Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 21

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 21

Leviticus 21:1

HOE EEN PRIESTER ZICH GEDRAGEN MOET.

I. Leviticus 21:1-Leviticus 21:24. Nadat nu de Heere aan het gehele volk die instellingen en rechten gegeven heeft, waarin het wandelen en waardoor het zich van alle heidenen en vooral van de Kananieten onderscheiden zal, bepaalt Hij nu hoe de wandel zijn zal van hen onder het volk, in wie het karakter van de heiligheid, dat reeds Israël zelf kenmerkt, nog in hogere graad zal geopenbaard worden, namelijk van de priesters en van hun hoofd, de Hogepriester; zij moeten in hun huiselijk en huwelijksleven zich zo streng mogelijk voor alle verontreiniging wachten, maar ook uiterlijk zich daardoor als onstraffelijk openbaren, dat niemand van hen, die een lichaamsgebrek heeft, als priester handelend mag optreden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 21

Leviticus 21:1

HOE EEN PRIESTER ZICH GEDRAGEN MOET.

I. Leviticus 21:1-Leviticus 21:24. Nadat nu de Heere aan het gehele volk die instellingen en rechten gegeven heeft, waarin het wandelen en waardoor het zich van alle heidenen en vooral van de Kananieten onderscheiden zal, bepaalt Hij nu hoe de wandel zijn zal van hen onder het volk, in wie het karakter van de heiligheid, dat reeds Israël zelf kenmerkt, nog in hogere graad zal geopenbaard worden, namelijk van de priesters en van hun hoofd, de Hogepriester; zij moeten in hun huiselijk en huwelijksleven zich zo streng mogelijk voor alle verontreiniging wachten, maar ook uiterlijk zich daardoor als onstraffelijk openbaren, dat niemand van hen, die een lichaamsgebrek heeft, als priester handelend mag optreden.

Vers 1

1. Daarna zei de HEERE tot Mozes: Spreukenek tot de priesters, de zonen van Aron, 1) die Ik zoals Israël van de andere volkeren (Leviticus 20:24), alzo weer van Israël afgezonderd heb, om Mijn eigendom te zijn (Exodus 28:1), en zeg tot hen: over een dode zal een priester, om het hem eigen karakter van heiligheid gestreng te bewaren, zich niet verontreinigen 1) onder zijn volken, door aan een begrafenis of aan enige rouwplechtigheden deel te nemen.

1) Alles wat nu volgt, heeft dit doel, dat de priesters van het volk door zichtbare tekenen verschillen, als het ware van de mensen in het algemeen afgezonderd worden. Want hun, die de persoon van Christus vertoonden, paste een buitengewone zuiverheid. En zelfs, omtrent de kleine zaken en die van geringe betekenis zijn, schijnt God hier voorschriften te geven, maar wij hebben elders gezegd, dat de wettelijke voorschriften als het ware trappen waren, waardoor de Israëlieten opklommen tot de ware wijze van heiligmaking. Wel is van kracht het woord van Paulus (1 Timothy 4:8), "dat de lichamelijke oefening tot weinig nut is," maar onder de wet moest het nut van de oude schaduwbeelding op zijn prijs geschat worden. Ofschoon daarom van de zaken, waarover nu gehandeld wordt, de waarneming op zichzelf God niet zeer welbehagelijk was, omdat zij echter een hogere bedoeling had, mag men haar niet gering schatten. Ofschoon nu de priesters vermaand werden, dat zij de heiligheid met buitengewone ijver moesten behartigen, zoals de waardigheid van het ambt het vorderde, toch was het voornaamste doel van God, dat zij het beeld van de volmaakte heiliging zouden vertonen, welke eerst in Christus aanschouwd zou worden..

Dit gebod kon ook gestrekt hebben: Eerst, om van de persoon en het ambt des priesters alle verontreiniging, ja! zelfs alle wettische onreinheid zoveel mogelijk te weren; ten tweede, om hun eer en achting en de voortreffelijkheid van Gods gemeente te handhaven, dat hun wezenlijkheid zeer groot moest wezen, omdat hen niet toegelaten was, zodanige geringe diensten te bewijzen, waartoe anderen vrijheid hadden. Ten derde, opdat de priesters betonen zouden, de sterksten te wezen in het geloof en in de hoop van de opstanding van de doden, hetgeen Gods dienaars niet zouden doen, wanneer hun droefheid en rouwklacht over een gestorvene gelijk was met die van anderen, die f die hoop niet hadden, f daarin niet zo gevestigd waren, als in een dienaar van God nog eerst moest verondersteld worden.. Door het begraven van een dode, bleef de priester (Numbers 19:11,Numbers 19:14) zeven dagen onrein, en werd hij gedurende die tijd verhinderd, het altaar te bedienen..

Vers 1

1. Daarna zei de HEERE tot Mozes: Spreukenek tot de priesters, de zonen van Aron, 1) die Ik zoals Israël van de andere volkeren (Leviticus 20:24), alzo weer van Israël afgezonderd heb, om Mijn eigendom te zijn (Exodus 28:1), en zeg tot hen: over een dode zal een priester, om het hem eigen karakter van heiligheid gestreng te bewaren, zich niet verontreinigen 1) onder zijn volken, door aan een begrafenis of aan enige rouwplechtigheden deel te nemen.

1) Alles wat nu volgt, heeft dit doel, dat de priesters van het volk door zichtbare tekenen verschillen, als het ware van de mensen in het algemeen afgezonderd worden. Want hun, die de persoon van Christus vertoonden, paste een buitengewone zuiverheid. En zelfs, omtrent de kleine zaken en die van geringe betekenis zijn, schijnt God hier voorschriften te geven, maar wij hebben elders gezegd, dat de wettelijke voorschriften als het ware trappen waren, waardoor de Israëlieten opklommen tot de ware wijze van heiligmaking. Wel is van kracht het woord van Paulus (1 Timothy 4:8), "dat de lichamelijke oefening tot weinig nut is," maar onder de wet moest het nut van de oude schaduwbeelding op zijn prijs geschat worden. Ofschoon daarom van de zaken, waarover nu gehandeld wordt, de waarneming op zichzelf God niet zeer welbehagelijk was, omdat zij echter een hogere bedoeling had, mag men haar niet gering schatten. Ofschoon nu de priesters vermaand werden, dat zij de heiligheid met buitengewone ijver moesten behartigen, zoals de waardigheid van het ambt het vorderde, toch was het voornaamste doel van God, dat zij het beeld van de volmaakte heiliging zouden vertonen, welke eerst in Christus aanschouwd zou worden..

Dit gebod kon ook gestrekt hebben: Eerst, om van de persoon en het ambt des priesters alle verontreiniging, ja! zelfs alle wettische onreinheid zoveel mogelijk te weren; ten tweede, om hun eer en achting en de voortreffelijkheid van Gods gemeente te handhaven, dat hun wezenlijkheid zeer groot moest wezen, omdat hen niet toegelaten was, zodanige geringe diensten te bewijzen, waartoe anderen vrijheid hadden. Ten derde, opdat de priesters betonen zouden, de sterksten te wezen in het geloof en in de hoop van de opstanding van de doden, hetgeen Gods dienaars niet zouden doen, wanneer hun droefheid en rouwklacht over een gestorvene gelijk was met die van anderen, die f die hoop niet hadden, f daarin niet zo gevestigd waren, als in een dienaar van God nog eerst moest verondersteld worden.. Door het begraven van een dode, bleef de priester (Numbers 19:11,Numbers 19:14) zeven dagen onrein, en werd hij gedurende die tijd verhinderd, het altaar te bedienen..

Vers 2

2. Behalve over zijn bloedvriend, die hem zeer na staat, over een lid van zijn familie, over zijn moeder en over zijn vader, en over zijn zoon, en over zijn dochter, en over zijn broeder.

Vers 2

2. Behalve over zijn bloedvriend, die hem zeer na staat, over een lid van zijn familie, over zijn moeder en over zijn vader, en over zijn zoon, en over zijn dochter, en over zijn broeder.

Vers 3

3. En over zijn zuster, die maagd is, en hem nabestaande, en nog tot hetzelfde gezin met hem behorende, die nog geen man toebehoord heeft en daardoor in geen andere familie overgegaan is: over die, de zo-even opgenoemde personen, zal hij zich verontreinigen (Ezekiel 44:25).

Vers 3

3. En over zijn zuster, die maagd is, en hem nabestaande, en nog tot hetzelfde gezin met hem behorende, die nog geen man toebehoord heeft en daardoor in geen andere familie overgegaan is: over die, de zo-even opgenoemde personen, zal hij zich verontreinigen (Ezekiel 44:25).

Vers 4

4. Hij zal zich niet verontreinigen over een overste 1) onder zijn volken, om zich te ontheiligen. 2)

1) De Statenvertaling heeft vertaald alsof er stond: Hij zal zich niet verontreinigen over een overste. Deze vertaling gaat echter niet op. Beter is: Hij zal zich niet verontreinigen, een overste (of voorganger) zijnde, onder zijn volken. Leviticus 21:4 is gedeeltelijk een nadere verklaring van de eerste drie verzen en geeft de reden aan, waarom hij zich niet verontreinigen mocht, maar is ook een verbod, dat in de volgende verzen nader wordt aangevuld. Hij staat toch mede aan het hoofd van Israëls volk, en moet daarom strenger toezien dan de gewone menigte. Hij is degene, die voor het volk tussen treedt bij God. Heeft hij zich verontreinigd, dan mag hij het heiligdom niet binnengaan, en is Israël verstoken van zijn geestelijk hoofd. Vooral in die dagen rustte het priesterlijk ambt op de schouders van slechts drie personen, Aron en zijn beide zonen. Bovendien als type van de Christus had hij zich zo veel mogelijk van alle verontreiniging te onthouden. De mening, dat de priester zich niet mocht verontreinigen, door de begraving van zijn vrouw bij te wonen, is onjuist. In Ezekiel 24:16 wordt het als iets bijzonders voorgesteld, dat de profeet bij de dood van zijn vrouw niet mocht treuren..

2) Om zich te ontheiligen. Dit laatste verbiedt te vertalen: Hij zal zich niet verontreinigen over een overste, omdat ontheiligen de priesters volstrekt verboden was. Ontheiligen is toch nog iets anders dan ontreinigen. Door ontheiliging maakt men zich geheel onbekwaam tot het priesterschap. Door verontreiniging slechts tijdelijk. Daarom wordt in Leviticus 21:5, Leviticus 21:6 ook volstrekt verboden, de gewoonte van de heidenen na te volgen, en wordt in Leviticus 21:7, Leviticus 21:9 nader uiteengezet, wanneer de Priesters zich ontheiligden..

Vers 4

4. Hij zal zich niet verontreinigen over een overste 1) onder zijn volken, om zich te ontheiligen. 2)

1) De Statenvertaling heeft vertaald alsof er stond: Hij zal zich niet verontreinigen over een overste. Deze vertaling gaat echter niet op. Beter is: Hij zal zich niet verontreinigen, een overste (of voorganger) zijnde, onder zijn volken. Leviticus 21:4 is gedeeltelijk een nadere verklaring van de eerste drie verzen en geeft de reden aan, waarom hij zich niet verontreinigen mocht, maar is ook een verbod, dat in de volgende verzen nader wordt aangevuld. Hij staat toch mede aan het hoofd van Israëls volk, en moet daarom strenger toezien dan de gewone menigte. Hij is degene, die voor het volk tussen treedt bij God. Heeft hij zich verontreinigd, dan mag hij het heiligdom niet binnengaan, en is Israël verstoken van zijn geestelijk hoofd. Vooral in die dagen rustte het priesterlijk ambt op de schouders van slechts drie personen, Aron en zijn beide zonen. Bovendien als type van de Christus had hij zich zo veel mogelijk van alle verontreiniging te onthouden. De mening, dat de priester zich niet mocht verontreinigen, door de begraving van zijn vrouw bij te wonen, is onjuist. In Ezekiel 24:16 wordt het als iets bijzonders voorgesteld, dat de profeet bij de dood van zijn vrouw niet mocht treuren..

2) Om zich te ontheiligen. Dit laatste verbiedt te vertalen: Hij zal zich niet verontreinigen over een overste, omdat ontheiligen de priesters volstrekt verboden was. Ontheiligen is toch nog iets anders dan ontreinigen. Door ontheiliging maakt men zich geheel onbekwaam tot het priesterschap. Door verontreiniging slechts tijdelijk. Daarom wordt in Leviticus 21:5, Leviticus 21:6 ook volstrekt verboden, de gewoonte van de heidenen na te volgen, en wordt in Leviticus 21:7, Leviticus 21:9 nader uiteengezet, wanneer de Priesters zich ontheiligden..

Vers 5

5. Zij zullen ook in die gevallen, waarin zij volgens Leviticus 21:2, aan het rouw bedrijven over een gestorvene uit hun familie mogen deelnemen, van alle onbetamelijke treurgewoonten zich onthouden, en alzo op hun hoofd geen kaalheid maken, aan het voorhoofd tussen de ogen (Deuteronomy 14:1) en zullen de hoek van hun baard niet afscheren en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden, geen inkervingen maken, zoals Ik dit (Leviticus 19:27) reeds alle kinderen van Israël in het algemeen verboden heb, maar dit nu Mijn priesters zo strengmogelijk verbied.

Vers 5

5. Zij zullen ook in die gevallen, waarin zij volgens Leviticus 21:2, aan het rouw bedrijven over een gestorvene uit hun familie mogen deelnemen, van alle onbetamelijke treurgewoonten zich onthouden, en alzo op hun hoofd geen kaalheid maken, aan het voorhoofd tussen de ogen (Deuteronomy 14:1) en zullen de hoek van hun baard niet afscheren en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden, geen inkervingen maken, zoals Ik dit (Leviticus 19:27) reeds alle kinderen van Israël in het algemeen verboden heb, maar dit nu Mijn priesters zo strengmogelijk verbied.

Vers 6

6. Zij zullen integendeel hun God heilig zijn, en door mismaking van hun hoofd en lichaam in de dienst van een hartstochtelijke droefheid de naam van hun God zullen zij niet ontheiligen: 1) want zij offeren, in hetgeen zij op het altaar aansteken, de vuuroffers van de HEERE, de spijze van hun God; die met de liefelijke geur, welke zij verspreidt, hun God tot spijze is (Leviticus 3:11,Leviticus 3:16), daarom zullen zij heilig zijn, opdat Hij uit heilige handen zulke gaven ontvangt.

1) Wanneer gezegd wordt: Zij zullen de naam van hun God niet ontheiligen en van de Hogepriester (Leviticus 21:12): Hij zal niet uitgaan uit het Heiligdom, bevestigt dit, dat aan hen het rouwmisbaar verboden was; deze kon verhinderen hun ambt uit te oefenen..

Vers 6

6. Zij zullen integendeel hun God heilig zijn, en door mismaking van hun hoofd en lichaam in de dienst van een hartstochtelijke droefheid de naam van hun God zullen zij niet ontheiligen: 1) want zij offeren, in hetgeen zij op het altaar aansteken, de vuuroffers van de HEERE, de spijze van hun God; die met de liefelijke geur, welke zij verspreidt, hun God tot spijze is (Leviticus 3:11,Leviticus 3:16), daarom zullen zij heilig zijn, opdat Hij uit heilige handen zulke gaven ontvangt.

1) Wanneer gezegd wordt: Zij zullen de naam van hun God niet ontheiligen en van de Hogepriester (Leviticus 21:12): Hij zal niet uitgaan uit het Heiligdom, bevestigt dit, dat aan hen het rouwmisbaar verboden was; deze kon verhinderen hun ambt uit te oefenen..

Vers 7

7. Zij zullen, ook naar de eis van de heiligheid, waartoe zij geroepen zijn, geen vrouw nemen die een hoer, 1) zelfs wanneer zij van dat leven afstand heeft gedaan(zie "Joshua 6:25) of ontheiligde is, 2) nocheen vrouw nemen, die van haar man verstoten, van hem gescheiden is, maar alleen een maagd of weduwe van onbevlekte wandel en wel bij voorkeur een maagd uit Israëlitisch, of een weduwe uit priesterlijk (Ezekiel 14:22), want hij, de priester, is zijn God heilig (zie "Exodus 28:1).

1) Een derde soort van heiligheid was in het huwelijk zelf gelegen, opdat het huis van de priester rein zou zijn en vrij van alle oneer. Heden ook beveelt God door de mond van Paulus, dat de herders zullen gekozen worden, die hun gezinnen wel regeren, wier vrouwen kuis en bedaard zijn en wier kinderen wel onder de tucht verkeren (1 Timothy 3:2 Philippians 1:6 ). Hiervan is onder de Wet sprake, opdat de Oversten van de Kerk niet wegens huiselijke schande ongeëerd en verworpen zouden zijn. Maar het meest heeft God het oog op het priesterschap van Christus, opdat aan de afbeelding ervan geen verachting zou kleven. Een verachte vrouw mocht nu door een man wel getrouwd worden, maar voor Gods aangezicht was zo'n huwelijk ongeoorloofd. Niets verbiedt gewone mensen een hoer te trouwen, maar wat aan het volk toegestaan werd, veroordeelt God in de Priester, opdat Hij hem van alle tekenen van eerloosheid verre hield. En deze reden wordt ook uitgedrukt, waar Hij wil, dat de priester zich heilig houdt, omdat Hij hem zichzelf heeft uitverkoren. Indien nu het volk hem niet eerbiedig behandelde, zou de gehele Godsverering in minachting komen. Daarom, opdat hun waardigheid hun behouden bleef, schrijft Hij hen voor, dat zij zich ijverig in acht moesten nemen, om zich niet aan geringachting bloot te stellen. Verder, opdat de eerbied voor hun heilig ambt hen des te meer op het hart zou worden gebonden, vermaant Hij hen, om het oog te hebben op het heil van het gehele volk. Ik, zegt Hij, ben de God, die U heilige. En met deze woorden wijst Hij erop, dat de genade van de aanneming, waardoor zij waren uitverkoren, in het priesterschap was gefundeerd..

2)Ontheiligde. Dit is niet een buiten echt geborene maar een verkrachtte, een gevallen jongedochter..

Vers 7

7. Zij zullen, ook naar de eis van de heiligheid, waartoe zij geroepen zijn, geen vrouw nemen die een hoer, 1) zelfs wanneer zij van dat leven afstand heeft gedaan(zie "Joshua 6:25) of ontheiligde is, 2) nocheen vrouw nemen, die van haar man verstoten, van hem gescheiden is, maar alleen een maagd of weduwe van onbevlekte wandel en wel bij voorkeur een maagd uit Israëlitisch, of een weduwe uit priesterlijk (Ezekiel 14:22), want hij, de priester, is zijn God heilig (zie "Exodus 28:1).

1) Een derde soort van heiligheid was in het huwelijk zelf gelegen, opdat het huis van de priester rein zou zijn en vrij van alle oneer. Heden ook beveelt God door de mond van Paulus, dat de herders zullen gekozen worden, die hun gezinnen wel regeren, wier vrouwen kuis en bedaard zijn en wier kinderen wel onder de tucht verkeren (1 Timothy 3:2 Philippians 1:6 ). Hiervan is onder de Wet sprake, opdat de Oversten van de Kerk niet wegens huiselijke schande ongeëerd en verworpen zouden zijn. Maar het meest heeft God het oog op het priesterschap van Christus, opdat aan de afbeelding ervan geen verachting zou kleven. Een verachte vrouw mocht nu door een man wel getrouwd worden, maar voor Gods aangezicht was zo'n huwelijk ongeoorloofd. Niets verbiedt gewone mensen een hoer te trouwen, maar wat aan het volk toegestaan werd, veroordeelt God in de Priester, opdat Hij hem van alle tekenen van eerloosheid verre hield. En deze reden wordt ook uitgedrukt, waar Hij wil, dat de priester zich heilig houdt, omdat Hij hem zichzelf heeft uitverkoren. Indien nu het volk hem niet eerbiedig behandelde, zou de gehele Godsverering in minachting komen. Daarom, opdat hun waardigheid hun behouden bleef, schrijft Hij hen voor, dat zij zich ijverig in acht moesten nemen, om zich niet aan geringachting bloot te stellen. Verder, opdat de eerbied voor hun heilig ambt hen des te meer op het hart zou worden gebonden, vermaant Hij hen, om het oog te hebben op het heil van het gehele volk. Ik, zegt Hij, ben de God, die U heilige. En met deze woorden wijst Hij erop, dat de genade van de aanneming, waardoor zij waren uitverkoren, in het priesterschap was gefundeerd..

2)Ontheiligde. Dit is niet een buiten echt geborene maar een verkrachtte, een gevallen jongedochter..

Vers 8

8. Daarom zult gij, het gehele huis van Israël, hem heiligen, door in uw oudsten of vorsten daarvoor te waken, dat hij niet door een bevlekte echt zijn bediening ontheilige, omdat hij de spijze van uw God offert, hij steekt het vet van uw offers tot een vuuroffer voor de Heere uw God aan; hij zal om zijn heilige dienst, u heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik ben de HEERE, die u heilige. 1) 1)Uitdrukkelijk wordt dit laatste erbij gevoegd, om daarmee te kennen te geven, dat in de priesters het heilige Wezen van God moest openbaar worden en vervolgens, dat het heiligen van het volk moest afstralen in het heiligen van de priesters..

Vers 8

8. Daarom zult gij, het gehele huis van Israël, hem heiligen, door in uw oudsten of vorsten daarvoor te waken, dat hij niet door een bevlekte echt zijn bediening ontheilige, omdat hij de spijze van uw God offert, hij steekt het vet van uw offers tot een vuuroffer voor de Heere uw God aan; hij zal om zijn heilige dienst, u heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik ben de HEERE, die u heilige. 1) 1)Uitdrukkelijk wordt dit laatste erbij gevoegd, om daarmee te kennen te geven, dat in de priesters het heilige Wezen van God moest openbaar worden en vervolgens, dat het heiligen van het volk moest afstralen in het heiligen van de priesters..

Vers 9

9. Als nu de dochter van enige priester zal beginnen te hoereren 1) en zich aan overspel overgeeft, zij ontheiligt haar vader 2) en in hem zijn stand, met vuur zal zij verbrand worden, de daardoor gegeven ergernis moet dus door verzwaarde doodstraf (zie "Leviticus 20:14) van hem en zijn stand weer verwijderd worden.

1) De zelfbeheersing en reinheid van zeden wordt ook tot de dochters uitgestrekt, en bij wijze van het nemen van een deel voor het geheel, wordt onder n soort de juiste tucht samengevat, opdat de kinderen zouden gewend worden aan ijver voor de deugd en aan eerbare en kuise zeden. Een zware straf wordt vastgesteld, indien de dochter van een priester zich aan hoererij schuldig maakte, omdat met de zonde van ontucht heiligschennis verbonden was. Verder, niet makkelijk ware het, het heiligdom van God te ontwijden. Indien nu de priester zo'n schandelijke daad in zijn dochter dulde, zou hij een weinig gestreng rechter zijn over dezelfde schulden bij hen, die buiten zijn huis stonden, ja zou hij niet vrij zijn in het straffen van een misdaad, indien hij niet bij zijn eigen gezin begon..

2) Zij is niet alleen een schandvlek voor haar kinderen, een onreine voor haar geheel geslacht, en een smet voor haar hoedanigheid, als zijnde de dochter van een priester, in wie men meerdere deugdzaamheid moest verwachten, maar ook kwetst zij haar vaders eer en achting, zij werpt een smaad op de heiligheid van hem, en zij loochent het goede voorbeeld en de deugdzame opvoeding, die men veronderstelt, dat haar vader haar gegeven heeft; ja, zij stelt haar vader buiten staat om het priesterambt te bedienen..

Vers 9

9. Als nu de dochter van enige priester zal beginnen te hoereren 1) en zich aan overspel overgeeft, zij ontheiligt haar vader 2) en in hem zijn stand, met vuur zal zij verbrand worden, de daardoor gegeven ergernis moet dus door verzwaarde doodstraf (zie "Leviticus 20:14) van hem en zijn stand weer verwijderd worden.

1) De zelfbeheersing en reinheid van zeden wordt ook tot de dochters uitgestrekt, en bij wijze van het nemen van een deel voor het geheel, wordt onder n soort de juiste tucht samengevat, opdat de kinderen zouden gewend worden aan ijver voor de deugd en aan eerbare en kuise zeden. Een zware straf wordt vastgesteld, indien de dochter van een priester zich aan hoererij schuldig maakte, omdat met de zonde van ontucht heiligschennis verbonden was. Verder, niet makkelijk ware het, het heiligdom van God te ontwijden. Indien nu de priester zo'n schandelijke daad in zijn dochter dulde, zou hij een weinig gestreng rechter zijn over dezelfde schulden bij hen, die buiten zijn huis stonden, ja zou hij niet vrij zijn in het straffen van een misdaad, indien hij niet bij zijn eigen gezin begon..

2) Zij is niet alleen een schandvlek voor haar kinderen, een onreine voor haar geheel geslacht, en een smet voor haar hoedanigheid, als zijnde de dochter van een priester, in wie men meerdere deugdzaamheid moest verwachten, maar ook kwetst zij haar vaders eer en achting, zij werpt een smaad op de heiligheid van hem, en zij loochent het goede voorbeeld en de deugdzame opvoeding, die men veronderstelt, dat haar vader haar gegeven heeft; ja, zij stelt haar vader buiten staat om het priesterambt te bedienen..

Vers 10

10. En hij, die de Hogepriester 1) onder zijn broeders, de overige priesters, is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, 2) zodat hij de gezalfde priester genaamd wordt (Leviticus 4:3) en wiens hand men gevuld beeft, die op bijzonder plechtige wijze een volmacht ontving en in het ambt gesteld werd om die kleren aan te trekken (Exodus 28:4) en die nu in deze kleren de gehele volkomen heiligheid van het priesterambt in zich vertegenwoordigt, zal bij rouwklacht in zijn familie niet alleen alles vermijden, wat in Leviticus 21:5 reeds aan de gewone priesters is verboden, maar ook tot nog meerder onthouding van uitwendige rouwtekenen zijn hoofd niet ontbloten, niet met losgemaakt, om het hoofd zwierend haar, rondgaan (Leviticus 10:6), noch zijn kleren 3) scheuren, ze niet voor aan de borst openrukken.

1) Betroffen de vorige wetten alleen de gewone priesters, de nu volgende tot Leviticus 21:15 betreffen de Hogepriester, die zich nog strenger had te wachten voor iets, wat zijn ambt tot verontreiniging kon strekken..

2) Hieruit blijkt wel, dat de Hogepriester op buitengewone wijze met de heilige zalfolie overgoten was (zie Exodus 29:22 en zie Leviticus 8:7)

3) Deze zijn niet zijn ambtskleren, maar zijn gewone kleren. De ambtskleren mochten in geen geval worden gescheurd. Hier wordt hem ook verboden zijn gewone kleren te scheuren.. 11. Hij zal ook niet bij dode lichamen komen, niet tot die lijken naderen om ze aan te raken, en rouwgebruiken bij hen in acht te nemen (Genesis 23:3): zelfs over zijn vader 1) en over zijn moeder zal hij zich nietverontreinigen, zelfs als de gestorvene zijn vader of zijn moeder is geweest, zal hij evenzo zich op generlei wijze met die lijken afgeven, opdat hij zich niet over hen verontreinigt.

1) Een gewoon priester mocht bij het lijk van zijn vader komen. De Hogepriester niet. Op de vraag, waarom dit verbod is gegeven, omdat een priester eerst Hogepriester werd na de dood van zijn vader, kan dit antwoord gegeven worden, dat soms, tijdens de laatste ziekte van de vader de oudste zoon tot Hogepriester gezalfd werd, of dat dit geschiedde ogenblikkelijk na de dood van zijn vader. Een Hogepriester ging in het Heilige der Heiligen was in het bijzonder de type van de grote Hogepriester, die volkomen heilig was. Duidelijk springt hier echter in het oog het verschil tussen de Levitische Hogepriester en de grote Hogepriester van het Nieuwe Verbond; die toch door de aanraking met de dood niet onheilig, niet onrein werd.

Vers 10

10. En hij, die de Hogepriester 1) onder zijn broeders, de overige priesters, is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, 2) zodat hij de gezalfde priester genaamd wordt (Leviticus 4:3) en wiens hand men gevuld beeft, die op bijzonder plechtige wijze een volmacht ontving en in het ambt gesteld werd om die kleren aan te trekken (Exodus 28:4) en die nu in deze kleren de gehele volkomen heiligheid van het priesterambt in zich vertegenwoordigt, zal bij rouwklacht in zijn familie niet alleen alles vermijden, wat in Leviticus 21:5 reeds aan de gewone priesters is verboden, maar ook tot nog meerder onthouding van uitwendige rouwtekenen zijn hoofd niet ontbloten, niet met losgemaakt, om het hoofd zwierend haar, rondgaan (Leviticus 10:6), noch zijn kleren 3) scheuren, ze niet voor aan de borst openrukken.

1) Betroffen de vorige wetten alleen de gewone priesters, de nu volgende tot Leviticus 21:15 betreffen de Hogepriester, die zich nog strenger had te wachten voor iets, wat zijn ambt tot verontreiniging kon strekken..

2) Hieruit blijkt wel, dat de Hogepriester op buitengewone wijze met de heilige zalfolie overgoten was (zie Exodus 29:22 en zie Leviticus 8:7)

3) Deze zijn niet zijn ambtskleren, maar zijn gewone kleren. De ambtskleren mochten in geen geval worden gescheurd. Hier wordt hem ook verboden zijn gewone kleren te scheuren.. 11. Hij zal ook niet bij dode lichamen komen, niet tot die lijken naderen om ze aan te raken, en rouwgebruiken bij hen in acht te nemen (Genesis 23:3): zelfs over zijn vader 1) en over zijn moeder zal hij zich nietverontreinigen, zelfs als de gestorvene zijn vader of zijn moeder is geweest, zal hij evenzo zich op generlei wijze met die lijken afgeven, opdat hij zich niet over hen verontreinigt.

1) Een gewoon priester mocht bij het lijk van zijn vader komen. De Hogepriester niet. Op de vraag, waarom dit verbod is gegeven, omdat een priester eerst Hogepriester werd na de dood van zijn vader, kan dit antwoord gegeven worden, dat soms, tijdens de laatste ziekte van de vader de oudste zoon tot Hogepriester gezalfd werd, of dat dit geschiedde ogenblikkelijk na de dood van zijn vader. Een Hogepriester ging in het Heilige der Heiligen was in het bijzonder de type van de grote Hogepriester, die volkomen heilig was. Duidelijk springt hier echter in het oog het verschil tussen de Levitische Hogepriester en de grote Hogepriester van het Nieuwe Verbond; die toch door de aanraking met de dood niet onheilig, niet onrein werd.

Vers 12

12. En uit het heiligdom, waar hij zich gewoonlijk zal ophouden (1 Samuel 1:9; 1 Samuel 3:2) zal hij niet uitgaan, om zich aan zijn droefheid over te geven, of de begrafenis bij te wonen, dat hij het heiligdom van zijn Godniet ontheilige, wanneer hij terugkeert van de dode en zijn begrafenis door de verontreiniging, waaraan hij zich dan bloot gesteld heeft; want de kroon 1) van zalfolie van zijn God is op hem: Ik ben de HEERE! en om Mijnentwil zal hij zo angstvallig voor ontheiliging zich wachten.

1) In het Hebreeuws Né r. De LXX to agion. De Statenvertalers hebben dit met kroon vertaald. De LXX door de wijding. Dit laatste is juist, zie ook Numbers 6:7. Omdat Hij door de heilige zalfolie gewijd was en daardoor het symbool van de Heilige Geest deelachtig was, daarom moest hij in alles een bijzondere heiligheid in acht nemen..

Vers 12

12. En uit het heiligdom, waar hij zich gewoonlijk zal ophouden (1 Samuel 1:9; 1 Samuel 3:2) zal hij niet uitgaan, om zich aan zijn droefheid over te geven, of de begrafenis bij te wonen, dat hij het heiligdom van zijn Godniet ontheilige, wanneer hij terugkeert van de dode en zijn begrafenis door de verontreiniging, waaraan hij zich dan bloot gesteld heeft; want de kroon 1) van zalfolie van zijn God is op hem: Ik ben de HEERE! en om Mijnentwil zal hij zo angstvallig voor ontheiliging zich wachten.

1) In het Hebreeuws Né r. De LXX to agion. De Statenvertalers hebben dit met kroon vertaald. De LXX door de wijding. Dit laatste is juist, zie ook Numbers 6:7. Omdat Hij door de heilige zalfolie gewijd was en daardoor het symbool van de Heilige Geest deelachtig was, daarom moest hij in alles een bijzondere heiligheid in acht nemen..

Vers 13

13. Hij zal ook in ieder geval een vrouw in haar maagdom nemen, zodat de bevelen aan de priesters in het algemeen (Leviticus 21:7) gegeven, bij de Hogepriester nog meer beperkt worden.

Vers 13

13. Hij zal ook in ieder geval een vrouw in haar maagdom nemen, zodat de bevelen aan de priesters in het algemeen (Leviticus 21:7) gegeven, bij de Hogepriester nog meer beperkt worden.

Vers 14

14. Een weduwe, welke aan de gewone priesters vergund is, mag hij niet huwen, of nog veel minder een verstotene of ontheiligde hoer, al deze zal hij niet nemen; maar eenmaagd uit zijn volken zal hij zich tot een vrouw nemen. 1)

1) Van de Hogepriester wordt meer gevorderd; dat hij geen weduwe trouwt, of een andere vrouw, dan uit zijn eigen stam. En zeker, hoe meer in hem het beeld van Christus afstraalde, hoe groter en volmaakter zijn heiligheid moest zichtbaar worden..

Hier wordt gesproken van de Hogepriester, hem werd niet geboden, dat hij moest trouwen: wilde hij ongetrouwd blijven, dit was hem niet verboden: ook was hem geoorloofd, zolang hij geen Hogepriester was, met de weduwe van een priester te trouwen (Ezekiel 44:22). De mindere priester stond vrij, een weduwe zich tot vrouw te nemen, en meer dan een vrouw te hebben, zo zij zich slechts onthielden van hoeren, ontheiligde en verstotene. Door het huwelijk van een Hogepriester met een maagd, werd te kennen gegeven, dat de tegenbeeldige Hogepriester Christus op een geestelijke wijze niet zou verkeren bij de onreine en onheilige van hart, maar met reine en kuise gemoederen, zijnde om zo te spreken, geestelijke maagden, die de besmetting van deze tegenwoordige boze wereld aanvankelijk ontvlucht zouden zijn, dat Hij deze en niet de onreinen vruchtbaar maken en hen zijn geslacht zou noemen.

Vers 14

14. Een weduwe, welke aan de gewone priesters vergund is, mag hij niet huwen, of nog veel minder een verstotene of ontheiligde hoer, al deze zal hij niet nemen; maar eenmaagd uit zijn volken zal hij zich tot een vrouw nemen. 1)

1) Van de Hogepriester wordt meer gevorderd; dat hij geen weduwe trouwt, of een andere vrouw, dan uit zijn eigen stam. En zeker, hoe meer in hem het beeld van Christus afstraalde, hoe groter en volmaakter zijn heiligheid moest zichtbaar worden..

Hier wordt gesproken van de Hogepriester, hem werd niet geboden, dat hij moest trouwen: wilde hij ongetrouwd blijven, dit was hem niet verboden: ook was hem geoorloofd, zolang hij geen Hogepriester was, met de weduwe van een priester te trouwen (Ezekiel 44:22). De mindere priester stond vrij, een weduwe zich tot vrouw te nemen, en meer dan een vrouw te hebben, zo zij zich slechts onthielden van hoeren, ontheiligde en verstotene. Door het huwelijk van een Hogepriester met een maagd, werd te kennen gegeven, dat de tegenbeeldige Hogepriester Christus op een geestelijke wijze niet zou verkeren bij de onreine en onheilige van hart, maar met reine en kuise gemoederen, zijnde om zo te spreken, geestelijke maagden, die de besmetting van deze tegenwoordige boze wereld aanvankelijk ontvlucht zouden zijn, dat Hij deze en niet de onreinen vruchtbaar maken en hen zijn geslacht zou noemen.

Vers 15

15. En hij zal door een huwelijk aan te gaan tegen de heiligheid van zijn stand, zijn nageslacht, zijn kinderen in zulk een echt verwekt, onder zijn volken niet ontheiligen: want Ik ben de HEERE, die hem heilige! hem de bijzondere heiligheid, welke hem heilig is, verleend heb en die zal hij daarom op generlei wijze bevlekken.

Vers 15

15. En hij zal door een huwelijk aan te gaan tegen de heiligheid van zijn stand, zijn nageslacht, zijn kinderen in zulk een echt verwekt, onder zijn volken niet ontheiligen: want Ik ben de HEERE, die hem heilige! hem de bijzondere heiligheid, welke hem heilig is, verleend heb en die zal hij daarom op generlei wijze bevlekken.

Vers 16

16. Verder sprak de HEERE, Zijn onderwijs over de eisen aan de priester gesteld, voortzettende, tot Mozes, zeggende:

Vers 16

16. Verder sprak de HEERE, Zijn onderwijs over de eisen aan de priester gesteld, voortzettende, tot Mozes, zeggende:

Vers 17

17. Spreukenek tot Aron, zeggende: niemand uit uw nageslacht, naar hun geslachten, van uw nakomelingen in alle volgende geslachten, in wie een lichaamsgebrek1) zal zijn, zal naderen tot het altaar in de voorhof om de spijze van zijn God te offeren, de spijze van God, de offers Hem te brengen, maar zal van alle priesterlijke werkzaamheid voor altijd uitgesloten zijn.

1) Daar in de gesteldheid van het lichaam de geestelijke natuur van de mens en zijn bekwaamheid zich afspiegelt, zo kan de heiligheid van de priesters slechts zich vertonen in een gesteldheid van het lichaam, vrij van alle gebreken..

Hier worden van het altaar afgehouden die priesters, in wie enig lichaamsgebrek zichtbaar was. Ik zal geen diep onderzoek instellen naar de gebreken, welke Mozes hier vermeldt, omdat dezelfde regel hier geldt als bij de offeranden, welke niet mochten gebracht worden, tenzij zij ongeschonden waren. Want wat gebrekkig of geschonden was, verbiedt God, opdat de Israëlieten zouden weten, dat geen slachtoffer de zonde kon verzoenen, tenzij dat, waaraan de hoogste volkomenheid gevonden werd. Hetgeen van de priester terecht werd geëist, die geen Middelaar tussen God en de mens kon zijn, tenzij hij van alle gebrek zuiver was. Verder is in het oog te houden het overbrengen van de uiterlijke beelden op de geestelijke volmaaktheid, welke alleen in Christus was. Geen gebrek kon God verdragen bij de priesters. Daarom volgt daaruit, dat men iemand van hemelse reinheid had te verwachten, die God met de wereld zou verzoenen..

Vers 17

17. Spreukenek tot Aron, zeggende: niemand uit uw nageslacht, naar hun geslachten, van uw nakomelingen in alle volgende geslachten, in wie een lichaamsgebrek1) zal zijn, zal naderen tot het altaar in de voorhof om de spijze van zijn God te offeren, de spijze van God, de offers Hem te brengen, maar zal van alle priesterlijke werkzaamheid voor altijd uitgesloten zijn.

1) Daar in de gesteldheid van het lichaam de geestelijke natuur van de mens en zijn bekwaamheid zich afspiegelt, zo kan de heiligheid van de priesters slechts zich vertonen in een gesteldheid van het lichaam, vrij van alle gebreken..

Hier worden van het altaar afgehouden die priesters, in wie enig lichaamsgebrek zichtbaar was. Ik zal geen diep onderzoek instellen naar de gebreken, welke Mozes hier vermeldt, omdat dezelfde regel hier geldt als bij de offeranden, welke niet mochten gebracht worden, tenzij zij ongeschonden waren. Want wat gebrekkig of geschonden was, verbiedt God, opdat de Israëlieten zouden weten, dat geen slachtoffer de zonde kon verzoenen, tenzij dat, waaraan de hoogste volkomenheid gevonden werd. Hetgeen van de priester terecht werd geëist, die geen Middelaar tussen God en de mens kon zijn, tenzij hij van alle gebrek zuiver was. Verder is in het oog te houden het overbrengen van de uiterlijke beelden op de geestelijke volmaaktheid, welke alleen in Christus was. Geen gebrek kon God verdragen bij de priesters. Daarom volgt daaruit, dat men iemand van hemelse reinheid had te verwachten, die God met de wereld zou verzoenen..

Vers 18

18. Want geen man, in wie een gebrek zal zijn, zal naderen, een dienstknecht van de Heere moet, ook wat zijn lichaam aangaat, zonder gebreken zijn, hij de gebrekkige, zij nu een blind man, of kreupel, of te kort, 1) of te lang inleden 2) (2 Samuel 21:20).

1) In het Hebreeuws charum. De LXX kolobrin, een verminkte neus. De Engelse vertaling heeft een platte neus. In verband met het Arabisch betekent het woord in de grondtekst iemand, die een verminking heeft ondergaan. Dit kan plaats hebben, zowel wat neus als oren aangaat.. 2) In het Hebreeuws Seroe. iemand, wie de oren zijn afgesneden. De betekenis is eigenlijk iemand, van wie het ene lid langer is dan het andere..

Vers 18

18. Want geen man, in wie een gebrek zal zijn, zal naderen, een dienstknecht van de Heere moet, ook wat zijn lichaam aangaat, zonder gebreken zijn, hij de gebrekkige, zij nu een blind man, of kreupel, of te kort, 1) of te lang inleden 2) (2 Samuel 21:20).

1) In het Hebreeuws charum. De LXX kolobrin, een verminkte neus. De Engelse vertaling heeft een platte neus. In verband met het Arabisch betekent het woord in de grondtekst iemand, die een verminking heeft ondergaan. Dit kan plaats hebben, zowel wat neus als oren aangaat.. 2) In het Hebreeuws Seroe. iemand, wie de oren zijn afgesneden. De betekenis is eigenlijk iemand, van wie het ene lid langer is dan het andere..

Vers 19

19. Of een man, in wie een breuk van de voet, of een breuk van de hand zal zijn, been- of armbreuk;

Vers 19

19. Of een man, in wie een breuk van de voet, of een breuk van de hand zal zijn, been- of armbreuk;

Vers 20

20. Of die bultachtig, of dwergachtig zal zijn, of een vel, witte vlek op zijn oog zal hebben, of droge schurft of etterige schurft, of die gebroken zal zijn aan zijngeslachtsdeel, een lies- of andere breuk heeft. 1)

1) Een lichaamsgebrek is wel geen onreinheid in de eigenlijke zin, in zoverre dit een blijvend iets is, dat het organische leven van de mens niet verder stoort; maar het is toch een in het oog vallend teken van de menselijke onvolkomenheid, dat naar de grondoorzaak van alle menselijk gebrek, naar de abnormale betrekking van de gehele mensheid tot God heenwijst. Daarom maakt een dergelijk gebrek de mens ongeschikt voor het priesterambt, waarbij hij verschijnt als een, dit tot Jehova in de innigste betrekking staat..

Dat echter aan de andere kant uiterlijke welstand alleen een zinnebeeld van de innerlijke heiligheid en een voorbeeld van de reinheid van de onstraffelijke Hogepriester (Hebrews 7:26) is, bewijst het laatste van de genoemde gebreken, dat toch voor het menselijk oog bedekt is..

Men behoort toe te zien, dat men toch niet in de afzonderlijke, hier vermelde lichaamsgebreken beelden of symbolen zie van afzonderlijk bepaalde zedelijke of geestelijke gebreken, zoals b.v. Theodoretus (bisschop van Cyrus, geb. 393 na Chr.), dit beproefd heeft..

Vers 20

20. Of die bultachtig, of dwergachtig zal zijn, of een vel, witte vlek op zijn oog zal hebben, of droge schurft of etterige schurft, of die gebroken zal zijn aan zijngeslachtsdeel, een lies- of andere breuk heeft. 1)

1) Een lichaamsgebrek is wel geen onreinheid in de eigenlijke zin, in zoverre dit een blijvend iets is, dat het organische leven van de mens niet verder stoort; maar het is toch een in het oog vallend teken van de menselijke onvolkomenheid, dat naar de grondoorzaak van alle menselijk gebrek, naar de abnormale betrekking van de gehele mensheid tot God heenwijst. Daarom maakt een dergelijk gebrek de mens ongeschikt voor het priesterambt, waarbij hij verschijnt als een, dit tot Jehova in de innigste betrekking staat..

Dat echter aan de andere kant uiterlijke welstand alleen een zinnebeeld van de innerlijke heiligheid en een voorbeeld van de reinheid van de onstraffelijke Hogepriester (Hebrews 7:26) is, bewijst het laatste van de genoemde gebreken, dat toch voor het menselijk oog bedekt is..

Men behoort toe te zien, dat men toch niet in de afzonderlijke, hier vermelde lichaamsgebreken beelden of symbolen zie van afzonderlijk bepaalde zedelijke of geestelijke gebreken, zoals b.v. Theodoretus (bisschop van Cyrus, geb. 393 na Chr.), dit beproefd heeft..

Vers 21

21. Geen man uit het geslacht van Aron, de priester, in Wie een dergelijk of ander gebrek1) is, zal toetreden tot het heiligdom, om de vuuroffers van de HEERE, die voor de Heere bestemd zijn, te offeren; een gebrek is in hem,hij zal niet toetreden, om de spijs van zijn God (Leviticus 21:17) te offeren.

1) De Joden tellen honderd en veertig zulke gebreken op, welke zowel de Hogepriester als de gewone priesters onbekwaam maakten, om tot de heilige dienst te worden toegelaten. De voornaamste van deze zijn: in de ziel een zotheid, dolheid en een onreine geest, alsmede de vallende ziekte. Aan het lichaam een te grote en wanschapene gestalte, zo het lichaam een reuzen- of dwergengestalte had. Aan het hoofd een kaalheid, een kromte en holte van de kruin, het voorhoofd of achterhoofd overhangende. Aan de ogen, gebreken van het haar, n wenkbrauw of meerdere wenkbrauwen, samengegroeid. Aan de oogleden, f gebreken van haar, f een al te grote overvloed van die, of verscheidenheid van kleur. Ogen, ongelijk van grootte, van plaats en van kleur. Een verward gezicht, wenking van de ogen. Ogen, vloeiende van water. Ogen, naar behoren, kleine en grote. Oren te klein en te groot, hangende, verschillende. Een al te gebochelde neus, te groot of te klein, neerhangend, omgebogen. Een boven- of onderuitstekende lip. Een mond, welke het speeksel niet inhoudt. Een al te lange of tussen de schouders al te ingedrukte hals. Een kromme, gebochelde en verrekte rug. Handen, het behoorlijke getal van de vingers niet hebbende, samengegroeide vingers, een ongemakkelijk gebruik van de rechterhand. Aan de voeten een ongelijkheid. Een gebrek van vingers enz. Als de Apostel Christus (Hebrews 7:26) onnozel noemt, dan betekent dit daar niet onschuldig, maar zonder enig gebrek..

Vers 21

21. Geen man uit het geslacht van Aron, de priester, in Wie een dergelijk of ander gebrek1) is, zal toetreden tot het heiligdom, om de vuuroffers van de HEERE, die voor de Heere bestemd zijn, te offeren; een gebrek is in hem,hij zal niet toetreden, om de spijs van zijn God (Leviticus 21:17) te offeren.

1) De Joden tellen honderd en veertig zulke gebreken op, welke zowel de Hogepriester als de gewone priesters onbekwaam maakten, om tot de heilige dienst te worden toegelaten. De voornaamste van deze zijn: in de ziel een zotheid, dolheid en een onreine geest, alsmede de vallende ziekte. Aan het lichaam een te grote en wanschapene gestalte, zo het lichaam een reuzen- of dwergengestalte had. Aan het hoofd een kaalheid, een kromte en holte van de kruin, het voorhoofd of achterhoofd overhangende. Aan de ogen, gebreken van het haar, n wenkbrauw of meerdere wenkbrauwen, samengegroeid. Aan de oogleden, f gebreken van haar, f een al te grote overvloed van die, of verscheidenheid van kleur. Ogen, ongelijk van grootte, van plaats en van kleur. Een verward gezicht, wenking van de ogen. Ogen, vloeiende van water. Ogen, naar behoren, kleine en grote. Oren te klein en te groot, hangende, verschillende. Een al te gebochelde neus, te groot of te klein, neerhangend, omgebogen. Een boven- of onderuitstekende lip. Een mond, welke het speeksel niet inhoudt. Een al te lange of tussen de schouders al te ingedrukte hals. Een kromme, gebochelde en verrekte rug. Handen, het behoorlijke getal van de vingers niet hebbende, samengegroeide vingers, een ongemakkelijk gebruik van de rechterhand. Aan de voeten een ongelijkheid. Een gebrek van vingers enz. Als de Apostel Christus (Hebrews 7:26) onnozel noemt, dan betekent dit daar niet onschuldig, maar zonder enig gebrek..

Vers 22

22. De spijs van zijn God, de delen van de offers, welke voor de priesters zijn, van de allerheiligste dingen en van de heilige dingen, zowel van die van de eerste als van die van de tweede rang zal hij mogen eten. 1)

1) Wel laat Hij toe, dat zij van de offeranden zullen eten, omdat, wegens het hun aanklevend natuurlijk gebrek geen onreinheid hen van de heilige tafel afhoudt; slechts worden zij verboden te verschijnen voor het aangezicht van God als Middelaar, om Hem verzoening te doen. Maar hier wordt de onvolkomenheid van de wettische eredienst openbaar, omdat niets onder de mensen kan gevonden worden, hetgeen de waarheid geheel en al kan uitdrukken. Wanneer dus de zwakheid van de mensen verbonden zaken, eer en last, dwong te scheiden, daardoor werden de Israëlieten herinnerd, dat hun een ander Priester werd beloofd, aan wie, wat het getal van zijn deugden en volkomenheden betrof, niets zou ontbreken..

Voor de offeraandelen van de eerste rang bestond het bevel: 1. dat niemand dan die tot het geslacht van Aron behoorde, ze mocht genieten; 2. dat het eten daarvan slechts aan de mannelijke leden geoorloofd was; 3. dat zij dit in de voorhof moesten doen. Wat de offeraandelen van de tweede rang aangaat, was bepaald: 1. dat alle leden van de priestergeslachten daarbij mochten worden toegelaten; 2. dat zij, die deze spijzen genoten, rein moesten zijn; 3. dat men ze op een reine plaats eten moest. Tot de laatste soort behoorden ook de beweegoffers, de eerstgeboren, tienden en dergelijke (zie Leviticus 7:10)

Vers 22

22. De spijs van zijn God, de delen van de offers, welke voor de priesters zijn, van de allerheiligste dingen en van de heilige dingen, zowel van die van de eerste als van die van de tweede rang zal hij mogen eten. 1)

1) Wel laat Hij toe, dat zij van de offeranden zullen eten, omdat, wegens het hun aanklevend natuurlijk gebrek geen onreinheid hen van de heilige tafel afhoudt; slechts worden zij verboden te verschijnen voor het aangezicht van God als Middelaar, om Hem verzoening te doen. Maar hier wordt de onvolkomenheid van de wettische eredienst openbaar, omdat niets onder de mensen kan gevonden worden, hetgeen de waarheid geheel en al kan uitdrukken. Wanneer dus de zwakheid van de mensen verbonden zaken, eer en last, dwong te scheiden, daardoor werden de Israëlieten herinnerd, dat hun een ander Priester werd beloofd, aan wie, wat het getal van zijn deugden en volkomenheden betrof, niets zou ontbreken..

Voor de offeraandelen van de eerste rang bestond het bevel: 1. dat niemand dan die tot het geslacht van Aron behoorde, ze mocht genieten; 2. dat het eten daarvan slechts aan de mannelijke leden geoorloofd was; 3. dat zij dit in de voorhof moesten doen. Wat de offeraandelen van de tweede rang aangaat, was bepaald: 1. dat alle leden van de priestergeslachten daarbij mochten worden toegelaten; 2. dat zij, die deze spijzen genoten, rein moesten zijn; 3. dat men ze op een reine plaats eten moest. Tot de laatste soort behoorden ook de beweegoffers, de eerstgeboren, tienden en dergelijke (zie Leviticus 7:10)

Vers 23

23. Doch, ofschoon hij zo mag toegaan tot het heiligdom, zoals ieder ander uit Arons geslacht, tot de voorhang, v r de deur van de tent der samenkomst zal hij niet komen, om in het heilige een priesterlijk werk te doen, en tot het brandofferaltaar in de voorhof niet toetreden, om daar offers te brengen en te ontsteken, omdat een gebrek in hem en hij daardoor voor de priesterdienst ongeschikt is; opdat hij, wanneer hij het toch deed, Mijn heiligdommen, waarin slechts lichamelijk goed ontwikkelde mannen zullen dienen, niet ontheilige; want Ik ben de HEERE, die hen heilige, van wie de heiligheid van hun stand uitgaat en die nu ook bepalen moet wat daartoe gevorderd wordt. 1)

1) De eerste en meest voor de hand liggende eis van een volkomen priesterambt, dat middelaar zal zijn tussen de heilige God en het zondige volk, is de zondeloosheid van hen, die het bekleden. Maar het ware krachtige middelaarschap stelt ook aan hem, die het bekleedt, een dubbele eis: hij moet, om het volk bij Jehovah en Jehovah bij het volk te vertegenwoordigen, en in zijn persoon de bemiddeling tussen die beiden tot stand te brengen, in werkelijke gemeenschap zowel met het volk als met God staan; hij moet, om aan deze eis volkomen te beantwoorden, zowel iets goddelijks als iets menselijks bezitten. Aan beide eisen voldoet waarlijk slechts volkomen die hogepriester (Hebrews 7:26), naar wiens komst en werkzaamheid de geschiedenis van het heil wijst, die godheid en mensheid persoonlijk in zich verenigde, aan het uitverkoren volk en door bemiddeling van dit (Genesis 12:3; Genesis 28:14), aan het gehele menselijke geslacht in de volheid van de tijd gegeven werd; door wie dan eindelijk ook, zoals Arons zonen door natuurlijke geboorte uit Aron tot het priesterambt kwamen, door middel van geestelijke wedergeboort een kindschap, het algemene geestelijke en koninklijke priesterdom (1 Peter 2:5,1 Peter 2:9) werkelijk werd geopenbaard, waarvan de leden verlost zijn van de zonde en de goddelijke natuur deelachtig (2 Peter 1:4); terwijl Israël, (Exodus. 19:4-6), geroepen en bestemd was om de rechten van die eerstgeboorte te genieten (Numeri. 4:22). Omdat echter de instelling van dat priesterdom niet het begin en uitgangspunt maar alleen het doel en de vrucht van de gehele oudtestamentische heilsorde kon en moest zijn, en toch, om tot dit doel te komen, ook voor het uitverkoren volk van het Oude Verbond een omgang met God door middel van de priesters onmisbaar was; zo kon alleen, maar moest dan ook het toenmalige priesterdom een typische (afschaduwende) voorstelling van het toekomstige zijn; en aan de eisen daarvan: zondeloosheid en goddelijkheid, symbolisch-typisch (zinnebeeldig afschaduwend) beantwoorden. Niemand verkreeg het door wassing en zoenoffer, deze door kleding en zalving bij zijn aanstelling en wijding, (Exodus. 29) terwijl het vernieuwd werd bij iedere priesterlijke ambtsdaad door herhaalde wassing en het aandoen van de gezalfde ambtskleding (Exodus 29:21). De verzoening door een offer, die bij de inwijding geschied was, moest niet alleen zo vaak als een priester zich van een zonde of onreinheid bewust werd, geschieden; maar ook eenmaal in het jaar, op de grote Verzoendag, Hfdts 16, tot delging van de onbekend gebleven zonden en onreinheden van de gehele priesterschaar, en wel v r iedere andere priesterlijke handeling. Bovendien had de eis van de zondeloosheid een blijvende symbolische uitdrukking in de eis van lichamelijke zuiverheid en onbepaalde geschiktheid voor de werkelijke priesterdienst..

Vers 23

23. Doch, ofschoon hij zo mag toegaan tot het heiligdom, zoals ieder ander uit Arons geslacht, tot de voorhang, v r de deur van de tent der samenkomst zal hij niet komen, om in het heilige een priesterlijk werk te doen, en tot het brandofferaltaar in de voorhof niet toetreden, om daar offers te brengen en te ontsteken, omdat een gebrek in hem en hij daardoor voor de priesterdienst ongeschikt is; opdat hij, wanneer hij het toch deed, Mijn heiligdommen, waarin slechts lichamelijk goed ontwikkelde mannen zullen dienen, niet ontheilige; want Ik ben de HEERE, die hen heilige, van wie de heiligheid van hun stand uitgaat en die nu ook bepalen moet wat daartoe gevorderd wordt. 1)

1) De eerste en meest voor de hand liggende eis van een volkomen priesterambt, dat middelaar zal zijn tussen de heilige God en het zondige volk, is de zondeloosheid van hen, die het bekleden. Maar het ware krachtige middelaarschap stelt ook aan hem, die het bekleedt, een dubbele eis: hij moet, om het volk bij Jehovah en Jehovah bij het volk te vertegenwoordigen, en in zijn persoon de bemiddeling tussen die beiden tot stand te brengen, in werkelijke gemeenschap zowel met het volk als met God staan; hij moet, om aan deze eis volkomen te beantwoorden, zowel iets goddelijks als iets menselijks bezitten. Aan beide eisen voldoet waarlijk slechts volkomen die hogepriester (Hebrews 7:26), naar wiens komst en werkzaamheid de geschiedenis van het heil wijst, die godheid en mensheid persoonlijk in zich verenigde, aan het uitverkoren volk en door bemiddeling van dit (Genesis 12:3; Genesis 28:14), aan het gehele menselijke geslacht in de volheid van de tijd gegeven werd; door wie dan eindelijk ook, zoals Arons zonen door natuurlijke geboorte uit Aron tot het priesterambt kwamen, door middel van geestelijke wedergeboort een kindschap, het algemene geestelijke en koninklijke priesterdom (1 Peter 2:5,1 Peter 2:9) werkelijk werd geopenbaard, waarvan de leden verlost zijn van de zonde en de goddelijke natuur deelachtig (2 Peter 1:4); terwijl Israël, (Exodus. 19:4-6), geroepen en bestemd was om de rechten van die eerstgeboorte te genieten (Numeri. 4:22). Omdat echter de instelling van dat priesterdom niet het begin en uitgangspunt maar alleen het doel en de vrucht van de gehele oudtestamentische heilsorde kon en moest zijn, en toch, om tot dit doel te komen, ook voor het uitverkoren volk van het Oude Verbond een omgang met God door middel van de priesters onmisbaar was; zo kon alleen, maar moest dan ook het toenmalige priesterdom een typische (afschaduwende) voorstelling van het toekomstige zijn; en aan de eisen daarvan: zondeloosheid en goddelijkheid, symbolisch-typisch (zinnebeeldig afschaduwend) beantwoorden. Niemand verkreeg het door wassing en zoenoffer, deze door kleding en zalving bij zijn aanstelling en wijding, (Exodus. 29) terwijl het vernieuwd werd bij iedere priesterlijke ambtsdaad door herhaalde wassing en het aandoen van de gezalfde ambtskleding (Exodus 29:21). De verzoening door een offer, die bij de inwijding geschied was, moest niet alleen zo vaak als een priester zich van een zonde of onreinheid bewust werd, geschieden; maar ook eenmaal in het jaar, op de grote Verzoendag, Hfdts 16, tot delging van de onbekend gebleven zonden en onreinheden van de gehele priesterschaar, en wel v r iedere andere priesterlijke handeling. Bovendien had de eis van de zondeloosheid een blijvende symbolische uitdrukking in de eis van lichamelijke zuiverheid en onbepaalde geschiktheid voor de werkelijke priesterdienst..

Vers 24

24. En Mozes sprak dit, alles wat hem in dit en de voorgaande hoofdstukken was bevolen, tot Aron en tot zijn zonen, en tot al de kinderen van Israël, 1) daar het deels gene, deels deze aanging, een ieder overeenkomstig zijn eigenaardige betrekking tot de Godsregering.

1) Het volk moest toezien en ervoor zorg dragen, dat geen onbekwame priesters tot het ambt werden verkozen..

Vers 24

24. En Mozes sprak dit, alles wat hem in dit en de voorgaande hoofdstukken was bevolen, tot Aron en tot zijn zonen, en tot al de kinderen van Israël, 1) daar het deels gene, deels deze aanging, een ieder overeenkomstig zijn eigenaardige betrekking tot de Godsregering.

1) Het volk moest toezien en ervoor zorg dragen, dat geen onbekwame priesters tot het ambt werden verkozen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-21.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile