Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 32

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 32

Job 32:1.

ELIHU VERTOORNT ZICH OVER HET STILZWIJGEN VAN JOB'S VRIENDEN.

Nadat de drie vrienden door Job overwonnen zijn, maar hij toch zelf niet in staat geweest is de ware betekenis van zijn lijden te vinden, treedt een onbekende uit den kring der toehoorders, die zich om Job en zijne vrienden verzameld hebben; deze erkent beter het verderf van het menselijk hart en den Goddelijken weg des heils, en heeft daarvan meer ervaring dan Job en zijne vrienden. Het is reeds boven (Job 1:12 ) gezegd, dat het doel van het gehele Boek is, aan te tonen hoe het lijden van de rechtvaardigen dikwijls verzoekingen zijn, die ten doel hebben om van verborgene verkeerdheden des harten te reinigen, en in Jobs geschiedenis voor alle tijden een voorbeeld voor den aard der verzoeking te geven. Job was door den satan om zulke door hem opgemerkte verkeerdheden bij God aangeklaagd, en door dezen aan den bozen geest overgegeven, opdat dit kwaad te midden van het lijden der verzoeking krachtig zou te voorschijn treden, door Job zou erkend en overwonnen worden. Om Job tot belijdenis van zijne inwendige zonde te brengen, hem tot belijdenis en daardoor tot recht begrip van zijn lijden te brengen, is nu het doel van de drie redenen van Elihu. Zij vormen het tweede deel van het gehele Boek en zijn ene voorbereiding voor de verschijning des Heren zelven, daar zij Job tot zwijgen en tot erkenning van zijne zonde brengen. Als een Johannes de Doper bereidt Elihu het hart van Job voor, opdat hij bij de verschijning en de woorden des Heren tot volle bekering en weer tot genade kome. Jobs eigengerechtigheid was in zijne redenen in ene drievoudige verzondiging openbaar geworden, vooreerst, daar hij tot het laatste toe op hevige wijze Gods verschijning inroept, eerst zo, dat hij de volkomen openbaring der goddelijke gerechtigheid in het wereldbeloop niet zonder vermetelheid loochent, later dat hij meent tussen de Goddelijke macht en goedheid een tweespalt te moeten aannemen. Nu toont Elihu in zijne eerste rede (Job 32:1, 33) aan, hoe God zich in gezichten, maar ook in bedelingen van lijden aan de mensen openbaart, zeker niet, om hen in hun vermetelheid te versterken, maar om hen van hoogmoed te verlossen.

I. Job 32:1-Job 32:14. Elihu, die tot hiertoe vol ontevredenheid gezwegen had, begint nu aldus: Van wege mijne jeugd heb ik u, de grijsaards, van wie ik dacht de hoogste wijsheid te vernemen, laten spreken; maar ik zie, dat niet de ouderdom, maar de Geest van God wijsheid en juist oordeel verleent; daarom besloot ook ik te spreken. Ik heb vol verwachting uwe bewijsvoeringen aangehoord, totdat ik zag, dat gij Job niet kon weerleggen. Denkt niet, dat alleen God hem kan overwinnen, gij zult integendeel zien, dat nog andere dingen tegen hem aan te voeren zijn, dan gij tot hiertoe voortgebracht hebt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 32

Job 32:1.

ELIHU VERTOORNT ZICH OVER HET STILZWIJGEN VAN JOB'S VRIENDEN.

Nadat de drie vrienden door Job overwonnen zijn, maar hij toch zelf niet in staat geweest is de ware betekenis van zijn lijden te vinden, treedt een onbekende uit den kring der toehoorders, die zich om Job en zijne vrienden verzameld hebben; deze erkent beter het verderf van het menselijk hart en den Goddelijken weg des heils, en heeft daarvan meer ervaring dan Job en zijne vrienden. Het is reeds boven (Job 1:12 ) gezegd, dat het doel van het gehele Boek is, aan te tonen hoe het lijden van de rechtvaardigen dikwijls verzoekingen zijn, die ten doel hebben om van verborgene verkeerdheden des harten te reinigen, en in Jobs geschiedenis voor alle tijden een voorbeeld voor den aard der verzoeking te geven. Job was door den satan om zulke door hem opgemerkte verkeerdheden bij God aangeklaagd, en door dezen aan den bozen geest overgegeven, opdat dit kwaad te midden van het lijden der verzoeking krachtig zou te voorschijn treden, door Job zou erkend en overwonnen worden. Om Job tot belijdenis van zijne inwendige zonde te brengen, hem tot belijdenis en daardoor tot recht begrip van zijn lijden te brengen, is nu het doel van de drie redenen van Elihu. Zij vormen het tweede deel van het gehele Boek en zijn ene voorbereiding voor de verschijning des Heren zelven, daar zij Job tot zwijgen en tot erkenning van zijne zonde brengen. Als een Johannes de Doper bereidt Elihu het hart van Job voor, opdat hij bij de verschijning en de woorden des Heren tot volle bekering en weer tot genade kome. Jobs eigengerechtigheid was in zijne redenen in ene drievoudige verzondiging openbaar geworden, vooreerst, daar hij tot het laatste toe op hevige wijze Gods verschijning inroept, eerst zo, dat hij de volkomen openbaring der goddelijke gerechtigheid in het wereldbeloop niet zonder vermetelheid loochent, later dat hij meent tussen de Goddelijke macht en goedheid een tweespalt te moeten aannemen. Nu toont Elihu in zijne eerste rede (Job 32:1, 33) aan, hoe God zich in gezichten, maar ook in bedelingen van lijden aan de mensen openbaart, zeker niet, om hen in hun vermetelheid te versterken, maar om hen van hoogmoed te verlossen.

I. Job 32:1-Job 32:14. Elihu, die tot hiertoe vol ontevredenheid gezwegen had, begint nu aldus: Van wege mijne jeugd heb ik u, de grijsaards, van wie ik dacht de hoogste wijsheid te vernemen, laten spreken; maar ik zie, dat niet de ouderdom, maar de Geest van God wijsheid en juist oordeel verleent; daarom besloot ook ik te spreken. Ik heb vol verwachting uwe bewijsvoeringen aangehoord, totdat ik zag, dat gij Job niet kon weerleggen. Denkt niet, dat alleen God hem kan overwinnen, gij zult integendeel zien, dat nog andere dingen tegen hem aan te voeren zijn, dan gij tot hiertoe voortgebracht hebt.

Vers 1

1. Toen hielden die drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijne ogen rechtvaardig was; zij achtten, dat bij zulk een vasthouden aan eigene onschuld verder spreken overbodig zou zijn.

Vers 1

1. Toen hielden die drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijne ogen rechtvaardig was; zij achtten, dat bij zulk een vasthouden aan eigene onschuld verder spreken overbodig zou zijn.

Vers 2

2. Zo ontstak de toorn van Elihu (= Hij is mijn God), den zoon van Baracheël (= zegen o God!), den Buziet 1), een uit dien Aramees Arabischen volksstam, waarvan Buz, de zoon van Nachor, Abrahams broeder, stamvader was 2) (Genesis 22:21. Jeremiah 25:23)) van het geslacht van Ram (= hoog); tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijne ziel meer rechtvaardigde dan God; door elk verband tussen zijn lijden en zijne zonden te loochenen, beschuldigde Job den Heere, die hem het lijden oplegde van onrechtvaardigheid 3) (Job 40:8).

1) De stad Busan, die aan de oostelijke helling van het gebergte Haran, 2 uur ten zuiden van Theman ligt, herinnert door haar naam duidelijk aan Buz, waardoor zowel zijne afkomst kan aangeduid zijn, als de woonplaats. Is Busan de woonplaats van Elihu geweest, zo past hare ligging voortreffelijk bij het land van Job en van zijne drie vrienden (vgl. Job 2:11 )..

2) Wanneer het waar is, dat de naam Uz op den zoon van Aram, den zoon van Sem (Genesis 10:22) en niet op den oudsten zoon van Nachor (Genesis 22:22) toe te passen is, gelijk wij in Job 1:1 beproefden aan te tonen, en dat de naam Buz op den tweeden zoon van Nachor terugslaat, dan is Elihu na aan Abraham en aan de uitverkorene familie vermaagschapt; hierdoor wordt verklaard van waar het komt, dat Elihu de overlevering der goddelijke waarheid beter bewaard heeft, dan Job en zijne vrienden, de stamhoofden der Uzieten. Elihu kent de wegen van zijnen God, hij kent den zondigen toestand van het menselijk hart en den nauwen samenhang tussen zonde en lijden. Daarom telden de oude Joden hem met recht onder de 7 profeten, die, v rdat Israël de Wet ontving, aan de volkeren der wereld Gods wil bekend maakten..

3) De eigengerechtigheid meent al hare verplichtingen jegens God vervuld te hebben. En daar zij in het lijden, dat God om den zondigen toestand beschikt, en dat slechts uit die zonde gerechtvaardigd kan worden, slechts onrechtvaardige willekeur kan zien, zo laat zij God in zijne betrekking tot den mens als onrechtvaardig voorkomen; zo keert de eigengerechtigheid de natuurlijke betrekking van den Schepper tot zijne schepselen geheel en al om. Daardoor is de toegang tot den boom van allen troost afgesneden en voor het terugkeren ten leven de weg versperd..

Letterlijk: Omdat hij zijn ziel rechtvaardigde ten koste van God. Dit zal Elihu straks Job onder de ogen brengen, opdat Job zijne schuld voor God lere belijden.

Vers 2

2. Zo ontstak de toorn van Elihu (= Hij is mijn God), den zoon van Baracheël (= zegen o God!), den Buziet 1), een uit dien Aramees Arabischen volksstam, waarvan Buz, de zoon van Nachor, Abrahams broeder, stamvader was 2) (Genesis 22:21. Jeremiah 25:23)) van het geslacht van Ram (= hoog); tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijne ziel meer rechtvaardigde dan God; door elk verband tussen zijn lijden en zijne zonden te loochenen, beschuldigde Job den Heere, die hem het lijden oplegde van onrechtvaardigheid 3) (Job 40:8).

1) De stad Busan, die aan de oostelijke helling van het gebergte Haran, 2 uur ten zuiden van Theman ligt, herinnert door haar naam duidelijk aan Buz, waardoor zowel zijne afkomst kan aangeduid zijn, als de woonplaats. Is Busan de woonplaats van Elihu geweest, zo past hare ligging voortreffelijk bij het land van Job en van zijne drie vrienden (vgl. Job 2:11 )..

2) Wanneer het waar is, dat de naam Uz op den zoon van Aram, den zoon van Sem (Genesis 10:22) en niet op den oudsten zoon van Nachor (Genesis 22:22) toe te passen is, gelijk wij in Job 1:1 beproefden aan te tonen, en dat de naam Buz op den tweeden zoon van Nachor terugslaat, dan is Elihu na aan Abraham en aan de uitverkorene familie vermaagschapt; hierdoor wordt verklaard van waar het komt, dat Elihu de overlevering der goddelijke waarheid beter bewaard heeft, dan Job en zijne vrienden, de stamhoofden der Uzieten. Elihu kent de wegen van zijnen God, hij kent den zondigen toestand van het menselijk hart en den nauwen samenhang tussen zonde en lijden. Daarom telden de oude Joden hem met recht onder de 7 profeten, die, v rdat Israël de Wet ontving, aan de volkeren der wereld Gods wil bekend maakten..

3) De eigengerechtigheid meent al hare verplichtingen jegens God vervuld te hebben. En daar zij in het lijden, dat God om den zondigen toestand beschikt, en dat slechts uit die zonde gerechtvaardigd kan worden, slechts onrechtvaardige willekeur kan zien, zo laat zij God in zijne betrekking tot den mens als onrechtvaardig voorkomen; zo keert de eigengerechtigheid de natuurlijke betrekking van den Schepper tot zijne schepselen geheel en al om. Daardoor is de toegang tot den boom van allen troost afgesneden en voor het terugkeren ten leven de weg versperd..

Letterlijk: Omdat hij zijn ziel rechtvaardigde ten koste van God. Dit zal Elihu straks Job onder de ogen brengen, opdat Job zijne schuld voor God lere belijden.

Vers 3

3. Zijn toorn ontstak ook tegen zijne drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden, toch zijne schuld bleven vasthouden, zonder enig bewijs te kunnen leveren, hoewel hij zijne oprechtheid verzekerde.

Vers 3

3. Zijn toorn ontstak ook tegen zijne drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden, toch zijne schuld bleven vasthouden, zonder enig bewijs te kunnen leveren, hoewel hij zijne oprechtheid verzekerde.

Vers 4

4. Doch Elihu had bescheiden gezwegen en gewacht op Job in het spreken, totdat zij het spreken met Job geëindigd hadden, omdat zij alle vier ouder van dagen waren dan hij.

Vers 4

4. Doch Elihu had bescheiden gezwegen en gewacht op Job in het spreken, totdat zij het spreken met Job geëindigd hadden, omdat zij alle vier ouder van dagen waren dan hij.

Vers 5

5. Als dan, na het eindigen van Jobs laatste rede (Job 28:1-31), Elihu zag, dat Job niets meer te zeggen had, en er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, daar zij gene oplossing van het raadsel wisten te geven, ontstak zijn toorn.

Vers 5

5. Als dan, na het eindigen van Jobs laatste rede (Job 28:1-31), Elihu zag, dat Job niets meer te zeggen had, en er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, daar zij gene oplossing van het raadsel wisten te geven, ontstak zijn toorn.

Vers 6

6. Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Barecheël, den Buziet, nadat hij meende voldaan te hebben aan zijne verplichting als jongeling, en zei: Ik ben minder van dagen, ik ben jong, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd ulieden mijn gevoelen te vertonen, mede te delen welk begrip ik heb van den weg Gods.

Vers 6

6. Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Barecheël, den Buziet, nadat hij meende voldaan te hebben aan zijne verplichting als jongeling, en zei: Ik ben minder van dagen, ik ben jong, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd ulieden mijn gevoelen te vertonen, mede te delen welk begrip ik heb van den weg Gods.

Vers 7

7. Ik zei: Laat de ouden van dagen, die beter oordeel en meer ondervinding hebben, spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

Vers 7

7. Ik zei: Laat de ouden van dagen, die beter oordeel en meer ondervinding hebben, spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

Vers 8

8. a) Zeker het is geen ouderdom of rang, die mensen verstand geeft, maar de Geest Gods, die in den mens is, en de van God verleende inblazing des Almachtigen, maakt hen lieden verstandig.

a) Job 12:13; Job 38:36. Proverbs 2:6. Ecclesiastes 2:26. Daniel 1:17; Daniel 2:21.

Elihu zegt te spreken door inblazing van den Heiligen Geest. Hij verbetert hetgeen beide partijen zeiden, en de Almachtige, als Hij nederdaalt om uit de onweerswolk te spreken (Job 38:1) bevestigt zijne woorden.

De zin der woorden: "de Geest, die in den mens is," is deze: het behaagt aan God Zijnen Geest aan mensen te geven, aan mensen van elke leeftijd en stand, waar het Hem behaagt, en alzo Hij dien in enige mate aan mij gegeven heeft, mag ik de vrijheid nemen mijne gedachten uit te spreken..

Vers 8

8. a) Zeker het is geen ouderdom of rang, die mensen verstand geeft, maar de Geest Gods, die in den mens is, en de van God verleende inblazing des Almachtigen, maakt hen lieden verstandig.

a) Job 12:13; Job 38:36. Proverbs 2:6. Ecclesiastes 2:26. Daniel 1:17; Daniel 2:21.

Elihu zegt te spreken door inblazing van den Heiligen Geest. Hij verbetert hetgeen beide partijen zeiden, en de Almachtige, als Hij nederdaalt om uit de onweerswolk te spreken (Job 38:1) bevestigt zijne woorden.

De zin der woorden: "de Geest, die in den mens is," is deze: het behaagt aan God Zijnen Geest aan mensen te geven, aan mensen van elke leeftijd en stand, waar het Hem behaagt, en alzo Hij dien in enige mate aan mij gegeven heeft, mag ik de vrijheid nemen mijne gedachten uit te spreken..

Vers 9

9. De groten 1), de hoogbejaarden zijn niet altijd wijs, en de ouden verstaan het recht niet altijd, gelijk nu weer gebleken is.

1) Door anderen wordt hier het Hebreeuwse woord (rabim): "de velen," "de grote menigte" vertaald. Ook dat zou een juisten zin geven; want in geestelijke dingen is nog minder dan bij politieke vraagstukken het woord waarheid: "de stem des volks is de stem van God." De meerderheid is in de kerk zonder betekenis, zelfs de ouderdom legt op geestelijk gebied het gewicht niet in de schaal, dat hem in dingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Een onervaren jongeling met den Geest van God is verstandiger dan grote hopen en grijze hoofden, die bovendien coryfeeën van wijsheid zijn, zonder dien Geest..

Wij hebben Gods wijze leiding daarin op te merken, dat Hij den aan trotsheid lijdenden Job, en de hoogmoedige en op hunnen ouderdom (Job 15:10) pochende vrienden door enen jongeling laat terechtwijzen.

Vers 9

9. De groten 1), de hoogbejaarden zijn niet altijd wijs, en de ouden verstaan het recht niet altijd, gelijk nu weer gebleken is.

1) Door anderen wordt hier het Hebreeuwse woord (rabim): "de velen," "de grote menigte" vertaald. Ook dat zou een juisten zin geven; want in geestelijke dingen is nog minder dan bij politieke vraagstukken het woord waarheid: "de stem des volks is de stem van God." De meerderheid is in de kerk zonder betekenis, zelfs de ouderdom legt op geestelijk gebied het gewicht niet in de schaal, dat hem in dingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Een onervaren jongeling met den Geest van God is verstandiger dan grote hopen en grijze hoofden, die bovendien coryfeeën van wijsheid zijn, zonder dien Geest..

Wij hebben Gods wijze leiding daarin op te merken, dat Hij den aan trotsheid lijdenden Job, en de hoogmoedige en op hunnen ouderdom (Job 15:10) pochende vrienden door enen jongeling laat terechtwijzen.

Vers 10

10. Daarom, omdat het niet op ouderdom, maar op wijsheid van boven aankomt, zeg ik: hoor naar mij, o Job! ik zal mijn gevoelen ook vertonen, mijne gedachte, waarom God ook lijden over vromen brengt, openbaren.

Vers 10

10. Daarom, omdat het niet op ouderdom, maar op wijsheid van boven aankomt, zeg ik: hoor naar mij, o Job! ik zal mijn gevoelen ook vertonen, mijne gedachte, waarom God ook lijden over vromen brengt, openbaren.

Vers 11

11. Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden, Elifaz, Bildad en Zofar! ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht had; ik heb geluisterd of gij Job zoudt wederleggen en een rechte verklaring van het raadsel geven zoudt, woorden die Job's onrecht en Gods gerechtigheid in het licht konden stellen. 12. Als ik nu acht op u gegeven heb, zodat geen woord mij ontging, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die hem terecht wees, niemand, die uit ulieden zijne redenen, zijne beweringen met juistheid beantwoordde.

Vers 11

11. Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden, Elifaz, Bildad en Zofar! ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht had; ik heb geluisterd of gij Job zoudt wederleggen en een rechte verklaring van het raadsel geven zoudt, woorden die Job's onrecht en Gods gerechtigheid in het licht konden stellen. 12. Als ik nu acht op u gegeven heb, zodat geen woord mij ontging, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die hem terecht wees, niemand, die uit ulieden zijne redenen, zijne beweringen met juistheid beantwoordde.

Vers 13

13. Ik zal mijne woorden laten horen, opdat gij niet misschien zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden 1), wij hebben alles gezegd, wat gezegd kan worden, en er is gene wijsheid boven de onze; nochtans heeft hij zich niet laten overtuigen, derhalve moeten wij tot dit besluit komen: God heeft hem neergestoten 1), geen mens, God alleen kan hem overwinnen.

1) In het Hebreeën Jidphennoe. Eig.: Verjaagd. Het welk woord wordt gebruikt van den wind, die het stof wegjaagt. Zo ook wil Elihu zeggen, dat God alleen machtig is, om Job te overwinnen, om Job tot die overtuiging te brengen, waartoe hij komen moet, n.l. dat God is de vrijmachtige, die met het heir des hemels en met de bewoners der aarde kan doen naar Zijn welbehagen. Vandaar ook, dat hij het volgende vers zegt, dat hij op geheel andere wijze tot Job zal spreken, als de drie vrienden hebben gedaan.

Vers 13

13. Ik zal mijne woorden laten horen, opdat gij niet misschien zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden 1), wij hebben alles gezegd, wat gezegd kan worden, en er is gene wijsheid boven de onze; nochtans heeft hij zich niet laten overtuigen, derhalve moeten wij tot dit besluit komen: God heeft hem neergestoten 1), geen mens, God alleen kan hem overwinnen.

1) In het Hebreeën Jidphennoe. Eig.: Verjaagd. Het welk woord wordt gebruikt van den wind, die het stof wegjaagt. Zo ook wil Elihu zeggen, dat God alleen machtig is, om Job te overwinnen, om Job tot die overtuiging te brengen, waartoe hij komen moet, n.l. dat God is de vrijmachtige, die met het heir des hemels en met de bewoners der aarde kan doen naar Zijn welbehagen. Vandaar ook, dat hij het volgende vers zegt, dat hij op geheel andere wijze tot Job zal spreken, als de drie vrienden hebben gedaan.

Vers 14

14. Nu heeft hij tegen mij gene woorden gericht, zodat ik mij ongeroepen in deze zaak meng; vergun mij echter het spreken, want ik heb andere gedachten dan reeds voorgesteld zijn, en met ulieder woorden, die gij reeds zo dikwijls herhaald hebt, zal ik hem niet beantwoorden; ik sla een geheel anderen weg in om hem te overtuigen.

Het is niet zonder reden, dat Elihu de drie vrienden in deze eerste strofe direct aanspreekt, terwijl hij in de volgende (Job 32:15-Job 32:22) in den derden persoon van hen spreekt, om zich dan geheel van hen af en tot Job te wenden.

15.

II. Job 32:15-Job 32:22. Ook nadat de vrienden verstomd waren heb ik nog een geruimen tijd gezwegen: nu echter dringt mij den Geest om te antwoorden. Mijn hart maakt zich lucht, gelijk jonge wijn in de zakken. Zo wil ik dan spreken zonder te vrezen voor mensen of te zoeken hen te behagen.

Vers 14

14. Nu heeft hij tegen mij gene woorden gericht, zodat ik mij ongeroepen in deze zaak meng; vergun mij echter het spreken, want ik heb andere gedachten dan reeds voorgesteld zijn, en met ulieder woorden, die gij reeds zo dikwijls herhaald hebt, zal ik hem niet beantwoorden; ik sla een geheel anderen weg in om hem te overtuigen.

Het is niet zonder reden, dat Elihu de drie vrienden in deze eerste strofe direct aanspreekt, terwijl hij in de volgende (Job 32:15-Job 32:22) in den derden persoon van hen spreekt, om zich dan geheel van hen af en tot Job te wenden.

15.

II. Job 32:15-Job 32:22. Ook nadat de vrienden verstomd waren heb ik nog een geruimen tijd gezwegen: nu echter dringt mij den Geest om te antwoorden. Mijn hart maakt zich lucht, gelijk jonge wijn in de zakken. Zo wil ik dan spreken zonder te vrezen voor mensen of te zoeken hen te behagen.

Vers 15

15. Ach, zij (de vrienden van Job) zijn ontzet door Jobs beweringen van zijne onschuld, zij antwoorden niet meer, zij hebben de woorden van zich verzet, de spraak is van hen geweken.

Vers 15

15. Ach, zij (de vrienden van Job) zijn ontzet door Jobs beweringen van zijne onschuld, zij antwoorden niet meer, zij hebben de woorden van zich verzet, de spraak is van hen geweken.

Vers 16

16. Ik heb dan gewacht, ook nog een tijd lang na Jobs lange slotrede, maar te vergeefs, zij spreken niet; want zij staan stil, zij antwoorden niet meer.

Vers 16

16. Ik heb dan gewacht, ook nog een tijd lang na Jobs lange slotrede, maar te vergeefs, zij spreken niet; want zij staan stil, zij antwoorden niet meer.

Vers 17

17. Ik zal voor mijn deel, ik zal voor zoveel mij gegeven is, ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen, uitspreken wat ik er van denk.

Vers 17

17. Ik zal voor mijn deel, ik zal voor zoveel mij gegeven is, ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen, uitspreken wat ik er van denk.

Vers 18

18. Want ik ben der woorden vol, die tot weerlegging van Job en tot rechtvaardiging van God moeten dienen; de Geest mijns buiks, van mijn binnenste, de Geest, waarmee God mij verlicht en leert wat ik verkondigen zal, en die in mijn binnenste is, benauwt mij, dringt mij ook tegen mijn wil om te spreken. 19. Ziet, mijn buik, mijn binnenste is als de wijn, die niet geopend is, en op het hevigst in den zak werkt om zich lucht te verschaffen, gelijk nieuwe lederen zakken, zou hij bersten, zelfs nieuwe lederen zakken zou de wijn doen bersten (vgl. Matthew 9:17), zo vol is ook mijn binnenste.

Daarmee duidt hij aan, dat hij door de noodzakelijkheid geperst wordt, om zijne rede voor te dragen, opdat de slecht behandelde zaak nu op redelijke wijze en met oordeel zou worden behandeld. Dewijl nu Elihu hier in grote beroering des gemoeds spreekt, sommigen de oorzaak, waarom hij zo spreekt, niet kennende, hebben gemeend, dat hij een man was van een trots en pocherig gemoed. Maar vooreerst zien wij, dat hij door God niet is veroordeeld. Job veroordeelt hij wel en ook zijne vrienden, en toont aan, dat zij allen op hun wijze hebben gezondigd. Elihu integendeel wordt gerechtvaardigd. Waar God nu hem niet veroordeelt, welk sterfelijk mens zal er zijn, die zich dit gezag aanmatigt, om boven God te gaan staan en Hem te veroordelen? Die dwaasheid zou al te groot zijn. Overigens moet ons dit niet zo verwonderen. Want Elihu was niet als een der latere profeten in de Kerke Gods. Elihu woonde in het midden van hen, die noch de Wet, noch de Beloften Gods hadden. Hij had met dit volk niet het Verbond opgericht. Wanneer derhalve Elihu door God is verordineerd, op die wijze te kunnen spreken, zoals wij dit zien, was dit iets buitengewoons, waarom wij ons niet moeten verwonderen, dat hij zo in grote beroeringe kwam, en God heeft hier een buitengewonen weg bewandeld; kortom Elihu voelde zelf, dat hij in vervoering kwam..

Vele oudere en nieuwere uitleggers hebben aan Elihu jeugdige zelfverheffing verweten. Dit verwijt berust op een geheel misverstand van zijn persoon en van zijn doel, en op het streven om van Job een volmaakt heilige te maken, alzo op misverstand van het gehele Boek. Zo men Elihu met zijne redenen wegnam uit dit Boek, dan ontbrak er juist het hart aan. Het zalig geheim van de rechtvaardiging des armen zondaars uit louter genade, die hij zelf ervaren heeft, de kwintessens van al de woorden van Elihu, vervult zijn hart; hij kan niet anders, hij moet daarvan spreken (Acts 4:20) Nu het er hier op aankomt een aangevochten, gekweld kind van God uit zijne verzoeking te helpen en troost en vrede weer te geven, gevoelt hij zich door den Heiligen Geest op het sterkst gedrongen, om openlijk uit te spreken, wat de Heere hem uit genade heeft laten ervaren en hem zo rijken troost gegeven heeft. Hij kan zich aan den drang des Geestes niet onttrekken, al wilde hij het ook (vgl. Jeremiah 20:9). De Heilige Geest is in hem als gistende most, zodat zijn hart zou bersten, wanneer hij niet voor Gods waarheid en gerechtigheid in de bres sprong. Geen verwijt kan hem treffen, daar hij toch alle ouden volkomen heeft laten uitspreken en bovendien nog gewacht heeft, of zij iets meer zouden te zeggen hebben, voordat hij begint de diepe, zaligmakende wijsheid te openen. Met de grootheid dezer wijsheid komt de lengte der inleiding overeen..

Vers 18

18. Want ik ben der woorden vol, die tot weerlegging van Job en tot rechtvaardiging van God moeten dienen; de Geest mijns buiks, van mijn binnenste, de Geest, waarmee God mij verlicht en leert wat ik verkondigen zal, en die in mijn binnenste is, benauwt mij, dringt mij ook tegen mijn wil om te spreken. 19. Ziet, mijn buik, mijn binnenste is als de wijn, die niet geopend is, en op het hevigst in den zak werkt om zich lucht te verschaffen, gelijk nieuwe lederen zakken, zou hij bersten, zelfs nieuwe lederen zakken zou de wijn doen bersten (vgl. Matthew 9:17), zo vol is ook mijn binnenste.

Daarmee duidt hij aan, dat hij door de noodzakelijkheid geperst wordt, om zijne rede voor te dragen, opdat de slecht behandelde zaak nu op redelijke wijze en met oordeel zou worden behandeld. Dewijl nu Elihu hier in grote beroering des gemoeds spreekt, sommigen de oorzaak, waarom hij zo spreekt, niet kennende, hebben gemeend, dat hij een man was van een trots en pocherig gemoed. Maar vooreerst zien wij, dat hij door God niet is veroordeeld. Job veroordeelt hij wel en ook zijne vrienden, en toont aan, dat zij allen op hun wijze hebben gezondigd. Elihu integendeel wordt gerechtvaardigd. Waar God nu hem niet veroordeelt, welk sterfelijk mens zal er zijn, die zich dit gezag aanmatigt, om boven God te gaan staan en Hem te veroordelen? Die dwaasheid zou al te groot zijn. Overigens moet ons dit niet zo verwonderen. Want Elihu was niet als een der latere profeten in de Kerke Gods. Elihu woonde in het midden van hen, die noch de Wet, noch de Beloften Gods hadden. Hij had met dit volk niet het Verbond opgericht. Wanneer derhalve Elihu door God is verordineerd, op die wijze te kunnen spreken, zoals wij dit zien, was dit iets buitengewoons, waarom wij ons niet moeten verwonderen, dat hij zo in grote beroeringe kwam, en God heeft hier een buitengewonen weg bewandeld; kortom Elihu voelde zelf, dat hij in vervoering kwam..

Vele oudere en nieuwere uitleggers hebben aan Elihu jeugdige zelfverheffing verweten. Dit verwijt berust op een geheel misverstand van zijn persoon en van zijn doel, en op het streven om van Job een volmaakt heilige te maken, alzo op misverstand van het gehele Boek. Zo men Elihu met zijne redenen wegnam uit dit Boek, dan ontbrak er juist het hart aan. Het zalig geheim van de rechtvaardiging des armen zondaars uit louter genade, die hij zelf ervaren heeft, de kwintessens van al de woorden van Elihu, vervult zijn hart; hij kan niet anders, hij moet daarvan spreken (Acts 4:20) Nu het er hier op aankomt een aangevochten, gekweld kind van God uit zijne verzoeking te helpen en troost en vrede weer te geven, gevoelt hij zich door den Heiligen Geest op het sterkst gedrongen, om openlijk uit te spreken, wat de Heere hem uit genade heeft laten ervaren en hem zo rijken troost gegeven heeft. Hij kan zich aan den drang des Geestes niet onttrekken, al wilde hij het ook (vgl. Jeremiah 20:9). De Heilige Geest is in hem als gistende most, zodat zijn hart zou bersten, wanneer hij niet voor Gods waarheid en gerechtigheid in de bres sprong. Geen verwijt kan hem treffen, daar hij toch alle ouden volkomen heeft laten uitspreken en bovendien nog gewacht heeft, of zij iets meer zouden te zeggen hebben, voordat hij begint de diepe, zaligmakende wijsheid te openen. Met de grootheid dezer wijsheid komt de lengte der inleiding overeen..

Vers 20

20. Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijne lippen openen en zal antwoorden.

Vers 20

20. Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijne lippen openen en zal antwoorden.

Vers 21

21. Och, dat ik niemand aangezicht aanneme in deze zaak, gene partij neme, maar openlijk waarheid spreke, en tot den mens om hem te behagen, gene bijnamen gebruike 1), ten koste der waarheid gene zachte woorden zoeke! 1) Elihu zegt, dat hij den persoon niet zal aanzien, of vleierij gebruiken, dewijl, indien hij den mens wil rechtvaardigen, hij niet weet, of zijn Schepper hem niet zal verdoen. In hoofdsom wil Elihu zeggen, dat hij door enig menselijk gezag zich niet zal laten binden, opdat hij, wanneer de waarheid Gods hem beschermt, vrijmoedig en stoutmoedig zou kunnen spreken..

In het Hebreeën Accanah. In het stamverwant Arabisch heeft dit werkwoord de betekenis van, iemand een eretitel geven, met een erenaam noemen. Vandaar dat het de betekenis heeft verkregen van, vleien, in den meer ongunstigen zin

Elihu veroordeelt niet hiermede, om ere te geven, wie ere toekomt, dat zou tegen de ordinantiën Gods zijn, maar hij zegt er mede, dat hij niet zal vleien, dat hij niet iemand zal eren, die op dit punt geen eer toekomt, integendeel te bestraffen is.

Waarop Elihu voorbereidt is, dat hij de waarheid Gods niet door een leugen, niet door laffe vleierij zal zoeken te onderhouden. Wie te berispen is, zal hij berispen, al staat deze ook nog zo ver in stand en betrekking boven hem. Elihu wenst waar te zijn.

Vers 21

21. Och, dat ik niemand aangezicht aanneme in deze zaak, gene partij neme, maar openlijk waarheid spreke, en tot den mens om hem te behagen, gene bijnamen gebruike 1), ten koste der waarheid gene zachte woorden zoeke! 1) Elihu zegt, dat hij den persoon niet zal aanzien, of vleierij gebruiken, dewijl, indien hij den mens wil rechtvaardigen, hij niet weet, of zijn Schepper hem niet zal verdoen. In hoofdsom wil Elihu zeggen, dat hij door enig menselijk gezag zich niet zal laten binden, opdat hij, wanneer de waarheid Gods hem beschermt, vrijmoedig en stoutmoedig zou kunnen spreken..

In het Hebreeën Accanah. In het stamverwant Arabisch heeft dit werkwoord de betekenis van, iemand een eretitel geven, met een erenaam noemen. Vandaar dat het de betekenis heeft verkregen van, vleien, in den meer ongunstigen zin

Elihu veroordeelt niet hiermede, om ere te geven, wie ere toekomt, dat zou tegen de ordinantiën Gods zijn, maar hij zegt er mede, dat hij niet zal vleien, dat hij niet iemand zal eren, die op dit punt geen eer toekomt, integendeel te bestraffen is.

Waarop Elihu voorbereidt is, dat hij de waarheid Gods niet door een leugen, niet door laffe vleierij zal zoeken te onderhouden. Wie te berispen is, zal hij berispen, al staat deze ook nog zo ver in stand en betrekking boven hem. Elihu wenst waar te zijn.

Vers 22

22. Want ik weet gene bijnamen te gebruiken, ik kan niet spreken zonder iemand te treffen, daar de waarheid scherp is; het vleien versta ik niet; in kort zou mijn Maken mij wegnemen, om zulk een zonde te straffen, indien ik haar bedreef en alzo zondigde tegen den Geest Gods, die mij tot spreken dringt.

Komt onzen God lof en dankzegging toe wegens Zijne goedertierenheid en milddadigheid in ouden tijd betoond aan mensen, die gene nakomelingen van Abraham waren, maar slechts aan hem vermaagschapt, wat eer, prijs en dank zijn wij Hem niet schuldig, die zulk ene volheid, zulk een schat van genadegiften, zulk ene mate van geestelijke gaven geschonken heeft in latere tijden. Dat zien wij op het Pinksterfeest, waar wij den Apostel Petrus horen, als hij de vervulling der belofte aantoont, door den profeet Joël van `s Heren wege gedaan. Daar zag men hen, die wel werden uitgescholden, dat zij vol zoeten wijns waren, maar in waarheid vol waren van den wijn des Geestes, niet van den geest des wijns. Zij verkondigden de grote werken Gods in vreemde talen. "Zij waren der woorden vol, de geest huns buiks benauwde hen, hun buik was als de wijn, enz." Zo deden de Apostelen onzes Heren Jezus Christus. Lof en dank zij ook den Heere God, die in latere tijden mannen van verstand en vrijmoedigheid verwekt heeft, als Luther, Zwingli, Calvijn, Beza, die vol waren van woorden en zaken, en het hart hebben gehad om uit te spreken, gelijk zij het in hun hart besloten hadden, die gene doorluchtige personen, noch paus, noch kerkvoogden, noch keizer, koning en vorsten, noch ban of bliksem gevreesd hebben, doch slechts de ere van hun Maken, Zijn woord en waarheid bevorderd hebben.

Schoon hij nog jong was en op zijne bevordering hoopte, wil hij echter, om de gunst der groten te winnen, de waarheid niet ontveinzen, en hij scheen er zelfs onbekwaam toe te zijn, want hij betuigt, dat hij geen bijnaam kan gebruiken, dit is, dat hij geen vleiende titels had uit te geven aan enig mens. De vreze voor Gods oordelen hield hem terug. Hij haat alle geveinsdheid en vleierij..

Vers 22

22. Want ik weet gene bijnamen te gebruiken, ik kan niet spreken zonder iemand te treffen, daar de waarheid scherp is; het vleien versta ik niet; in kort zou mijn Maken mij wegnemen, om zulk een zonde te straffen, indien ik haar bedreef en alzo zondigde tegen den Geest Gods, die mij tot spreken dringt.

Komt onzen God lof en dankzegging toe wegens Zijne goedertierenheid en milddadigheid in ouden tijd betoond aan mensen, die gene nakomelingen van Abraham waren, maar slechts aan hem vermaagschapt, wat eer, prijs en dank zijn wij Hem niet schuldig, die zulk ene volheid, zulk een schat van genadegiften, zulk ene mate van geestelijke gaven geschonken heeft in latere tijden. Dat zien wij op het Pinksterfeest, waar wij den Apostel Petrus horen, als hij de vervulling der belofte aantoont, door den profeet Joël van `s Heren wege gedaan. Daar zag men hen, die wel werden uitgescholden, dat zij vol zoeten wijns waren, maar in waarheid vol waren van den wijn des Geestes, niet van den geest des wijns. Zij verkondigden de grote werken Gods in vreemde talen. "Zij waren der woorden vol, de geest huns buiks benauwde hen, hun buik was als de wijn, enz." Zo deden de Apostelen onzes Heren Jezus Christus. Lof en dank zij ook den Heere God, die in latere tijden mannen van verstand en vrijmoedigheid verwekt heeft, als Luther, Zwingli, Calvijn, Beza, die vol waren van woorden en zaken, en het hart hebben gehad om uit te spreken, gelijk zij het in hun hart besloten hadden, die gene doorluchtige personen, noch paus, noch kerkvoogden, noch keizer, koning en vorsten, noch ban of bliksem gevreesd hebben, doch slechts de ere van hun Maken, Zijn woord en waarheid bevorderd hebben.

Schoon hij nog jong was en op zijne bevordering hoopte, wil hij echter, om de gunst der groten te winnen, de waarheid niet ontveinzen, en hij scheen er zelfs onbekwaam toe te zijn, want hij betuigt, dat hij geen bijnaam kan gebruiken, dit is, dat hij geen vleiende titels had uit te geven aan enig mens. De vreze voor Gods oordelen hield hem terug. Hij haat alle geveinsdheid en vleierij..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 32". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-32.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile