Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-5.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 5Joshua 5:1.
BESNIJDENIS EN PAASVIERING IN HET BELOOFDE LAND.
I. Joshua 5:1-Joshua 5:12. Voor de verovering en inbezitneming van Kanan, ofschoon de koningen van dit land reeds sidderen en beven voor de kinderen van Israël, moet de Verbondsbetrekking van Israël tot God weer ten volle bevestigd zijn. Daarom volbrengt Jozua het goddelijk bevel van de besnijdenis aan allen, die dat Verbondsteken nog niet ontvingen, en viert dan met het gehele volk het Pascha, waarvan de tijd nu nabij is.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 5Joshua 5:1.
BESNIJDENIS EN PAASVIERING IN HET BELOOFDE LAND.
I. Joshua 5:1-Joshua 5:12. Voor de verovering en inbezitneming van Kanan, ofschoon de koningen van dit land reeds sidderen en beven voor de kinderen van Israël, moet de Verbondsbetrekking van Israël tot God weer ten volle bevestigd zijn. Daarom volbrengt Jozua het goddelijk bevel van de besnijdenis aan allen, die dat Verbondsteken nog niet ontvingen, en viert dan met het gehele volk het Pascha, waarvan de tijd nu nabij is.
Vers 1
1. En het gebeurde, toen al de koningen van de Amorieten, 1) van de Amoritische volksstammen, die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, in het middelste deel van het lands, en al de koningen van de Kananieten, die aan de zee waren, die de lagere delen van het land aan de zeekant bewoonden, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht van de kinderen van Israël, totdat wij daardoor gegaan waren, zo versmolt hun hart 2) en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht van de kinderen van Israël, die een zo machtige en wonderdoende God aan hun zijde hadden, zodat zij zich in hun steden opsloten en het nachtleger te Gilgal niet durfden aantasten.1) Van alle Kananitische volksstammen waren in het gebergte de Amorieten toen de machtigste; voor de bewoners van de lagere streken, die meer handelaars waren dan krijgslieden, wellicht in afhankelijkheid leefden van de sterke en machtige Amorieten, was de naam "Kananieten", d.i. "de nederigen, de gebogenen" wel het meest geschikt..
2) Wel versmolt hun het hart, zodat zij geheel en al bevreesd werden voor de kinderen van Israël, maar zij zochten geen afwending van de straf, die op hen zou komen. Hun zonden waren volkomen geworden. Het ging de Kananieten als weleer de inwoners van Sodom en Gomorra, wier zonden ook volkomen waren geworden. De tijd van de bezoeking was gekomen. Er was voor Kanans inwoners geen ontkomen meer aan de straffende hand van God..
Vers 1
1. En het gebeurde, toen al de koningen van de Amorieten, 1) van de Amoritische volksstammen, die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, in het middelste deel van het lands, en al de koningen van de Kananieten, die aan de zee waren, die de lagere delen van het land aan de zeekant bewoonden, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht van de kinderen van Israël, totdat wij daardoor gegaan waren, zo versmolt hun hart 2) en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht van de kinderen van Israël, die een zo machtige en wonderdoende God aan hun zijde hadden, zodat zij zich in hun steden opsloten en het nachtleger te Gilgal niet durfden aantasten.1) Van alle Kananitische volksstammen waren in het gebergte de Amorieten toen de machtigste; voor de bewoners van de lagere streken, die meer handelaars waren dan krijgslieden, wellicht in afhankelijkheid leefden van de sterke en machtige Amorieten, was de naam "Kananieten", d.i. "de nederigen, de gebogenen" wel het meest geschikt..
2) Wel versmolt hun het hart, zodat zij geheel en al bevreesd werden voor de kinderen van Israël, maar zij zochten geen afwending van de straf, die op hen zou komen. Hun zonden waren volkomen geworden. Het ging de Kananieten als weleer de inwoners van Sodom en Gomorra, wier zonden ook volkomen waren geworden. De tijd van de bezoeking was gekomen. Er was voor Kanans inwoners geen ontkomen meer aan de straffende hand van God..
Vers 2
2. In die tijd, d.i. toen de kinderen van Israël zo rustig en zo veilig waren gelegerd-waarschijnlijk op de volgende dag na de overtocht over de Jordaan, d.i. op de 11de Nisan, sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenenmessen, zoals die tot voltrekking van de besnijdenis vanouds af waren gebruikt geworden (Exodus 4:25), en besnijd opnieuw, 1) zoals Abraham gedaan heeft met geheel zijn huis (Genesis 17:23vv.) de kinderen van Israël ten tweeden male, opdat het gedurende 38 jaren verzuimde Verbondsteken opnieuw worde ingesteld, en Israël, zoals toen het vertrok uit Egypte, een volk gij, dat in al zijn leden het teken van het Verbond aan zich draagt.1) In het Hebreeuws Schenith. Ten tweeden male, echter niet in de zin van hetzelfde, wat reeds eenmaal gebeurd was, overdoen, of voor de tweede maal doen, maar in deze zin, dat zoals vroeger het geslacht, uit Egypte gekomen, besneden was, alzo ook dit geslacht besneden moet worden.. De reden, waarom nu dit bevel kwam, ligt ook hierin, dat de vrees bij de volken van Kanan, verwekt door Gods wonderdaden, de vijand zou verhinderen, de Israëlieten, als zij in een machteloze toestand verkeerden, ten gevolge van de besnijdenis, aan te vallen..
Vers 2
2. In die tijd, d.i. toen de kinderen van Israël zo rustig en zo veilig waren gelegerd-waarschijnlijk op de volgende dag na de overtocht over de Jordaan, d.i. op de 11de Nisan, sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenenmessen, zoals die tot voltrekking van de besnijdenis vanouds af waren gebruikt geworden (Exodus 4:25), en besnijd opnieuw, 1) zoals Abraham gedaan heeft met geheel zijn huis (Genesis 17:23vv.) de kinderen van Israël ten tweeden male, opdat het gedurende 38 jaren verzuimde Verbondsteken opnieuw worde ingesteld, en Israël, zoals toen het vertrok uit Egypte, een volk gij, dat in al zijn leden het teken van het Verbond aan zich draagt.1) In het Hebreeuws Schenith. Ten tweeden male, echter niet in de zin van hetzelfde, wat reeds eenmaal gebeurd was, overdoen, of voor de tweede maal doen, maar in deze zin, dat zoals vroeger het geslacht, uit Egypte gekomen, besneden was, alzo ook dit geslacht besneden moet worden.. De reden, waarom nu dit bevel kwam, ligt ook hierin, dat de vrees bij de volken van Kanan, verwekt door Gods wonderdaden, de vijand zou verhinderen, de Israëlieten, als zij in een machteloze toestand verkeerden, ten gevolge van de besnijdenis, aan te vallen..
Vers 3
3. Toen maakte zich Jozua, in stipte gehoorzaamheid aan Gods bevel, stenen messen en besneed met de hulp van hen, die ouder waren dan 38 jaar, en dus het Verbondsteken droegen, de kinderen van Israël op de buiten de legerplaats gelegen heuvel, die nu later naar de aldaar verrichte bewerking, heuvel van de voorhuiden genoemd werd.Vers 3
3. Toen maakte zich Jozua, in stipte gehoorzaamheid aan Gods bevel, stenen messen en besneed met de hulp van hen, die ouder waren dan 38 jaar, en dus het Verbondsteken droegen, de kinderen van Israël op de buiten de legerplaats gelegen heuvel, die nu later naar de aldaar verrichte bewerking, heuvel van de voorhuiden genoemd werd.Vers 4
4. Dit nu was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed; al het volk, dat uit Egypte vertrokken was, de mannen, alle krijgslieden, waren gestorven; van de mannelijke Israëlieten, die uit Egypte waren getrokken, waren alle krijgslieden van 20 jaar oud en daarboven (Numbers 14:22 vv.; 29vv.) gestorven, in de woestijn, op de weg, nadat zij uit Egypte naar Kanan getrokken waren.Vers 4
4. Dit nu was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed; al het volk, dat uit Egypte vertrokken was, de mannen, alle krijgslieden, waren gestorven; van de mannelijke Israëlieten, die uit Egypte waren getrokken, waren alle krijgslieden van 20 jaar oud en daarboven (Numbers 14:22 vv.; 29vv.) gestorven, in de woestijn, op de weg, nadat zij uit Egypte naar Kanan getrokken waren.Vers 5
5. Want al het volk dat vertrok, was besneden, en van deze leefden nog ongeveer 300.000 man; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn, op weg, nadat zij uitEgypte naar Kanan getrokken waren, naar berekening 6-700.000 man, hadden zij niet besneden.Vers 5
5. Want al het volk dat vertrok, was besneden, en van deze leefden nog ongeveer 300.000 man; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn, op weg, nadat zij uitEgypte naar Kanan getrokken waren, naar berekening 6-700.000 man, hadden zij niet besneden.Vers 6
6. Want de kinderen van Israël wandelden veertig jaar in de woestijn, totdat vergaan was het gehele volk van de krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren, die de stem van de HEERE niet gehoorzaam geweest waren, aan wie de HEERE (Numbers 14:21vv.) gezworen had, dat Hij hun niet zou laten zien het land, dat de HEERE hun vaderen gezworen had, ons, het zaad van Abraham, te zullen geven, een land, vloeiende van melk en honing.Vers 6
6. Want de kinderen van Israël wandelden veertig jaar in de woestijn, totdat vergaan was het gehele volk van de krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren, die de stem van de HEERE niet gehoorzaam geweest waren, aan wie de HEERE (Numbers 14:21vv.) gezworen had, dat Hij hun niet zou laten zien het land, dat de HEERE hun vaderen gezworen had, ons, het zaad van Abraham, te zullen geven, een land, vloeiende van melk en honing.Vers 7
7. Maar hun zonen heeft Hij in hun plaats gesteld, na hen doen opstaan; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid nog hadden; want zij hadden hen op de weg niet besneden.Volgens Numbers 14:33vv. moesten ook de zonen van dat verworpen, tot het sterven in de woestijn veroordeeld geslacht, hun misdaad dragen. Nu ontnam de Heere wel niet ieder teken van Zijn genade aan het volk, maar liet hun, om onder het opkomend geslacht het bewustzijn levend te houden, dat na geëindigde straftijd het Verbond weer met hen zou worden opgericht, -de aanwezigheid van de wolk- en vuurkolom; gaf hun verder het manna en instellingen, waardoor hun oog op het beloofde land gericht werd (Numbers 14:45); echter kon gedurende de straftijd het Verbondsteken van de besnijdenis aan hen, die toen werden geboren, niet worden voltrokken, daar juist het Verbond, zo dan al niet opgeheven, dan toch krachteloos was. Toen nu het volk over de beek Sared in het land van de Amorieten binnenrukte, was de straftijd geëindigd (Numbers 21:12 Deuteronomy 2:13vv.); maar wilde Mozes, als zelf aan het doodsoordeel onderworpen, de zo gewichtige daad van de volksbesnijding niet zonder het uitdrukkelijk Godsbevel volbrengen. En de Heere beval de vernieuwing van het Verbondsteken niet, voordat Hij Israël in het beloofde land gebracht en door dit krachtig bewijs van Zijn genade de harten voor de volbrenging van Zijn gebod ontvankelijk gemaakt had; zoals Hij dan ook in het algemeen niet vraagt, v rdat Hij gegeven heeft.. Dit nu is als de oorzaak aan te merken, omdat de kinderen van Israël door de woestijn hebben gedoold, totdat het gehele geslacht, dat geweigerd had God te gehoorzamen, was vergaan. Waaruit, naar mijn mening, is op te maken, dat de instelling van de besnijdenis is weggelaten als een teken van vervloeking en verwerping gedurende al die tijd. Het is wel waar, dat die straf aan onschuldigen werd voltrokken, maar dienstig was, dat zij persoonlijk werden gestraft, omdat God hen voor het vervolg zou verwerpen. Wanneer zij daarom hun nakroost in niets zagen onderscheiden van de heidenen en de vreemde volken, dan werd hun tegelijk openbaar, wat zij hadden verdiend..
Verwerpelijk is daarom de mening, dat de besnijdenis is nagelaten, omdat Israël een voorttrekkend volk was. Wij weten toch, dat het volk soms gedurende geruime tijd op dezelfde plaats bleef. Nee, Israël had het Verbond verbroken; het geslacht, dat uit Egypte was getrokken, had tegen God gerebelleerd, en nu deelden ook de kinderen in de straf, doordat zij het Verbondsteken misten, totdat het oude geslacht in de woestijn was gestorven en het nieuwe door God in het land van de belofte was gebracht..
Als Israël het uit nalatigheid had nagelaten, was gewis de straf aan hen voltrokken, dat, wie niet besneden was, uitgeroeid zou worden. Ammi was toen Lo-ammi geworden..
De bewering van sommigen, dat men Doop en Avondmaal kan ontberen en toch in de gunst van God blijven, met beroep op deze geschiedenis, gaat daarom ook volstrekt niet op..
Vers 7
7. Maar hun zonen heeft Hij in hun plaats gesteld, na hen doen opstaan; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid nog hadden; want zij hadden hen op de weg niet besneden.Volgens Numbers 14:33vv. moesten ook de zonen van dat verworpen, tot het sterven in de woestijn veroordeeld geslacht, hun misdaad dragen. Nu ontnam de Heere wel niet ieder teken van Zijn genade aan het volk, maar liet hun, om onder het opkomend geslacht het bewustzijn levend te houden, dat na geëindigde straftijd het Verbond weer met hen zou worden opgericht, -de aanwezigheid van de wolk- en vuurkolom; gaf hun verder het manna en instellingen, waardoor hun oog op het beloofde land gericht werd (Numbers 14:45); echter kon gedurende de straftijd het Verbondsteken van de besnijdenis aan hen, die toen werden geboren, niet worden voltrokken, daar juist het Verbond, zo dan al niet opgeheven, dan toch krachteloos was. Toen nu het volk over de beek Sared in het land van de Amorieten binnenrukte, was de straftijd geëindigd (Numbers 21:12 Deuteronomy 2:13vv.); maar wilde Mozes, als zelf aan het doodsoordeel onderworpen, de zo gewichtige daad van de volksbesnijding niet zonder het uitdrukkelijk Godsbevel volbrengen. En de Heere beval de vernieuwing van het Verbondsteken niet, voordat Hij Israël in het beloofde land gebracht en door dit krachtig bewijs van Zijn genade de harten voor de volbrenging van Zijn gebod ontvankelijk gemaakt had; zoals Hij dan ook in het algemeen niet vraagt, v rdat Hij gegeven heeft.. Dit nu is als de oorzaak aan te merken, omdat de kinderen van Israël door de woestijn hebben gedoold, totdat het gehele geslacht, dat geweigerd had God te gehoorzamen, was vergaan. Waaruit, naar mijn mening, is op te maken, dat de instelling van de besnijdenis is weggelaten als een teken van vervloeking en verwerping gedurende al die tijd. Het is wel waar, dat die straf aan onschuldigen werd voltrokken, maar dienstig was, dat zij persoonlijk werden gestraft, omdat God hen voor het vervolg zou verwerpen. Wanneer zij daarom hun nakroost in niets zagen onderscheiden van de heidenen en de vreemde volken, dan werd hun tegelijk openbaar, wat zij hadden verdiend..
Verwerpelijk is daarom de mening, dat de besnijdenis is nagelaten, omdat Israël een voorttrekkend volk was. Wij weten toch, dat het volk soms gedurende geruime tijd op dezelfde plaats bleef. Nee, Israël had het Verbond verbroken; het geslacht, dat uit Egypte was getrokken, had tegen God gerebelleerd, en nu deelden ook de kinderen in de straf, doordat zij het Verbondsteken misten, totdat het oude geslacht in de woestijn was gestorven en het nieuwe door God in het land van de belofte was gebracht..
Als Israël het uit nalatigheid had nagelaten, was gewis de straf aan hen voltrokken, dat, wie niet besneden was, uitgeroeid zou worden. Ammi was toen Lo-ammi geworden..
De bewering van sommigen, dat men Doop en Avondmaal kan ontberen en toch in de gunst van God blijven, met beroep op deze geschiedenis, gaat daarom ook volstrekt niet op..
Vers 8
8. En het gebeurde toen men een einde gemaakt had al dat volk te besnijden, zo bleven zij rustig in hun plaats, in hun tent in het leger, totdat de wondkoorts terug bleef en zij genezen waren.Vers 8
8. En het gebeurde toen men een einde gemaakt had al dat volk te besnijden, zo bleven zij rustig in hun plaats, in hun tent in het leger, totdat de wondkoorts terug bleef en zij genezen waren.Vers 9
9. Verder sprak de HEERE tot Jozua, op de avond van de dag van de besnijding: Heden heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld, de hoon van de Egyptenaren, als had Ik u tot uw verderf uit hun land gevoerd, om u in de woestijn te doden (Exodus 34:12), en waarvoor gedurende de tijd van uw verwerping wel een schijn van waarheid bestond (Numbers 14:15vv.). Ik heb die smaad weggenomen door volkomen herstelling van Mijn Verbondsbetrekking, die tevens waarborg is, dat Ik u nu ook Kanan tot eigendom geven en het plan met uw uitvoering uit het land van dienstbaarheid verwezenlijken zal. Daarom noemde men de naam van die plaats Gilgal, 1) d.i. afwenteling, tot op deze dag, nu zij nog altijd zo genoemd wordt (2 Samuel 19:15,2 Samuel 19:40 Micah 6:5).1) Volgens Josefus legerde Israël zich 50 stadiën d.i. 2 uur, van de Jordaan, en 10 stadiën, of uur, van Jericho, alzo in de vlakte tussen Jericho en de Jordaan, op een onbewoonde en onbebouwde plaats, die eerst als legerplaats van de Israëlieten de naam Gilgal ontving. Een dorp of stad bestond daar toentertijd op die plaats nog niet, maar ontstond pas nadat Israël zich voorgoed in Kanan had gevestigd, en werd onder Saul (1 Samuel 10:8; 1 Samuel 13:7) en David (2 Samuel 19:16,2 Samuel 19:41), en wellicht nog na de ballingschap (Nehemiah 12:29) aldus genoemd..
Ten tijde van de kruisvaders stond te Gilgal een kerk. Nu is van deze plaats geen spoor meer te ontdekken, zoals Robinson ons meedeelt.. Deze plaats was vroeger geen stad, ook al is zij het later niet geworden, zoals sommigen ten onrechte hebben beweerd; zodat ook nu geen sporen daarvan ontdekt worden. Over twee andere namen met dezelfde plaats zie Joshua 9:6..
Vers 9
9. Verder sprak de HEERE tot Jozua, op de avond van de dag van de besnijding: Heden heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld, de hoon van de Egyptenaren, als had Ik u tot uw verderf uit hun land gevoerd, om u in de woestijn te doden (Exodus 34:12), en waarvoor gedurende de tijd van uw verwerping wel een schijn van waarheid bestond (Numbers 14:15vv.). Ik heb die smaad weggenomen door volkomen herstelling van Mijn Verbondsbetrekking, die tevens waarborg is, dat Ik u nu ook Kanan tot eigendom geven en het plan met uw uitvoering uit het land van dienstbaarheid verwezenlijken zal. Daarom noemde men de naam van die plaats Gilgal, 1) d.i. afwenteling, tot op deze dag, nu zij nog altijd zo genoemd wordt (2 Samuel 19:15,2 Samuel 19:40 Micah 6:5).1) Volgens Josefus legerde Israël zich 50 stadiën d.i. 2 uur, van de Jordaan, en 10 stadiën, of uur, van Jericho, alzo in de vlakte tussen Jericho en de Jordaan, op een onbewoonde en onbebouwde plaats, die eerst als legerplaats van de Israëlieten de naam Gilgal ontving. Een dorp of stad bestond daar toentertijd op die plaats nog niet, maar ontstond pas nadat Israël zich voorgoed in Kanan had gevestigd, en werd onder Saul (1 Samuel 10:8; 1 Samuel 13:7) en David (2 Samuel 19:16,2 Samuel 19:41), en wellicht nog na de ballingschap (Nehemiah 12:29) aldus genoemd..
Ten tijde van de kruisvaders stond te Gilgal een kerk. Nu is van deze plaats geen spoor meer te ontdekken, zoals Robinson ons meedeelt.. Deze plaats was vroeger geen stad, ook al is zij het later niet geworden, zoals sommigen ten onrechte hebben beweerd; zodat ook nu geen sporen daarvan ontdekt worden. Over twee andere namen met dezelfde plaats zie Joshua 9:6..
Vers 10
10. Terwijl de kinderen van Israël te Gilgal gelegerd lagen, en nu weer geheel in het Verbond met de Heere stonden, zo hielden zij, voor het Pascha, 1) op de veertiende dag van deze maand Abib, in de avond, zoals de wet voorschreef (Exodus 12:18, Leviticus 3:6 Leviticus 23:6, Numbers 28:16, Deuteronomy 16:6) op de vlakke velden van (bij) Jericho.1) Het Pascha was in de woestijn niet gehouden. Ook dit stond in verband met het niet besneden zijn, omdat geen onbesnedene aan het Paasmaal mocht deelnemen. Nu echter Israël weer in de volle Verbondsbetrekking met de Heere God stond, nu werd ook weer het Pascha uitgevoerd..
Vers 10
10. Terwijl de kinderen van Israël te Gilgal gelegerd lagen, en nu weer geheel in het Verbond met de Heere stonden, zo hielden zij, voor het Pascha, 1) op de veertiende dag van deze maand Abib, in de avond, zoals de wet voorschreef (Exodus 12:18, Leviticus 3:6 Leviticus 23:6, Numbers 28:16, Deuteronomy 16:6) op de vlakke velden van (bij) Jericho.1) Het Pascha was in de woestijn niet gehouden. Ook dit stond in verband met het niet besneden zijn, omdat geen onbesnedene aan het Paasmaal mocht deelnemen. Nu echter Israël weer in de volle Verbondsbetrekking met de Heere God stond, nu werd ook weer het Pascha uitgevoerd..
Vers 11
11. En zij aten van het overjarige koren van het land, de volgende dag van het Pascha, van het zevendaagse Paasfeest, d.i. op de 16de Abib of Nisan, nadat op de morgen van die dag de aanbieding van de beweeggarve (Leviticus 3:9vv.) plaats had gevonden, ongezuurde broden van gerstemeel en verzengde, op vuur geroosterde (Leviticus 2:14) aren, eveneens op dezelfde dag: want vroeger dan na de aanbieding van de beweeggarve, durfden zij volgens de eerder aangehaalde plaats niets van de nieuwe oogst genieten, maar aten het ongezuurde van de voorraad, meegebracht uit het oostelijk Jordaanland (Joshua 1:11).Vers 11
11. En zij aten van het overjarige koren van het land, de volgende dag van het Pascha, van het zevendaagse Paasfeest, d.i. op de 16de Abib of Nisan, nadat op de morgen van die dag de aanbieding van de beweeggarve (Leviticus 3:9vv.) plaats had gevonden, ongezuurde broden van gerstemeel en verzengde, op vuur geroosterde (Leviticus 2:14) aren, eveneens op dezelfde dag: want vroeger dan na de aanbieding van de beweeggarve, durfden zij volgens de eerder aangehaalde plaats niets van de nieuwe oogst genieten, maar aten het ongezuurde van de voorraad, meegebracht uit het oostelijk Jordaanland (Joshua 1:11).Vers 12
12. En het Manna, deze goddelijke spijze gedurende de omzwerving (Exodus 16:14: ), hield op, nadat het reeds in de laatste maanden, sedert men de eigenlijke woestijn achter zich had, bij toeneming verminderd was, de volgende dag, op dezelfde 16de Nisan, nadat zij van het overjarige koren van het land gegeten hadden; en de kinderen van Israël hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst van het land Kanan, tot een teken, dat de tijd van de woestijnreis nu voorbij en een nieuwe leiding van God begonnen was (Exodus 16:35).God is niet gewend wonderen te doen, waar men natuurlijke middelen heeft om iets te verkrijgen. Hij wijst ons op de gewone weg van de voeding door handenarbeid; die weg wil Hij zegenen, daardoor ons onderhouden. Daarom Christenen, die dit leest: Treedt vrolijk voort op `s Heren wegen, en neemt uw plicht getrouw in acht! `t Wordt eindelijk alles u ten zegen, zo gij slechts biddend daarop wacht: die maar gelovig op Hem ziet, begeeft, verlaat Hij eeuwig niet!.
II. Joshua 5:13-Joshua 5:6:5. Terwijl Jozua onder de muren van Jericho ronddwaalt, vol ernstige gedachten over die ontzaglijke onderneming, om die sterke en goed verdedigde stad te veroveren, een onderneming, die in eigen kracht onuitvoerbaar is, staat opeens een tot de strijd toegerust krijgsman voor hem. Deze geeft zich aan Jozua als Vorst over het hemelleger te kennen, en deelt hem mee hoe de stad zal worden ingenomen.
Vers 12
12. En het Manna, deze goddelijke spijze gedurende de omzwerving (Exodus 16:14: ), hield op, nadat het reeds in de laatste maanden, sedert men de eigenlijke woestijn achter zich had, bij toeneming verminderd was, de volgende dag, op dezelfde 16de Nisan, nadat zij van het overjarige koren van het land gegeten hadden; en de kinderen van Israël hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst van het land Kanan, tot een teken, dat de tijd van de woestijnreis nu voorbij en een nieuwe leiding van God begonnen was (Exodus 16:35).God is niet gewend wonderen te doen, waar men natuurlijke middelen heeft om iets te verkrijgen. Hij wijst ons op de gewone weg van de voeding door handenarbeid; die weg wil Hij zegenen, daardoor ons onderhouden. Daarom Christenen, die dit leest: Treedt vrolijk voort op `s Heren wegen, en neemt uw plicht getrouw in acht! `t Wordt eindelijk alles u ten zegen, zo gij slechts biddend daarop wacht: die maar gelovig op Hem ziet, begeeft, verlaat Hij eeuwig niet!.
II. Joshua 5:13-Joshua 5:6:5. Terwijl Jozua onder de muren van Jericho ronddwaalt, vol ernstige gedachten over die ontzaglijke onderneming, om die sterke en goed verdedigde stad te veroveren, een onderneming, die in eigen kracht onuitvoerbaar is, staat opeens een tot de strijd toegerust krijgsman voor hem. Deze geeft zich aan Jozua als Vorst over het hemelleger te kennen, en deelt hem mee hoe de stad zal worden ingenomen.
Vers 13
13. Voorts gebeurde het, toen Jozua, nadat de feestdagen waren voorbijgegaan, en hij zich bezighield met het plan van de verovering van Kanan, bij Jericho 1)was, dat hij zijn ogen van de grond, waarop hij al peinzende staarde, ophief en zag toe, en ziet, er stond een man tegenover hem, die, behalve dat hij als krijgsman gekleed was, een uitgetrokken zwaard in zijn hand had (Numbers 22:23,Numbers 22:31). En Jozua, hem werkelijk voor een krijgsman houdende, ging, naderde nog dichter tot hem, en zei tot hem: Zijt gij van ons, van de kinderen van Israël, of van onze vijanden?1) Eigenlijk staat er: in Jericho. De betekenis is niet, dat hij werkelijk in de stad was, of onder haar muren stond, maar dat hij als in de geest in of bij Jericho verbleef, nadacht over de beste wijze van haar te kunnen veroveren. Terwijl hij zo peinsde en overwoog, wat hem te doen stond, verschijnt hem de Vorst van het leger van de Heere, om hem te zeggen, op welke wijze de Heere Jericho in zijn handen zal geven..
Vers 13
13. Voorts gebeurde het, toen Jozua, nadat de feestdagen waren voorbijgegaan, en hij zich bezighield met het plan van de verovering van Kanan, bij Jericho 1)was, dat hij zijn ogen van de grond, waarop hij al peinzende staarde, ophief en zag toe, en ziet, er stond een man tegenover hem, die, behalve dat hij als krijgsman gekleed was, een uitgetrokken zwaard in zijn hand had (Numbers 22:23,Numbers 22:31). En Jozua, hem werkelijk voor een krijgsman houdende, ging, naderde nog dichter tot hem, en zei tot hem: Zijt gij van ons, van de kinderen van Israël, of van onze vijanden?1) Eigenlijk staat er: in Jericho. De betekenis is niet, dat hij werkelijk in de stad was, of onder haar muren stond, maar dat hij als in de geest in of bij Jericho verbleef, nadacht over de beste wijze van haar te kunnen veroveren. Terwijl hij zo peinsde en overwoog, wat hem te doen stond, verschijnt hem de Vorst van het leger van de Heere, om hem te zeggen, op welke wijze de Heere Jericho in zijn handen zal geven..
Vers 14
14. En hij zei: Nee, Ik behoor noch tot u noch tot uw vijanden, maar ik ben de Vorst van het leger van de HEERE, zowel van het hemelse, de heilige Engelen (Genesis 32:1vv.), als over het aardse, over Mijn volk, de kinderen van Israël (Exodus 7:4,Exodus 7:12). Ik ben nu gekomen, om het opperbevel over dit laatste op Mij te nemen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zei tot Hem: Wat spreekt mijn HEERE tot zijn knecht?1) Bemerkte hij nog niet, dat hij in de persoonlijkheid van die raadselachtige krijgsman de Engel van het aangezicht voor hem had, die naar de gedurig herhaalde belofte van de Heere, voor het aangezicht van het volk zou worden heengezonden, en in wie Gods naam zijn zou (Exodus 14:19; Exodus 23:30), zo wist hij toch, dat hier een hemels wezen, een engel voor hem stond.1) Er is reden om te geloven, dat Paulus op de goddelijke openbaringen aan de oude kerk het oog heeft, wanneer hij het voorbestaan van Christus met Zijn vorige verschijningen op aarde vergelijkende, Hem de gedaante van God toekent (Philippians 2:6).
Deze is de tweede persoon in de gezegende Drie-eenheid, zoals bewezen is: 1e. door Zijn naam "Vorst van het leger van de hemel"; 2e. door de goddelijke eer, die Jozua Hem geeft; 3e. doordat Hij dezelfde hulde eist als de Heere, die aan Mozes in de braambos verscheen; 4e. doordat Hij bepaald Jehova genoemd is in het volgend hoofdstuk.).
Vers 14
14. En hij zei: Nee, Ik behoor noch tot u noch tot uw vijanden, maar ik ben de Vorst van het leger van de HEERE, zowel van het hemelse, de heilige Engelen (Genesis 32:1vv.), als over het aardse, over Mijn volk, de kinderen van Israël (Exodus 7:4,Exodus 7:12). Ik ben nu gekomen, om het opperbevel over dit laatste op Mij te nemen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zei tot Hem: Wat spreekt mijn HEERE tot zijn knecht?1) Bemerkte hij nog niet, dat hij in de persoonlijkheid van die raadselachtige krijgsman de Engel van het aangezicht voor hem had, die naar de gedurig herhaalde belofte van de Heere, voor het aangezicht van het volk zou worden heengezonden, en in wie Gods naam zijn zou (Exodus 14:19; Exodus 23:30), zo wist hij toch, dat hier een hemels wezen, een engel voor hem stond.1) Er is reden om te geloven, dat Paulus op de goddelijke openbaringen aan de oude kerk het oog heeft, wanneer hij het voorbestaan van Christus met Zijn vorige verschijningen op aarde vergelijkende, Hem de gedaante van God toekent (Philippians 2:6).
Deze is de tweede persoon in de gezegende Drie-eenheid, zoals bewezen is: 1e. door Zijn naam "Vorst van het leger van de hemel"; 2e. door de goddelijke eer, die Jozua Hem geeft; 3e. doordat Hij dezelfde hulde eist als de Heere, die aan Mozes in de braambos verscheen; 4e. doordat Hij bepaald Jehova genoemd is in het volgend hoofdstuk.).
Vers 15
15. Toen zei1) de Vorst van het leger van de HEERE, om zich duidelijker te openbaren, en wel als degene, die eenmaal met Mozes gesproken had uit de brandende braambos (Exodus 3:5), tot Jozua: Trek uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is om Hem, die gij hier voor u ziet staan, heilig. En Jozua deed dit, tevens zich inwendig voorbereidende, om de verdere openbaringen van de Zoon van God (Joshua 6:2) te vernemen.1) Opdat de verschijning des te meer indruk zou maken en tevens als bewijs van eerbied en vrees beveelt de machtige Engel aan Jozua, om zijn schoenen uit te trekken. Het is een terugslag op hetgeen Mozes bij de berg Sinaï was bevolen, om geen andere reden, dan dat God Zijn glorie daar openbaarde. Want de heiligheid van de ene plaats is niet groter dan die van de andere, hetzij door een bijzonder heilig feit. Zo roept Jakob uit (Genesis 28:17), dat de plaats, waar hij zich nabij God had gekend nl. Bethel, een te vrezen plaats was en de poort van de hemel. Daarom dat deze heilige man bevolen wordt, zijn schoenen uit te trekken, met deze ceremonie legt God hem het geloof in zijn aanwezigheid op en verhoogt Hij het gewicht van de verschijning, niet omdat het ontschoeien van de voeten op zichzelf tot de dienst van God gerekend moet worden, maar omdat door dergelijke hulpmiddelen de zwakheid van de mensen te hulp wordt gekomen, om zich des te beter tot het vereren van God te oefenen en te bereiden. Verder, zoals God de plaatsen, waar Hij verschijnt, door Zijn aanwezigheid heiligt, zo komt het mij waarschijnlijk voor, dat ook door dit gesprek de voortreffelijkheid van het land Kanan wordt geopenbaard, waarin God Zijn verblijf had gekozen, om daarin zuiver vereerd te worden. Vandaar dat het hier en daar, Zijn rust wordt geroemd (Psalms 95:11; Psalms 132:14)..
Aan het einde van het vers wordt de gehoorzaamheid van Jozua geprezen, opdat diens voorbeeld de nakomelingschap zou leren, in dat land heilig de vrees voor God te beoefenen..
Vers 15
15. Toen zei1) de Vorst van het leger van de HEERE, om zich duidelijker te openbaren, en wel als degene, die eenmaal met Mozes gesproken had uit de brandende braambos (Exodus 3:5), tot Jozua: Trek uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is om Hem, die gij hier voor u ziet staan, heilig. En Jozua deed dit, tevens zich inwendig voorbereidende, om de verdere openbaringen van de Zoon van God (Joshua 6:2) te vernemen.1) Opdat de verschijning des te meer indruk zou maken en tevens als bewijs van eerbied en vrees beveelt de machtige Engel aan Jozua, om zijn schoenen uit te trekken. Het is een terugslag op hetgeen Mozes bij de berg Sinaï was bevolen, om geen andere reden, dan dat God Zijn glorie daar openbaarde. Want de heiligheid van de ene plaats is niet groter dan die van de andere, hetzij door een bijzonder heilig feit. Zo roept Jakob uit (Genesis 28:17), dat de plaats, waar hij zich nabij God had gekend nl. Bethel, een te vrezen plaats was en de poort van de hemel. Daarom dat deze heilige man bevolen wordt, zijn schoenen uit te trekken, met deze ceremonie legt God hem het geloof in zijn aanwezigheid op en verhoogt Hij het gewicht van de verschijning, niet omdat het ontschoeien van de voeten op zichzelf tot de dienst van God gerekend moet worden, maar omdat door dergelijke hulpmiddelen de zwakheid van de mensen te hulp wordt gekomen, om zich des te beter tot het vereren van God te oefenen en te bereiden. Verder, zoals God de plaatsen, waar Hij verschijnt, door Zijn aanwezigheid heiligt, zo komt het mij waarschijnlijk voor, dat ook door dit gesprek de voortreffelijkheid van het land Kanan wordt geopenbaard, waarin God Zijn verblijf had gekozen, om daarin zuiver vereerd te worden. Vandaar dat het hier en daar, Zijn rust wordt geroemd (Psalms 95:11; Psalms 132:14)..
Aan het einde van het vers wordt de gehoorzaamheid van Jozua geprezen, opdat diens voorbeeld de nakomelingschap zou leren, in dat land heilig de vrees voor God te beoefenen..