kinderen met hem, die hij behalve zijn vrouw u heeft toegebracht, en hij zal, als zelfstandig man, tot zijn geslacht terugkeren en tot de bezitting van zijn vaderen terugkeren: 2) waarvan hij reeds vroeger, eer hij zichzelf verkocht, zich uit nood heeft moeten vervreemden en die nu evenzo volgens de wet (Leviticus 25:24-Leviticus 25:28) onvoorwaardelijk hem weer toevalt.
1) Een uitzondering van de hier voorgeschreven vrijstelling van de knechten, ten tijde van het Jubeljaar nog lijfeigenen zijnde, maakte natuurlijk het geval, wanneer de knecht reeds vroeger vrij had kunnen worden, maar met opzet van die vrijheid afstand had gedaan en nu door het zinnebeeldig gebruik (Exodus 21:5) voor altijd aan het huis verbonden was..
2) Wanneer iemand zijn knecht met zeven jaar vrijliet (Exodus 21:1), dan moest hij hem een behoorlijk uitzet meegeven (Deuteronomy 15:13). Met het vrijlaten in het Jubeljaar behoefde dit niet.
Vers 42
42. Want zij, de Israëlieten, die zichzelf aan hun volksgenoten verkopen, of van rechtswege verkocht worden (Exodus 22:3), zijn Mijn 1) dienstknechten, die Ik uit Egypte gevoerd en daardoor tot Mijn bestendige bezitting Mij verworven heb; zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt, zodat zij werkelijke slaven van de mensen worden.1) Hier kondigt God aan, dat Hem zijn recht wordt ontnomen, wanneer in andermans bezit werd gebracht, die Hij zich tot een bijzonder eigendom had gekocht. Daarom zegt Hij, dat Hij het volk heeft verworven, toen Hij hen uit Egypte heeft gevoerd. Waaruit Hij besluit, dat zij Zijn recht schonden, indien iemand een van de Hebreeën zich tot een altijd durend bezit verkreeg..
Het zogenaamde lijfeigenschap mocht daarom in Israël niet bestaan ten opzichte van de Israëliet zelf..
Vers 42
42. Want zij, de Israëlieten, die zichzelf aan hun volksgenoten verkopen, of van rechtswege verkocht worden (Exodus 22:3), zijn Mijn 1) dienstknechten, die Ik uit Egypte gevoerd en daardoor tot Mijn bestendige bezitting Mij verworven heb; zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt, zodat zij werkelijke slaven van de mensen worden.1) Hier kondigt God aan, dat Hem zijn recht wordt ontnomen, wanneer in andermans bezit werd gebracht, die Hij zich tot een bijzonder eigendom had gekocht. Daarom zegt Hij, dat Hij het volk heeft verworven, toen Hij hen uit Egypte heeft gevoerd. Waaruit Hij besluit, dat zij Zijn recht schonden, indien iemand een van de Hebreeën zich tot een altijd durend bezit verkreeg..
Het zogenaamde lijfeigenschap mocht daarom in Israël niet bestaan ten opzichte van de Israëliet zelf..
Vers 43
43. a) Gij, die zo iemand koopt, zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid, waarmee men een slaaf behandelt, die men tot iedere arbeid gebruiken en zelfs lichamelijk tuchtigen kan, maar gij zult vrezen voor uw God, die de ware en opperste Gebieder is van zo'n gekochte, en gewis alle buitensporigheid in de wijze waarop gij hem behandelt, niet ongestraft zal laten.a) Efe.6:9 Colossians 4:1
Vers 43
43. a) Gij, die zo iemand koopt, zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid, waarmee men een slaaf behandelt, die men tot iedere arbeid gebruiken en zelfs lichamelijk tuchtigen kan, maar gij zult vrezen voor uw God, die de ware en opperste Gebieder is van zo'n gekochte, en gewis alle buitensporigheid in de wijze waarop gij hem behandelt, niet ongestraft zal laten.a) Efe.6:9 Colossians 4:1
Vers 44
44. Aangaande uw slaaf of uw slavin, die gij zult hebben, zo gij er werkelijk zo een hebben wilt, die zullen van de volken zijn, die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of een slavin kopen.Vers 44
44. Aangaande uw slaaf of uw slavin, die gij zult hebben, zo gij er werkelijk zo een hebben wilt, die zullen van de volken zijn, die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of een slavin kopen.Vers 45
45. Gij zult ze eveneens ook kopen van de kinderen van de bijwoners, die bij u als vreemdelingen verkeren, zich vormelijk onder u hebben neergezet en u hun eigen slaventen verkoop aanbieden, uit hen en uit hun geslachten, of kinderen, die bij u zullen zijn, die zij in uw land zullen gewonnen hebben en aan u willen verkopen; en zij zullen u tot een bezitting zijn, want zij zijn niet in bijzondere zin Mijn eigendom, zoals uw volksgenoten.Vers 45
45. Gij zult ze eveneens ook kopen van de kinderen van de bijwoners, die bij u als vreemdelingen verkeren, zich vormelijk onder u hebben neergezet en u hun eigen slaventen verkoop aanbieden, uit hen en uit hun geslachten, of kinderen, die bij u zullen zijn, die zij in uw land zullen gewonnen hebben en aan u willen verkopen; en zij zullen u tot een bezitting zijn, want zij zijn niet in bijzondere zin Mijn eigendom, zoals uw volksgenoten.Vers 46
46. En gij zult u tot bezitters over hen stellen voor uw kinderen 1) na u, opdat zij de bezitting erven, zodat zij mede behoren tot de bezitting die uw kinderen van u erven, gij zult hen dan ook in die zin in eeuwigheid doen dienen, dat gij met strengheid, maar altijd binnen de grenzen door de wet gesteld, over hen heerst; maar over uw broeders, de kinderen van Israël, een ieder over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met wreedheid van een heer over zijn slaven.1) Wat God hier ten opzichte van de vreemdelingen toestaat, was wijd en zijd bij alle volken de gewoonte, zodat de macht over de slaven bij de meester verbleef, niet slechts tot aan zijn dood, maar ook door voortdurende opvolging bij de kinderen, door hem verwekt. Dit is de kracht van de uitdrukking: "Gij zult ze bezitten voor uw kinderen." Het recht van bezit ging over op de erfgenamen. Niet alleen, wat het altijd durende van het dienen aangaat, was er onderscheid, maar ook in de wijze van heerschappij. Op te merken is toch de tegenstelling: Gij zult hun arbeid gebruiken, doch zijn broeder zal niemand hard doen dienen. Waaruit blijkt, dat hier een teugel wordt aangedaan, opdat zij de zonen van Abraham niet zo heerszuchtig zouden behandelen, of een halve vrijheid bleef hen nog over in vergelijking met de volkeren. Niet, omdat hun een tyrannische of onmenselijke macht over de vreemdelingen vrijstond, maar omdat God, door een zeker privilege, het geslacht van Abraham, waarvan Hij de bevrijder was, van het algemene lot wilde bevrijd hebben..
Vers 46
46. En gij zult u tot bezitters over hen stellen voor uw kinderen 1) na u, opdat zij de bezitting erven, zodat zij mede behoren tot de bezitting die uw kinderen van u erven, gij zult hen dan ook in die zin in eeuwigheid doen dienen, dat gij met strengheid, maar altijd binnen de grenzen door de wet gesteld, over hen heerst; maar over uw broeders, de kinderen van Israël, een ieder over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met wreedheid van een heer over zijn slaven.1) Wat God hier ten opzichte van de vreemdelingen toestaat, was wijd en zijd bij alle volken de gewoonte, zodat de macht over de slaven bij de meester verbleef, niet slechts tot aan zijn dood, maar ook door voortdurende opvolging bij de kinderen, door hem verwekt. Dit is de kracht van de uitdrukking: "Gij zult ze bezitten voor uw kinderen." Het recht van bezit ging over op de erfgenamen. Niet alleen, wat het altijd durende van het dienen aangaat, was er onderscheid, maar ook in de wijze van heerschappij. Op te merken is toch de tegenstelling: Gij zult hun arbeid gebruiken, doch zijn broeder zal niemand hard doen dienen. Waaruit blijkt, dat hier een teugel wordt aangedaan, opdat zij de zonen van Abraham niet zo heerszuchtig zouden behandelen, of een halve vrijheid bleef hen nog over in vergelijking met de volkeren. Niet, omdat hun een tyrannische of onmenselijke macht over de vreemdelingen vrijstond, maar omdat God, door een zeker privilege, het geslacht van Abraham, waarvan Hij de bevrijder was, van het algemene lot wilde bevrijd hebben..
Vers 47
47. En wanneer1) de hand van een vreemdeling en 2) bijwoner, die bij u is, wat verkregen zal hebben, tot zeker vermogen komt, en uw broeder, een Israëliet, die bij hem is, verarmd zal zijn, dat hij uit nood, omdat hij zich niet langer kan staande houden, zich aan de vreemdeling, de bijwoner, die bij u is, die als bijwoner in uw land woont, of aan de stam van het geslacht van de vreemdeling, of aan iemand die van een buitenlander afstamt, zal verkocht hebben.1) De Heere zorgt niet alleen voor de Israëliet, die bij een van zijn eigen stamgenoot dient, maar ook voor hem, die in de hand van een vreemdeling is gevallen; van zo'n vreemdeling, die in Kanan is komen wonen, en daar in het bezit van huizen, of enig ander vermogen was gekomen (niet in het bezit van grond). God zorgt ervoor, dat Zijn volk in stand blijft. Zoals Hij beloofd heeft, dat er geen klauw zou achterblijven in Egypte, alzo zorgt Hij ook door deze voorschriften, dat het volk in zijn geheel blijft in Kanan en in het land van de vaderen niet voor altijd in de macht van vreemden blijft. Hij die uitleidt, bewaart ook zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied..
2) Beter, van een bijwoner. Een vreemdeling, een bijwoner, in tegenstelling van de Israëliet, die als bijwoner verkeerde (Leviticus 25:35). Zo ook in het tweede lid van dit vers: Zich aan de vreemdeling, de bijwoner..
Vers 47
47. En wanneer1) de hand van een vreemdeling en 2) bijwoner, die bij u is, wat verkregen zal hebben, tot zeker vermogen komt, en uw broeder, een Israëliet, die bij hem is, verarmd zal zijn, dat hij uit nood, omdat hij zich niet langer kan staande houden, zich aan de vreemdeling, de bijwoner, die bij u is, die als bijwoner in uw land woont, of aan de stam van het geslacht van de vreemdeling, of aan iemand die van een buitenlander afstamt, zal verkocht hebben.1) De Heere zorgt niet alleen voor de Israëliet, die bij een van zijn eigen stamgenoot dient, maar ook voor hem, die in de hand van een vreemdeling is gevallen; van zo'n vreemdeling, die in Kanan is komen wonen, en daar in het bezit van huizen, of enig ander vermogen was gekomen (niet in het bezit van grond). God zorgt ervoor, dat Zijn volk in stand blijft. Zoals Hij beloofd heeft, dat er geen klauw zou achterblijven in Egypte, alzo zorgt Hij ook door deze voorschriften, dat het volk in zijn geheel blijft in Kanan en in het land van de vaderen niet voor altijd in de macht van vreemden blijft. Hij die uitleidt, bewaart ook zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied..
2) Beter, van een bijwoner. Een vreemdeling, een bijwoner, in tegenstelling van de Israëliet, die als bijwoner verkeerde (Leviticus 25:35). Zo ook in het tweede lid van dit vers: Zich aan de vreemdeling, de bijwoner..
Vers 48
48. Nadat hij zich zal verkocht hebben, zal er toch te allen tijde lossing, een naar het getal van de jaren, dat hij nog dienen moest, berekend losgeld (Leviticus 25:50-Leviticus 25:52), voor hem zijn; een van zijn natuurlijke broeders, die tot zijn naaste bloedverwantschap behoren, zal hem lossen; opdat hij zo spoedig mogelijk weer los worde.Vers 48
48. Nadat hij zich zal verkocht hebben, zal er toch te allen tijde lossing, een naar het getal van de jaren, dat hij nog dienen moest, berekend losgeld (Leviticus 25:50-Leviticus 25:52), voor hem zijn; een van zijn natuurlijke broeders, die tot zijn naaste bloedverwantschap behoren, zal hem lossen; opdat hij zo spoedig mogelijk weer los worde.Vers 49
49. Of wanneer hij deze niet heeft, of deze zelf te arm zijn, zijn oom, broeder van zijn vader, of de zoons van zijn oom zal hem lossen, neef, of die uit de naasten van zijn vlees van zijn geslacht is, die met hem tot hetzelfdegeslacht behoort, zal hem lossen; of heeft zijn eigen hand wat, gedurende zijn diensttijd, verkregen, dat hij zichzelf vrijkopen kan, dat hij zichzelf lost.Onder vreemdelingen zijn in het algemeen te verstaan alle niet-Israëlieten, de afstammelingen van andere volken, tegenover de inwoners of de nazaten van Abraham, Izak en Jakob, aan wie de Heere het land Kanan tot een bezitting wilde geven. Die vreemdelingen nu, welke een blijvende woonplaats in het land hadden gevonden en door het bezit van huizen op een bepaalde plaats (maar niet door het bezit van grond, wat naar de wet niet geoorloofd was) zich tot inlanders hadden gemaakt, zonder toch in de godsdienstige gemeenschap van Israël te zijn opgenomen, (werden zij dit, dan behoorden zij tot de proselieten, (zie Leviticus 17:9) worden in de Hebreeuwse grondtekst bijwoners genoemd (Luther: huisgenoten, Exodus 12:45 Leviticus 25:6, of gasten, Leviticus 25:35,Leviticus 25:40,Leviticus 25:45 ); zij konden een vermogen verwerven en, zoals op deze plaats blijkt, Hebreeërs in dienst nemen. De anderen die zich slechts tijdelijk in het land ophielden en eenvoudig vreemdelingen genoemd werden (Deuteronomy 14:21), zochten een onderkomen in Israëlitische gezinnen (huisgenoten of gasten in de eigenlijke zin), of traden als gehuurde knechten in Israëlitische dienst (huurlingen, Exodus 12:45 en dagloners). In Leviticus 25:35, Leviticus 25:40 van dit hoofdstuk is volgens de samenhang zonder twijfel aan de betrekking van een huisgenoot (Exodus 3:22) te denken, en heeft Luther dus zeer juist dit woord door "gast" vertaald. Reeds vroeger (Leviticus 25:25) zagen wij de plicht van de naaste bloedverwanten jegens een van zijn erfbezitting in grond beroofde Israëliet voorgesteld, om namelijk voor hem op te komen en in zijn plaats de lossing van hetgeen hij uit nood had moeten verkopen, te bewerken; want in geen ander geval dan in dringende nood, om zich en de zijnen bij het leven te behouden, mocht een Israëliet zijn grondbezitting verkopen. Zo was een verkopen uit winstbejag of om andere oorzaken reeds daardoor onmogelijk gemaakt, dat over het algemeen geen werkelijk verkopen maar slechts een tijdelijk verpachten bestond (Leviticus 25:23). Om deze verplichting tot lossing wordt zulk een nabestaande de losser (Goël) genoemd. Wij zien echter uit het behandelde, dat ook daar, waar een Israëliet zijn persoonlijke vrijheid verloor, de naaste van zijn betrekkingen verplicht was hem door betaling van het losgeld zijn vrijheid weer te verschaffen. Het geheel was toch meer een plicht van vrijwillige liefde, welke met een belangrijk offer verbonden was, dan een plicht van wettische dwang, zoals het bij Genesis 38:8 besproken Leviraatshuwelijk, zonder dat zoals hierbij ergens in de wet wordt gezegd dat hij, die aan deze plicht zich onttrok, een smaadheid op zich moest nemen; veeleer plaatst de wet de bereidwilligheid van de naaste betrekkingen op de voorgrond om voor het familielid, dat goed of vrijheid verloren heeft, op te komen, zij geeft hun het recht daartoe en stelt de voorwaarden vast, waaronder die daad van bloedverwantschappelijke liefde kan worden verricht. De wet kon des te meer de eigenlijke dwang ter zijde stellen, daar zij er reeds elders voor gezorgd had, dat iedere Israëliet, die erfgoed of vrijheid verloor, ook wanneer niemand van zijn bloedverwanten zich over hem ontfermde, eindelijk toch weer tot zijn bezitting en zijn geslacht kwam. In liederen en leerredenen wordt Christus niet zelden onze Goël genoemd; dat woord staat echter ook in de grondtekst en wel in Job 19:25 waar het met "Verlosser" en niet "Losser" vertaald is..
Vers 49
49. Of wanneer hij deze niet heeft, of deze zelf te arm zijn, zijn oom, broeder van zijn vader, of de zoons van zijn oom zal hem lossen, neef, of die uit de naasten van zijn vlees van zijn geslacht is, die met hem tot hetzelfdegeslacht behoort, zal hem lossen; of heeft zijn eigen hand wat, gedurende zijn diensttijd, verkregen, dat hij zichzelf vrijkopen kan, dat hij zichzelf lost.Onder vreemdelingen zijn in het algemeen te verstaan alle niet-Israëlieten, de afstammelingen van andere volken, tegenover de inwoners of de nazaten van Abraham, Izak en Jakob, aan wie de Heere het land Kanan tot een bezitting wilde geven. Die vreemdelingen nu, welke een blijvende woonplaats in het land hadden gevonden en door het bezit van huizen op een bepaalde plaats (maar niet door het bezit van grond, wat naar de wet niet geoorloofd was) zich tot inlanders hadden gemaakt, zonder toch in de godsdienstige gemeenschap van Israël te zijn opgenomen, (werden zij dit, dan behoorden zij tot de proselieten, (zie Leviticus 17:9) worden in de Hebreeuwse grondtekst bijwoners genoemd (Luther: huisgenoten, Exodus 12:45 Leviticus 25:6, of gasten, Leviticus 25:35,Leviticus 25:40,Leviticus 25:45 ); zij konden een vermogen verwerven en, zoals op deze plaats blijkt, Hebreeërs in dienst nemen. De anderen die zich slechts tijdelijk in het land ophielden en eenvoudig vreemdelingen genoemd werden (Deuteronomy 14:21), zochten een onderkomen in Israëlitische gezinnen (huisgenoten of gasten in de eigenlijke zin), of traden als gehuurde knechten in Israëlitische dienst (huurlingen, Exodus 12:45 en dagloners). In Leviticus 25:35, Leviticus 25:40 van dit hoofdstuk is volgens de samenhang zonder twijfel aan de betrekking van een huisgenoot (Exodus 3:22) te denken, en heeft Luther dus zeer juist dit woord door "gast" vertaald. Reeds vroeger (Leviticus 25:25) zagen wij de plicht van de naaste bloedverwanten jegens een van zijn erfbezitting in grond beroofde Israëliet voorgesteld, om namelijk voor hem op te komen en in zijn plaats de lossing van hetgeen hij uit nood had moeten verkopen, te bewerken; want in geen ander geval dan in dringende nood, om zich en de zijnen bij het leven te behouden, mocht een Israëliet zijn grondbezitting verkopen. Zo was een verkopen uit winstbejag of om andere oorzaken reeds daardoor onmogelijk gemaakt, dat over het algemeen geen werkelijk verkopen maar slechts een tijdelijk verpachten bestond (Leviticus 25:23). Om deze verplichting tot lossing wordt zulk een nabestaande de losser (Goël) genoemd. Wij zien echter uit het behandelde, dat ook daar, waar een Israëliet zijn persoonlijke vrijheid verloor, de naaste van zijn betrekkingen verplicht was hem door betaling van het losgeld zijn vrijheid weer te verschaffen. Het geheel was toch meer een plicht van vrijwillige liefde, welke met een belangrijk offer verbonden was, dan een plicht van wettische dwang, zoals het bij Genesis 38:8 besproken Leviraatshuwelijk, zonder dat zoals hierbij ergens in de wet wordt gezegd dat hij, die aan deze plicht zich onttrok, een smaadheid op zich moest nemen; veeleer plaatst de wet de bereidwilligheid van de naaste betrekkingen op de voorgrond om voor het familielid, dat goed of vrijheid verloren heeft, op te komen, zij geeft hun het recht daartoe en stelt de voorwaarden vast, waaronder die daad van bloedverwantschappelijke liefde kan worden verricht. De wet kon des te meer de eigenlijke dwang ter zijde stellen, daar zij er reeds elders voor gezorgd had, dat iedere Israëliet, die erfgoed of vrijheid verloor, ook wanneer niemand van zijn bloedverwanten zich over hem ontfermde, eindelijk toch weer tot zijn bezitting en zijn geslacht kwam. In liederen en leerredenen wordt Christus niet zelden onze Goël genoemd; dat woord staat echter ook in de grondtekst en wel in Job 19:25 waar het met "Verlosser" en niet "Losser" vertaald is..
Vers 50
50. En hij zal, wanneer hij in staat is om zichzelf te lossen, met zijn koper rekenen van dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft, tot het Jubeljaar toe, hoeveel jaren dit zijn; alzo dat het geld van zijn verkoping, de prijs waarvoor hij zich verkocht heeft, zal zijn naar het getal van de jaren, over deze jaren gelijk verdeeld, naar de dagen van een dagloner zal het met hem zijn, de jaren gedurende welke hij gearbeid heeft, zullen als die van een arbeider om loon, die zijn bepaalde uren gearbeid heeft endaarvoor een vast loon ontvangt, gewaardeerd en van de koopsom afgetrokken worden.Vers 50
50. En hij zal, wanneer hij in staat is om zichzelf te lossen, met zijn koper rekenen van dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft, tot het Jubeljaar toe, hoeveel jaren dit zijn; alzo dat het geld van zijn verkoping, de prijs waarvoor hij zich verkocht heeft, zal zijn naar het getal van de jaren, over deze jaren gelijk verdeeld, naar de dagen van een dagloner zal het met hem zijn, de jaren gedurende welke hij gearbeid heeft, zullen als die van een arbeider om loon, die zijn bepaalde uren gearbeid heeft endaarvoor een vast loon ontvangt, gewaardeerd en van de koopsom afgetrokken worden.Vers 51
51. Indien nog vele van die jaren zijn, naar die, naar het getal heirvan, zal hij tot zijn lossing van het geld, waarvoor hij gekocht is, hetzij veel of weinig, weergeven.Vers 51
51. Indien nog vele van die jaren zijn, naar die, naar het getal heirvan, zal hij tot zijn lossing van het geld, waarvoor hij gekocht is, hetzij veel of weinig, weergeven.Vers 52
52. En indien er nog weinige van die jaren overgebleven zijn, tot aan het Jubeljaar, zo zal hij met hem, naar die jaren, rekenen; naar zijn jaren zal hij zijn lossing weergeven; de jaren van zijn diensttijd, berekend naar het loon van een gehuurde arbeider, van de hoofdsom aftrekken.Vers 52
52. En indien er nog weinige van die jaren overgebleven zijn, tot aan het Jubeljaar, zo zal hij met hem, naar die jaren, rekenen; naar zijn jaren zal hij zijn lossing weergeven; de jaren van zijn diensttijd, berekend naar het loon van een gehuurde arbeider, van de hoofdsom aftrekken.Vers 53
53. Als een dagloner zal hij van jaar tot jaar 1) bij hem zijn; men, geheel Israël, in wiens midden de vreemdeling als bijwoner leeft en zich een van Israëls zonen tot knecht koopt, zal zijn heer over hem geen heerschappij doen hebben, zoals over de slaven, met wreedheid voor uw ogen, 2) maar veeleer daarop zien, dat hij als een arbeider, die jaar op jaar arbeidt, gehouden wordt.1) Van jaar tot jaar, d.i. als een voor jaren gehuurde dagloner..
2) Wanneer men bespeurde, dat een dienstknecht door zijn meester met wreedheid gekweld werd, zo moest de overheid met haar gericht tussenbeide komen, om dit te beletten..
Vers 53
53. Als een dagloner zal hij van jaar tot jaar 1) bij hem zijn; men, geheel Israël, in wiens midden de vreemdeling als bijwoner leeft en zich een van Israëls zonen tot knecht koopt, zal zijn heer over hem geen heerschappij doen hebben, zoals over de slaven, met wreedheid voor uw ogen, 2) maar veeleer daarop zien, dat hij als een arbeider, die jaar op jaar arbeidt, gehouden wordt.1) Van jaar tot jaar, d.i. als een voor jaren gehuurde dagloner..
2) Wanneer men bespeurde, dat een dienstknecht door zijn meester met wreedheid gekweld werd, zo moest de overheid met haar gericht tussenbeide komen, om dit te beletten..
Vers 54
54. En is het, dat hij hierdoor, zoals eerder (Leviticus 25:48-Leviticus 25:52) is voorgesteld, niet gedurende zijn diensttijd gelost wordt, zo zal hij in het Jubeljaar zonder losgeld vrij uitgaan, hij en zijn kinderen met hem.Vers 54
54. En is het, dat hij hierdoor, zoals eerder (Leviticus 25:48-Leviticus 25:52) is voorgesteld, niet gedurende zijn diensttijd gelost wordt, zo zal hij in het Jubeljaar zonder losgeld vrij uitgaan, hij en zijn kinderen met hem.Vers 55
55. Want de kinderen van Israël zijn, zoals Ik reeds (Leviticus 25:42) gezegd heb, Mij tot dienstknechten, Mijn dienstknechten zijn zij, die Ik uit Egypte gevoerd en Mij daardoor tot een eigendom verworven heb; Ik ben deHEERE uw God, en kan daarom niet toelaten dat een van Mijn volk voor altijd in de macht van een vreemde zou zijn!Het doel van deze wet is, dat niemand van hen, welke God heeft aangenomen tot kinderen, van Zijn geslacht vervreemd wordt, en op die wijze afgesneden van de zuivere dienst van God zelf..
Het jaar van de vrijlating bracht reeds op zichzelf een rijke zegen mee, deels omdat het niet alleen onder de kinderen van Israël het bewustzijn levend hield, dat zij allen een volk van broeders, een eigendom van de Heere waren en als knechten van God niet knechten van mensen zouden worden, maar ook die stoornissen en verwarringen van oorspronkelijke rechts- en bezitsbetrekkingen, welke in de loop der tijden waren ontstaan, weer ophief en elke 50 jaar de staat als met nieuwe kracht uit al wat zijn aan God ondergeschikte grondslagen met verwoesting bedreigde, deed opstaan, maar daardoor evenzeer geweldige omwentelingen als het aangroeien van het geslacht van de burgers zonder geld en zonder land, de zogenaamde proletariërs, verhinderde. Evenwel behoort dit alles slechts tot de heilzame en onmiddellijke gevolgen, het is niet de eigenlijke betekenis en het bepaalde doel van deze instelling. Die betekenis, dit doel is veeleer: "een grote afschaduwende voorspelling te zijn, eenmaal door tijd en eeuwigheid te vervullen".
"Een voorbeeld van het grote wereldjaar van de verlossing, als alle dienstbaarheid een einde heeft, alle schuld uitgedelgd, al het verlorene herkregen is en een nieuwe wereldtijd beginnen zal.".
Als voorspelling en voorbeeld wordt het jaar van de vrijlating dan ook overal in de schriften van profeten en apostelen voorgesteld Isaiah 61:1, Luke 4:17, Acts 3:19, Romans 8:19 vv. ). Met de grote Verzoendag, de komst van Christus in het vlees en Zijn offer voor de zonden van de wereld, nam de tijd van vrijheid dan ook werkelijk een aanvang, welke tijd aangekondigd werd door het alle landen doordringend bazuingeschal van het Evangelie (Romans 10:18; 2 Corinthians 6:2). Voleindigd zal die tijd worden, als de laatste bazuin slaat, wanneer de verlossing uit de macht van de laatste vijand komt, d.i. van de dood, die verslonden wordt en alles zal vervuld worden, wat God heeft gesproken door de mond van al Zijn heilige profeten van het begin van de wereld af (1 Thessalonians 4:16; 1 Thessalonians 4:1 Corinthiërs 15:52,. Acts 3:21 ). Men heeft berekend dat de verschijning van Christus in het vlees in de 84ste Jubeljaarperiode sedert de schepping van de wereld en ook Zijn dood in een Jubeljaar valt, maar al kan bij de moeilijkheden, die de bijbelse tijdrekenkunde oplevert, iets zekers daarover niet gezegd worden, zo geloven wij toch dat de dag des Heeren nog veel verrassender ophelderingen over de verwonderlijk diepe en goddelijk grote plannen van de gehele heilsgeschiedenis, zelfs in uiterlijke en tijdelijke dingen, geven zal, dan wij ons nu nauwelijks kunnen voorstellen..
Ontegenzeglijk wordt door deze voorschriften symbolisch voor ogen gesteld, wat de Heere in latere eeuwen laat zeggen: Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten van mensen 1 Corinthiers 7:23)
Vers 55
55. Want de kinderen van Israël zijn, zoals Ik reeds (Leviticus 25:42) gezegd heb, Mij tot dienstknechten, Mijn dienstknechten zijn zij, die Ik uit Egypte gevoerd en Mij daardoor tot een eigendom verworven heb; Ik ben deHEERE uw God, en kan daarom niet toelaten dat een van Mijn volk voor altijd in de macht van een vreemde zou zijn!Het doel van deze wet is, dat niemand van hen, welke God heeft aangenomen tot kinderen, van Zijn geslacht vervreemd wordt, en op die wijze afgesneden van de zuivere dienst van God zelf..
Het jaar van de vrijlating bracht reeds op zichzelf een rijke zegen mee, deels omdat het niet alleen onder de kinderen van Israël het bewustzijn levend hield, dat zij allen een volk van broeders, een eigendom van de Heere waren en als knechten van God niet knechten van mensen zouden worden, maar ook die stoornissen en verwarringen van oorspronkelijke rechts- en bezitsbetrekkingen, welke in de loop der tijden waren ontstaan, weer ophief en elke 50 jaar de staat als met nieuwe kracht uit al wat zijn aan God ondergeschikte grondslagen met verwoesting bedreigde, deed opstaan, maar daardoor evenzeer geweldige omwentelingen als het aangroeien van het geslacht van de burgers zonder geld en zonder land, de zogenaamde proletariërs, verhinderde. Evenwel behoort dit alles slechts tot de heilzame en onmiddellijke gevolgen, het is niet de eigenlijke betekenis en het bepaalde doel van deze instelling. Die betekenis, dit doel is veeleer: "een grote afschaduwende voorspelling te zijn, eenmaal door tijd en eeuwigheid te vervullen".
"Een voorbeeld van het grote wereldjaar van de verlossing, als alle dienstbaarheid een einde heeft, alle schuld uitgedelgd, al het verlorene herkregen is en een nieuwe wereldtijd beginnen zal.".
Als voorspelling en voorbeeld wordt het jaar van de vrijlating dan ook overal in de schriften van profeten en apostelen voorgesteld Isaiah 61:1, Luke 4:17, Acts 3:19, Romans 8:19 vv. ). Met de grote Verzoendag, de komst van Christus in het vlees en Zijn offer voor de zonden van de wereld, nam de tijd van vrijheid dan ook werkelijk een aanvang, welke tijd aangekondigd werd door het alle landen doordringend bazuingeschal van het Evangelie (Romans 10:18; 2 Corinthians 6:2). Voleindigd zal die tijd worden, als de laatste bazuin slaat, wanneer de verlossing uit de macht van de laatste vijand komt, d.i. van de dood, die verslonden wordt en alles zal vervuld worden, wat God heeft gesproken door de mond van al Zijn heilige profeten van het begin van de wereld af (1 Thessalonians 4:16; 1 Thessalonians 4:1 Corinthiërs 15:52,. Acts 3:21 ). Men heeft berekend dat de verschijning van Christus in het vlees in de 84ste Jubeljaarperiode sedert de schepping van de wereld en ook Zijn dood in een Jubeljaar valt, maar al kan bij de moeilijkheden, die de bijbelse tijdrekenkunde oplevert, iets zekers daarover niet gezegd worden, zo geloven wij toch dat de dag des Heeren nog veel verrassender ophelderingen over de verwonderlijk diepe en goddelijk grote plannen van de gehele heilsgeschiedenis, zelfs in uiterlijke en tijdelijke dingen, geven zal, dan wij ons nu nauwelijks kunnen voorstellen..
Ontegenzeglijk wordt door deze voorschriften symbolisch voor ogen gesteld, wat de Heere in latere eeuwen laat zeggen: Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten van mensen 1 Corinthiers 7:23)