Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 17

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 17

Job 17:1.

JOB VERHAALT NOG VERDER VAN ZIJNE ONSCHULD EN VAN ZIJNE ELLENDE.

II. Job 17:1-Job 17:5. Dood en verrotting wachten mij: mijne vrienden honen mij; daarom, o God! word Gij mijn Borg bij U zelven! van wie anders, dan van U, zou ik rechtvaardiging kunnen verwachten? Want mijne vrienden zijn verblind: daarom zult Gij hen niet over mij laten triomferen, maar veeleer hen rechtvaardig bestraffen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 17

Job 17:1.

JOB VERHAALT NOG VERDER VAN ZIJNE ONSCHULD EN VAN ZIJNE ELLENDE.

II. Job 17:1-Job 17:5. Dood en verrotting wachten mij: mijne vrienden honen mij; daarom, o God! word Gij mijn Borg bij U zelven! van wie anders, dan van U, zou ik rechtvaardiging kunnen verwachten? Want mijne vrienden zijn verblind: daarom zult Gij hen niet over mij laten triomferen, maar veeleer hen rechtvaardig bestraffen.

Vers 1

1. 1) Mijn geest is verdorven, heeft reeds den stank der verrotting aangenomen, of: "mijn adem is zwak" en wijst het naderen van mijn einde aan (zie Job 7:15; Job 19:17), mijne dagen worden uitgeblust, gelijk ene lamp, de graven zijn voor mij, nog slechts ene enkele schrede scheidt mij van deze (Psalms 88:4).

1) Wat nu volgt is uitbreiding van hetgeen hij in het laatste vers van het vorige Hoofdstuk heeft gezegd. Wist ten onrechte, zegt Oetinger, zingt Job hier van zich zelven een dodenlied, terwijl hij nog leeft.

Vers 1

1. 1) Mijn geest is verdorven, heeft reeds den stank der verrotting aangenomen, of: "mijn adem is zwak" en wijst het naderen van mijn einde aan (zie Job 7:15; Job 19:17), mijne dagen worden uitgeblust, gelijk ene lamp, de graven zijn voor mij, nog slechts ene enkele schrede scheidt mij van deze (Psalms 88:4).

1) Wat nu volgt is uitbreiding van hetgeen hij in het laatste vers van het vorige Hoofdstuk heeft gezegd. Wist ten onrechte, zegt Oetinger, zingt Job hier van zich zelven een dodenlied, terwijl hij nog leeft.

Vers 2

2. Zijn niet bespotters bij mij, want wat is het anders dan spot, wanneer men mij, den stervende, nog van lang leven en geluk spreekt, en overnacht verwijlt niet mijn oog in op hunlieder verbittering, plagen, mijn oog toch aanschouwt al hun sarren. Daarom wend ik mij van hen af tot U, o God en ik smeek U.

Vers 2

2. Zijn niet bespotters bij mij, want wat is het anders dan spot, wanneer men mij, den stervende, nog van lang leven en geluk spreekt, en overnacht verwijlt niet mijn oog in op hunlieder verbittering, plagen, mijn oog toch aanschouwt al hun sarren. Daarom wend ik mij van hen af tot U, o God en ik smeek U.

Vers 3

3. Zet toch bij, stel mij een borg bij U 1) (Job 16:21. Psalms 119:122. Isaiah 38:14) wie zal hij anders zijn, dat in mijne hand geklapt worde 2), die door handslag zich verbinden zal mijn borg te wezen, indien Gij het niet zijt, o God?

1) God is in twee personen gedacht, aan de ene zijde als Rechter, die Job als enen strafwaardige behandelt, en aan de andere zijde als Borg, als genadige Voorspraak en Ontfermer, die zich Borg stelt voor den lijder. Ene wonderbaar duidelijke voorstelling van Het Middelaarschap van den Heere Jezus Christus: "de genoegdoening door God voor God (vgl. 2 Corinthians 5:18, 2 Corinthians 5:1 John 2:1)..

2) Beter: Wie zal hij zijn, die bij handslag het borgschap zal geven? Zoals boven reeds is aangeduid, Job ziet in God den Rechter en den Borg, die de onschuld zal bewijzen van den aangeklaagde. Hier nu roept hij God op, smeekt hij van zijn God, dat Hij voor hem tot een Borg zal wezen, die zijne onschuld aan het licht zal brengen. Maar daarom vraagt hij ook, indien God het niet is, of wordt, wie zal het dan zijn. Want zijne vrienden (Job 17:4) begrijpen hem niet, konden zijne onschuld niet begrijpen, of aannemen, dewijl God hun hart had toegesloten, hun het ware inzicht in zijn lijden en ellende niet had gegeven. -

Vers 3

3. Zet toch bij, stel mij een borg bij U 1) (Job 16:21. Psalms 119:122. Isaiah 38:14) wie zal hij anders zijn, dat in mijne hand geklapt worde 2), die door handslag zich verbinden zal mijn borg te wezen, indien Gij het niet zijt, o God?

1) God is in twee personen gedacht, aan de ene zijde als Rechter, die Job als enen strafwaardige behandelt, en aan de andere zijde als Borg, als genadige Voorspraak en Ontfermer, die zich Borg stelt voor den lijder. Ene wonderbaar duidelijke voorstelling van Het Middelaarschap van den Heere Jezus Christus: "de genoegdoening door God voor God (vgl. 2 Corinthians 5:18, 2 Corinthians 5:1 John 2:1)..

2) Beter: Wie zal hij zijn, die bij handslag het borgschap zal geven? Zoals boven reeds is aangeduid, Job ziet in God den Rechter en den Borg, die de onschuld zal bewijzen van den aangeklaagde. Hier nu roept hij God op, smeekt hij van zijn God, dat Hij voor hem tot een Borg zal wezen, die zijne onschuld aan het licht zal brengen. Maar daarom vraagt hij ook, indien God het niet is, of wordt, wie zal het dan zijn. Want zijne vrienden (Job 17:4) begrijpen hem niet, konden zijne onschuld niet begrijpen, of aannemen, dewijl God hun hart had toegesloten, hun het ware inzicht in zijn lijden en ellende niet had gegeven. -

Vers 4

4. Van mensen, zelfs van mijne vrienden kan ik dat niet meer verwachten, want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen, tot straf voor hun eigengerechtigheid hebt gij hun den toestand van mijn hart en van de verzoeking als door een voorhangsel verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen, hen niet over mij laten triomferen, dat Gij ten laatste hun waan van mijne schuld zoudt bevestigen.

Vers 4

4. Van mensen, zelfs van mijne vrienden kan ik dat niet meer verwachten, want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen, tot straf voor hun eigengerechtigheid hebt gij hun den toestand van mijn hart en van de verzoeking als door een voorhangsel verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen, hen niet over mij laten triomferen, dat Gij ten laatste hun waan van mijne schuld zoudt bevestigen.

Vers 5

5. Die met vleiing den vrienden wat aanzegt 1) en prijs geeft (Job 6:27), die zal voor zulk ene trouweloze verloochening der liefde de Goddelijke vergelding niet ontgaan, God zal hen in hetgeen het liefste is, straffen, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten, te vergeefs omzien naar liefde en erbarmen (vgl. Job 11:20. Exodus 20:5).

1) In `t Hebreeën Lechelek jagid reïm. Beter: Wie tot een buit de vrienden aanbiedt. Job wil hier zeggen, wie zijne vrienden prijs geeft in plaats van voor hen en hun ellende op te komen, ze aan de ellende prijs geeft, ze zonder redding en troost laat zitten, diens kinderen zullen eveneens ervaren, wat het betekent om te zien naar liefde en erbarming, zonder die te vinden. Hiermede zegt hij zijne vrienden precies, hoe hij hun handelwijze beschouwt en hoe hij over hen denkt.

Job 17:5 is dus nadere uiteenzetting van Job 17:4b, terwijl in de volgende verzen hij het uitdrukt, dat ook dit verlaten worden door zijne vrienden een beschikking Gods is.

6.

IV. Job 17:6-Job 17:16. God heeft mij tot een smaad der wereld gemaakt; daarom verteer ik van verdriet, en de vromen zijn verbaasd. Maar ik houd vast aan mijne rechtvaardigheid en word des te sterker in mijnen God. Begint slechts opnieuw met uwe boetpredikaties, vol van beloften, gij blijft toch dwazen. Het tegendeel van `t geen gij hoopt is reeds begonnen en wordt steeds meer tot werkelijkheid; mijne enige hoop is de dood, en dat is gene hoop.

Vers 5

5. Die met vleiing den vrienden wat aanzegt 1) en prijs geeft (Job 6:27), die zal voor zulk ene trouweloze verloochening der liefde de Goddelijke vergelding niet ontgaan, God zal hen in hetgeen het liefste is, straffen, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten, te vergeefs omzien naar liefde en erbarmen (vgl. Job 11:20. Exodus 20:5).

1) In `t Hebreeën Lechelek jagid reïm. Beter: Wie tot een buit de vrienden aanbiedt. Job wil hier zeggen, wie zijne vrienden prijs geeft in plaats van voor hen en hun ellende op te komen, ze aan de ellende prijs geeft, ze zonder redding en troost laat zitten, diens kinderen zullen eveneens ervaren, wat het betekent om te zien naar liefde en erbarming, zonder die te vinden. Hiermede zegt hij zijne vrienden precies, hoe hij hun handelwijze beschouwt en hoe hij over hen denkt.

Job 17:5 is dus nadere uiteenzetting van Job 17:4b, terwijl in de volgende verzen hij het uitdrukt, dat ook dit verlaten worden door zijne vrienden een beschikking Gods is.

6.

IV. Job 17:6-Job 17:16. God heeft mij tot een smaad der wereld gemaakt; daarom verteer ik van verdriet, en de vromen zijn verbaasd. Maar ik houd vast aan mijne rechtvaardigheid en word des te sterker in mijnen God. Begint slechts opnieuw met uwe boetpredikaties, vol van beloften, gij blijft toch dwazen. Het tegendeel van `t geen gij hoopt is reeds begonnen en wordt steeds meer tot werkelijkheid; mijne enige hoop is de dood, en dat is gene hoop.

Vers 6

6. Doch Hij heeft mij en mijnen naam tot een spreekwoord der volken, der mensen in mijn land gesteld, om enen door God gestraften huichelaar aan te wijzen (vgl. Job 12:4. 12:4 Psalms 44:15; Psalms 69:12), zodat ik een trommelslag, beter: iets om uit te spuwen, ben voor ieders aangezicht (Matthew 27:29,Matthew 27:30).

Vers 6

6. Doch Hij heeft mij en mijnen naam tot een spreekwoord der volken, der mensen in mijn land gesteld, om enen door God gestraften huichelaar aan te wijzen (vgl. Job 12:4. 12:4 Psalms 44:15; Psalms 69:12), zodat ik een trommelslag, beter: iets om uit te spuwen, ben voor ieders aangezicht (Matthew 27:29,Matthew 27:30).

Vers 7

7. Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd (Job 16:16), en al mijne ledematen zijn vlees- en krachteloos, gelijk ene schaduw, die slechts een schijn is en geen blijvend wezen heeft (vgl. Psalms 6:8; Psalms 31:10).

Vers 7

7. Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd (Job 16:16), en al mijne ledematen zijn vlees- en krachteloos, gelijk ene schaduw, die slechts een schijn is en geen blijvend wezen heeft (vgl. Psalms 6:8; Psalms 31:10).

Vers 8

8. De oprechten zullen, wanneer zij mijnen ellendigen toestand zien, hierover verbaasd zijn, zich verwonderen, hoe zulk een raadsel op te lossen zij, dat een godvrezende zo door God geplaagd wordt (vgl. Psalms 73:16. Isaiah 52:14), en de onschuldige, die zich onbesmet van de wereld bewaard heeft, zal zich tegen den huichelaar opmaken, en zich inwendig verstoord gevoelen, dat het hem, ondanks zijne goddeloosheid, zo wel gaat (Psalms 73:12, Psalms 73:12).

Vers 8

8. De oprechten zullen, wanneer zij mijnen ellendigen toestand zien, hierover verbaasd zijn, zich verwonderen, hoe zulk een raadsel op te lossen zij, dat een godvrezende zo door God geplaagd wordt (vgl. Psalms 73:16. Isaiah 52:14), en de onschuldige, die zich onbesmet van de wereld bewaard heeft, zal zich tegen den huichelaar opmaken, en zich inwendig verstoord gevoelen, dat het hem, ondanks zijne goddeloosheid, zo wel gaat (Psalms 73:12, Psalms 73:12).

Vers 9

9. En de rechtvaardige, hoewel hij Gods toorn ondervindt en aan lichaam en ziel beeft onder de slagen van den alleen Heilige, zal nochtans zijnen weg vasthouden, den weg der godzaligheid en der waarheid, en die rein van handen is, al hoort Hij hoe ik onschuldig veel geleden heb, zal in sterkte toenemen of, zich versterken, daar hij liever onschuldig zal willen lijden, dan goddeloos zich in vreugde baden.

Met deze woorden betoont Job, gelijk allen, die door dergelijke verzoekingen geheiligd worden, het goddelijk geduld, hetwelk Jakobus (James 5:11) zalig prijst; daardoor slaat hij de hoop van Satan, dat niemand uit ware liefde tot God Hem vrezen zou en door lijden spoedig tot afval zou gebracht worden (Job 2:5), den bodem in; zo bestraft hij het verwijt van satans werktuigen, de halfgelovige schijnvrienden; alsof hij de ware godsvrucht vernietigde (Job 15:4) als een leugen (vgl. Psalms 73:23-Psalms 73:26)..

Wanneer de rechtvaardigen den weg, dien zij betreden, met doornen en distels bezaaid, door rotsen en groeven versperd zien, zullen zij toch in den dienst van God volharden. Wanneer dat niet zo ware, welke bevestiging van ons geloof zou er bestaan? Wanneer onze weg door een liefelijken tuin voerde, wanneer wij niets dan het aangename in het gehele leven ondervonden, wie zou dan kunnen beweren, dat hij God van harte diende? Wanneer ons echter God het tegendeel van hetgeen wij wensen toezendt, zodat wij nu eens door het slijk, dan weer over bergen en rotsen, nu door doornen, dan door kuilen heen moeten en toch geen einde van onze moeiten verkrijgen, dat is ene zware verzoeking voor diegenen, welke God met allen ijver dienen. En waarom is het zo zwaar? Omdat wij nog niet geleerd hebben, ons zelven geheel te verloochenen. Wie zich echter nog niet gewend heeft al zijn gevoel en zijnen gansen wil aan den dienst van God geheel te onderwerpen (hoe zwaar het hem valle), die weet nog niet ten volle, wat rechtvaardig en gelovig leven betekent.

Job komt in het licht des Nieuwen Testaments voor als een beeld van Hem, die eveneens leed, opdat Satan zijn recht zou verkrijgen, waaraan hij te schande zou worden, die ook een lijden te dragen had, dat wezen en gedaante had van den toorn Gods en toch in Gods liefde zijn beweegreden en zijn doel had; die eveneens door de mensen miskend en gehoond werd, om ten laatste verhoogd te worden en zich als Voorbidder voor diegenen te stellen, die Hem hoonden en miskenden, waarbij echter de oneindige afstand tussen voorbeeld en tegenbeeld niet te vergeten is..

Vers 9

9. En de rechtvaardige, hoewel hij Gods toorn ondervindt en aan lichaam en ziel beeft onder de slagen van den alleen Heilige, zal nochtans zijnen weg vasthouden, den weg der godzaligheid en der waarheid, en die rein van handen is, al hoort Hij hoe ik onschuldig veel geleden heb, zal in sterkte toenemen of, zich versterken, daar hij liever onschuldig zal willen lijden, dan goddeloos zich in vreugde baden.

Met deze woorden betoont Job, gelijk allen, die door dergelijke verzoekingen geheiligd worden, het goddelijk geduld, hetwelk Jakobus (James 5:11) zalig prijst; daardoor slaat hij de hoop van Satan, dat niemand uit ware liefde tot God Hem vrezen zou en door lijden spoedig tot afval zou gebracht worden (Job 2:5), den bodem in; zo bestraft hij het verwijt van satans werktuigen, de halfgelovige schijnvrienden; alsof hij de ware godsvrucht vernietigde (Job 15:4) als een leugen (vgl. Psalms 73:23-Psalms 73:26)..

Wanneer de rechtvaardigen den weg, dien zij betreden, met doornen en distels bezaaid, door rotsen en groeven versperd zien, zullen zij toch in den dienst van God volharden. Wanneer dat niet zo ware, welke bevestiging van ons geloof zou er bestaan? Wanneer onze weg door een liefelijken tuin voerde, wanneer wij niets dan het aangename in het gehele leven ondervonden, wie zou dan kunnen beweren, dat hij God van harte diende? Wanneer ons echter God het tegendeel van hetgeen wij wensen toezendt, zodat wij nu eens door het slijk, dan weer over bergen en rotsen, nu door doornen, dan door kuilen heen moeten en toch geen einde van onze moeiten verkrijgen, dat is ene zware verzoeking voor diegenen, welke God met allen ijver dienen. En waarom is het zo zwaar? Omdat wij nog niet geleerd hebben, ons zelven geheel te verloochenen. Wie zich echter nog niet gewend heeft al zijn gevoel en zijnen gansen wil aan den dienst van God geheel te onderwerpen (hoe zwaar het hem valle), die weet nog niet ten volle, wat rechtvaardig en gelovig leven betekent.

Job komt in het licht des Nieuwen Testaments voor als een beeld van Hem, die eveneens leed, opdat Satan zijn recht zou verkrijgen, waaraan hij te schande zou worden, die ook een lijden te dragen had, dat wezen en gedaante had van den toorn Gods en toch in Gods liefde zijn beweegreden en zijn doel had; die eveneens door de mensen miskend en gehoond werd, om ten laatste verhoogd te worden en zich als Voorbidder voor diegenen te stellen, die Hem hoonden en miskenden, waarbij echter de oneindige afstand tussen voorbeeld en tegenbeeld niet te vergeten is..

Vers 10

10. Maar toch, ik wil ook vaststaan in mijnen God; gij allen, die mij enen gouden toekomst van aardse welvaart belooft, in geval ik uwen raad en uwen wil volg, keert weer tot mij en komt nu met uwe boetpredikaties; want ik vinde onder u geen wijze, die Gods heilig recht kent en de diepe betekenis van het lijden voor de gelovigen uit ervaring verstaat.

Vers 10

10. Maar toch, ik wil ook vaststaan in mijnen God; gij allen, die mij enen gouden toekomst van aardse welvaart belooft, in geval ik uwen raad en uwen wil volg, keert weer tot mij en komt nu met uwe boetpredikaties; want ik vinde onder u geen wijze, die Gods heilig recht kent en de diepe betekenis van het lijden voor de gelovigen uit ervaring verstaat.

Vers 11

11. Gij belooft mij een lang leven, in geval ik mijne vermeende zonden belijd en mij bekeer; maar ziet gij dan niet, mijne dagen zijn voorbijgegaan, uitgerukt, vernietigd zijn mijne gedachten, mijne plannen, die mij alleen, nadat mij alles ontnomen was, als de bezittingen de pleegkinderen mijns harten, overgebleven waren, zelfs is al mijn hoop verdwenen.

Vers 11

11. Gij belooft mij een lang leven, in geval ik mijne vermeende zonden belijd en mij bekeer; maar ziet gij dan niet, mijne dagen zijn voorbijgegaan, uitgerukt, vernietigd zijn mijne gedachten, mijne plannen, die mij alleen, nadat mij alles ontnomen was, als de bezittingen de pleegkinderen mijns harten, overgebleven waren, zelfs is al mijn hoop verdwenen.

Vers 12

12. Den nacht van ongeluk, die mij omgeeft, verstellen zij in, maken zij in hun dwaze redeneringen tot den dag; het licht is nabij den ondergang van wege de duisternis 1), de vrienden zijn zo dwaas om van den nacht den dag te maken, daar zij mij nog levensgeluk kunnen voorspiegelen. 1) De bedoeling van deze woorden kan niet anders wezen dan deze, dat zijne vrienden hem met een valse hoop trachten op te vrolijken, hem dingen in het verschiet stellen, die niet verwezenlijkt zullen worden. De laatste woorden kunnen ook zo verstaan worden, het licht is nabij, zeggen ze, terwijl de duisternis aanstaande is. In de volgende verzen werkt hij dit nader uit.

Vers 12

12. Den nacht van ongeluk, die mij omgeeft, verstellen zij in, maken zij in hun dwaze redeneringen tot den dag; het licht is nabij den ondergang van wege de duisternis 1), de vrienden zijn zo dwaas om van den nacht den dag te maken, daar zij mij nog levensgeluk kunnen voorspiegelen. 1) De bedoeling van deze woorden kan niet anders wezen dan deze, dat zijne vrienden hem met een valse hoop trachten op te vrolijken, hem dingen in het verschiet stellen, die niet verwezenlijkt zullen worden. De laatste woorden kunnen ook zo verstaan worden, het licht is nabij, zeggen ze, terwijl de duisternis aanstaande is. In de volgende verzen werkt hij dit nader uit.

Vers 13

13. Zo ik wacht, zo er nog enige hoop in mijn hart is, zo is het deze: het graf (Job 7:10 ) zal mijn huis wezen, waarin ik alleen rust van ziels- en lichaamssmart vinden zal; in de duisternis, in het rijk des doods, zal ik mij reeds in mijne gedachten mijn bed spreiden.

Vers 13

13. Zo ik wacht, zo er nog enige hoop in mijn hart is, zo is het deze: het graf (Job 7:10 ) zal mijn huis wezen, waarin ik alleen rust van ziels- en lichaamssmart vinden zal; in de duisternis, in het rijk des doods, zal ik mij reeds in mijne gedachten mijn bed spreiden.

Vers 14

14. Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! tot het gewormte: Mijne moeder en mijne zuster! Mijn ellendige toestand heeft mij met groeve en gewormte reeds zo vertrouwd gemaakt, dat zij niets verschrikkelijks meer voor mij hebben: ik ben met deze reeds verzoend en zal spoedig hun buit zijn.

Vers 14

14. Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! tot het gewormte: Mijne moeder en mijne zuster! Mijn ellendige toestand heeft mij met groeve en gewormte reeds zo vertrouwd gemaakt, dat zij niets verschrikkelijks meer voor mij hebben: ik ben met deze reeds verzoend en zal spoedig hun buit zijn.

Vers 15

15. Waar zou dan nu mijne verwachting wezen, waar ter wereld nog iets voor mij te hopen zijn? Ja, mijne verwachting, wie zal ze aanschouwen? wie van u kan er ernstig aan geloven, de door u voorgespiegelde hoop nog vervuld te zien?

Vers 15

15. Waar zou dan nu mijne verwachting wezen, waar ter wereld nog iets voor mij te hopen zijn? Ja, mijne verwachting, wie zal ze aanschouwen? wie van u kan er ernstig aan geloven, de door u voorgespiegelde hoop nog vervuld te zien?

Vers 16

16. Zij, mijne verwachtinge, zullen ondervaren met de handbomen 1), "in de grendelen," "de sterkten," in het diepste des grafs, als er rust te zamen a) voor mij en mijne wensen in het stof wezen zal 2).

a) Job 3:17,Job 3:18,Job 3:19; Job 30:23,Job 30:24.

1) In het Hebreeën Bedee scheool theeradnah. Tot de sluitbomen van het graf strekken zij zich uit. Een dichterlijke uitdrukking voor de gedachte, dat hij zijn hoop op het graf heeft gevestigd, om van dit vreselijk lijden te rusten.

2) Juist in deze hopeloosheid openbaart zich Jobs geloof in zijne ware grootheid. Hij gaat den dood tegemoet en hij ondergaat dien naar allen schijn als een zondaar, terwijl hij toch weet, dat hij een rechtvaardige is. Is dat nu geen geloof en getrouwheid aan God, dat het hem, zonder dat hij om genezing bidt, genoeg is, dat God zijnen naam belijdt? Die beloften der vrienden hadden op enen anderen grond moeten rusten, wanneer hij de vreugde hebben zou, om zich deze toe te eigenen. Hij gevoelt zich onveranderlijk aan den dood prijs gegeven, en als uit de diepte van den Hades, in welken hij neerzinkt, strekt hij zijne handen naar God uit, niet opdat Hij hem in het leven behouden maar opdat Hij hem voor de wereld voor den Zijne verklare. Moet hij sterven, hij wil slechts den dood van enen veroordeelde niet sterven. En zou het hem daarbij te doen zijn om de redding zijner eer? Neen, om de ere Gods, die degene onmogelijk als een misdadiger verdelgen kan, die in alle getrouwheid zich tot Hem wendt..

Vers 16

16. Zij, mijne verwachtinge, zullen ondervaren met de handbomen 1), "in de grendelen," "de sterkten," in het diepste des grafs, als er rust te zamen a) voor mij en mijne wensen in het stof wezen zal 2).

a) Job 3:17,Job 3:18,Job 3:19; Job 30:23,Job 30:24.

1) In het Hebreeën Bedee scheool theeradnah. Tot de sluitbomen van het graf strekken zij zich uit. Een dichterlijke uitdrukking voor de gedachte, dat hij zijn hoop op het graf heeft gevestigd, om van dit vreselijk lijden te rusten.

2) Juist in deze hopeloosheid openbaart zich Jobs geloof in zijne ware grootheid. Hij gaat den dood tegemoet en hij ondergaat dien naar allen schijn als een zondaar, terwijl hij toch weet, dat hij een rechtvaardige is. Is dat nu geen geloof en getrouwheid aan God, dat het hem, zonder dat hij om genezing bidt, genoeg is, dat God zijnen naam belijdt? Die beloften der vrienden hadden op enen anderen grond moeten rusten, wanneer hij de vreugde hebben zou, om zich deze toe te eigenen. Hij gevoelt zich onveranderlijk aan den dood prijs gegeven, en als uit de diepte van den Hades, in welken hij neerzinkt, strekt hij zijne handen naar God uit, niet opdat Hij hem in het leven behouden maar opdat Hij hem voor de wereld voor den Zijne verklare. Moet hij sterven, hij wil slechts den dood van enen veroordeelde niet sterven. En zou het hem daarbij te doen zijn om de redding zijner eer? Neen, om de ere Gods, die degene onmogelijk als een misdadiger verdelgen kan, die in alle getrouwheid zich tot Hem wendt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-17.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile