Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Job 22

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 22

Job 22:1.

ELIFAZ TREKT JOB'S VROOMHEID WEER IN TWIJFEL.

De onloochenbare daadzaken, die Job in zijne laatste rede uit de ervaring aangehaald heeft, leiden nu tot het derde gesprek; zij hebben de vleselijke theorie der vrienden over ene vergelding der boosheid op aarde te schande gemaakt. Nu blijft hun niets over, dan of te zwijgen en aan Job de overwinning te laten, of het uiterste te wagen. Dat uiterste is: te bewijzen, dat toch in Job hun leer van vergelding een bewijs had. Zij moeten eindelijk alles duidelijk en naakt uitspreken, wat zij tot hiertoe zich nog schaamden openlijk en uitvoerig uit te spreken; zij moeten hem bepaalde grote zonden verwijten, die hij naar hun mening v r zijn lijden zal gepleegd hebben, gelijk zij als zeker veronderstellen, maar niet kunnen bewijzen. Wel is waar, geeft naar het uiterlijke Job's laatste rede daartoe recht, waar hij zelf Gods gerechtigheid miskend heeft; in zoverre drijft Job zelf hem tot dat uiterste, maar zij laten zich zo tot beweringen verleiden, die, niet bewezen, hun de smadelijkste nederlaag moeten bereiden.

Hoe meer nu Elifaz, die weer begint, gevoelt dat zij afgemat worden en voor het grote raadsel, dat zij vergeefs zochten te doorzien, even als voor de macht van Job moeten verstommen, des te meer gevoelt hij zich gedrongen van dat sluipachtig betreden van hunnen weg af te zien, en in tegenoverstelling van het tweede gedeelte van hun gesprek, weer verzoenende vermaningen en glinsterende beloften daarbij te voegen. Deze zijn echter slechts herhalingen van hetgeen in het eerste en tweede gesprek reeds gezegd is. "Zo put zich hier Elifaz uit, het laatste middel beproevende, en de laatste nieuwe gedachte voor den dag brengende, terwijl hij tevens alle vroegere gedachten en middelen in zijnen laatsten aanval vernieuwt, en al wat kon gezegd worden, samenvat. Zo keert hij langzamerhand tot het begin terug en openbaart alzo, dat de vrienden hun gebied doorlopen hebben, en afgemat naar rust moeten wensen.".

I. Job 22:1-Job 22:11. God oordeelt niet naar eigen belang; de straf moet dus om uwe eigene schuld getroffen hebben; gij hebt uwen armen broeder hard behandeld, en, als een machtige, in `t bijzonder weduwen en wezen verdrukt. Daarom heeft u dit lijden getroffen, dat gij echter nog steeds niet met heldere ogen schijnt in te zien.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 22

Job 22:1.

ELIFAZ TREKT JOB'S VROOMHEID WEER IN TWIJFEL.

De onloochenbare daadzaken, die Job in zijne laatste rede uit de ervaring aangehaald heeft, leiden nu tot het derde gesprek; zij hebben de vleselijke theorie der vrienden over ene vergelding der boosheid op aarde te schande gemaakt. Nu blijft hun niets over, dan of te zwijgen en aan Job de overwinning te laten, of het uiterste te wagen. Dat uiterste is: te bewijzen, dat toch in Job hun leer van vergelding een bewijs had. Zij moeten eindelijk alles duidelijk en naakt uitspreken, wat zij tot hiertoe zich nog schaamden openlijk en uitvoerig uit te spreken; zij moeten hem bepaalde grote zonden verwijten, die hij naar hun mening v r zijn lijden zal gepleegd hebben, gelijk zij als zeker veronderstellen, maar niet kunnen bewijzen. Wel is waar, geeft naar het uiterlijke Job's laatste rede daartoe recht, waar hij zelf Gods gerechtigheid miskend heeft; in zoverre drijft Job zelf hem tot dat uiterste, maar zij laten zich zo tot beweringen verleiden, die, niet bewezen, hun de smadelijkste nederlaag moeten bereiden.

Hoe meer nu Elifaz, die weer begint, gevoelt dat zij afgemat worden en voor het grote raadsel, dat zij vergeefs zochten te doorzien, even als voor de macht van Job moeten verstommen, des te meer gevoelt hij zich gedrongen van dat sluipachtig betreden van hunnen weg af te zien, en in tegenoverstelling van het tweede gedeelte van hun gesprek, weer verzoenende vermaningen en glinsterende beloften daarbij te voegen. Deze zijn echter slechts herhalingen van hetgeen in het eerste en tweede gesprek reeds gezegd is. "Zo put zich hier Elifaz uit, het laatste middel beproevende, en de laatste nieuwe gedachte voor den dag brengende, terwijl hij tevens alle vroegere gedachten en middelen in zijnen laatsten aanval vernieuwt, en al wat kon gezegd worden, samenvat. Zo keert hij langzamerhand tot het begin terug en openbaart alzo, dat de vrienden hun gebied doorlopen hebben, en afgemat naar rust moeten wensen.".

I. Job 22:1-Job 22:11. God oordeelt niet naar eigen belang; de straf moet dus om uwe eigene schuld getroffen hebben; gij hebt uwen armen broeder hard behandeld, en, als een machtige, in `t bijzonder weduwen en wezen verdrukt. Daarom heeft u dit lijden getroffen, dat gij echter nog steeds niet met heldere ogen schijnt in te zien.

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet (Job 2:11; Job 4:1; Job 15:1), verbitterd door Jobs stoutheid, en zei met ene hartstochtelijke opgewondenheid, die ene spoedige nederlaag laat vermoeden.

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet (Job 2:11; Job 4:1; Job 15:1), verbitterd door Jobs stoutheid, en zei met ene hartstochtelijke opgewondenheid, die ene spoedige nederlaag laat vermoeden.

Vers 2

2. Zal ook een man door zijne vroomheid Gode voordelig zijn, of Hem schade aandoen door zijne goddeloosheid? Neen, maar voor zich zelven zal de verstandige, die ootmoedig in godsvrucht leeft, voordelig zijn.

Vers 2

2. Zal ook een man door zijne vroomheid Gode voordelig zijn, of Hem schade aandoen door zijne goddeloosheid? Neen, maar voor zich zelven zal de verstandige, die ootmoedig in godsvrucht leeft, voordelig zijn.

Vers 3

3. Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt? of gewin, dat gij uwe wegen volmaakt, dat gij onberispelijk van wegen zijt? Dat is toch zonder twijfel het geval niet; toch spreekt gij, alsof God den mensen niet naar hun doen vergelden zou. Hierin openbaart zich de verhevene kunst van den groten vervaardiger van dit Boek, dat hij de vrienden menigvuldig stellingen laat uitspreken, die op zich zelven, en buiten den samenhang met Jobs lot, de heerlijkste waarheden zijn, maar in dezen samenhang verkeerd en vals..

Op zich zelve beschouwd is het een uitnemende waarheid, welke Elifaz hier uitspreekt. Hij komt hier op tegen de mening en valse stelling, dat de mens, de vrome God iets vergelden kan, en spreekt het uit, dat God te dienen, wel den godvrezende ten goede komt, in den zin van, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, maar dat Gode er geen voordeel mede kan worden toegebracht. God is de Algenoegzame in Zich zelven, die wl Zich verlustigt in de aanbidding Zijner schepselen, maar hen niet nodig heeft.

Vers 3

3. Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt? of gewin, dat gij uwe wegen volmaakt, dat gij onberispelijk van wegen zijt? Dat is toch zonder twijfel het geval niet; toch spreekt gij, alsof God den mensen niet naar hun doen vergelden zou. Hierin openbaart zich de verhevene kunst van den groten vervaardiger van dit Boek, dat hij de vrienden menigvuldig stellingen laat uitspreken, die op zich zelven, en buiten den samenhang met Jobs lot, de heerlijkste waarheden zijn, maar in dezen samenhang verkeerd en vals..

Op zich zelve beschouwd is het een uitnemende waarheid, welke Elifaz hier uitspreekt. Hij komt hier op tegen de mening en valse stelling, dat de mens, de vrome God iets vergelden kan, en spreekt het uit, dat God te dienen, wel den godvrezende ten goede komt, in den zin van, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, maar dat Gode er geen voordeel mede kan worden toegebracht. God is de Algenoegzame in Zich zelven, die wl Zich verlustigt in de aanbidding Zijner schepselen, maar hen niet nodig heeft.

Vers 4

4. Indien gij vroom zijt, is het dan om uwe vreze des Heeren, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt 1)? Wilt gij zo den Almachtige beschuldigen?

1) Dit is een scherpe en bittere verwijting van een kribbigen en gemelijken beschuldiger, die heimelijk verdrietig is, omdat hij zich overwonnen gevoelt, en daarom tracht te tonen, dat het belachelijk zij, met God over de maat en de wijze Zijner kastijding te twisten en over Zijn recht, hetwelk men hield van God geschonden te zijn, zo te schreeuwen en te klagen, alsof men hemel en aarde wilde beroeren.

Vers 4

4. Indien gij vroom zijt, is het dan om uwe vreze des Heeren, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt 1)? Wilt gij zo den Almachtige beschuldigen?

1) Dit is een scherpe en bittere verwijting van een kribbigen en gemelijken beschuldiger, die heimelijk verdrietig is, omdat hij zich overwonnen gevoelt, en daarom tracht te tonen, dat het belachelijk zij, met God over de maat en de wijze Zijner kastijding te twisten en over Zijn recht, hetwelk men hield van God geschonden te zijn, zo te schreeuwen en te klagen, alsof men hemel en aarde wilde beroeren.

Vers 5

5. Ligt niet integendeel de schuld bij u? Is niet uwe boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde 1). Zo zeker als het is, dat God rechtvaardig is en den mens naar zijne werken vergeldt, zo zeker heb ik ook recht om uit de grootheid van uw lijden tot de grootheid uwer zonden te besluiten.

1) Zonder enig deugdelijk bewijs begint nu Elifaz het openlijk uit te spreken, dat Job een groot, een openbaar zondaar is. Tot nog toe hebben de vrienden van Job er terzijde op gezinspeeld, maar nu begint Elifaz op te sommen, van welke zonden hij Job verdenkt, waardoor God op zo vreselijke en smartelijke wijze met hem handelt.

Hierdoor vervalt hij zelf in de grote overtreding, dat hij zich op den rechterstoel Gods plaatst, en vervolgens valse getuigenis tegen den naaste geeft.

Vers 5

5. Ligt niet integendeel de schuld bij u? Is niet uwe boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde 1). Zo zeker als het is, dat God rechtvaardig is en den mens naar zijne werken vergeldt, zo zeker heb ik ook recht om uit de grootheid van uw lijden tot de grootheid uwer zonden te besluiten.

1) Zonder enig deugdelijk bewijs begint nu Elifaz het openlijk uit te spreken, dat Job een groot, een openbaar zondaar is. Tot nog toe hebben de vrienden van Job er terzijde op gezinspeeld, maar nu begint Elifaz op te sommen, van welke zonden hij Job verdenkt, waardoor God op zo vreselijke en smartelijke wijze met hem handelt.

Hierdoor vervalt hij zelf in de grote overtreding, dat hij zich op den rechterstoel Gods plaatst, en vervolgens valse getuigenis tegen den naaste geeft.

Vers 6

6. Want, gij zult nu duidelijk horen wat onze mening van u is, gij hebt uwen broederen, uwen vrienden en naasten, die u iets schuldig waren, terwijl het geleende nauwelijks waard was om te noemen, zonder oorzaak (vgl. Job 24:3,Job 24:8. Exodus 22:25, Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:17. Ezekiel 18:7,Ezekiel 18:16), pand afgenomen {1} en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen {2}, om zekerheid te hebben, dat het geleende zou worden wedergegeven.

{1} Het pand nemen op zich zelven strijdt niet tegen het bezit en recht der natuur, noch tegen de Wet van God, maar het moet op de gerechtigheid steunen en vrij van alle onrecht en trouweloosheid zijn. Dewijl het nu integendeel zeer lichtelijk gebeurt, dat iemand zijns naasten goed toe-eigent, of iets, welke hij van hem ter zijner gebruik en dienst ontvangen heeft, verontachtzame, of moedwillig verwaarloze, of verlieze, en het dus f niet kan, f niet wil wedergeven, zo eist de gerechtigheid, dat men door een gegeven onderpand voor de wedergeving van het geleende of geborgde zekerheid geve. In hierom zijn de hypotheken ingesteld. Doch zulke dingen, die niemand ontberen kan, moet men weer teruggeven. En dit gebiedt ook de Wet Gods..

{2} Onder naakten hebben wij te verstaan, degenen, die van klederen ontbloot waren, om ze te pand te kunnen geven. Het is de handelwijze van den man zonder hart. Van den meedogelozen woekeraar, die hoegenaamd geen medelijden kent met den ellendige.

Vers 6

6. Want, gij zult nu duidelijk horen wat onze mening van u is, gij hebt uwen broederen, uwen vrienden en naasten, die u iets schuldig waren, terwijl het geleende nauwelijks waard was om te noemen, zonder oorzaak (vgl. Job 24:3,Job 24:8. Exodus 22:25, Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:17. Ezekiel 18:7,Ezekiel 18:16), pand afgenomen {1} en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen {2}, om zekerheid te hebben, dat het geleende zou worden wedergegeven.

{1} Het pand nemen op zich zelven strijdt niet tegen het bezit en recht der natuur, noch tegen de Wet van God, maar het moet op de gerechtigheid steunen en vrij van alle onrecht en trouweloosheid zijn. Dewijl het nu integendeel zeer lichtelijk gebeurt, dat iemand zijns naasten goed toe-eigent, of iets, welke hij van hem ter zijner gebruik en dienst ontvangen heeft, verontachtzame, of moedwillig verwaarloze, of verlieze, en het dus f niet kan, f niet wil wedergeven, zo eist de gerechtigheid, dat men door een gegeven onderpand voor de wedergeving van het geleende of geborgde zekerheid geve. In hierom zijn de hypotheken ingesteld. Doch zulke dingen, die niemand ontberen kan, moet men weer teruggeven. En dit gebiedt ook de Wet Gods..

{2} Onder naakten hebben wij te verstaan, degenen, die van klederen ontbloot waren, om ze te pand te kunnen geven. Het is de handelwijze van den man zonder hart. Van den meedogelozen woekeraar, die hoegenaamd geen medelijden kent met den ellendige.

Vers 7

7. Den moede, die van dorst bijna versmachtte, hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige, die u smeekte, hebt gij het brood onthouden (Matthew 25:42).

Vers 7

7. Den moede, die van dorst bijna versmachtte, hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige, die u smeekte, hebt gij het brood onthouden (Matthew 25:42).

Vers 8

8. Maar was er een man van geweld 1), van macht (Beter: maar de man van geweld), voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin, gij de machtige, de aanzienlijke hebt het land met geweld in bezit genomen, dat het uwe niet was en daarin met weelde geleefd.

1) In het Hebreeën Weïsch zeroa'. Beter: Maar de man van geweld. Letterlijk: de man des arms, van de vuist. Kennelijk is hier Job zelf bedoeld. In het tweede gedeelte moeten we dan lezen: de man van aanzien. Job wordt hier beschuldigd, dat hij ten koste van armen en ellendigen rijkelijk en willekeurig had geleefd, den ellendige den voet op den nek had gezet, om zelf in eer en aanzien te leven. Met hetgeen verder volgt, worden hier als het ware de roepende zonden opgesomd, die tot God om wraak roepen.

Vers 8

8. Maar was er een man van geweld 1), van macht (Beter: maar de man van geweld), voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin, gij de machtige, de aanzienlijke hebt het land met geweld in bezit genomen, dat het uwe niet was en daarin met weelde geleefd.

1) In het Hebreeën Weïsch zeroa'. Beter: Maar de man van geweld. Letterlijk: de man des arms, van de vuist. Kennelijk is hier Job zelf bedoeld. In het tweede gedeelte moeten we dan lezen: de man van aanzien. Job wordt hier beschuldigd, dat hij ten koste van armen en ellendigen rijkelijk en willekeurig had geleefd, den ellendige den voet op den nek had gezet, om zelf in eer en aanzien te leven. Met hetgeen verder volgt, worden hier als het ware de roepende zonden opgesomd, die tot God om wraak roepen.

Vers 9

9. De weduwen, die bij u, den invloedrijkste, hulp kwamen smeken, hebt gij ledig weggezonden, van uwe woning gejaagd, en de armen, de laatste krachten en steunsels, der wezen zijn verbrijzeld (Job 29:13; Job 24:3. Exodus 22:21, Deuteronomy 24:17,Deuteronomy 24:19. Psalms 94:6).

Vers 9

9. De weduwen, die bij u, den invloedrijkste, hulp kwamen smeken, hebt gij ledig weggezonden, van uwe woning gejaagd, en de armen, de laatste krachten en steunsels, der wezen zijn verbrijzeld (Job 29:13; Job 24:3. Exodus 22:21, Deuteronomy 24:17,Deuteronomy 24:19. Psalms 94:6).

Vers 10

10. Door zulk ene onmenselijke onbarmhartigheid hebt gij God tot straffen genoodzaakt. Daarom zijn strikken rondom U, gelijk u Bildad zei (Job 18:8), zodat gij nergens meer uitkomst ziet, en vervaardheid, verschrikking, die uwen ondergang aanzegt, heeft u daarom haastelijk beroerd, als voorsmaak van uw verschrikkelijk einde.

Vers 10

10. Door zulk ene onmenselijke onbarmhartigheid hebt gij God tot straffen genoodzaakt. Daarom zijn strikken rondom U, gelijk u Bildad zei (Job 18:8), zodat gij nergens meer uitkomst ziet, en vervaardheid, verschrikking, die uwen ondergang aanzegt, heeft u daarom haastelijk beroerd, als voorsmaak van uw verschrikkelijk einde.

Vers 11

11. Of gij ziet de duisternis niet; merkt gij niet op, dat des zondaars dood de rechtvaardige vergelding voor zijne misdaden is? en des waters overvloed bedekt u, een overvloed van uitgezochte plagen is uw deel (Psalms 32:6; Psalms 69:2).

Job toont wel in al zijne redenen, dat hij volkomen de grootheid van zijne ellende erkent, maar niet in den zin van Elifaz, namelijk als straf voor grote misdaden. -Is het niet gruwelijke huichelarij en ongerechtigheid tegen beter weten in aan enen broeder de schandelijkste zonden, als schraapzucht, onbarmhartigheid en Mammondienst, te verwijten, en deze als ontwijfelbare daadzaken uit te spreken, zonder die met een woord te kunnen bewijzen, en dat alles ter ere van God, om diens gerechtigheid, die in gevaar is, te redden? "Dat toont hoe na theoretische dwaling en praktische leugen aan elkaar grenzen!". Deze woorden moeten vragende worden opgevat. Elifaz vraagt Job, of hij de duisternis niet ziet en den vloed van water, die hem bedekt. Hiermede wil hij Job zelf doen toestemmen, dat al die plagen hem om al die zonden zijn overkomen.

12.

II. Job 22:12-Job 22:20. Gij ziet wel Gods verhevenheid, maar gij schijnt daaruit het valse besluit te trekken, dat Hij Zich om de mensen niet bekommert. Denkt gij niet aan de harde straf, welke zich de zondaars van den vroegeren tijd, ten gevolge van zulke gedachten berokkend hebben? Gods goedheid brengt de vromen op andere gedachten, en zij verheugen zich wanneer zij den ondergang der bozen zien.

Vers 11

11. Of gij ziet de duisternis niet; merkt gij niet op, dat des zondaars dood de rechtvaardige vergelding voor zijne misdaden is? en des waters overvloed bedekt u, een overvloed van uitgezochte plagen is uw deel (Psalms 32:6; Psalms 69:2).

Job toont wel in al zijne redenen, dat hij volkomen de grootheid van zijne ellende erkent, maar niet in den zin van Elifaz, namelijk als straf voor grote misdaden. -Is het niet gruwelijke huichelarij en ongerechtigheid tegen beter weten in aan enen broeder de schandelijkste zonden, als schraapzucht, onbarmhartigheid en Mammondienst, te verwijten, en deze als ontwijfelbare daadzaken uit te spreken, zonder die met een woord te kunnen bewijzen, en dat alles ter ere van God, om diens gerechtigheid, die in gevaar is, te redden? "Dat toont hoe na theoretische dwaling en praktische leugen aan elkaar grenzen!". Deze woorden moeten vragende worden opgevat. Elifaz vraagt Job, of hij de duisternis niet ziet en den vloed van water, die hem bedekt. Hiermede wil hij Job zelf doen toestemmen, dat al die plagen hem om al die zonden zijn overkomen.

12.

II. Job 22:12-Job 22:20. Gij ziet wel Gods verhevenheid, maar gij schijnt daaruit het valse besluit te trekken, dat Hij Zich om de mensen niet bekommert. Denkt gij niet aan de harde straf, welke zich de zondaars van den vroegeren tijd, ten gevolge van zulke gedachten berokkend hebben? Gods goedheid brengt de vromen op andere gedachten, en zij verheugen zich wanneer zij den ondergang der bozen zien.

Vers 12

12. Is niet God in de hoogte der hemelen, en ziet Hij niet van Zijnen verheven zetel alles, wat in Zijne schepping voorvalt? zie toch het opperste der sterren, de hoogste sterren aan, dat zij verheven zijn, en hoe ver boven die heeft de Heere Zijnen troon!

Vers 12

12. Is niet God in de hoogte der hemelen, en ziet Hij niet van Zijnen verheven zetel alles, wat in Zijne schepping voorvalt? zie toch het opperste der sterren, de hoogste sterren aan, dat zij verheven zijn, en hoe ver boven die heeft de Heere Zijnen troon!

Vers 13

13. Welk bedrieglijk besluit maakt gij hieruit? Daarom zegt Gij: Wat weet er God van? In Zijne oneindige hoogte bekommert Hij er Zich niet over, wat goeds of kwaads op aarde geschiedt. Zal Hij door de donkerheid der wolken heen zien, en oordelen, wat hier beneden is? (vgl. Psalms 10:11; Psalms 73:11; Psalms 94:7. Isaiah 29:15. Ezekiel 8:12).

Vers 13

13. Welk bedrieglijk besluit maakt gij hieruit? Daarom zegt Gij: Wat weet er God van? In Zijne oneindige hoogte bekommert Hij er Zich niet over, wat goeds of kwaads op aarde geschiedt. Zal Hij door de donkerheid der wolken heen zien, en oordelen, wat hier beneden is? (vgl. Psalms 10:11; Psalms 73:11; Psalms 94:7. Isaiah 29:15. Ezekiel 8:12).

Vers 14

14. De wolken zijn Hem ene verberging, dat Hij niet ziet wat de mensenkinderen hier doen; en Hij bewandelt den omgang der hemelen1); de hemelen alleen regeert Hij, Hij komt niet van daar, daalt niet op de aarde neer.

1) Omdat Job in de lotgevallen der mensen die rechtvaardige vergelding van geluk en ongeluk, welke de vrienden zien, niet kan waarnemen, trekt Elifaz daaruit het besluit, dat Job de Goddelijke voorzienigheid loochent, en legt hij hem de mening in den mond, alsof God na de schepping der wereld Zich in de ruimte van den zaligen hemel zou teruggetrokken hebben, en de wereld als een opgewonden uurwerk den loop liet voleindigen, zonder zich meer om bijzondere zaken en schepselen te bekommeren. Deze onwaardige beschouwing van God is reeds sedert den tijd van den zondvloed als een kussen voor het hen aanklagend geweten uitgevonden, werd door de Profeten van het Oude Testament dikwijls bestraft, vervolgens door de heidense Philosophenschool der Epicureërs tot een stelsel gemaakt en was in den grond ook de leer van het vulgaire Rationalismus, gelijk ook allen, die van hunnen buik hun God gemaakt hebben, het gaarne huldigen. Job was er echter verre van, om de zorg van God voor alles in `t bijzonder, wat Hij schiep te loochenen; hij had slechts het raadsel, dat hij in de wereldregering zag, openlijk uitgesproken. Veeleer hadden de vrienden naar hun gezindheid tot deze gedachte moeten neigen..

Elifaz beschuldigt zijn vrienden van Godsverachting, ongeloof en grote goddeloosheid, houdende hij dit voor den grond en de beweegoorzaak zijner onrechtvaardigheid in vele verdrukkingen; want hij, die God niet vreest, ontziet nog veel minder de mensen. Hij zoekt Job voor een Epicurist verdacht te doen houden, die wel inderdaad het Wezen en bestaan der Godheid erkende, maar Zijn Voorzienigheid ontkende en zich verbeeldde, dat deze zich bepaalde tot het onderhouden en het beschermen der bovenwereld alleen, zonder zich te bemoeien met de inwoners en zaken van deze benedenwereld..

Vers 14

14. De wolken zijn Hem ene verberging, dat Hij niet ziet wat de mensenkinderen hier doen; en Hij bewandelt den omgang der hemelen1); de hemelen alleen regeert Hij, Hij komt niet van daar, daalt niet op de aarde neer.

1) Omdat Job in de lotgevallen der mensen die rechtvaardige vergelding van geluk en ongeluk, welke de vrienden zien, niet kan waarnemen, trekt Elifaz daaruit het besluit, dat Job de Goddelijke voorzienigheid loochent, en legt hij hem de mening in den mond, alsof God na de schepping der wereld Zich in de ruimte van den zaligen hemel zou teruggetrokken hebben, en de wereld als een opgewonden uurwerk den loop liet voleindigen, zonder zich meer om bijzondere zaken en schepselen te bekommeren. Deze onwaardige beschouwing van God is reeds sedert den tijd van den zondvloed als een kussen voor het hen aanklagend geweten uitgevonden, werd door de Profeten van het Oude Testament dikwijls bestraft, vervolgens door de heidense Philosophenschool der Epicureërs tot een stelsel gemaakt en was in den grond ook de leer van het vulgaire Rationalismus, gelijk ook allen, die van hunnen buik hun God gemaakt hebben, het gaarne huldigen. Job was er echter verre van, om de zorg van God voor alles in `t bijzonder, wat Hij schiep te loochenen; hij had slechts het raadsel, dat hij in de wereldregering zag, openlijk uitgesproken. Veeleer hadden de vrienden naar hun gezindheid tot deze gedachte moeten neigen..

Elifaz beschuldigt zijn vrienden van Godsverachting, ongeloof en grote goddeloosheid, houdende hij dit voor den grond en de beweegoorzaak zijner onrechtvaardigheid in vele verdrukkingen; want hij, die God niet vreest, ontziet nog veel minder de mensen. Hij zoekt Job voor een Epicurist verdacht te doen houden, die wel inderdaad het Wezen en bestaan der Godheid erkende, maar Zijn Voorzienigheid ontkende en zich verbeeldde, dat deze zich bepaalde tot het onderhouden en het beschermen der bovenwereld alleen, zonder zich te bemoeien met de inwoners en zaken van deze benedenwereld..

Vers 15

15. Hebt gij het pad der eeuw 1), der vorige tijden, waargenomen, dat de ongerechtige lieden, de mensen v r den zondvloed, betreden hebben? Zij meenden ook, dat er bij God gene vergelding was en Hij Zijne straf niet volbrengen zou (Genesis 6:12. 1 Peter 3:20).

1) In het Hebreeën Harach olm. Hier te vertalen door: Het pad der voorwereld, der vorige eeuwen. Uit wat onmiddellijk volgt blijkt, dat hij de goddelozen, die v r hem geleefd hebben, op het oog heeft. Hij vraagt Job, of hij zich met hen gelijk stelt, dezelfden weg wil bewandelen, dien zij in goddeloosheid bewandeld hebben.

In de volgende verzen geeft hij een schildering van hetgeen zij bedacht, gesproken en gedaan hebben.

Vers 15

15. Hebt gij het pad der eeuw 1), der vorige tijden, waargenomen, dat de ongerechtige lieden, de mensen v r den zondvloed, betreden hebben? Zij meenden ook, dat er bij God gene vergelding was en Hij Zijne straf niet volbrengen zou (Genesis 6:12. 1 Peter 3:20).

1) In het Hebreeën Harach olm. Hier te vertalen door: Het pad der voorwereld, der vorige eeuwen. Uit wat onmiddellijk volgt blijkt, dat hij de goddelozen, die v r hem geleefd hebben, op het oog heeft. Hij vraagt Job, of hij zich met hen gelijk stelt, dezelfden weg wil bewandelen, dien zij in goddeloosheid bewandeld hebben.

In de volgende verzen geeft hij een schildering van hetgeen zij bedacht, gesproken en gedaan hebben.

Vers 16

16. Die rimpelachtig gemaakt zijn (liever: "uitgeroeid zijn), als het de tijd niet was, als in een ogenblik zijn waargenomen, dus geheel anders dan gij (Job 21:13) beweerd hebt; een vloed is over hunnen grond uitgestort, waarop zij hun huizen hadden gebouwd, die zij meenden, dat voor eeuwig daarop vaststonden.

Vers 16

16. Die rimpelachtig gemaakt zijn (liever: "uitgeroeid zijn), als het de tijd niet was, als in een ogenblik zijn waargenomen, dus geheel anders dan gij (Job 21:13) beweerd hebt; een vloed is over hunnen grond uitgestort, waarop zij hun huizen hadden gebouwd, die zij meenden, dat voor eeuwig daarop vaststonden.

Vers 17

17. Juist deze, die door dien zondvloed weggeraapt zijn, die zeiden en de woorden tot God spraken, welke gij in den mond van hen legde, welke in de wereld voorspoed genieten (Job 21:13): Wijk van ons! en wat had de Almachtige hun gedaan?Immers nooit iets anders dan goed?

Vers 17

17. Juist deze, die door dien zondvloed weggeraapt zijn, die zeiden en de woorden tot God spraken, welke gij in den mond van hen legde, welke in de wereld voorspoed genieten (Job 21:13): Wijk van ons! en wat had de Almachtige hun gedaan?Immers nooit iets anders dan goed?

Vers 18

18. Welk een snode ondank was het. Zij deden het hun. Hij had immers hun huizen uit enkel genade met goed gevuld (Romans 2:4)? Wee over zulk ene snode ondankbaarheid! Ik wil gene gemeenschap hebben met dezulken, noch met hen, die het Godsbestuur loochenen; daarom is of, zij de raad der goddelozen verre van mij 1) (Job 21:16).

1) Deze laatste woorden bevatten een uitroep van afgrijzen van Elifaz. Hij wil zeggen: dat hij gruwt van zulke mensen, van zulke goddelozen, die den hemel tarten, die, hoewel God hen weldoet, toch tot Hem door woord en daad zeggen: wijk van ons.

Daar niet alleen wijst hij alle bondgenootschap met die voorwereld af, met die vroegere goddelozen, maar, en dit ligt hier duidelijk in, ook met Job, die zich door zijne zonde met die goddelozen op n lijn heeft gesteld.

Vers 18

18. Welk een snode ondank was het. Zij deden het hun. Hij had immers hun huizen uit enkel genade met goed gevuld (Romans 2:4)? Wee over zulk ene snode ondankbaarheid! Ik wil gene gemeenschap hebben met dezulken, noch met hen, die het Godsbestuur loochenen; daarom is of, zij de raad der goddelozen verre van mij 1) (Job 21:16).

1) Deze laatste woorden bevatten een uitroep van afgrijzen van Elifaz. Hij wil zeggen: dat hij gruwt van zulke mensen, van zulke goddelozen, die den hemel tarten, die, hoewel God hen weldoet, toch tot Hem door woord en daad zeggen: wijk van ons.

Daar niet alleen wijst hij alle bondgenootschap met die voorwereld af, met die vroegere goddelozen, maar, en dit ligt hier duidelijk in, ook met Job, die zich door zijne zonde met die goddelozen op n lijn heeft gesteld.

Vers 19

19. De rechtvaardigen zagen het, dat de Goddelijke wraak de roekelozen vervolgt (Psalms 107:42), en zij waren blijde over de lang verwachte, maar des te heerlijker openbaring Zijner gerechtigheid (Psalms 58:11), en de onschuldige, die zo lang door hen gekweld en vervolgd werd, bespotte hen, die meenden voor altijd vast te staan. 20. Zij hieven dit spotlied over hen aan (Psalms 2:3): Dewijl onze stand niet verdelgd is 1), die ons zo lang in overmoed vervolgde, maar het vuur 2) van den Goddelijken toorn hun overblijfsel, "hun heerlijkheid," rijkdom en overvloed, verteerd heeft.

1) in het Hebreeën Imlo- nikchad kimanoe. Dit moet hier vertaald worden: Voorzeker of, voorwaar, onze tegenpartij is verdelgd. De twee eerste woorden betekenen wel, dewijl of, indien niet, maar hier gelijk op meerdere plaatsen in ons Boek. Voorzeker; en het laatste woord betekent, tegenstander. Dit past ook beter in het verband van den zin. Het is toch een lied van verheuging en blijdschap over de vernietiging van den verdrukker.

2) Elifaz wijst hier Job op het vuur, dat zijne bezittingen verteerde, en noemt dit dezelfde straf, die in het water van den zondvloed kwam..

21.

III. Job 22:21 Job 22:30. Verzoen u toch met God, zo zal het u welgaan. Veracht de aardse schatten, zo zult gij God zelven als den hoogsten schat verkrijgen, zo zult gij verheugd uw aangezicht verheffen, en uw gebed voor u en zelfs voor anderen zal verhoord worden.

Vers 19

19. De rechtvaardigen zagen het, dat de Goddelijke wraak de roekelozen vervolgt (Psalms 107:42), en zij waren blijde over de lang verwachte, maar des te heerlijker openbaring Zijner gerechtigheid (Psalms 58:11), en de onschuldige, die zo lang door hen gekweld en vervolgd werd, bespotte hen, die meenden voor altijd vast te staan. 20. Zij hieven dit spotlied over hen aan (Psalms 2:3): Dewijl onze stand niet verdelgd is 1), die ons zo lang in overmoed vervolgde, maar het vuur 2) van den Goddelijken toorn hun overblijfsel, "hun heerlijkheid," rijkdom en overvloed, verteerd heeft.

1) in het Hebreeën Imlo- nikchad kimanoe. Dit moet hier vertaald worden: Voorzeker of, voorwaar, onze tegenpartij is verdelgd. De twee eerste woorden betekenen wel, dewijl of, indien niet, maar hier gelijk op meerdere plaatsen in ons Boek. Voorzeker; en het laatste woord betekent, tegenstander. Dit past ook beter in het verband van den zin. Het is toch een lied van verheuging en blijdschap over de vernietiging van den verdrukker.

2) Elifaz wijst hier Job op het vuur, dat zijne bezittingen verteerde, en noemt dit dezelfde straf, die in het water van den zondvloed kwam..

21.

III. Job 22:21 Job 22:30. Verzoen u toch met God, zo zal het u welgaan. Veracht de aardse schatten, zo zult gij God zelven als den hoogsten schat verkrijgen, zo zult gij verheugd uw aangezicht verheffen, en uw gebed voor u en zelfs voor anderen zal verhoord worden.

Vers 21

21. Gewen 1) u toch aan Hem, stel u toch weer in gemeenschap met God door oprecht berouw over uwe zonde, en heb vrede, zo zal de rust en vrede in huis en hart terugkeren; daardoor zal u het goede overkomen, geluk en welvaart zullen weer bij u zijn.

1) Het Hebreeën woord "haskeen" komt in deze tijdvoeging nog slechts tweemalen in de Schrift voor. Psalms 139:3, waar het zekere kennen en Numbers 22:30, waar het het gewoon verkeer met iemand betekent; Zo maant hij Job aan naar meerdere kennis van God te trachten en nauwkeuriger op Zijne wegen te wandelen.

Wanneer hij Job vermaant, om zich nauwer met God te verenigen, dan maakt hij hem er opmerkzaam op, dat hij vroeger van Hem was afgeweken. Insgelijks, wanneer hij hem vermaant, om met Hem vrede te maken, dan duidt hij hem aan, dat hij door zijn slecht leven als het ware zich als een vijand Gods heeft gedragen. Dat hij dit geheel verkeerd op Job toepast is duidelijk, toch op zich zelven is die waarheid zuiver en van het hoogste nut. Wanneer wij toch aan onze zonden zijn overgegeven, staan wij tegen God op en beletten Hem, om ons nabij te zijn. Het is er mede, alsof wij Hem vaarwel zeggen, of zonder verlof, ons als vluchtelingen van Zijn aangezicht en tegenwoordigheid zo ver mogelijk verwijderen..

Het woord gewennen heeft hier de betekenis van, met God vrede sluiten. Zich aan Hem onderwerpen. Zijne wegen goedkeuren en in alles Hem erkennen als dien God, wiens wegen recht en gerechtigheid zijn.

Vers 21

21. Gewen 1) u toch aan Hem, stel u toch weer in gemeenschap met God door oprecht berouw over uwe zonde, en heb vrede, zo zal de rust en vrede in huis en hart terugkeren; daardoor zal u het goede overkomen, geluk en welvaart zullen weer bij u zijn.

1) Het Hebreeën woord "haskeen" komt in deze tijdvoeging nog slechts tweemalen in de Schrift voor. Psalms 139:3, waar het zekere kennen en Numbers 22:30, waar het het gewoon verkeer met iemand betekent; Zo maant hij Job aan naar meerdere kennis van God te trachten en nauwkeuriger op Zijne wegen te wandelen.

Wanneer hij Job vermaant, om zich nauwer met God te verenigen, dan maakt hij hem er opmerkzaam op, dat hij vroeger van Hem was afgeweken. Insgelijks, wanneer hij hem vermaant, om met Hem vrede te maken, dan duidt hij hem aan, dat hij door zijn slecht leven als het ware zich als een vijand Gods heeft gedragen. Dat hij dit geheel verkeerd op Job toepast is duidelijk, toch op zich zelven is die waarheid zuiver en van het hoogste nut. Wanneer wij toch aan onze zonden zijn overgegeven, staan wij tegen God op en beletten Hem, om ons nabij te zijn. Het is er mede, alsof wij Hem vaarwel zeggen, of zonder verlof, ons als vluchtelingen van Zijn aangezicht en tegenwoordigheid zo ver mogelijk verwijderen..

Het woord gewennen heeft hier de betekenis van, met God vrede sluiten. Zich aan Hem onderwerpen. Zijne wegen goedkeuren en in alles Hem erkennen als dien God, wiens wegen recht en gerechtigheid zijn.

Vers 22

22. Ontvang toch met een geopend oor de wet uit Zijnen mond, en leg Zijne redenen, die Hij door mij tot u laat komen, in uw hart 1). Overdenk ze en volg ze op! 1) Wij weten, dat de Heere ons door Zijn Woord tot zich roept en wanneer Hij ziet, dat wij dwalen en buiten den weg gaan, zegt hij: Keert terug. God derhalve, wanneer Hij er zorg voor draagt, dat Zijn Woord ons wordt gepredikt, heeft geen ander doel op het oog, dan dat Hij ons tam maakt, in plaats dat wij ons als wilden zouden gedragen, d.i. opdat Hij ons buigzaam maakt en terstond aan Zich onderwerpt. Indien wij dit recht hebben gevat, zullen wij er in ons gehele leven veel voordeel van hebben..

Vers 22

22. Ontvang toch met een geopend oor de wet uit Zijnen mond, en leg Zijne redenen, die Hij door mij tot u laat komen, in uw hart 1). Overdenk ze en volg ze op! 1) Wij weten, dat de Heere ons door Zijn Woord tot zich roept en wanneer Hij ziet, dat wij dwalen en buiten den weg gaan, zegt hij: Keert terug. God derhalve, wanneer Hij er zorg voor draagt, dat Zijn Woord ons wordt gepredikt, heeft geen ander doel op het oog, dan dat Hij ons tam maakt, in plaats dat wij ons als wilden zouden gedragen, d.i. opdat Hij ons buigzaam maakt en terstond aan Zich onderwerpt. Indien wij dit recht hebben gevat, zullen wij er in ons gehele leven veel voordeel van hebben..

Vers 23

23. zo gij u waarlijk bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden, gij zult hersteld worden in uw vorig geluk; doe het onrecht verre van uwe tenten, want eerst door de zonde te laten wordt het waarachtige der bekering bewezen.

Vers 23

23. zo gij u waarlijk bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden, gij zult hersteld worden in uw vorig geluk; doe het onrecht verre van uwe tenten, want eerst door de zonde te laten wordt het waarachtige der bekering bewezen.

Vers 24

24. Dan zult gij het goud op of, in het stof leggen, dan zult gij het goud, waarop gij vroeger zo veel vertrouwen stelde als stof achten, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken, gij zult het achten als stenen der beek.

Vers 24

24. Dan zult gij het goud op of, in het stof leggen, dan zult gij het goud, waarop gij vroeger zo veel vertrouwen stelde als stof achten, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken, gij zult het achten als stenen der beek.

Vers 25

25. Ja, dan zult gij betere schatten kennen; de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig zilver, zilver van den hoogsten glans wezen 1) (Psalms 73:25).

1) Job 22:24, Job 22:25 vormen een tegen stelling. Elifaz gaat van de veronderstelling uit, dat Job om de aardse dingen, God den rug heeft toegekeerd, dat hij alle vertrouwen op het goud en zilver der aarde heeft gesteld. Welnu, wil hij zeggen, wanneer gij u nu betert en het goud en zilver als stof acht, dan zult gij een onsterfelijken schat verwerven, want dan zal God uw goud en zilver zijn. Op zichzelf volkomen waar, gelijk de Heere gezegd heeft: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en alle andere dingen zullen U worden toegeworpen, maar in den mond van Elifaz hebben deze woorden een Farizese bijsmaak.

Vers 25

25. Ja, dan zult gij betere schatten kennen; de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig zilver, zilver van den hoogsten glans wezen 1) (Psalms 73:25).

1) Job 22:24, Job 22:25 vormen een tegen stelling. Elifaz gaat van de veronderstelling uit, dat Job om de aardse dingen, God den rug heeft toegekeerd, dat hij alle vertrouwen op het goud en zilver der aarde heeft gesteld. Welnu, wil hij zeggen, wanneer gij u nu betert en het goud en zilver als stof acht, dan zult gij een onsterfelijken schat verwerven, want dan zal God uw goud en zilver zijn. Op zichzelf volkomen waar, gelijk de Heere gezegd heeft: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en alle andere dingen zullen U worden toegeworpen, maar in den mond van Elifaz hebben deze woorden een Farizese bijsmaak.

Vers 26

26. Want, wanneer gij u van harte zult bekeerd hebben, dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, in plaats van dat gij al uw genot in het aardse goed hebt, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen; terwijl gij in het bewustzijn uwer schuld thans uw aangezicht voor Hem moet verbergen, zult gij dan, van de verzoening zeker, weer met blijdschap Hem zoeken (Job 27:10. Psalms 37:4. Isaiah 58:14).

Vers 26

26. Want, wanneer gij u van harte zult bekeerd hebben, dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, in plaats van dat gij al uw genot in het aardse goed hebt, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen; terwijl gij in het bewustzijn uwer schuld thans uw aangezicht voor Hem moet verbergen, zult gij dan, van de verzoening zeker, weer met blijdschap Hem zoeken (Job 27:10. Psalms 37:4. Isaiah 58:14).

Vers 27

27. Gij zult tot Hem met kinderlijk vertrouwen ernstelijk bidden, en Hij zal u verhoren (Isaiah 65:24. Psalms 91:15), nu moet gij klagen, dat gij die verhoring niet vindt (Job 19:7); en gij zult uwe geloften, die gij den Heere geeft, voor het geval, dat gij verhoord wordt, betalen, want Hij zal al uwe billijke wensen vervullen (vgl. Psalms 50:14; Psalms 56:13; Psalms 116:14

Vers 27

27. Gij zult tot Hem met kinderlijk vertrouwen ernstelijk bidden, en Hij zal u verhoren (Isaiah 65:24. Psalms 91:15), nu moet gij klagen, dat gij die verhoring niet vindt (Job 19:7); en gij zult uwe geloften, die gij den Heere geeft, voor het geval, dat gij verhoord wordt, betalen, want Hij zal al uwe billijke wensen vervullen (vgl. Psalms 50:14; Psalms 56:13; Psalms 116:14

Vers 28

28. Als gij ene zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; zo zal zij tot stand komen, en op uwe wegen zal het licht schijnen, zodat gij uw doel nimmer missen kunt (Isaiah 58:8,Isaiah 58:10. Psalms 112:4. Proverbs 4:18).

Vers 28

28. Als gij ene zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; zo zal zij tot stand komen, en op uwe wegen zal het licht schijnen, zodat gij uw doel nimmer missen kunt (Isaiah 58:8,Isaiah 58:10. Psalms 112:4. Proverbs 4:18).

Vers 29

29. Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging, dan zal God den nederige voor ogen a) behouden, dien, wiens ogen naar beneden gericht waren, verkwikken, zodat het oog weer blijmoedig omhoog geslagen wordt. Gij zult alzo niet alleen zelf gezegend zijn, maar ook, als vertrooster der nedergeslagenen, als helper der ellendigen, ten zegen wezen.

a) Proverbs 29:23.

Vers 29

29. Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging, dan zal God den nederige voor ogen a) behouden, dien, wiens ogen naar beneden gericht waren, verkwikken, zodat het oog weer blijmoedig omhoog geslagen wordt. Gij zult alzo niet alleen zelf gezegend zijn, maar ook, als vertrooster der nedergeslagenen, als helper der ellendigen, ten zegen wezen.

a) Proverbs 29:23.

Vers 30

30. Ja, Hij zal zelfs dien bevrijden, die niet 1) onschuldig is, maar om zijne zonde in ongeluk gekomen is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid uwer handen. Wanneer gij u bekeert, zal God en uwe voorbede, daarom omdat gij bij Hem in gunst en genadestaat, ook anderen vergeven en genadig zijn.

1) Hoe weinig vermoedt het Elifaz, dat hij de eerste zal zijn, voor wie Job als voorbidder bij den Heere zal moeten tussen beiden treden (Job 42:8). Even als de vroegere beloften rusten ook deze op den valsen grond, dat Job van den beginne af alle troost wordt ontroofd, door de schandelijke beschuldiging van misdaden, van welke Job weet, dat hij vrij is, zo als van eigengerechtigheid en huichelarij. -Zo verliezen ook de heiligste en waarachtigste woorden hun waarde, wanneer zij niet ter rechter tijd gesproken zijn en de schitterendste boetpredikatie blijft zonder uitwerking, wanneer zij door Farizese liefdeloosheid gedicteerd was..

Vers 30

30. Ja, Hij zal zelfs dien bevrijden, die niet 1) onschuldig is, maar om zijne zonde in ongeluk gekomen is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid uwer handen. Wanneer gij u bekeert, zal God en uwe voorbede, daarom omdat gij bij Hem in gunst en genadestaat, ook anderen vergeven en genadig zijn.

1) Hoe weinig vermoedt het Elifaz, dat hij de eerste zal zijn, voor wie Job als voorbidder bij den Heere zal moeten tussen beiden treden (Job 42:8). Even als de vroegere beloften rusten ook deze op den valsen grond, dat Job van den beginne af alle troost wordt ontroofd, door de schandelijke beschuldiging van misdaden, van welke Job weet, dat hij vrij is, zo als van eigengerechtigheid en huichelarij. -Zo verliezen ook de heiligste en waarachtigste woorden hun waarde, wanneer zij niet ter rechter tijd gesproken zijn en de schitterendste boetpredikatie blijft zonder uitwerking, wanneer zij door Farizese liefdeloosheid gedicteerd was..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-22.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile