Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-24.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 24Job 24:1.
VAN GODS VERBORGENE DOCH RECHTVAARDIGE REGERING, MET BETREKKING TOT DER VROMEN ELLENDE EN DER GODDELOZEN GELUK.
III. Job 24:1-Job 24:12. Waarom zien de dienaren Gods niet de openbaringen Zijner gerechtigheid? Voor de overmacht der goddelozen moeten de lijdenden uit het land vluchten. De een moet in de woestijn, de ander wegens slecht beloonden veld-arbeid met kommer zijn leven voortzetten. Op het hardst oefenen de machtigen hun verdrukking uit; op het land en in de steden, overal bemerkt men de door hen te weeg gebrachte ellende.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 24Job 24:1.
VAN GODS VERBORGENE DOCH RECHTVAARDIGE REGERING, MET BETREKKING TOT DER VROMEN ELLENDE EN DER GODDELOZEN GELUK.
III. Job 24:1-Job 24:12. Waarom zien de dienaren Gods niet de openbaringen Zijner gerechtigheid? Voor de overmacht der goddelozen moeten de lijdenden uit het land vluchten. De een moet in de woestijn, de ander wegens slecht beloonden veld-arbeid met kommer zijn leven voortzetten. Op het hardst oefenen de machtigen hun verdrukking uit; op het land en in de steden, overal bemerkt men de door hen te weeg gebrachte ellende.
Vers 1
1. Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn 1), "voorbehouden, bepaald zijn," de vaste tijden, om de goddelozen te vergelden? dewijl (terwijl) zij, die Hem kennen, Zijne dagen, de openbaring van Mijn rechtvaardig gericht over de goddelozen niet zien? 2) (Ezekiel 30:3. Isaiah 2:12).1) De raadselachtige beschikking, welke over hem zonder zichtbare schuld gekomen is, voert Job weer tot de beschouwing van het raadsel, dat namelijk de bozen op aarde zo ongestoord voortleven en misdaden plegen, en dat God daarop geen acht schijnt te slaan. Thans volgt de beschrijving van de zedelijke gruwelen, die, terwijl de vrienden ene overal zichtbare Goddelijke vergelding beweren (Job 22:19,Job 22:20) het integendeel onbegrijpelijk maken, waarom God, de Heere, gene gerichtsdagen houdt tot afrekening met de goddelozen..
Job vraagt hier, waarom door den Heere God geen bepaalde tijd wordt vastgesteld, waarop hij aan de goddelozen hun zonde en gruwelen vergeldt, om als op nieuw zijne vrienden te overtuigen, dat hun redeneringen niet opgaan, waarmee zij trachten te bewijzen, dat het enkel den rechtvaardige wel gaat.
2) Boven hebben wij gezien, dat Elifaz wilde, dat God zo de rechter der wereld was, dat ieder kon zien, hoe Hij dacht over hen, die Hem dienen, dat Hij op hen Zijn ogen gericht hield, altijd Zijn hand ten goede over hen uitstrekte; dat de goddelozen daarentegen door Zijne hand werden gestraft. Het tegenovergestelde wordt gezien, zegt Job, zodat het alzo schijnt te zijn, dat alles vol is van schurkerij, en de machtigen en krachtigen met geweld overwinnen; dat zij, die werken niet eten van den arbeid hunner handen, maar dat hun vermogen geplunderd wordt. Wanneer alzo de goeden onderdrukt worden en geplaagd, de goddelozen geduld worden en niet gestraft, schijnt het wel, alsof God zich om de menselijke aangelegenheden niet bekommert; wat gezegd kan worden, indien Hij niet Zich zelf verbergt, of als Rechter zich niet wil openbaren, totdat de geschikte tijd is gekomen..
Het is er Job hier niet om te doen, om de wegen Gods te bedillen. Dit mag en mag hem niet worden aangewreven. Maar hij wil, zoals we boven reeds aanmerkten, zijne vrienden van hun dwalingen, van hun eenzijdige voorstelling van Gods rechtvaardigheid afmanen.
Wat nu volgt is een schets geven van den uiterlijken voorspoed der goddelozen. 2. Zij, de goddelozen, tasten de landpalen aan en vergroten met geweld hun bezitting (vgl. Deuteronomy 19:14; Deuteronomy 27:17. Hosea 5:10. Proverbs 22:28; Proverbs 23:10), de kudde roven zij en zij weiden ze openlijk, zonder zich er voor te schamen.
Vers 1
1. Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn 1), "voorbehouden, bepaald zijn," de vaste tijden, om de goddelozen te vergelden? dewijl (terwijl) zij, die Hem kennen, Zijne dagen, de openbaring van Mijn rechtvaardig gericht over de goddelozen niet zien? 2) (Ezekiel 30:3. Isaiah 2:12).1) De raadselachtige beschikking, welke over hem zonder zichtbare schuld gekomen is, voert Job weer tot de beschouwing van het raadsel, dat namelijk de bozen op aarde zo ongestoord voortleven en misdaden plegen, en dat God daarop geen acht schijnt te slaan. Thans volgt de beschrijving van de zedelijke gruwelen, die, terwijl de vrienden ene overal zichtbare Goddelijke vergelding beweren (Job 22:19,Job 22:20) het integendeel onbegrijpelijk maken, waarom God, de Heere, gene gerichtsdagen houdt tot afrekening met de goddelozen..
Job vraagt hier, waarom door den Heere God geen bepaalde tijd wordt vastgesteld, waarop hij aan de goddelozen hun zonde en gruwelen vergeldt, om als op nieuw zijne vrienden te overtuigen, dat hun redeneringen niet opgaan, waarmee zij trachten te bewijzen, dat het enkel den rechtvaardige wel gaat.
2) Boven hebben wij gezien, dat Elifaz wilde, dat God zo de rechter der wereld was, dat ieder kon zien, hoe Hij dacht over hen, die Hem dienen, dat Hij op hen Zijn ogen gericht hield, altijd Zijn hand ten goede over hen uitstrekte; dat de goddelozen daarentegen door Zijne hand werden gestraft. Het tegenovergestelde wordt gezien, zegt Job, zodat het alzo schijnt te zijn, dat alles vol is van schurkerij, en de machtigen en krachtigen met geweld overwinnen; dat zij, die werken niet eten van den arbeid hunner handen, maar dat hun vermogen geplunderd wordt. Wanneer alzo de goeden onderdrukt worden en geplaagd, de goddelozen geduld worden en niet gestraft, schijnt het wel, alsof God zich om de menselijke aangelegenheden niet bekommert; wat gezegd kan worden, indien Hij niet Zich zelf verbergt, of als Rechter zich niet wil openbaren, totdat de geschikte tijd is gekomen..
Het is er Job hier niet om te doen, om de wegen Gods te bedillen. Dit mag en mag hem niet worden aangewreven. Maar hij wil, zoals we boven reeds aanmerkten, zijne vrienden van hun dwalingen, van hun eenzijdige voorstelling van Gods rechtvaardigheid afmanen.
Wat nu volgt is een schets geven van den uiterlijken voorspoed der goddelozen. 2. Zij, de goddelozen, tasten de landpalen aan en vergroten met geweld hun bezitting (vgl. Deuteronomy 19:14; Deuteronomy 27:17. Hosea 5:10. Proverbs 22:28; Proverbs 23:10), de kudde roven zij en zij weiden ze openlijk, zonder zich er voor te schamen.
Vers 3
3. Den enigen ezel der wezen drijven zij weg, gelijk Gij dat mij toedichtet (Job 22:9); den os ener weduwe, met welken zij voor den groten nood haar akker gereed maakte, nemen zij te pand (Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:10).Vers 3
3. Den enigen ezel der wezen drijven zij weg, gelijk Gij dat mij toedichtet (Job 22:9); den os ener weduwe, met welken zij voor den groten nood haar akker gereed maakte, nemen zij te pand (Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:10).Vers 4
4. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg, zij durven zich niet op den weg vertonen uit vrees voor de verdrukkers; te zamen a) versteken zich de ellendigen des lands voor hun geweld.a) Proverbs 28:28.
Vers 4
4. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg, zij durven zich niet op den weg vertonen uit vrees voor de verdrukkers; te zamen a) versteken zich de ellendigen des lands voor hun geweld.a) Proverbs 28:28.
Vers 5
5. 1) Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn, die de woeste streken met gehele scharen doorkruisen; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten door; het vlakke veld met zijne kruiden en wortelen is hem, den verdrevene en verdrukte, ten spijs en den jongeren, hun kinderen.1) Job 24:5-Job 24:8 is uitwerking van Job 24:4b. Job stelt in deze verzen voor, wat het gevolg is van het gewelddadig drijven van den goddeloze. De ellendigen versteken zich, als woudezels in de woestijn moeten zij hun voedsel zoeken. Naakt overnachten zij zonder kleding en voor de koude hebben zij geen bedekking (Job 24:7). Zij worden nat van de wateren, die van de bergen vlieten, en in hun ellende, zonder dak zijnde, omklemmen zij de rotsen.
Ieder nauwkeurig lezer zal het moeten toestemmen, dat dit niet kan gezegd worden van verdrukkers, maar van verdrukten.
2) Job spreekt hier van Job 24:4 af, even als Job 30:1-Job 30:8, hoogstwaarschijnlijk van de oudste bewoners in Haurun, die later door vreemdelingen met geweld verdrongen zijn, in het gebergte van Haran en de daaraan grenzende woestijn als Troglodyten (holbewoners) een ellendig leven leidden en door de tegenwoordige meesters van het land als slaven en onreinen behandeld werden. Een gelijk lot trof vele andere oorspronkelijke inwoners der oudheid (vgl. Plinius. hist. nat. V. 8 XXXVII. 8 Strabo XV. Herod. IV 183) gelijk bijvoorbeeld den Horieten, die v r de Edomieten in het gebergte Seïr woonden, er door hen onderworpen werden, verder den eersten inwoners van Indië, de Parias, wier nakomelingen, de Zigeuners in hun leven en handelen met de ongelukkigen, die Job 24:5-Job 24:8 geschilderd worden, veel overeenkomst hebben, verder ook den Britten in Wales, enz..
Vers 5
5. 1) Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn, die de woeste streken met gehele scharen doorkruisen; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten door; het vlakke veld met zijne kruiden en wortelen is hem, den verdrevene en verdrukte, ten spijs en den jongeren, hun kinderen.1) Job 24:5-Job 24:8 is uitwerking van Job 24:4b. Job stelt in deze verzen voor, wat het gevolg is van het gewelddadig drijven van den goddeloze. De ellendigen versteken zich, als woudezels in de woestijn moeten zij hun voedsel zoeken. Naakt overnachten zij zonder kleding en voor de koude hebben zij geen bedekking (Job 24:7). Zij worden nat van de wateren, die van de bergen vlieten, en in hun ellende, zonder dak zijnde, omklemmen zij de rotsen.
Ieder nauwkeurig lezer zal het moeten toestemmen, dat dit niet kan gezegd worden van verdrukkers, maar van verdrukten.
2) Job spreekt hier van Job 24:4 af, even als Job 30:1-Job 30:8, hoogstwaarschijnlijk van de oudste bewoners in Haurun, die later door vreemdelingen met geweld verdrongen zijn, in het gebergte van Haran en de daaraan grenzende woestijn als Troglodyten (holbewoners) een ellendig leven leidden en door de tegenwoordige meesters van het land als slaven en onreinen behandeld werden. Een gelijk lot trof vele andere oorspronkelijke inwoners der oudheid (vgl. Plinius. hist. nat. V. 8 XXXVII. 8 Strabo XV. Herod. IV 183) gelijk bijvoorbeeld den Horieten, die v r de Edomieten in het gebergte Seïr woonden, er door hen onderworpen werden, verder den eersten inwoners van Indië, de Parias, wier nakomelingen, de Zigeuners in hun leven en handelen met de ongelukkigen, die Job 24:5-Job 24:8 geschilderd worden, veel overeenkomst hebben, verder ook den Britten in Wales, enz..
Vers 6
6. Op het veld maaien zij, de volwassenen onder hen, in den dienst van enen rijken heer, zijn voeder; en den wijnberg des goddelozen, bij wie zij brood moeten zoeken lezen zij voor hem af.Zowel de oogst van het voeder voor het vee, als de nalezing der druiven, die laat rijp worden, is een geringe arbeid, bij welken de rijken ene grote schade konden lijden van de vagebonden, die zij met wantrouwende ogen beschouwden. Bij dezen arbeid konden deze armen nauwelijks het leven houden en hun naaktheid bedekken..
Vers 6
6. Op het veld maaien zij, de volwassenen onder hen, in den dienst van enen rijken heer, zijn voeder; en den wijnberg des goddelozen, bij wie zij brood moeten zoeken lezen zij voor hem af.Zowel de oogst van het voeder voor het vee, als de nalezing der druiven, die laat rijp worden, is een geringe arbeid, bij welken de rijken ene grote schade konden lijden van de vagebonden, die zij met wantrouwende ogen beschouwden. Bij dezen arbeid konden deze armen nauwelijks het leven houden en hun naaktheid bedekken..
Vers 7
7. Den naakte laten zij, die onderdrukkers, vernachten zonder kleding; die geen deksel heeft tegen de koude 1).1) Duidelijker vertaling is: naakt, zonder kleding, overnachten zij, en voor de koude hebben zij geen bedeksel. Zo wreed en goddeloos gaan de goddelozen te werk, over wie Job hier spreekt.
Vers 7
7. Den naakte laten zij, die onderdrukkers, vernachten zonder kleding; die geen deksel heeft tegen de koude 1).1) Duidelijker vertaling is: naakt, zonder kleding, overnachten zij, en voor de koude hebben zij geen bedeksel. Zo wreed en goddeloos gaan de goddelozen te werk, over wie Job hier spreekt.
Vers 8
8. Van den stroom der bergen worden zij nat, daar het water loopt in de holen, die zij bewonen, en zonder toevlucht zijnde omhelzen zij de steenrotsen, daar zoeken zij voor zich ene plaats, om zich te verbergen.Vers 8
8. Van den stroom der bergen worden zij nat, daar het water loopt in de holen, die zij bewonen, en zonder toevlucht zijnde omhelzen zij de steenrotsen, daar zoeken zij voor zich ene plaats, om zich te verbergen.Vers 9
9. Zij, die goddelozen, rukken onbarmhartig het weesje, het hulpeloos kind, van de borst 1), om het tot slaaf te maken en daardoor betaling te verkrijgen, en dat over den arme is, het enige deksel, nemen zij te pand 2).1) Waar de vader gestorven en de moeder het schuldige niet kan betalen, daar nemen zij met geweld het hulpeloos kind van de borst der moeder weg, om het tot slaaf te maken. Geen erbarmen, geen medelijden kennen zij.
2) In het Hebreeën Jachbaloe. Dit kan vertaald worden: nemen zij te pand. De bedoeling is dan, dat zij het enige kleed van den arme nog te pand nemen. Het kan echter ook vertaald worden, schandelijk handelen. De vertaling is dan: en tegen den arme handelen zij schandelijk. Wij houden het met de Staten-Vertaling, dewijl ook in het eerste gedeelte van het vers van pand nemen sprake is.
Vers 9
9. Zij, die goddelozen, rukken onbarmhartig het weesje, het hulpeloos kind, van de borst 1), om het tot slaaf te maken en daardoor betaling te verkrijgen, en dat over den arme is, het enige deksel, nemen zij te pand 2).1) Waar de vader gestorven en de moeder het schuldige niet kan betalen, daar nemen zij met geweld het hulpeloos kind van de borst der moeder weg, om het tot slaaf te maken. Geen erbarmen, geen medelijden kennen zij.
2) In het Hebreeën Jachbaloe. Dit kan vertaald worden: nemen zij te pand. De bedoeling is dan, dat zij het enige kleed van den arme nog te pand nemen. Het kan echter ook vertaald worden, schandelijk handelen. De vertaling is dan: en tegen den arme handelen zij schandelijk. Wij houden het met de Staten-Vertaling, dewijl ook in het eerste gedeelte van het vers van pand nemen sprake is.
Vers 10
10. a) Den naakte, dien zij tot lijfeigene maakten en die door zwaren arbeid de schuld moet betalen, doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen; zo maken die goddelozen met ten hemel schreiende hardheid gebruik van hun recht op den arbeid der armen, die de schuld niet betalen kunnen, en geven hun bij dien harden arbeid niet eens, wat zelfs het vee niet onthouden wordt (Deuteronomy 25:4).a) Leviticus 19:13.
Vers 10
10. a) Den naakte, dien zij tot lijfeigene maakten en die door zwaren arbeid de schuld moet betalen, doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen; zo maken die goddelozen met ten hemel schreiende hardheid gebruik van hun recht op den arbeid der armen, die de schuld niet betalen kunnen, en geven hun bij dien harden arbeid niet eens, wat zelfs het vee niet onthouden wordt (Deuteronomy 25:4).a) Leviticus 19:13.
Vers 11
11. Tussen hun muren, die hun olijftuinen en wijnbergen insluiten en waar de armen onder voortdurend opzicht staan, persen zij, die harde rijken, olie uit, treden de wijnpersen door middel van die armen, en deze zijn a) dorstig, hun wordt niet toegelaten hunnen dorst te lessen.a) James 5:4.
Vers 11
11. Tussen hun muren, die hun olijftuinen en wijnbergen insluiten en waar de armen onder voortdurend opzicht staan, persen zij, die harde rijken, olie uit, treden de wijnpersen door middel van die armen, en deze zijn a) dorstig, hun wordt niet toegelaten hunnen dorst te lessen.a) James 5:4.
Vers 12
12. Even als op het land ten hemel schreiende verdrukking der hulpelozen heerst, zo in de steden de gruwel der tirannie. Uit de stad zuchten de lieden, het gekerm der gedoden wordt buiten de stad gehoord, en de ziel der verwonden schreeuwt uit, roept te vergeefs om hulp. Al deze daden, die ten hemel schreien, geschieden; de Heere ziet ze alle, nochtans beschikt, ziet God niets ongerijmds, laat Hij gene verdelgende straffen komen.13.
IV. Job 24:11-Job 24:25. Andere goddelozen zijn vijanden des lichts, daarom bedrijven zij hun schelmstukken in den nacht; zij zijn den dag vijandig, maar met den schrik des nachts vertrouwd. Zijn zij eindelijk een zachten, snellen dood gestorven, zo vervloekt men hun erfenis en men vergeet hen en hun daden; maar ene straf voor hun zonde komt niet over hen; integendeel God schenkt hun een lang leven, redt hen uit doodsgevaar en geeft hun ten laatste een spoedig einde. Wie waagt het, dit alles te loochenen?
Vers 12
12. Even als op het land ten hemel schreiende verdrukking der hulpelozen heerst, zo in de steden de gruwel der tirannie. Uit de stad zuchten de lieden, het gekerm der gedoden wordt buiten de stad gehoord, en de ziel der verwonden schreeuwt uit, roept te vergeefs om hulp. Al deze daden, die ten hemel schreien, geschieden; de Heere ziet ze alle, nochtans beschikt, ziet God niets ongerijmds, laat Hij gene verdelgende straffen komen.13.
IV. Job 24:11-Job 24:25. Andere goddelozen zijn vijanden des lichts, daarom bedrijven zij hun schelmstukken in den nacht; zij zijn den dag vijandig, maar met den schrik des nachts vertrouwd. Zijn zij eindelijk een zachten, snellen dood gestorven, zo vervloekt men hun erfenis en men vergeet hen en hun daden; maar ene straf voor hun zonde komt niet over hen; integendeel God schenkt hun een lang leven, redt hen uit doodsgevaar en geeft hun ten laatste een spoedig einde. Wie waagt het, dit alles te loochenen?
Vers 13
13. Zij 1) zijn onder de wederstrevers des lichts, het beeld van het hogere, hemelse licht (John 3:20), dat zij met hun gehele hart haten, omdat hun werken werken der duisternis zijn (Romans 13:12); zij kennen Zijne wegen niet, de wegen des lichts, die de rechtvaardigen bewandelen, en zij blijven niet op Zijne paden, de paden van waarheid en deugd, want zij zijn daar niet te huis.1) Met Job 24:13 beschrijft Job ene andere categorie van goddelozen, die hij noemt met den naam van Bemordee-oor, eig. de lichtschuwen. De Staten-Overzetters vertalen door, wederstrevers des lichts. De bedoeling is hetzelfde. Het zijn zij, die het licht schuwen, dewijl hun werken werken der duisternis zijn.
In Job 24:14 en vlg. worden dan de lichtschuwen vermeld.
Vers 13
13. Zij 1) zijn onder de wederstrevers des lichts, het beeld van het hogere, hemelse licht (John 3:20), dat zij met hun gehele hart haten, omdat hun werken werken der duisternis zijn (Romans 13:12); zij kennen Zijne wegen niet, de wegen des lichts, die de rechtvaardigen bewandelen, en zij blijven niet op Zijne paden, de paden van waarheid en deugd, want zij zijn daar niet te huis.1) Met Job 24:13 beschrijft Job ene andere categorie van goddelozen, die hij noemt met den naam van Bemordee-oor, eig. de lichtschuwen. De Staten-Overzetters vertalen door, wederstrevers des lichts. De bedoeling is hetzelfde. Het zijn zij, die het licht schuwen, dewijl hun werken werken der duisternis zijn.
In Job 24:14 en vlg. worden dan de lichtschuwen vermeld.
Vers 14
14. Met het licht 1), als het nauwelijks aanbreekt, staat de moorder op; hij loert in de schemering uit zijn schuilhoek, doodt den arme, en den nooddruftige (den weerloze), die over de wegen gaat (Psalms 10:8 vers ); en des nachts, als niemand op den weg is, die hem bespieden kan, is hij als een dief, speelt hij de rol van een dief.1) Het mag verwondering wekken, dat Job hier zegt, dat de moordenaar met het licht opstaat en hem toch beschrijft als een lichtschuwe. Het is, dewijl het schuw zijn voor het licht, ook beeld is van het haten van het geestelijk licht. De moordenaar, die des daags doodt en rooft, is evenzeer een lichtschuwe als de struikrover, die des nachts zijn slag slaat. Van beiden zijn hun werken werken der duisternis.
Vers 14
14. Met het licht 1), als het nauwelijks aanbreekt, staat de moorder op; hij loert in de schemering uit zijn schuilhoek, doodt den arme, en den nooddruftige (den weerloze), die over de wegen gaat (Psalms 10:8 vers ); en des nachts, als niemand op den weg is, die hem bespieden kan, is hij als een dief, speelt hij de rol van een dief.1) Het mag verwondering wekken, dat Job hier zegt, dat de moordenaar met het licht opstaat en hem toch beschrijft als een lichtschuwe. Het is, dewijl het schuw zijn voor het licht, ook beeld is van het haten van het geestelijk licht. De moordenaar, die des daags doodt en rooft, is evenzeer een lichtschuwe als de struikrover, die des nachts zijn slag slaat. Van beiden zijn hun werken werken der duisternis.
Vers 15
15. a) Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar (Proverbs 7:9), zeggende in zijn hart: Geen oog zal mij zien (Isaiah 29:15); en hij legt een deksel op het aangezicht 1), opdat men hem niet herkenne.a) Proverbs 10:11.
1) Een deksel op het aangezicht, is eigenlijk de zogenaamde vrouwensluier, die in het Oosten door de vrouwen gedragen wordt, om haar aangezicht voor de mannen te verbergen. Dit wordt ook gedaan door den echtbreker en overspeler, om zijne zonden in het geheim te kunnen botvieren. Als vrouw gekleed sluipt hij in de huizen, opdat hij niet zal ontdekt worden.
Vers 15
15. a) Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar (Proverbs 7:9), zeggende in zijn hart: Geen oog zal mij zien (Isaiah 29:15); en hij legt een deksel op het aangezicht 1), opdat men hem niet herkenne.a) Proverbs 10:11.
1) Een deksel op het aangezicht, is eigenlijk de zogenaamde vrouwensluier, die in het Oosten door de vrouwen gedragen wordt, om haar aangezicht voor de mannen te verbergen. Dit wordt ook gedaan door den echtbreker en overspeler, om zijne zonden in het geheim te kunnen botvieren. Als vrouw gekleed sluipt hij in de huizen, opdat hij niet zal ontdekt worden.
Vers 16
16. In de duisternis doorgraaft hij 1), de dief, de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden 2), die zij nauwkeurig opgenomen hadden; zij kennen het licht niet a) en willen er gene gemeenschap mede hebben.a) Job 38:15. Job. 3:20.
1) Of: "De overspeler, die bij dag met de overspeelster spreekt, en zeker huis bestemt om des nachts bijeen te komen. De overspeler draagt zorg voor een heimelijken toegang.
2) Of: des daags verbergen zij, de dieven, zich met elkaar-
Vers 16
16. In de duisternis doorgraaft hij 1), de dief, de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden 2), die zij nauwkeurig opgenomen hadden; zij kennen het licht niet a) en willen er gene gemeenschap mede hebben.a) Job 38:15. Job. 3:20.
1) Of: "De overspeler, die bij dag met de overspeelster spreekt, en zeker huis bestemt om des nachts bijeen te komen. De overspeler draagt zorg voor een heimelijken toegang.
2) Of: des daags verbergen zij, de dieven, zich met elkaar-
Vers 17
17. Want de morgenstond is hun tezamen de schaduw des doods, voor dezen vluchten zij als voor den dood; als men hen kent, als zij ontdekt worden, zijn zij in de strikken van des doods schaduw 1), besterven zij van schrik. Maar noch die bij dag, noch die bij nacht hun misdaden plegen, worden daarin verhinderd.1) Of: De donkerheid is hun morgenstond, gemeenzaam zijn zij met de verschrikkingen der duisternis.
Vers 17
17. Want de morgenstond is hun tezamen de schaduw des doods, voor dezen vluchten zij als voor den dood; als men hen kent, als zij ontdekt worden, zijn zij in de strikken van des doods schaduw 1), besterven zij van schrik. Maar noch die bij dag, noch die bij nacht hun misdaden plegen, worden daarin verhinderd.1) Of: De donkerheid is hun morgenstond, gemeenzaam zijn zij met de verschrikkingen der duisternis.
Vers 18
18. Hij, die openbare of nachtelijke misdadiger, is licht op het vlakke der wateren 1), gelijk een schip snelt hij heen, als het gevaar dreigt; vervloekt is hun deel, hun goed op de aarde, zodat niemand zijn nagelaten grond bewoont of bebouwt, om de ten hemelschreiende zonde, die daaraan kleeft (vgl. Job 15:28 ); doch hij zelf wordt van dien vloek niet getroffen, hij wendt zich niet meer tot den weg der wijngaarden, om als vroeger zijne bezitting te overzien en zijne slaven te bewaken. Het helpt niet, dat men nu om wraak roept, die niemand bij zijn leven durfde volvoeren; hij is reeds gestorven en gevoelt van al dien vloek niets.1) Of: In de vlucht is hij als op het vlakke der wateren. Gelijk de golven snel iets wegvoeren, alzo is hij in zijn vlucht voor achterlating, haastende om weg te komen. Wat verder volgt tot Job 24:20 drukt uit, zijn deel na zijn dood.
Vers 18
18. Hij, die openbare of nachtelijke misdadiger, is licht op het vlakke der wateren 1), gelijk een schip snelt hij heen, als het gevaar dreigt; vervloekt is hun deel, hun goed op de aarde, zodat niemand zijn nagelaten grond bewoont of bebouwt, om de ten hemelschreiende zonde, die daaraan kleeft (vgl. Job 15:28 ); doch hij zelf wordt van dien vloek niet getroffen, hij wendt zich niet meer tot den weg der wijngaarden, om als vroeger zijne bezitting te overzien en zijne slaven te bewaken. Het helpt niet, dat men nu om wraak roept, die niemand bij zijn leven durfde volvoeren; hij is reeds gestorven en gevoelt van al dien vloek niets.1) Of: In de vlucht is hij als op het vlakke der wateren. Gelijk de golven snel iets wegvoeren, alzo is hij in zijn vlucht voor achterlating, haastende om weg te komen. Wat verder volgt tot Job 24:20 drukt uit, zijn deel na zijn dood.
Vers 19
19. De droogte van den snel opzuigenden zandgrond, mitsgaders de hitte der zon nemen de sneeuwwateren weg, alzo het graf degenen, die gezondigd hebben, zo snel en ongemerkt na een lichten strijd (vgl. Job 21:13).Vers 19
19. De droogte van den snel opzuigenden zandgrond, mitsgaders de hitte der zon nemen de sneeuwwateren weg, alzo het graf degenen, die gezondigd hebben, zo snel en ongemerkt na een lichten strijd (vgl. Job 21:13).Vers 20
20. De baarmoeder, zijne moeder zelfs, die hem gebaard heeft, vergeet hem 1), het gewormte van het graf is hem zoet, wormen doen zich aan hem te goed; zijns wordt niet meer gedacht, en het onrecht wordt gebroken, als een hout 2), beter, als een boom, die omvalt, wanneer hij oud geworden is. 1) De bedoeling is, dat na zijn dood men niet meer om hem denkt, hoewel hij nog een rustig graf heeft, zodat zijn stoffelijk overschot onverhinderd door het gewormte verteerd wordt.2) Een hoge ouderdom wordt in den Bijbel genoemd: "de ouderdom van een boom." (Isaiah 65:22). Zo, wit Job zeggen, wordt ook het onrecht, de lust tot zonde verbroken van den zondaar, van wie nog in Job 24:21 wordt gezegd, dat hij de onvruchtbare, de kinderloze mishandelt, uitplundert, en aan de weduwe niets dan onheil toebracht.
Vers 20
20. De baarmoeder, zijne moeder zelfs, die hem gebaard heeft, vergeet hem 1), het gewormte van het graf is hem zoet, wormen doen zich aan hem te goed; zijns wordt niet meer gedacht, en het onrecht wordt gebroken, als een hout 2), beter, als een boom, die omvalt, wanneer hij oud geworden is. 1) De bedoeling is, dat na zijn dood men niet meer om hem denkt, hoewel hij nog een rustig graf heeft, zodat zijn stoffelijk overschot onverhinderd door het gewormte verteerd wordt.2) Een hoge ouderdom wordt in den Bijbel genoemd: "de ouderdom van een boom." (Isaiah 65:22). Zo, wit Job zeggen, wordt ook het onrecht, de lust tot zonde verbroken van den zondaar, van wie nog in Job 24:21 wordt gezegd, dat hij de onvruchtbare, de kinderloze mishandelt, uitplundert, en aan de weduwe niets dan onheil toebracht.
Vers 21
21. En dit is dan zijn deel, terwijl hij zoveel in zijn leven misdeed. Dit zal het loon zijn van hem, die heden in zonde leeft. De onvruchtbare, die niet baart, de eenzame, die gene kinderen heeft, om tegen geweld te beschermen, teert hij af, mishandelt hij, en aan de weduwe doet hij niets goeds, niets dan dat hij haar onheil aanbrengt.Vers 21
21. En dit is dan zijn deel, terwijl hij zoveel in zijn leven misdeed. Dit zal het loon zijn van hem, die heden in zonde leeft. De onvruchtbare, die niet baart, de eenzame, die gene kinderen heeft, om tegen geweld te beschermen, teert hij af, mishandelt hij, en aan de weduwe doet hij niets goeds, niets dan dat hij haar onheil aanbrengt.Vers 23
23. Stelt hem God in gerustigheid, ondervindt hij geen, onheil, zo steunt hij daarop, dat hem voortaan gene straf overkomen zal; nochtans zijn Zijne ogen, de ogen Gods, op hun wegen, de wegen der goddelozen. Waarom komt Hij, de Alwetende, dan ook niet als Rechter Zijne Almacht en heerlijkheid tonen?Vers 23
23. Stelt hem God in gerustigheid, ondervindt hij geen, onheil, zo steunt hij daarop, dat hem voortaan gene straf overkomen zal; nochtans zijn Zijne ogen, de ogen Gods, op hun wegen, de wegen der goddelozen. Waarom komt Hij, de Alwetende, dan ook niet als Rechter Zijne Almacht en heerlijkheid tonen?Vers 24
24. Zij zijn een weinig tijds verheven, worden spoedig rijk en machtig bij al hun misdaden, daarna is er ene korte ziekte en doodstrijd (Job 21:3), en niemand van hen is meer overig; zij worden neergedrukt, gelijk alle anderen worden zij besloten, gelijk alle andere mensen dalen zij in het graf, men ziet geen onderscheid. De dood overkomt hun ook niet in den bloei des levens, gelijk Elifaz (Job 22:16) beweerde, maar zij sterven in ouderdom, en gelijk de top 1) ener aar worden zij afgesneden, wanneer die rijp is (Job 21:17 ).1) In Syrië is men gewoon het rijp geworden koren niet van onder af te maaien, maar alleen de aren af te snijden. Het stro laat men staan om het tot bemesting van den akker te verbranden.
Duidelijk doet Job hiermede uitkomen, dat ook de goddeloze dikwijls oud wordt, en niets zoals men dit noemt, voor zijn tijd wordt afgesneden. Zelfs tot hogen ouderdom brengt hij het, en als een volstrekt rijpe voor het verderf wordt hij eindelijk afgesneden.
Zo heeft hij al de drogredenen van zijne vrienden te schande gemaakt en kan, daarom in het laatste vers vrijmoedig vragen: Wie zal mij leugenachtig maken, voor een leugenaar houden en mijne rede als een ijdele rede kunnen brandmerken? Tegenover zijne vrienden staat Job als overwinnaar. Zijne vrienden zijn tot zwijgen gebracht; want wat Bildad nog in het volgende Hoofdstuk zegt, dient alleen om op fatsoenlijke wijze hun aftocht te dekken.
Vers 24
24. Zij zijn een weinig tijds verheven, worden spoedig rijk en machtig bij al hun misdaden, daarna is er ene korte ziekte en doodstrijd (Job 21:3), en niemand van hen is meer overig; zij worden neergedrukt, gelijk alle anderen worden zij besloten, gelijk alle andere mensen dalen zij in het graf, men ziet geen onderscheid. De dood overkomt hun ook niet in den bloei des levens, gelijk Elifaz (Job 22:16) beweerde, maar zij sterven in ouderdom, en gelijk de top 1) ener aar worden zij afgesneden, wanneer die rijp is (Job 21:17 ).1) In Syrië is men gewoon het rijp geworden koren niet van onder af te maaien, maar alleen de aren af te snijden. Het stro laat men staan om het tot bemesting van den akker te verbranden.
Duidelijk doet Job hiermede uitkomen, dat ook de goddeloze dikwijls oud wordt, en niets zoals men dit noemt, voor zijn tijd wordt afgesneden. Zelfs tot hogen ouderdom brengt hij het, en als een volstrekt rijpe voor het verderf wordt hij eindelijk afgesneden.
Zo heeft hij al de drogredenen van zijne vrienden te schande gemaakt en kan, daarom in het laatste vers vrijmoedig vragen: Wie zal mij leugenachtig maken, voor een leugenaar houden en mijne rede als een ijdele rede kunnen brandmerken? Tegenover zijne vrienden staat Job als overwinnaar. Zijne vrienden zijn tot zwijgen gebracht; want wat Bildad nog in het volgende Hoofdstuk zegt, dient alleen om op fatsoenlijke wijze hun aftocht te dekken.
Vers 25
25. Indien het nu zo niet is (liever: Is het niet alzo?), wie zal mij leugenachtig maken, en mijne rede over het geluk der goddelozen tot niet brengen?Vers 25
25. Indien het nu zo niet is (liever: Is het niet alzo?), wie zal mij leugenachtig maken, en mijne rede over het geluk der goddelozen tot niet brengen?