Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Leviticus 21". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/leviticus-21.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Leviticus 21". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Verzen 1-6
Voorschriften bij sterfgevallen
Er zijn dingen die een gewone Israëliet wel mag doen, maar een priester niet. Het betreft hier verontreiniging door aanraking met de dood. Alleen in geval van naaste familieleden mag de priester ze aanraken, bijvoorbeeld om af te leggen. De hogepriester mag zelfs zijn vader of moeder niet aanraken als zij gestorven zijn (Lv 21:11).
Wij zijn zowel gewone leden van Gods volk als priesters. Als gewone leden zijn we elke dag bezig in de wereld. Als priesters dienen we in het heiligdom in de tegenwoordigheid van God. In onze priesterdienst mogen we geen dingen toelaten die wel een plaats hebben in ons leven als volk van God.
We kunnen zo druk zijn met onze hobby of andere vormen van tijdverdrijf, dat dit ons denken op zondagmorgen nog helemaal in beslag neemt. Dan kunnen we geen priesterdienst uitoefenen. Er kunnen ook zorgen zijn van allerlei aard die ons zozeer in beslag nemen, dat we ook hierdoor worden gehinderd in onze priesterdienst.
(Heidense) rouwgebruiken zijn verboden voor priesters. We mogen bedroefd zijn, maar niet op de manier van de wereld, die zonder hoop is met betrekking tot de gestorvene (1Th 4:13). De natuurlijke gevoelens mogen niet bepalend zijn voor onze priesterdienst. Het gaat om het brengen van het voedsel van God, wat Hem toekomt.
De plaats van elk aspect van het leven wordt door God bepaald, of het nu vreugde of rouw is. De Heer Jezus heeft Zich in Zijn dienst op aarde ook niet door natuurlijke gevoelens laten leiden. Als Zijn moeder zich in Zijn dienst wil mengen, wijst Hij haar terecht met de ogenschijnlijk harde woorden: “Wat heb Ik met u te doen, vrouw?” (Jh 2:4). Toch heeft Hij haar lief en denkt in Zijn smartelijkste ogenblikken ook aan haar. Wanneer Hij aan het kruis hangt, geeft Hij Zijn moeder met de woorden “zie, uw moeder”, over aan de zorg van Zijn discipel Johannes (Jh 19:27).
Onze eerste verantwoordelijkheid is de dienst aan God, daarna pas die aan onze verwanten en anderen (Mk 3:31-35). Onze dienst aan God houdt zeker ook zorg voor onze verwanten en zeker voor onze ouders in (Mt 15:4-6). We zijn huichelaars als we die zorg verwaarlozen met een beroep op onze dienst aan God. Maar als het gaat om de claim die verwanten willen leggen op onze dienst aan God, dan moeten we die afwijzen.
Verzen 1-6
Voorschriften bij sterfgevallen
Er zijn dingen die een gewone Israëliet wel mag doen, maar een priester niet. Het betreft hier verontreiniging door aanraking met de dood. Alleen in geval van naaste familieleden mag de priester ze aanraken, bijvoorbeeld om af te leggen. De hogepriester mag zelfs zijn vader of moeder niet aanraken als zij gestorven zijn (Lv 21:11).
Wij zijn zowel gewone leden van Gods volk als priesters. Als gewone leden zijn we elke dag bezig in de wereld. Als priesters dienen we in het heiligdom in de tegenwoordigheid van God. In onze priesterdienst mogen we geen dingen toelaten die wel een plaats hebben in ons leven als volk van God.
We kunnen zo druk zijn met onze hobby of andere vormen van tijdverdrijf, dat dit ons denken op zondagmorgen nog helemaal in beslag neemt. Dan kunnen we geen priesterdienst uitoefenen. Er kunnen ook zorgen zijn van allerlei aard die ons zozeer in beslag nemen, dat we ook hierdoor worden gehinderd in onze priesterdienst.
(Heidense) rouwgebruiken zijn verboden voor priesters. We mogen bedroefd zijn, maar niet op de manier van de wereld, die zonder hoop is met betrekking tot de gestorvene (1Th 4:13). De natuurlijke gevoelens mogen niet bepalend zijn voor onze priesterdienst. Het gaat om het brengen van het voedsel van God, wat Hem toekomt.
De plaats van elk aspect van het leven wordt door God bepaald, of het nu vreugde of rouw is. De Heer Jezus heeft Zich in Zijn dienst op aarde ook niet door natuurlijke gevoelens laten leiden. Als Zijn moeder zich in Zijn dienst wil mengen, wijst Hij haar terecht met de ogenschijnlijk harde woorden: “Wat heb Ik met u te doen, vrouw?” (Jh 2:4). Toch heeft Hij haar lief en denkt in Zijn smartelijkste ogenblikken ook aan haar. Wanneer Hij aan het kruis hangt, geeft Hij Zijn moeder met de woorden “zie, uw moeder”, over aan de zorg van Zijn discipel Johannes (Jh 19:27).
Onze eerste verantwoordelijkheid is de dienst aan God, daarna pas die aan onze verwanten en anderen (Mk 3:31-35). Onze dienst aan God houdt zeker ook zorg voor onze verwanten en zeker voor onze ouders in (Mt 15:4-6). We zijn huichelaars als we die zorg verwaarlozen met een beroep op onze dienst aan God. Maar als het gaat om de claim die verwanten willen leggen op onze dienst aan God, dan moeten we die afwijzen.
Verzen 7-9
De vrouw en een dochter van een priester
Genegenheid is goed, maar God wil dat we er als priesters wel zorgvuldig in zijn. Mensen aan wie de zonde kleeft, kunnen geen personen zijn aan wie we ons verbinden. De heiligheid van God blijft in alle dingen de norm. Dat maakt de ontucht van een priesterdochter zo ernstig. Hoe is zij zover gekomen? Haar zonde heeft gevolgen voor de priesterdienst van haar vader. De ernst van haar zonde zien we daarin dat zij met vuur moet worden verbrand. Iemand die van zo dichtbij Gods heiligheid heeft leren kennen en dan zo durft te handelen, wordt prijsgegeven aan het oordeel van de verbranding.
Voor de priester is het een grote oneer dat zijn dochter zo heeft gehandeld. Hij zal zich afvragen wat zijn falen daarin is geweest. Als kinderen van gelovigen die een bepaalde dienst uitoefenen te midden van de gelovigen de wereld gaan dienen, werpt dat een smet op de dienst van de ouders. In dergelijke gevallen is het niet mogelijk bepaalde functies in de gemeente uit te oefenen (1Tm 3:4-5). Anderzijds dragen kinderen van gelovige, Godvrezende ouders ook persoonlijk een grote verantwoordelijkheid en zullen er des te strenger om geoordeeld worden. Dit strenge oordeel zien we in het “met vuur verbrand worden”.
Verzen 7-9
De vrouw en een dochter van een priester
Genegenheid is goed, maar God wil dat we er als priesters wel zorgvuldig in zijn. Mensen aan wie de zonde kleeft, kunnen geen personen zijn aan wie we ons verbinden. De heiligheid van God blijft in alle dingen de norm. Dat maakt de ontucht van een priesterdochter zo ernstig. Hoe is zij zover gekomen? Haar zonde heeft gevolgen voor de priesterdienst van haar vader. De ernst van haar zonde zien we daarin dat zij met vuur moet worden verbrand. Iemand die van zo dichtbij Gods heiligheid heeft leren kennen en dan zo durft te handelen, wordt prijsgegeven aan het oordeel van de verbranding.
Voor de priester is het een grote oneer dat zijn dochter zo heeft gehandeld. Hij zal zich afvragen wat zijn falen daarin is geweest. Als kinderen van gelovigen die een bepaalde dienst uitoefenen te midden van de gelovigen de wereld gaan dienen, werpt dat een smet op de dienst van de ouders. In dergelijke gevallen is het niet mogelijk bepaalde functies in de gemeente uit te oefenen (1Tm 3:4-5). Anderzijds dragen kinderen van gelovige, Godvrezende ouders ook persoonlijk een grote verantwoordelijkheid en zullen er des te strenger om geoordeeld worden. Dit strenge oordeel zien we in het “met vuur verbrand worden”.
Verzen 10-15
Heiligheid van de hogepriester
De heiligheidsnormen voor de hogepriester zijn nog strenger. De normen van heiligheid voor de hogepriester komen overeen met die voor de nazireeër (Nm 6:1-7). Er is sprake van een bijzondere toewijding aan God. De hogepriester wordt hier “de hoogste onder zijn broeders” genoemd. Dat ziet vooral op de Heer Jezus. Hij wordt “[de] Eerstgeborene onder vele broeders” (Rm 8:29) en “[de] Eerstgeborene uit de doden” (Ko 1:18) genoemd. Die ‘broeders’ zijn de gelovigen (Hb 2:11).
De vrouw van de hogepriester moet een maagd zijn. Dat ziet op de bruid van de Heer Jezus, die ook zo wordt voorgesteld (2Ko 11:2). Een maagd heeft nog geen gemeenschap met iemand gehad en is er geheel voor de bruidegom. Zo ziet de Heer Jezus Zijn bruid, de gemeente.
Verzen 10-15
Heiligheid van de hogepriester
De heiligheidsnormen voor de hogepriester zijn nog strenger. De normen van heiligheid voor de hogepriester komen overeen met die voor de nazireeër (Nm 6:1-7). Er is sprake van een bijzondere toewijding aan God. De hogepriester wordt hier “de hoogste onder zijn broeders” genoemd. Dat ziet vooral op de Heer Jezus. Hij wordt “[de] Eerstgeborene onder vele broeders” (Rm 8:29) en “[de] Eerstgeborene uit de doden” (Ko 1:18) genoemd. Die ‘broeders’ zijn de gelovigen (Hb 2:11).
De vrouw van de hogepriester moet een maagd zijn. Dat ziet op de bruid van de Heer Jezus, die ook zo wordt voorgesteld (2Ko 11:2). Een maagd heeft nog geen gemeenschap met iemand gehad en is er geheel voor de bruidegom. Zo ziet de Heer Jezus Zijn bruid, de gemeente.
Verzen 16-24
Wie geen priesterdienst kunnen uitoefenen
Er worden enkele uitzonderingen genoemd om het priesterschap uit te oefenen:
1. Dochters – alleen zonen mogen priester zijn. Het vrouwelijke spreekt van de positie, het mannelijke van de kracht waarin de positie wordt verwerkelijkt. Weten dat je priester bent, is één ding, het in de praktijk ook te zijn is iets anders. Alleen een orthodoxe belijdenis (‘dochter’) maakt iemand nog geen priester (‘zoon’).
2. Als iemand nog te jong is – priesters moeten een bepaalde leeftijd bereikt hebben. Om priesterdienst uit te kunnen oefenen is een zekere mate van geestelijke groei of rijping nodig.
3. Als iemand een bepaald lichaamsgebrek heeft. Een priester kan zoon zijn, een bepaalde leeftijd hebben en toch ongeschikt zijn om priester te zijn. Iemand met een gebrek mag wel van de heilige dingen eten (Lv 21:22). Hij is niet onrein. Toch mag hij geen priesterdienst verrichten.
Het gebrek dat hij heeft, hoeft geen eigen schuld te zijn. Blindheid kan, geestelijk toegepast, het gevolg zijn van verkeerd onderwijs. Anderen krijgen sterk eenzijdig geestelijk onderwijs waardoor ze mismaakt raken, waardoor de verhoudingen in het begrijpen van de waarheid uit hun evenwicht raken.
Wat in Israël niet mogelijk is in letterlijke zin – iemand van zijn mismaaktheid afhelpen – is in de gemeente in geestelijke zin wel mogelijk: de Heer Jezus kan verandering in een toestand van mismaaktheid brengen als we ons aan Hem toevertrouwen.
Verzen 16-24
Wie geen priesterdienst kunnen uitoefenen
Er worden enkele uitzonderingen genoemd om het priesterschap uit te oefenen:
1. Dochters – alleen zonen mogen priester zijn. Het vrouwelijke spreekt van de positie, het mannelijke van de kracht waarin de positie wordt verwerkelijkt. Weten dat je priester bent, is één ding, het in de praktijk ook te zijn is iets anders. Alleen een orthodoxe belijdenis (‘dochter’) maakt iemand nog geen priester (‘zoon’).
2. Als iemand nog te jong is – priesters moeten een bepaalde leeftijd bereikt hebben. Om priesterdienst uit te kunnen oefenen is een zekere mate van geestelijke groei of rijping nodig.
3. Als iemand een bepaald lichaamsgebrek heeft. Een priester kan zoon zijn, een bepaalde leeftijd hebben en toch ongeschikt zijn om priester te zijn. Iemand met een gebrek mag wel van de heilige dingen eten (Lv 21:22). Hij is niet onrein. Toch mag hij geen priesterdienst verrichten.
Het gebrek dat hij heeft, hoeft geen eigen schuld te zijn. Blindheid kan, geestelijk toegepast, het gevolg zijn van verkeerd onderwijs. Anderen krijgen sterk eenzijdig geestelijk onderwijs waardoor ze mismaakt raken, waardoor de verhoudingen in het begrijpen van de waarheid uit hun evenwicht raken.
Wat in Israël niet mogelijk is in letterlijke zin – iemand van zijn mismaaktheid afhelpen – is in de gemeente in geestelijke zin wel mogelijk: de Heer Jezus kan verandering in een toestand van mismaaktheid brengen als we ons aan Hem toevertrouwen.