Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Leviticus 22". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/leviticus-22.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Leviticus 22". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
In Leviticus 21 is een lichaamsgebrek een reden waardoor men niet in het heiligdom mag dienen. In Leviticus 22 wordt een andere reden genoemd en dat is verontreiniging. Bij een lichaamsgebrek is men niet verontreinigd. Hoewel er niet geofferd mag worden, mag men wel eten van de heilige dingen. Dit laatste is bij verontreiniging ook verboden.
Inleiding
In Leviticus 21 is een lichaamsgebrek een reden waardoor men niet in het heiligdom mag dienen. In Leviticus 22 wordt een andere reden genoemd en dat is verontreiniging. Bij een lichaamsgebrek is men niet verontreinigd. Hoewel er niet geofferd mag worden, mag men wel eten van de heilige dingen. Dit laatste is bij verontreiniging ook verboden.
Verzen 1-5
Drie soorten van verontreiniging
Hier worden drie gevallen van onreinheid genoemd:
1. Onrein door melaatsheid. Melaatsheid is een beeld van de zonde die naar buiten uitbreekt.
2. Onrein door een vloeiing. Een vloeiing is iets wat uit iemand voortkomt en waardoor anderen worden verontreinigd die daarmee in aanraking komen, bijvoorbeeld valse leer. Deze onreinheden zijn blijvend.
3. Onrein door aanraking van iets wat onrein is, zoals een dode of een onrein dier. Aanraking met de dood zien we in ons gaan door deze wereld. Deze onreinheid kan van voorbijgaande aard zijn, want daarvan is reiniging mogelijk, zoals we in de volgende verzen zien.
Verzen 1-5
Drie soorten van verontreiniging
Hier worden drie gevallen van onreinheid genoemd:
1. Onrein door melaatsheid. Melaatsheid is een beeld van de zonde die naar buiten uitbreekt.
2. Onrein door een vloeiing. Een vloeiing is iets wat uit iemand voortkomt en waardoor anderen worden verontreinigd die daarmee in aanraking komen, bijvoorbeeld valse leer. Deze onreinheden zijn blijvend.
3. Onrein door aanraking van iets wat onrein is, zoals een dode of een onrein dier. Aanraking met de dood zien we in ons gaan door deze wereld. Deze onreinheid kan van voorbijgaande aard zijn, want daarvan is reiniging mogelijk, zoals we in de volgende verzen zien.
Verzen 6-7
Reiniging door water
Aanraking van de wereld en de verontreiniging daardoor kunnen we niet altijd voorkomen. Het maakt ons onrein. Er wordt wel een middel gegeven om rein te worden: wassen met water. Voor ons betekent het dat we gereinigd moeten worden door het water van het Woord (Ef 5:26). Dat gebeurt als we Gods Woord lezen en in ons hart opnemen. We zien dan in, waarin we onrein geworden zijn, we veroordelen dat voor Gods aangezicht en ervaren weer Zijn vrede in ons hart.
Verzen 6-7
Reiniging door water
Aanraking van de wereld en de verontreiniging daardoor kunnen we niet altijd voorkomen. Het maakt ons onrein. Er wordt wel een middel gegeven om rein te worden: wassen met water. Voor ons betekent het dat we gereinigd moeten worden door het water van het Woord (Ef 5:26). Dat gebeurt als we Gods Woord lezen en in ons hart opnemen. We zien dan in, waarin we onrein geworden zijn, we veroordelen dat voor Gods aangezicht en ervaren weer Zijn vrede in ons hart.
Verzen 8-9
Verbod om aas te eten
Het eten van “een kadaver” is verboden. Wat we lezen ter verstrooiing, door de week, is geen voedsel voor de priester waarmee hij tot God kan komen. Alle vlees dat wordt genuttigd, moet volgens Leviticus 17 eerst als een dankoffer aan de HEERE worden aangeboden.
Een “verscheurd [dier]” is een dier dat door geweld om het leven is gekomen. Een offerdier is ook op onnatuurlijke wijze omgekomen, maar is wel gedood met het offermes voor het aangezicht van God. Weer wordt benadrukt dat de HEERE hen heeft geheiligd en dat zij zich daarom zo moeten gedragen.
Verzen 8-9
Verbod om aas te eten
Het eten van “een kadaver” is verboden. Wat we lezen ter verstrooiing, door de week, is geen voedsel voor de priester waarmee hij tot God kan komen. Alle vlees dat wordt genuttigd, moet volgens Leviticus 17 eerst als een dankoffer aan de HEERE worden aangeboden.
Een “verscheurd [dier]” is een dier dat door geweld om het leven is gekomen. Een offerdier is ook op onnatuurlijke wijze omgekomen, maar is wel gedood met het offermes voor het aangezicht van God. Weer wordt benadrukt dat de HEERE hen heeft geheiligd en dat zij zich daarom zo moeten gedragen.
Verzen 10-16
Het eten van de heilige gave
In deze verzen hebben we nadere bepalingen over wie wel en wie niet van het heilige mogen eten. Het is alleen toegestaan voor de priester. Een uitzondering is degene die door de priester is gekocht of die in zijn huis geboren is. In beide gevallen heeft de priester het volle gezag erover. Gekocht te zijn door de Heer Jezus en opnieuw geboren te zijn en daardoor bij Zijn familie te horen geeft recht op deelname aan de priesterlijke maaltijd.
Een priesterdochter die buiten de priesterlijke familie trouwt, verspeelt het recht op het eten van de heilige gaven. Zij is nog wel een lid van het volk, maar toch is zij het recht kwijt. Toegepast: een gelovige die weet wat het is om priesterdienst uit te oefenen, trouwt met een gelovige die daar geen weet van heeft. Dat zal invloed hebben op zijn eigen priesterdienst. Als zo iemand trouwt met iemand die helemaal geen lid van het volk van God is, een ongelovige, zal dat een nog veel grotere negatieve invloed hebben.
Een priesterdochter kan, als ze weduwe is geworden, of is verstoten, en geen kinderen heeft, weer terugkeren naar haar vader. Dan mag zij weer eten van het voedsel van haar vader. We kunnen dat toepassen op iemand die na verdrietige ervaringen weer terugkeert tot wat in de jeugd werd beleden. Dan mag zo iemand weer nemen van het priesterlijke voedsel.
Het kan ook gebeuren dat onopzettelijk, maar toch onbevoegd, van de heilige dingen wordt gegeten. Dan is er schuld, maar daarvan kan men vrij worden door een schuldoffer te brengen. Er zijn situaties waarin iemand deelneemt aan de priesterdienst en het genot daarvan, terwijl hij eigenlijk onbevoegd is. Dat kan gebeuren als iemand iets doet of zegt waardoor een ander, zonder opzet, gekwetst wordt. Er is een schuld ontstaan. Als hem dat bekend wordt, kan er een schuldoffer worden gebracht, wat in de geestelijke betekenis wil zeggen dat eraan wordt gedacht dat de Heer Jezus daarvoor moest sterven.
Verzen 10-16
Het eten van de heilige gave
In deze verzen hebben we nadere bepalingen over wie wel en wie niet van het heilige mogen eten. Het is alleen toegestaan voor de priester. Een uitzondering is degene die door de priester is gekocht of die in zijn huis geboren is. In beide gevallen heeft de priester het volle gezag erover. Gekocht te zijn door de Heer Jezus en opnieuw geboren te zijn en daardoor bij Zijn familie te horen geeft recht op deelname aan de priesterlijke maaltijd.
Een priesterdochter die buiten de priesterlijke familie trouwt, verspeelt het recht op het eten van de heilige gaven. Zij is nog wel een lid van het volk, maar toch is zij het recht kwijt. Toegepast: een gelovige die weet wat het is om priesterdienst uit te oefenen, trouwt met een gelovige die daar geen weet van heeft. Dat zal invloed hebben op zijn eigen priesterdienst. Als zo iemand trouwt met iemand die helemaal geen lid van het volk van God is, een ongelovige, zal dat een nog veel grotere negatieve invloed hebben.
Een priesterdochter kan, als ze weduwe is geworden, of is verstoten, en geen kinderen heeft, weer terugkeren naar haar vader. Dan mag zij weer eten van het voedsel van haar vader. We kunnen dat toepassen op iemand die na verdrietige ervaringen weer terugkeert tot wat in de jeugd werd beleden. Dan mag zo iemand weer nemen van het priesterlijke voedsel.
Het kan ook gebeuren dat onopzettelijk, maar toch onbevoegd, van de heilige dingen wordt gegeten. Dan is er schuld, maar daarvan kan men vrij worden door een schuldoffer te brengen. Er zijn situaties waarin iemand deelneemt aan de priesterdienst en het genot daarvan, terwijl hij eigenlijk onbevoegd is. Dat kan gebeuren als iemand iets doet of zegt waardoor een ander, zonder opzet, gekwetst wordt. Er is een schuld ontstaan. Als hem dat bekend wordt, kan er een schuldoffer worden gebracht, wat in de geestelijke betekenis wil zeggen dat eraan wordt gedacht dat de Heer Jezus daarvoor moest sterven.
Verzen 17-25
De offerdieren
In deze verzen wordt de aandacht gericht op de offerdieren zelf. Het woord hierover wordt niet alleen tot Aäron en zijn zonen gericht, maar tot het hele volk. Ze mogen allemaal komen met vrijwillige offers, maar die offers moeten dan wel volkomen zijn (Ml 1:8; 13-14). Dan zal de offeraar welgevallig zijn voor God.
Dieren met bepaalde gebreken stellen het gebrek aan inzicht voor dat de offeraar heeft in de Persoon en het werk van de Heer Jezus. Sommige aspecten worden benadrukt en andere aspecten komen niet aan bod. Het is belangrijk op te groeien “in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus” (2Pt 3:18). Het is belangrijk dat we steeds meer en steeds weer zien en bedenken dat Hij het volkomen Lam is, “vlekkeloos en onbesmet” (1Pt 1:19), van Wie zelfs de goddeloze Pilatus heeft getuigd: ”Ik vind geen schuld in deze Mens” (Lk 23:4; 14; 22).
Toch gaat de genade van God zover, dat – al is het inzicht in het werk van de Heer Jezus onvolkomen – we toch mogen komen met dat offer waaraan het gebrek van te lange of te korte leden kleeft. Het ziet op een kennis van de Heer Jezus die niet evenwichtig is. Een gebrekkig offer uit een rein hart waardeert God meer dan uit angst geen offer. God veronderstelt niet de mogelijkheid dat iemand opzettelijk een gebrekkig offer brengt.
Het betreft dan wel een vrijwillige gave. Als gelofteoffer mag het niet worden gebracht. Het onderscheid lijkt te zijn dat een vrijwillige gave meer spontaan ontstaat, terwijl een gelofteoffer een bepaalde aanleiding en overweging heeft. Iemand die pas bekeerd is, weet nog niet veel van de Heer Jezus, maar brengt in zijn spontaniteit een offer, zonder er echt over nagedacht te hebben. Daarbij kan hij dan uitingen van dankbaarheid gebruiken die tekortdoen aan het werk van de Heer Jezus of waarbij hij iets zegt van de Heer Jezus wat niet bij Hem hoort. Van iemand die al meer van de Heer Jezus heeft gezien of zou moeten hebben gezien, kan God dat niet aanvaarden.
Wat God niet aanvaardt, zijn offers waar onzorgvuldig mee is omgegaan, waardoor de gebreken in het offer de schuld zijn van de offeraar. Die aanvaardt Hij ook niet als ze in het land aangekomen zijn. Hij aanvaardt ook de offers niet die een lid van Gods volk door een vreemdeling ter hand zijn gesteld. Het zogenaamde moois dat ongelovigen ons over de Heer Jezus vertellen, neemt God niet uit onze hand aan. Hij wil dat wij ons zelf met de Heer Jezus bezighouden en ons door Zijn gaven laten onderwijzen. De offers die zo in ons hart worden gewerkt, zullen ons welgevallig doen zijn voor God.
Verzen 17-25
De offerdieren
In deze verzen wordt de aandacht gericht op de offerdieren zelf. Het woord hierover wordt niet alleen tot Aäron en zijn zonen gericht, maar tot het hele volk. Ze mogen allemaal komen met vrijwillige offers, maar die offers moeten dan wel volkomen zijn (Ml 1:8; 13-14). Dan zal de offeraar welgevallig zijn voor God.
Dieren met bepaalde gebreken stellen het gebrek aan inzicht voor dat de offeraar heeft in de Persoon en het werk van de Heer Jezus. Sommige aspecten worden benadrukt en andere aspecten komen niet aan bod. Het is belangrijk op te groeien “in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus” (2Pt 3:18). Het is belangrijk dat we steeds meer en steeds weer zien en bedenken dat Hij het volkomen Lam is, “vlekkeloos en onbesmet” (1Pt 1:19), van Wie zelfs de goddeloze Pilatus heeft getuigd: ”Ik vind geen schuld in deze Mens” (Lk 23:4; 14; 22).
Toch gaat de genade van God zover, dat – al is het inzicht in het werk van de Heer Jezus onvolkomen – we toch mogen komen met dat offer waaraan het gebrek van te lange of te korte leden kleeft. Het ziet op een kennis van de Heer Jezus die niet evenwichtig is. Een gebrekkig offer uit een rein hart waardeert God meer dan uit angst geen offer. God veronderstelt niet de mogelijkheid dat iemand opzettelijk een gebrekkig offer brengt.
Het betreft dan wel een vrijwillige gave. Als gelofteoffer mag het niet worden gebracht. Het onderscheid lijkt te zijn dat een vrijwillige gave meer spontaan ontstaat, terwijl een gelofteoffer een bepaalde aanleiding en overweging heeft. Iemand die pas bekeerd is, weet nog niet veel van de Heer Jezus, maar brengt in zijn spontaniteit een offer, zonder er echt over nagedacht te hebben. Daarbij kan hij dan uitingen van dankbaarheid gebruiken die tekortdoen aan het werk van de Heer Jezus of waarbij hij iets zegt van de Heer Jezus wat niet bij Hem hoort. Van iemand die al meer van de Heer Jezus heeft gezien of zou moeten hebben gezien, kan God dat niet aanvaarden.
Wat God niet aanvaardt, zijn offers waar onzorgvuldig mee is omgegaan, waardoor de gebreken in het offer de schuld zijn van de offeraar. Die aanvaardt Hij ook niet als ze in het land aangekomen zijn. Hij aanvaardt ook de offers niet die een lid van Gods volk door een vreemdeling ter hand zijn gesteld. Het zogenaamde moois dat ongelovigen ons over de Heer Jezus vertellen, neemt God niet uit onze hand aan. Hij wil dat wij ons zelf met de Heer Jezus bezighouden en ons door Zijn gaven laten onderwijzen. De offers die zo in ons hart worden gewerkt, zullen ons welgevallig doen zijn voor God.
Verzen 26-33
Geen onnatuurlijke dingen
Hier worden enkele onnatuurlijke dingen genoemd die in de dienst van God een plaats zouden kunnen krijgen, maar waarvoor gewaarschuwd wordt.
De eerste zeven dagen mag er niets met een pasgeboren dier gebeuren. Pas vanaf de achtste dag kan het als offer gaan dienen. Dat doet denken aan het pasgeboren jongetje dat op de achtste dag besneden wordt (Lv 12:2-3). De besnijdenis stelt het oordeel voor en maakt rein. Dieren worden natuurlijk niet besneden, maar het beeld is hetzelfde. De eerste zeven dagen zijn ze als het ware onder de smet van de oude schepping. De achtste dag spreekt altijd van een nieuw begin.
Elk onnatuurlijk element in het offer is verboden (Lv 22:28; Ex 23:19b). God erkent de natuurlijke verhoudingen. De Heer Jezus erkent die ook, zoals Hij ook doet tijdens Zijn leven op aarde (Jh 19:27).
Het lofoffer moet worden gegeten op dezelfde dag dat het geslacht wordt. Wat aan de HEERE wordt gewijd, is ook geestelijk voedsel voor de offeraar. Als we God aanbidden voor Zijn Zoon, is dat, hoewel niet het doel, versterking voor de innerlijke mens. Die versterking kun je niet opdoen door een tijd later nog eens terug te denken aan wat je destijds hebt gebracht. Wijding aan God is een zaak die telkens weer fris moet zijn.
God geeft Zijn geboden aan een volk dat door Hem uit Egypte is verlost met het doel dat Hij hun God zal zijn. De Heer Jezus heeft ons verlost om ons tot Zijn eigen volk te maken, een volk dat Hem toegewijd is en dat Hem in alles in dankbaarheid erkent.
Verzen 26-33
Geen onnatuurlijke dingen
Hier worden enkele onnatuurlijke dingen genoemd die in de dienst van God een plaats zouden kunnen krijgen, maar waarvoor gewaarschuwd wordt.
De eerste zeven dagen mag er niets met een pasgeboren dier gebeuren. Pas vanaf de achtste dag kan het als offer gaan dienen. Dat doet denken aan het pasgeboren jongetje dat op de achtste dag besneden wordt (Lv 12:2-3). De besnijdenis stelt het oordeel voor en maakt rein. Dieren worden natuurlijk niet besneden, maar het beeld is hetzelfde. De eerste zeven dagen zijn ze als het ware onder de smet van de oude schepping. De achtste dag spreekt altijd van een nieuw begin.
Elk onnatuurlijk element in het offer is verboden (Lv 22:28; Ex 23:19b). God erkent de natuurlijke verhoudingen. De Heer Jezus erkent die ook, zoals Hij ook doet tijdens Zijn leven op aarde (Jh 19:27).
Het lofoffer moet worden gegeten op dezelfde dag dat het geslacht wordt. Wat aan de HEERE wordt gewijd, is ook geestelijk voedsel voor de offeraar. Als we God aanbidden voor Zijn Zoon, is dat, hoewel niet het doel, versterking voor de innerlijke mens. Die versterking kun je niet opdoen door een tijd later nog eens terug te denken aan wat je destijds hebt gebracht. Wijding aan God is een zaak die telkens weer fris moet zijn.
God geeft Zijn geboden aan een volk dat door Hem uit Egypte is verlost met het doel dat Hij hun God zal zijn. De Heer Jezus heeft ons verlost om ons tot Zijn eigen volk te maken, een volk dat Hem toegewijd is en dat Hem in alles in dankbaarheid erkent.