Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 26

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 26

Job 26:1.

JOB PRIJST GODS MAJESTEIT VEEL HEERLIJKER DAN BILDAD.

In zijne uitgebreide slotrede (Job 26:1-31) betoont zich Job in allen dele een overwinnaar over de onwaarheid, ongerechtigheid en liefdeloosheid in de vrienden, maar toont tevens zijne eigene radeloosheid en onbekwaamheid, om het door hem erkende en openlijk uitgesproken raadsel op te lossen, daar hij nog zijne wezenlijke boezemzonde het kan erkennen, maar zijne onschuld tegenover de verwijten der vrienden tevens als een recht tegenover God neemt. Ondanks dit, looft en verheerlijkt hij (in Job 26:1, het antwoord op Bildad's rede) de almacht van God, terwijl zijn geloof over de voor zijn verstand onoplosbare en verschrikkelijke raadsels heengaat. Hierdoor geeft hij het bewijs, dat hij veel beter Gods verhevenheid erkent, en zich den groten afstand van den Schepper veel meer bewust is, dan Bildad.

I. Job 26:1-Job 26:4. Nutteloos zijn uwe woorden, die gij bovendien nog van anderen overgenomen hebt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 26

Job 26:1.

JOB PRIJST GODS MAJESTEIT VEEL HEERLIJKER DAN BILDAD.

In zijne uitgebreide slotrede (Job 26:1-31) betoont zich Job in allen dele een overwinnaar over de onwaarheid, ongerechtigheid en liefdeloosheid in de vrienden, maar toont tevens zijne eigene radeloosheid en onbekwaamheid, om het door hem erkende en openlijk uitgesproken raadsel op te lossen, daar hij nog zijne wezenlijke boezemzonde het kan erkennen, maar zijne onschuld tegenover de verwijten der vrienden tevens als een recht tegenover God neemt. Ondanks dit, looft en verheerlijkt hij (in Job 26:1, het antwoord op Bildad's rede) de almacht van God, terwijl zijn geloof over de voor zijn verstand onoplosbare en verschrikkelijke raadsels heengaat. Hierdoor geeft hij het bewijs, dat hij veel beter Gods verhevenheid erkent, en zich den groten afstand van den Schepper veel meer bewust is, dan Bildad.

I. Job 26:1-Job 26:4. Nutteloos zijn uwe woorden, die gij bovendien nog van anderen overgenomen hebt.

Vers 1

1. Maar Job antwoordde, verstoord, dat Bildad in plaats van zijne nederlaag en die zijner beide vrienden eerlijk te bekennen, gedachten herhaalt, die hij reeds meermalen uitsprak, en door Job niet alleen niet geloochend, maar veel dieper en beter erkend en voorgesteld waren, en hij zei:

Vers 1

1. Maar Job antwoordde, verstoord, dat Bildad in plaats van zijne nederlaag en die zijner beide vrienden eerlijk te bekennen, gedachten herhaalt, die hij reeds meermalen uitsprak, en door Job niet alleen niet geloochend, maar veel dieper en beter erkend en voorgesteld waren, en hij zei:

Vers 2

2. Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, daarvoor toch houdt gij mij, en behouden, ondersteund, den arm, die zonder sterkte is, dien gij krachteloos acht?

Vers 2

2. Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, daarvoor toch houdt gij mij, en behouden, ondersteund, den arm, die zonder sterkte is, dien gij krachteloos acht?

Vers 3

3. Hoe verstandig hebt gij hem geraden, gij, die in eigene ogen zo verstandig zijt, hem, die gene wijsheid heeft, geen inzien in de vereniging van Gods gerechtigheid met het lijden der vromen, of met het geluk der goddelozen, en hoe hebt gij de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt, welk ene diepe wetenschap hebt gij aan het licht gebracht omtrent dit punt!

Vers 3

3. Hoe verstandig hebt gij hem geraden, gij, die in eigene ogen zo verstandig zijt, hem, die gene wijsheid heeft, geen inzien in de vereniging van Gods gerechtigheid met het lijden der vromen, of met het geluk der goddelozen, en hoe hebt gij de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt, welk ene diepe wetenschap hebt gij aan het licht gebracht omtrent dit punt!

Vers 4

4. Aan wie hebt gij die woorden (liever; "Wiens woorden hebt gij) verhaald? Hoe kwaamt gij toch aan al die wijsheid? en wiens geest is van u uitgegaan? welke wonderbaar wijze geest heeft u al deze woorden ingegeven?

Alle deze woorden zijn ironisch gesproken. Job voelt dat zijne vrienden verslagen zijn, dat de laatste woorden van Bildad hebben moeten dienen, om hun onmacht te verbergen, en daarom houdt hij hen voor, inzonderheid Bildad, die het laatst heeft gesproken, hoe zij in alles zijn te kort geschoten, om hem te troosten; ja, hoe uit hun woorden volstrekt geen diepe wijsheid ademde, aan de ene zijde deze niet opgingen en aan de andere zijde zij slechts algemene waarheden hadden bevat.

Wat hij nu verder spreekt, dient om aan te tonen, dat hij een dieper indruk heeft van Gods Almacht, en Verhevenheid en Majesteit. 5.

II. Job 26:5-Job 26:14. Zie, ik wil u tonen, dat ook ik even zo goed als gij en nog wel beter, Gods verhevene, eerbiedwekkende Majesteit ken en prijzen kan. (Job 9:4-Job 9:10; Job 12:13-Job 12:25). Zijne macht gebiedt over het rijk der doden, zowel als over de gehele aarde, over de wateren in de hoogte, zowel als over alle vijandige machten in de hoogte en in de diepte. Van de oneindige grootheid Gods kunnen wij zelfs geen besef hebben.

Vers 4

4. Aan wie hebt gij die woorden (liever; "Wiens woorden hebt gij) verhaald? Hoe kwaamt gij toch aan al die wijsheid? en wiens geest is van u uitgegaan? welke wonderbaar wijze geest heeft u al deze woorden ingegeven?

Alle deze woorden zijn ironisch gesproken. Job voelt dat zijne vrienden verslagen zijn, dat de laatste woorden van Bildad hebben moeten dienen, om hun onmacht te verbergen, en daarom houdt hij hen voor, inzonderheid Bildad, die het laatst heeft gesproken, hoe zij in alles zijn te kort geschoten, om hem te troosten; ja, hoe uit hun woorden volstrekt geen diepe wijsheid ademde, aan de ene zijde deze niet opgingen en aan de andere zijde zij slechts algemene waarheden hadden bevat.

Wat hij nu verder spreekt, dient om aan te tonen, dat hij een dieper indruk heeft van Gods Almacht, en Verhevenheid en Majesteit. 5.

II. Job 26:5-Job 26:14. Zie, ik wil u tonen, dat ook ik even zo goed als gij en nog wel beter, Gods verhevene, eerbiedwekkende Majesteit ken en prijzen kan. (Job 9:4-Job 9:10; Job 12:13-Job 12:25). Zijne macht gebiedt over het rijk der doden, zowel als over de gehele aarde, over de wateren in de hoogte, zowel als over alle vijandige machten in de hoogte en in de diepte. Van de oneindige grootheid Gods kunnen wij zelfs geen besef hebben.

Vers 5

5. Niet alleen de reine geesten in de hemelse hoogten, die den Heere omgeven (vgl. Job 25:2,Job 25:3), maar ook de doden zullen geboren worden 1) (liever: "zullen in angst zijn) van onder de wateren (Ephesians 4:9), en hun inwoners, de inwoners der wateren, de monsters der zee. Ook de menigte der wateren kan van de werkingen Zijner macht niets afsluiten.

1) Het woord "holel" betekent: "voldragen schepsels baren," en ten tweede: "in angst zijn," als ene barende vrouw. Die de eerste betekenis willen vasthouden denken bij het woord: "doden" aan levenloze dingen, bijv. edelgesteenten, parelen, die van den bodem der zee gehaald worden..

In het Hebreeën Harephaïm jeholeloe. De doden (schimmen) zullen in angst zijn. Onder harphaïm worden verstaan de geesten der afgestorvenen. En van dezen zegt Job hier, dat zij in angst zullen zijn, vanwege de hoge Majesteit en verhevenheid Gods. Heeft Bildad gewezen op des Heren Majesteit in de hemelen, Job zegt hier, dat zijne beschouwing van die Majesteit nog verder gaat. Deze strekt zich ook uit tot de verblijfplaats der afgestorvenen, ook tot de zee en hare bewoners. Gods Almacht en Majesteit wordt gevreesd door de doden, en in het dodenrijk (Job 26:6) is er niets verborgen voor Hem. Men weet, dat de Ouden het dodenrijk dachten onder de aarde, dus ook onder de wateren.

Vers 5

5. Niet alleen de reine geesten in de hemelse hoogten, die den Heere omgeven (vgl. Job 25:2,Job 25:3), maar ook de doden zullen geboren worden 1) (liever: "zullen in angst zijn) van onder de wateren (Ephesians 4:9), en hun inwoners, de inwoners der wateren, de monsters der zee. Ook de menigte der wateren kan van de werkingen Zijner macht niets afsluiten.

1) Het woord "holel" betekent: "voldragen schepsels baren," en ten tweede: "in angst zijn," als ene barende vrouw. Die de eerste betekenis willen vasthouden denken bij het woord: "doden" aan levenloze dingen, bijv. edelgesteenten, parelen, die van den bodem der zee gehaald worden..

In het Hebreeën Harephaïm jeholeloe. De doden (schimmen) zullen in angst zijn. Onder harphaïm worden verstaan de geesten der afgestorvenen. En van dezen zegt Job hier, dat zij in angst zullen zijn, vanwege de hoge Majesteit en verhevenheid Gods. Heeft Bildad gewezen op des Heren Majesteit in de hemelen, Job zegt hier, dat zijne beschouwing van die Majesteit nog verder gaat. Deze strekt zich ook uit tot de verblijfplaats der afgestorvenen, ook tot de zee en hare bewoners. Gods Almacht en Majesteit wordt gevreesd door de doden, en in het dodenrijk (Job 26:6) is er niets verborgen voor Hem. Men weet, dat de Ouden het dodenrijk dachten onder de aarde, dus ook onder de wateren.

Vers 6

6. Het dodenrijk, de hel (Job 7:10 ) is naakt voor Hem, Hij aanschouwt die met Zijnen alles doordringenden blik (Hebrews 4:13), en geen deksel is er voor den afgrond, waar het verderf woont (Job 28:22. Proverbs 27:20. Psalms 88:12); Hij kent ook deze even nauwkeurig als het overige Zijner schepping (vgl. Job 38:17. Psalms 139:8. Proverbs 15:11).

Vers 6

6. Het dodenrijk, de hel (Job 7:10 ) is naakt voor Hem, Hij aanschouwt die met Zijnen alles doordringenden blik (Hebrews 4:13), en geen deksel is er voor den afgrond, waar het verderf woont (Job 28:22. Proverbs 27:20. Psalms 88:12); Hij kent ook deze even nauwkeurig als het overige Zijner schepping (vgl. Job 38:17. Psalms 139:8. Proverbs 15:11).

Vers 7

7. a) Hij breidt door Zijne macht het Noorden uit, den Noorder hemel, die van de Poolster over de aarde welft, aan welken de Grote Beer, de Pleijaden en de Orion (Job 9:9) schitteren; Hij breidt die uit over het woeste, over de ledige ruimte, zonder enig steunsel hangt het in de ruimte; Hij hangt evenzo de aarde aan een niet 1), zij wordt alleen door de Almachtige hand van den Schepper gedragen.

a) Psalms 104:2.

1) Of, over het niet, gelijkluidend met het over het woeste, in het eerste lid van het vers. De bedoeling is, dat hemel en aarde in het wereldruim zweven, zonder enigen steun, alleen gedragen door de Almachtige kracht Gods. Welk een juiste kennis van Gods Schepping straalt hier door, iets wat alleen door ingeving van Gods Geest kan verklaard worden.

Vers 7

7. a) Hij breidt door Zijne macht het Noorden uit, den Noorder hemel, die van de Poolster over de aarde welft, aan welken de Grote Beer, de Pleijaden en de Orion (Job 9:9) schitteren; Hij breidt die uit over het woeste, over de ledige ruimte, zonder enig steunsel hangt het in de ruimte; Hij hangt evenzo de aarde aan een niet 1), zij wordt alleen door de Almachtige hand van den Schepper gedragen.

a) Psalms 104:2.

1) Of, over het niet, gelijkluidend met het over het woeste, in het eerste lid van het vers. De bedoeling is, dat hemel en aarde in het wereldruim zweven, zonder enigen steun, alleen gedragen door de Almachtige kracht Gods. Welk een juiste kennis van Gods Schepping straalt hier door, iets wat alleen door ingeving van Gods Geest kan verklaard worden.

Vers 8

8. Hij bindt de wateren in Zijne wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder door die grote zwaarte niet. Hij maakt, dat de wateren niet op eens neerstorten, maar laat ze in Zijne wijsheid en goedheid als regen nederdalen (Proverbs 30:4).

Vers 8

8. Hij bindt de wateren in Zijne wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder door die grote zwaarte niet. Hij maakt, dat de wateren niet op eens neerstorten, maar laat ze in Zijne wijsheid en goedheid als regen nederdalen (Proverbs 30:4).

Vers 9

9. a) Hij houdt het vlakke Zijns troons vast 1), Hij maakt dat men Zijnen troon, waarvan het blauw des hemels de glans is (Isaiah 66:1), niet ziet; Hij spreidt Zijne wolk daarover.

a) Psalms 104:2,Psalms 104:3.

1) In het Hebreeën Meacheez phenee-kisseh. Beter: Hij omwolkt den aanblik van Zijn troon. Want wel betekent het eerste woord, vasthouden, maar ook toesluiten, om wolken. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. In het tweede gedeelte wordt dan ook gezegd, hoe de Heere Zijn troon verbergt, of omwolkt, als er gezegd wordt: Hij spreidt er Zijne wolk over heen. Joh spreekt hier over de wateren, zowel die zich in den wolkenhemel bevinden, als die op de aarde zijn.

Vers 9

9. a) Hij houdt het vlakke Zijns troons vast 1), Hij maakt dat men Zijnen troon, waarvan het blauw des hemels de glans is (Isaiah 66:1), niet ziet; Hij spreidt Zijne wolk daarover.

a) Psalms 104:2,Psalms 104:3.

1) In het Hebreeën Meacheez phenee-kisseh. Beter: Hij omwolkt den aanblik van Zijn troon. Want wel betekent het eerste woord, vasthouden, maar ook toesluiten, om wolken. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. In het tweede gedeelte wordt dan ook gezegd, hoe de Heere Zijn troon verbergt, of omwolkt, als er gezegd wordt: Hij spreidt er Zijne wolk over heen. Joh spreekt hier over de wateren, zowel die zich in den wolkenhemel bevinden, als die op de aarde zijn.

Vers 10

10. a) Hij heeft een gezet perk, een vaste grens, over het vlakke der wateren rondom afgetekend b), tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis, waar licht en duisternis van elkaar scheiden, in elkaar smelten.

a) Job 38:8. Psalms 33:7; Psalms 104:9. Jeremiah 5:22. b) Proverbs 8:29.

Job spreekt hier van den horizon, een cirkel over de oppervlakte der wateren getrokken. "Hieraan schijnt ten grondslag te liggen de gedachte der oudheid, dat de aarde een schijf is, door den oceaan omstroomd, en dat aan gene zijde daarvan het rijk der duisternis begint.".

Vers 10

10. a) Hij heeft een gezet perk, een vaste grens, over het vlakke der wateren rondom afgetekend b), tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis, waar licht en duisternis van elkaar scheiden, in elkaar smelten.

a) Job 38:8. Psalms 33:7; Psalms 104:9. Jeremiah 5:22. b) Proverbs 8:29.

Job spreekt hier van den horizon, een cirkel over de oppervlakte der wateren getrokken. "Hieraan schijnt ten grondslag te liggen de gedachte der oudheid, dat de aarde een schijf is, door den oceaan omstroomd, en dat aan gene zijde daarvan het rijk der duisternis begint.".

Vers 11

11. De pilaren des hemels, de ten hemel reikende bergen, die het hemelgewelf schijnen te dragen, sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden; zij sidderen, als de Almachtige in donder en bliksem Zijne Goddelijke bevelen geeft (Nehemiah 1:5).

Vers 11

11. De pilaren des hemels, de ten hemel reikende bergen, die het hemelgewelf schijnen te dragen, sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden; zij sidderen, als de Almachtige in donder en bliksem Zijne Goddelijke bevelen geeft (Nehemiah 1:5).

Vers 12

12. Door Zijne kracht klieft Hij, beroert Hij, de zee (Isaiah 51:15. Jeremiah 31:35), en door Zijn verstand verslaat Hij hare verheffing, haren trots, en breidelt Hij hare golven.

Vers 12

12. Door Zijne kracht klieft Hij, beroert Hij, de zee (Isaiah 51:15. Jeremiah 31:35), en door Zijn verstand verslaat Hij hare verheffing, haren trots, en breidelt Hij hare golven.

Vers 13

13. a) Door Zijnen Geest, Zijn machtwoord, heeft Hij de hemelen versierd met het purper van den dageraad, en de sterren bij nacht; Zijne hand heeft de langwemelende slang geschapen (Hebreeën : "doorboord), dat zij de zon weer vrijlate, en de aarde zich weer in het licht verheuge.

a) Psalms 33:6.

Ook hier, even als Job 3:8, Job 9:3, wijst Job op ene duistere natuurkracht, die, afgevallen van God, bovenal het Goddelijk licht en het afbeeldsel daarvan, het aardse zonlicht haat en vervolgt. De slang, die snel naar de zon schiet, om haar te verslinden, is hetzelfde wezen, als de Leviathan (Job 3:8), die door de tovenaars tegen het licht wordt opgehitst. Het volk zag een afbeeldsel van deze in het sterrebeeld, de slang, dat uit vele kleine en grote sterren bestaande, zich tussen den kleinen en den groten Beer bijna om den gehelen poolkring van den hemel wendt. Gods macht openbaart zich dus op gelijke wijze in de onstuimigheid der verbolgene zee, en in de verheldering van den met wolken bedekten hemel, als daarin, dat Hij den trots van de Hem vijandige macht der duisternis breekt en de door haar veroorzaakte verduistering der zon doet ophouden..

Vers 13

13. a) Door Zijnen Geest, Zijn machtwoord, heeft Hij de hemelen versierd met het purper van den dageraad, en de sterren bij nacht; Zijne hand heeft de langwemelende slang geschapen (Hebreeën : "doorboord), dat zij de zon weer vrijlate, en de aarde zich weer in het licht verheuge.

a) Psalms 33:6.

Ook hier, even als Job 3:8, Job 9:3, wijst Job op ene duistere natuurkracht, die, afgevallen van God, bovenal het Goddelijk licht en het afbeeldsel daarvan, het aardse zonlicht haat en vervolgt. De slang, die snel naar de zon schiet, om haar te verslinden, is hetzelfde wezen, als de Leviathan (Job 3:8), die door de tovenaars tegen het licht wordt opgehitst. Het volk zag een afbeeldsel van deze in het sterrebeeld, de slang, dat uit vele kleine en grote sterren bestaande, zich tussen den kleinen en den groten Beer bijna om den gehelen poolkring van den hemel wendt. Gods macht openbaart zich dus op gelijke wijze in de onstuimigheid der verbolgene zee, en in de verheldering van den met wolken bedekten hemel, als daarin, dat Hij den trots van de Hem vijandige macht der duisternis breekt en de door haar veroorzaakte verduistering der zon doet ophouden..

Vers 14

14. Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen, dit zijn slechts trekken van Zijne grootheid en Zijn bestuur; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wij mensen vernamen slechts als een gefluister in de verte, dat ons van Hem meldde, en dit is ons reeds zo groot. Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? Wie van ons mensen met zo klein verstand zou het dan kunnen verdragen, als al de majesteit Gods uitgesproken werd (Psalms 92:6; Psalms 104:24; Psalms 139:17)?

Met geen meer verheven woord kon Job zijn diep gevoel uitdrukken van Gods heerlijkheid, die al het menselijk weten overtreft. Hier wordt in waarheid een nagalm gehoord van dien veraf zijnden goddelijken donder zelf.

Hoe waardiger het slot van deze schildering is, van des te groter gewicht is zij zelf; want onze beschouwing van Gods werken is ons van geen nut, wanneer wij niet aan het einde een besluit daaruit trekken, dat zij boven onze bevatting en ons gevoel verheven zijn, en zo groot en heerlijk, dat wij door hen als het ware zouden verblind worden..

Vers 14

14. Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen, dit zijn slechts trekken van Zijne grootheid en Zijn bestuur; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wij mensen vernamen slechts als een gefluister in de verte, dat ons van Hem meldde, en dit is ons reeds zo groot. Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? Wie van ons mensen met zo klein verstand zou het dan kunnen verdragen, als al de majesteit Gods uitgesproken werd (Psalms 92:6; Psalms 104:24; Psalms 139:17)?

Met geen meer verheven woord kon Job zijn diep gevoel uitdrukken van Gods heerlijkheid, die al het menselijk weten overtreft. Hier wordt in waarheid een nagalm gehoord van dien veraf zijnden goddelijken donder zelf.

Hoe waardiger het slot van deze schildering is, van des te groter gewicht is zij zelf; want onze beschouwing van Gods werken is ons van geen nut, wanneer wij niet aan het einde een besluit daaruit trekken, dat zij boven onze bevatting en ons gevoel verheven zijn, en zo groot en heerlijk, dat wij door hen als het ware zouden verblind worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-26.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile