Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 10

Job 10:1.

JOB KLAAGT OVER ZIJNE ELLENDE.

IV. Job 10:1-Job 10:17. Ik heb verdriet over mijn leven, daarom wil ik ook aan mijne klachten tegen God den vrijen loop laten. Waarom zijt Gij ons een vijand geworden? Is het, omdat Gij er behagen inschept, Uwe eigene schepselen te kwellen, of zijt Gij een kortzichtige gelijk, die de waarheid niet doorziet? Neen! Gij moet het toch weten, dat ik geen misdadiger ben. Of hebt Gij daarom mij zo wonderbaar geschapen en zo genadig onderhouden, om mij nu Uwe macht des te meer te laten gevoelen, en mij te verdrukken en mij, zodra ik het mocht wagen mijn hoofd op te heffen, mij des te vreselijker te treffen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 10

Job 10:1.

JOB KLAAGT OVER ZIJNE ELLENDE.

IV. Job 10:1-Job 10:17. Ik heb verdriet over mijn leven, daarom wil ik ook aan mijne klachten tegen God den vrijen loop laten. Waarom zijt Gij ons een vijand geworden? Is het, omdat Gij er behagen inschept, Uwe eigene schepselen te kwellen, of zijt Gij een kortzichtige gelijk, die de waarheid niet doorziet? Neen! Gij moet het toch weten, dat ik geen misdadiger ben. Of hebt Gij daarom mij zo wonderbaar geschapen en zo genadig onderhouden, om mij nu Uwe macht des te meer te laten gevoelen, en mij te verdrukken en mij, zodra ik het mocht wagen mijn hoofd op te heffen, mij des te vreselijker te treffen.

Vers 1

1. Mijne ziel is verdrietig over mijn kommervol leven, ik heb er een walg van (Job 7:16), want mijne hoop is verdwenen dat God mij weer genadig zou zijn; ik zal mijne klachtover mijn lijden, en mijne grootste smart, dat God zo zonder oorzaak toornig op mij is, op mij laten 1), den teugel vieren, wat er ook van worde; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel (vgl. Job 7:11).

1) In het Hebreeën Eëzbah alai sichi. Beter: Ik zal vrijlaten in mij mijne klacht. Job spreekt hier uit, dat hij zijn ik niet zal bedwingen, maar den vrijen teugel geven, om de klachten, die zich in zijn bewustzijn hebben opeen gehoopt, uit te storten. Wel wordt hier bij hem de kracht der inwonende zonde openbaar. Hier is zijn gemoed wl wrevelig, hoewel hij toch aan de andere zijde weer behoefte toont, om zich aan de Vrijmacht Gods over te geven, opdat die God hem niet verdoeme. Job is een wedergeboren zondaar, maar de scheuten van den ouden wortel der zonde schieten zo hoog op, dat zij schier den nieuwen boom der gerechtigheid onzichtbaar maken.

Vers 1

1. Mijne ziel is verdrietig over mijn kommervol leven, ik heb er een walg van (Job 7:16), want mijne hoop is verdwenen dat God mij weer genadig zou zijn; ik zal mijne klachtover mijn lijden, en mijne grootste smart, dat God zo zonder oorzaak toornig op mij is, op mij laten 1), den teugel vieren, wat er ook van worde; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel (vgl. Job 7:11).

1) In het Hebreeën Eëzbah alai sichi. Beter: Ik zal vrijlaten in mij mijne klacht. Job spreekt hier uit, dat hij zijn ik niet zal bedwingen, maar den vrijen teugel geven, om de klachten, die zich in zijn bewustzijn hebben opeen gehoopt, uit te storten. Wel wordt hier bij hem de kracht der inwonende zonde openbaar. Hier is zijn gemoed wl wrevelig, hoewel hij toch aan de andere zijde weer behoefte toont, om zich aan de Vrijmacht Gods over te geven, opdat die God hem niet verdoeme. Job is een wedergeboren zondaar, maar de scheuten van den ouden wortel der zonde schieten zo hoog op, dat zij schier den nieuwen boom der gerechtigheid onzichtbaar maken.

Vers 2

2. Ik zal vrijmoedig tot God zeggen: Verdoem mij niet, en laat uwen toorn niet altijd over mij, als op enen goddeloze blijven; doe mij weten, waarover Gij met mij twist, waardoor ik U zozeer beledigd heb, dat Gij mij zo hard straft.

Vers 2

2. Ik zal vrijmoedig tot God zeggen: Verdoem mij niet, en laat uwen toorn niet altijd over mij, als op enen goddeloze blijven; doe mij weten, waarover Gij met mij twist, waardoor ik U zozeer beledigd heb, dat Gij mij zo hard straft.

Vers 3

3. Is het U goed, hebt Gij er vermaak in, dat Gij verdrukt, dat Gij enen arme, onschuldige zoveel doet lijden? dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen 1), den mens, in wie Gij een geestelijk werk aangevangen hebt (Psalms 139:15), en of, terwijl Gij over den raad der goddelozen schijnsel geeft, hun voorspoed schenkt (Psalms 73:4)? Is het Uw lust Uwe dienaren te straffen en de goddelozen te verheffen?

1) Te midden van al de diepten der ellende, waarin Job terneder zit, doemt toch voor een ogenblik het geloof weer op, dat God hem bestraald heeft met het licht der genade, dat Hij het werk Gods aan zijne ziele heeft ervaren. Hij kent zich als een werk van Gods hand. Maar daarom is het hem te meer duister, dat God hem zo kastijdt en de goddelozen in het licht doet wandelen.

Vers 3

3. Is het U goed, hebt Gij er vermaak in, dat Gij verdrukt, dat Gij enen arme, onschuldige zoveel doet lijden? dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen 1), den mens, in wie Gij een geestelijk werk aangevangen hebt (Psalms 139:15), en of, terwijl Gij over den raad der goddelozen schijnsel geeft, hun voorspoed schenkt (Psalms 73:4)? Is het Uw lust Uwe dienaren te straffen en de goddelozen te verheffen?

1) Te midden van al de diepten der ellende, waarin Job terneder zit, doemt toch voor een ogenblik het geloof weer op, dat God hem bestraald heeft met het licht der genade, dat Hij het werk Gods aan zijne ziele heeft ervaren. Hij kent zich als een werk van Gods hand. Maar daarom is het hem te meer duister, dat God hem zo kastijdt en de goddelozen in het licht doet wandelen.

Vers 4

4. Hebt Gij vleselijke ogen, zodat Gij U door den schijn laat verblinden? Ziet Gij, gelijk een mens ziet, die zich door liefde of haat in zijn oordeel laat leiden? 5. Zijn Uwe dagen zo kort als de dagen van een mens, zodat Gij niet wachten kunt, totdat mijne schuld openlijk en ondubbelzinnig gebleken is, zodat Gij mij zodra mogelijk ene belijdenis afpersen wilt? Zijn Uwe Jaren als de dagen eens mans (Psalms 102:28)?

Vers 4

4. Hebt Gij vleselijke ogen, zodat Gij U door den schijn laat verblinden? Ziet Gij, gelijk een mens ziet, die zich door liefde of haat in zijn oordeel laat leiden? 5. Zijn Uwe dagen zo kort als de dagen van een mens, zodat Gij niet wachten kunt, totdat mijne schuld openlijk en ondubbelzinnig gebleken is, zodat Gij mij zodra mogelijk ene belijdenis afpersen wilt? Zijn Uwe Jaren als de dagen eens mans (Psalms 102:28)?

Vers 6

6. Dat Gij onderzoekt naar mijne ongerechtigheid en naar mijne zonde verneemt 1), door een zo pijnlijk verhoor, door plagen en smarten?

1) In Job 10:3-Job 10:7 treedt Job aan de ene zijde als aanklager tegen God op, terwijl aan de andere zijde hij God de ere geeft, dat Hij niet is als een mens. Een vonkje geloof openbaart zich nu en dan nog eens.

Vers 6

6. Dat Gij onderzoekt naar mijne ongerechtigheid en naar mijne zonde verneemt 1), door een zo pijnlijk verhoor, door plagen en smarten?

1) In Job 10:3-Job 10:7 treedt Job aan de ene zijde als aanklager tegen God op, terwijl aan de andere zijde hij God de ere geeft, dat Hij niet is als een mens. Een vonkje geloof openbaart zich nu en dan nog eens.

Vers 7

7. Maar neen! U kan niets verborgen zijn! Het is Uwe wetenschap, Gij moet het weten, dat ik niet goddeloos ben, dat ik geen misdrijf pleegde, dat zulk ene straf rechtvaardigt; nochtans is er niemand op aarde, of in den hemel (Psalms 139:7), die uit Uwe hand verlosse 1), nochtans is er uit Uwe hand geen ontkomen.

1) Hij weet, dat God zich aan hem openbaart, maar hij opent de ogen niet. Hij klaagt, dat hij al te veel gekweld en gepijnigd wordt. Hem ontbrak wel geen geduld, maar zijn geduld was niet zo volkomen als het wel behoorde..

Vers 7

7. Maar neen! U kan niets verborgen zijn! Het is Uwe wetenschap, Gij moet het weten, dat ik niet goddeloos ben, dat ik geen misdrijf pleegde, dat zulk ene straf rechtvaardigt; nochtans is er niemand op aarde, of in den hemel (Psalms 139:7), die uit Uwe hand verlosse 1), nochtans is er uit Uwe hand geen ontkomen.

1) Hij weet, dat God zich aan hem openbaart, maar hij opent de ogen niet. Hij klaagt, dat hij al te veel gekweld en gepijnigd wordt. Hem ontbrak wel geen geduld, maar zijn geduld was niet zo volkomen als het wel behoorde..

Vers 8

8. Uwe handen doen mij smart aan 1), hoewel zij mij gemaakt hebben; te zamen rondom mij zijn zij, alles wat ik ben is Uw werk; Gij formeerde mij en omringt mij overal, en nu Gij verslindt mij; Uw eigen kunstwerk vernietigt Gij weer en stort Gij in `t verderf (vgl. Job 10:3. Psalms 119:73; Psalms 139:14).

1) In het Hebreeën Jadka Itsboeni. Het werkwoord heeft ook wel de betekenis van, smart aandoen, maar ook van formeren, en die betekenis moeten we hier hebben. Het volgende moet dan luiden: en gemaakt of, uitgewerkt. Job bepaalt God er bij, dat hij Zijn handenwerk is, en dat het nu onbegrijpelijk is, dat Hij dit Zijn handenwerk zo weer vernietigt, zonder oorzaak. Op dit laatste is wel te letten. Dit is voor Job het smartelijkste, dat hij van oordeel is, dat God hem, hoewel hij geen bepaalde zonde gedaan heeft, zo tuchtigt en straft.

Het tweede woord is uitwerken, n.l. datgene, wat geformeerd, geschapen is. Ook kan men het vertalen door volmaken.

Vers 8

8. Uwe handen doen mij smart aan 1), hoewel zij mij gemaakt hebben; te zamen rondom mij zijn zij, alles wat ik ben is Uw werk; Gij formeerde mij en omringt mij overal, en nu Gij verslindt mij; Uw eigen kunstwerk vernietigt Gij weer en stort Gij in `t verderf (vgl. Job 10:3. Psalms 119:73; Psalms 139:14).

1) In het Hebreeën Jadka Itsboeni. Het werkwoord heeft ook wel de betekenis van, smart aandoen, maar ook van formeren, en die betekenis moeten we hier hebben. Het volgende moet dan luiden: en gemaakt of, uitgewerkt. Job bepaalt God er bij, dat hij Zijn handenwerk is, en dat het nu onbegrijpelijk is, dat Hij dit Zijn handenwerk zo weer vernietigt, zonder oorzaak. Op dit laatste is wel te letten. Dit is voor Job het smartelijkste, dat hij van oordeel is, dat God hem, hoewel hij geen bepaalde zonde gedaan heeft, zo tuchtigt en straft.

Het tweede woord is uitwerken, n.l. datgene, wat geformeerd, geschapen is. Ook kan men het vertalen door volmaken.

Vers 9

9. Gedenk toch, dat Gij mij, uit enkel liefde, voordat ik nog van U of van mij zelven wist, zonder mijn toedoen, als leem bereid hebt, even als den eersten mens, wiens schepping Gij bij iedere mens in den moederschoot herhaalt (vgl. Job 1:21; Job 33:6. Psalms 139:15), en dat mijn aan zijn slechts kort kan duren, daar Gij mij, gelijk alle mensen, tot stof zult doen wederkeren (vgl. Genesis 3:19). Waarom dan moet dit korte leven van Uw eigen schepsel zo smartvol zijn?

De lijder, wie het nog ontbreekt aan diepe inwendige kennis van zonde, en die het geloof aan Gods genade meer door eigen schuld, deels door misleiding van anderen verloren heeft, is bestendig in verzoeking. om God voor een Wezen vol van wangunst en van lust tot vernieling te beschouwen. Vandaar het heidens denkbeeld van den nijd der goden, van der onschuldigen val zelfs van de lievelingen der Godheid, wanneer zij een trap van geluk te hoog voor deze wereld bereikten (maar als nu ook deze bij al de goden gehaat werd, dwaalde hij eenzaam daarheen op het Aleïsche veld" Hom. Elias VI: 200, "Hier keert zich de vreemdeling af met ontzetting.) Alleen het gelovig vasthouden aan Gods onverdiende genade en anders niets kan ons in staat stellen overal de sporen te ontwaren van die liefde, die alles onderhoudt, die in alles voorziet.

De duivel is ons mensen, in het bijzonder den waren Christen, zulk een doodsvijand, dat hij hem gaarne elk uur, ja ieder ogenblik zou willen ombrengen. Dat dit niet geschiedt bewerkt de Voorzienigheid van God, die Zijne engelen beveelt, dat zij ons bewaren op alle onze wegen, zodat hij ons gene schade kan doen, ook geen haartje kan krenken, tenzij God het hem toelaat. God toch ziet vele duizenden malen nauwlettender op de Zijnen, dan ene moeder op haar enig kind kan zien, ja zo opmerkzaam slaat Hij ons gade, dat Hij zelfs al de haren van ons hoofd telt. Zulk een waken Gods is over ons dag en nacht, ieder uur en elk ogenblik..

Vers 9

9. Gedenk toch, dat Gij mij, uit enkel liefde, voordat ik nog van U of van mij zelven wist, zonder mijn toedoen, als leem bereid hebt, even als den eersten mens, wiens schepping Gij bij iedere mens in den moederschoot herhaalt (vgl. Job 1:21; Job 33:6. Psalms 139:15), en dat mijn aan zijn slechts kort kan duren, daar Gij mij, gelijk alle mensen, tot stof zult doen wederkeren (vgl. Genesis 3:19). Waarom dan moet dit korte leven van Uw eigen schepsel zo smartvol zijn?

De lijder, wie het nog ontbreekt aan diepe inwendige kennis van zonde, en die het geloof aan Gods genade meer door eigen schuld, deels door misleiding van anderen verloren heeft, is bestendig in verzoeking. om God voor een Wezen vol van wangunst en van lust tot vernieling te beschouwen. Vandaar het heidens denkbeeld van den nijd der goden, van der onschuldigen val zelfs van de lievelingen der Godheid, wanneer zij een trap van geluk te hoog voor deze wereld bereikten (maar als nu ook deze bij al de goden gehaat werd, dwaalde hij eenzaam daarheen op het Aleïsche veld" Hom. Elias VI: 200, "Hier keert zich de vreemdeling af met ontzetting.) Alleen het gelovig vasthouden aan Gods onverdiende genade en anders niets kan ons in staat stellen overal de sporen te ontwaren van die liefde, die alles onderhoudt, die in alles voorziet.

De duivel is ons mensen, in het bijzonder den waren Christen, zulk een doodsvijand, dat hij hem gaarne elk uur, ja ieder ogenblik zou willen ombrengen. Dat dit niet geschiedt bewerkt de Voorzienigheid van God, die Zijne engelen beveelt, dat zij ons bewaren op alle onze wegen, zodat hij ons gene schade kan doen, ook geen haartje kan krenken, tenzij God het hem toelaat. God toch ziet vele duizenden malen nauwlettender op de Zijnen, dan ene moeder op haar enig kind kan zien, ja zo opmerkzaam slaat Hij ons gade, dat Hij zelfs al de haren van ons hoofd telt. Zulk een waken Gods is over ons dag en nacht, ieder uur en elk ogenblik..

Vers 10

10. Hebt 1) Gij mij niet bij mijne wondervolle wording als melk gegoten in het vat van den moederlijken schoot, en mij als een kaas doen runnen; geven dus niet de eerste beginselen mijns levens getuigenis van Uwe goedheid en barmhartigheid (Psalms 139:16)?

1) Deze beelden schilderen de onzichtbare, maar daarom des te geheimnisvoller en Gods Almacht meer verheerlijkende wijze van ons ontstaan. Het sperma gelijkt op de melk. Het uit het sperma zich vormende Embryo lijkt op de kaas. Job ziet hier terug op den aanvang van zijn leven..

Vers 10

10. Hebt 1) Gij mij niet bij mijne wondervolle wording als melk gegoten in het vat van den moederlijken schoot, en mij als een kaas doen runnen; geven dus niet de eerste beginselen mijns levens getuigenis van Uwe goedheid en barmhartigheid (Psalms 139:16)?

1) Deze beelden schilderen de onzichtbare, maar daarom des te geheimnisvoller en Gods Almacht meer verheerlijkende wijze van ons ontstaan. Het sperma gelijkt op de melk. Het uit het sperma zich vormende Embryo lijkt op de kaas. Job ziet hier terug op den aanvang van zijn leven..

Vers 11

11. Met vel en vlees hebt Gij mij in den moederschoot bekleed, aan mijne ziel als het ware een kleed aangetrokken, met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten, zo hebt Gij van dat eerste ongevormde begin in goddelijke wijsheid een mens geformeerd.

Vers 11

11. Met vel en vlees hebt Gij mij in den moederschoot bekleed, aan mijne ziel als het ware een kleed aangetrokken, met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten, zo hebt Gij van dat eerste ongevormde begin in goddelijke wijsheid een mens geformeerd.

Vers 12

12. Benevens het leven, dat Gij mij gegeven hebt, hebt Gij weldadigheid genade aan mij gedaan 1) gedurende mijn gehele leven, en Uw opzicht 2), Uwe zorg, heeft van den moederschoot af mijnen geest bewaard (vgl. Psalms 139:13. Acts 17:28).

1) Job ziet hier terug op wat God gedaan heeft. Hij vergelijkt het verledene met het tegenwoordige. Hij gedenkt, hoe God hem lichamelijk en geestelijk heeft welgedaan en met Zijn trouwe zorg omringd. Maar ziet, wanneer hij zich verdiept in het verleden en dien toestand vergelijkt bij den tegenwoordige, dan komt zijn ziele weer meer in opstand, en de gedachte schiet wortel in zijn hart, dat God hem z heeft beweldadigd, om hem des te meer met smart en ellende te omringen, zoals uit Job 10:13-Job 10:17 zo duidelijk blijkt.

2) De wijsgeren zeggen wel, dat wij door God geschapen en uitgewerkt zijn, en door Hem het leven hebben, maar ondertussen menen zij, dat wij wel door Hem leven, maar dat het aan ons ligt, om wl te leven. Zo verdonkeren zij die goedheid en kracht Gods, tot welke ondeugd de mensen maar al te zeer geneigd zijn. Des te nauwkeuriger hebben wij op dit woord opzicht te letten, wat betekent, dat God, na ons op de wereld gesteld te hebben, ons niet in den steek laat, alsof wij door ons zelf worden bewaard. Maar dat Hij altijd bij ons blijft en Zijne hand tot ons uitstrekt, om ons met Zijne kracht te begiftigen, opdat wij niet te gronde gaan..

Vers 12

12. Benevens het leven, dat Gij mij gegeven hebt, hebt Gij weldadigheid genade aan mij gedaan 1) gedurende mijn gehele leven, en Uw opzicht 2), Uwe zorg, heeft van den moederschoot af mijnen geest bewaard (vgl. Psalms 139:13. Acts 17:28).

1) Job ziet hier terug op wat God gedaan heeft. Hij vergelijkt het verledene met het tegenwoordige. Hij gedenkt, hoe God hem lichamelijk en geestelijk heeft welgedaan en met Zijn trouwe zorg omringd. Maar ziet, wanneer hij zich verdiept in het verleden en dien toestand vergelijkt bij den tegenwoordige, dan komt zijn ziele weer meer in opstand, en de gedachte schiet wortel in zijn hart, dat God hem z heeft beweldadigd, om hem des te meer met smart en ellende te omringen, zoals uit Job 10:13-Job 10:17 zo duidelijk blijkt.

2) De wijsgeren zeggen wel, dat wij door God geschapen en uitgewerkt zijn, en door Hem het leven hebben, maar ondertussen menen zij, dat wij wel door Hem leven, maar dat het aan ons ligt, om wl te leven. Zo verdonkeren zij die goedheid en kracht Gods, tot welke ondeugd de mensen maar al te zeer geneigd zijn. Des te nauwkeuriger hebben wij op dit woord opzicht te letten, wat betekent, dat God, na ons op de wereld gesteld te hebben, ons niet in den steek laat, alsof wij door ons zelf worden bewaard. Maar dat Hij altijd bij ons blijft en Zijne hand tot ons uitstrekt, om ons met Zijne kracht te begiftigen, opdat wij niet te gronde gaan..

Vers 13

13. Maar deze dingen, die ik nu lijd, deze rampen en ellenden, hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet nu, dat dit bij U geweest is, dat mij te kwellen Uw voornemen was.

Vers 13

13. Maar deze dingen, die ik nu lijd, deze rampen en ellenden, hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet nu, dat dit bij U geweest is, dat mij te kwellen Uw voornemen was.

Vers 14

14. Indien ik gedurende mijn voorbijgegaan leven zondigde1), gelijk dit noodzakelijk voorkomt (Psalms 19:13), Zo zult Gij mij waarnemen, Gij beloerdet mij, opdat geen misstap U ontging, en van mijne misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden; integendeel alle zonden wilde Gij opeenstapelen en op eens van mij zoeken.

1) Terwijl zijne rampen bleven aanhouden, kon hij den troost van zondevergiffenis niet smaken, noch de stem dier hemelse vreugde en blijdschap horen. Zo moeilijk is het Gods liefde te ontdekken, als wij Zijn liefelijk Aangezicht gefronst en de roede in Zijn hand zien opgeheven..

Vers 14

14. Indien ik gedurende mijn voorbijgegaan leven zondigde1), gelijk dit noodzakelijk voorkomt (Psalms 19:13), Zo zult Gij mij waarnemen, Gij beloerdet mij, opdat geen misstap U ontging, en van mijne misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden; integendeel alle zonden wilde Gij opeenstapelen en op eens van mij zoeken.

1) Terwijl zijne rampen bleven aanhouden, kon hij den troost van zondevergiffenis niet smaken, noch de stem dier hemelse vreugde en blijdschap horen. Zo moeilijk is het Gods liefde te ontdekken, als wij Zijn liefelijk Aangezicht gefronst en de roede in Zijn hand zien opgeheven..

Vers 15

15. Zo ik goddeloos ben en ene zo zware misdaad op mij geladen heb, wee mij! dan ware naar recht mij zoveel lijden overkomen, en ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd toch niet opheffen, om geluk in dit leven te genieten, maar zal ondanks dat toch als een goddeloze geplaagd worden; ik ben zat van schande, maar aanzie mijne ellende. Hebreeën Word eindelijk zat van te vernederen, en zie toch mijne ellende aan.

Vers 15

15. Zo ik goddeloos ben en ene zo zware misdaad op mij geladen heb, wee mij! dan ware naar recht mij zoveel lijden overkomen, en ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd toch niet opheffen, om geluk in dit leven te genieten, maar zal ondanks dat toch als een goddeloze geplaagd worden; ik ben zat van schande, maar aanzie mijne ellende. Hebreeën Word eindelijk zat van te vernederen, en zie toch mijne ellende aan.

Vers 16

16. Maar in plaats van mijne ellende aan te zien, verheft Gij U tegen mij, want zij, mijne smart, verheft 1) zich; gelijk een felle leeuw, begerig naar buit, jaagt Gij mij; Gij keert weer en stelt U wonderlijk tegen mij; Gij wilt in uitgezochte kwellingen Uwe wonderbare almacht aan mij, den zwakke, bewijzen (vgl. Isaiah 38:13. Jeremiah 25:37, Hosea 5:14; Hosea 13:7, Klaagt. 3:10).

1) Anderen vertalen: Verheft het zich, n.l. het hoofd. Ons komt die vertaling, of liever die verklaring, beter voor. Job 10:16 vormt dan een tegenstelling met Job 10:15, waar hij zegt, dat hij het hoofd niet opheft en wanneer hij dit niet doet, hij zat van schande is.

Vers 16

16. Maar in plaats van mijne ellende aan te zien, verheft Gij U tegen mij, want zij, mijne smart, verheft 1) zich; gelijk een felle leeuw, begerig naar buit, jaagt Gij mij; Gij keert weer en stelt U wonderlijk tegen mij; Gij wilt in uitgezochte kwellingen Uwe wonderbare almacht aan mij, den zwakke, bewijzen (vgl. Isaiah 38:13. Jeremiah 25:37, Hosea 5:14; Hosea 13:7, Klaagt. 3:10).

1) Anderen vertalen: Verheft het zich, n.l. het hoofd. Ons komt die vertaling, of liever die verklaring, beter voor. Job 10:16 vormt dan een tegenstelling met Job 10:15, waar hij zegt, dat hij het hoofd niet opheft en wanneer hij dit niet doet, hij zat van schande is.

Vers 17

17. Gij vernieuwt Uwe getuigen tegenover mij, Gij maakt de smarten groter, die tegen mijne onschuld getuigenis afleggen en mij als zondaar voorstellen, en vermenigvuldigt Uwen toorn tegen mij, verwisselingensteeds nieuwe aanvallen ja, een heirleger van rampen zijn tegen mij, terwijl het hoofdleger, Uw toorn, blijft, zijn er altijd verse legerscharen van smarten, die elkaar aflossen, om op mij aan te stormen.

Dat de vader en vriend zich naar het uiterlijke als een leeuw en een tiran gedraagt, die jaagt en plaagt en slaat en het ene vonnis na het andere laat komen, dat is met ene heilzame bedoeling. Hij neemt een vreemd werk ter hand, dat hij verbreekt, aan stuk slaat, verscheurt, opdat Hij tot Zijn eigen werk kome, d.i. bouwe, verbetere, hele. En hier vraagt God niet, wat ons vlees wel of wee doet, maar wat Hem te stade komt. Hij jaagt, als een leeuw, opdat Hij het vlees onderdrukke en het met Zijne begeerlijkheden kruisige, Hij valt hard aan, opdat Hij verootmoedige; Hij herhaalt Zijne slagen, verzwaart Zijnen toorn, zodat Hij de ene plaag na de andere toezendt, opdat de mens zich zelven en der wereld afsterve..

18.

V. Job 10:18-Job 10:22. Was dit reeds bij mijne wording Uw voornemen, waarom schonk Gij mij dan het leven, waarom liet Gij mij geboren worden? O, dat Gij mij toch ten minste ene korte rust gunde, voordat ik in de duisternis des doods nederdaal.

Vers 17

17. Gij vernieuwt Uwe getuigen tegenover mij, Gij maakt de smarten groter, die tegen mijne onschuld getuigenis afleggen en mij als zondaar voorstellen, en vermenigvuldigt Uwen toorn tegen mij, verwisselingensteeds nieuwe aanvallen ja, een heirleger van rampen zijn tegen mij, terwijl het hoofdleger, Uw toorn, blijft, zijn er altijd verse legerscharen van smarten, die elkaar aflossen, om op mij aan te stormen.

Dat de vader en vriend zich naar het uiterlijke als een leeuw en een tiran gedraagt, die jaagt en plaagt en slaat en het ene vonnis na het andere laat komen, dat is met ene heilzame bedoeling. Hij neemt een vreemd werk ter hand, dat hij verbreekt, aan stuk slaat, verscheurt, opdat Hij tot Zijn eigen werk kome, d.i. bouwe, verbetere, hele. En hier vraagt God niet, wat ons vlees wel of wee doet, maar wat Hem te stade komt. Hij jaagt, als een leeuw, opdat Hij het vlees onderdrukke en het met Zijne begeerlijkheden kruisige, Hij valt hard aan, opdat Hij verootmoedige; Hij herhaalt Zijne slagen, verzwaart Zijnen toorn, zodat Hij de ene plaag na de andere toezendt, opdat de mens zich zelven en der wereld afsterve..

18.

V. Job 10:18-Job 10:22. Was dit reeds bij mijne wording Uw voornemen, waarom schonk Gij mij dan het leven, waarom liet Gij mij geboren worden? O, dat Gij mij toch ten minste ene korte rust gunde, voordat ik in de duisternis des doods nederdaal.

Vers 18

18. En waarom, wanneer Gij zulk ene ellende over mij wilde laten komen, en dit van den beginne besloten hebt, waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik nog in den moederschoot den geest gegeven had en geen oog mij gezien had (vgl. Job 3:13)!

1) Hier zinkt Job weer in. Nu wordt zijn klacht weer meer moedeloos. In roerenden angst, terwijl het daarbinnen vreselijk stormt, smeekt hij God, om Zijn aangezicht van hem af te wenden (Job 10:20). Het is hem, alsof hij immer Gods oog in toorne op zich voelt drukken. Uit dit Goddelijk oog, meent hij, straalt geen liefde, maar vijandschap en toorn. Verademend zal het voor hem zijn, indien hij een enkel ogenblik dat Oog niet meer ziet. Daarom smeekt hij dan ook straks.

Vers 18

18. En waarom, wanneer Gij zulk ene ellende over mij wilde laten komen, en dit van den beginne besloten hebt, waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik nog in den moederschoot den geest gegeven had en geen oog mij gezien had (vgl. Job 3:13)!

1) Hier zinkt Job weer in. Nu wordt zijn klacht weer meer moedeloos. In roerenden angst, terwijl het daarbinnen vreselijk stormt, smeekt hij God, om Zijn aangezicht van hem af te wenden (Job 10:20). Het is hem, alsof hij immer Gods oog in toorne op zich voelt drukken. Uit dit Goddelijk oog, meent hij, straalt geen liefde, maar vijandschap en toorn. Verademend zal het voor hem zijn, indien hij een enkel ogenblik dat Oog niet meer ziet. Daarom smeekt hij dan ook straks.

Vers 19

19. Ik zou zijn alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest, zonder het licht gezien te hebben (vgl. Job 3:16).

Hier leert ons Jobs voorbeeld, dat ook grote heilige mannen licht vallen en gruwelijk zondigen kunnen, wanneer God, de Heere, Zijne hand een weinig van hen begint af te trekken..

Vers 19

19. Ik zou zijn alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest, zonder het licht gezien te hebben (vgl. Job 3:16).

Hier leert ons Jobs voorbeeld, dat ook grote heilige mannen licht vallen en gruwelijk zondigen kunnen, wanneer God, de Heere, Zijne hand een weinig van hen begint af te trekken..

Vers 20

20. Zijn mijne nog overige dagen niet weinig? houd daarom met die smarten op, zet uw aangezicht van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke.

Vers 20

20. Zijn mijne nog overige dagen niet weinig? houd daarom met die smarten op, zet uw aangezicht van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke.

Vers 21

21. Eer ik heenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduw des doods.

Vers 21

21. Eer ik heenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduw des doods.

Vers 22

22. Een stikdonker land, als de middernachtelijke duisternis zelf, waar de zielen buitengesloten zijn, verre van het licht der genade en des levens, de schaduw des doods, en zonder ordeningen, dewijl er geen licht is om te onderscheiden, en het geeft schijnsel als de duisternis1), de dageraad is daar als de donkerste nacht (vgl. Job 3:17; Job 7:9, Job 3:17 Job 7:9 ).

1) Job spreekt hier als iemand, die geen hoop heeft op de onsterfelijkheid der ziel of op de beloofde opstanding. Hoe is hij hier toe gebracht? Laten we er op letten, dat hij hier uitdrukt de verwarringen van den ellendigen zondaar, die enkel een oog heeft voor den toorn Gods. Job wordt alzo door deze hel zodanig gekweld, dat hij God als zijn rechter en zichzelf als een verworpene beschouwt, en dat er geen hoop op vergiffenis overblijft.. De onwaardige gedachten van Job over God gaan in deze rede nergens zo ver, dat Job den Heere, dien hij zich als een vertoornd vijand voorstelt, als een vijand lastert. Hij keert God den rug niet toe, maar wendt zich tot Hem in den gebede. Hij is vol aanbidding Gods, vol eerbied voor Zijne macht en majesteit; zijn oog is geopend voor Gods grote, wonderbare daden in de natuur en onder de mensen, voor de macht van den Schepper en de goedheid der Voorzienigheid, die hij zelf ondervonden heeft. Overal openbaart zich nog het vonkje van geloof, tot welker uitblussing het ook niet komt. De verzoeking heeft voor hem alleen Gods aangezicht met ene zwarte wolk bedekt, zodat alleen de zijde van Gods macht naar hem gekeerd blijft..

2. Zou de veelheidstroom der woorden 1), die gij geuit hebt, niet beantwoord worden? en zou een klapachtig man recht hebben? 2) Meent gij daardoor het recht te hebben, dat gij steeds het laatste woord zoekt te behouden?

1) Het is niet moeilijk te verklaren, waarom de redenen der vrienden tegenover die van Job betrekkelijk zo kort zijn. Die ene zeer algemene leerstelling van de rechtvaardigheid Gods is het enige thema, dat zij met altijd nieuwe variaties herhalen, terwijl Job in zijn hart, hetwelk, door hetgeen hij beleeft, in den opgewekten toestand gebracht is, ene onuitputtelijke bron van gedachten heeft..

2) Ene op zich zelf ware stelling: maar dat Zofar in Job slechts iemand ziet, die gelijk wil hebben, dat komt uit de meest liefdeloze, de meest ongeestelijke miskenning van den lijdenden vriend voort. De uitbarstingen van een zeer benauwd hart zijn voor hem een woorden-kraam! Hoe geheel ongeschikt is toch Zofar om den gemoedstoestand van enen aangevochtene te verstaan, en hem terecht te helpen..

Een klapachtig man, in den zin van, een held in den mond. Job wordt hier door Zofar beschouwd als iemand, die een stroom van woorden uit zijn mond laat vloeien en die een held in woorden is. Zofar verstaat Job het allerminst en daarom is hij ook het heftigst in zijne beschuldigingen en verwijtingen.

22. Een stikdonker land, als de middernachtelijke duisternis zelf, waar de zielen buitengesloten zijn, verre van het licht der genade en des levens, de schaduw des doods, en zonder ordeningen, dewijl er geen licht is om te onderscheiden, en het geeft schijnsel als de duisternis1), de dageraad is daar als de donkerste nacht (vgl. Job 3:17; Job 7:9, Job 3:17 Job 7:9 ).

1) Job spreekt hier als iemand, die geen hoop heeft op de onsterfelijkheid der ziel of op de beloofde opstanding. Hoe is hij hier toe gebracht? Laten we er op letten, dat hij hier uitdrukt de verwarringen van den ellendigen zondaar, die enkel een oog heeft voor den toorn Gods. Job wordt alzo door deze hel zodanig gekweld, dat hij God als zijn rechter en zichzelf als een verworpene beschouwt, en dat er geen hoop op vergiffenis overblijft..

De onwaardige gedachten van Job over God gaan in deze rede nergens zo ver, dat Job den Heere, dien hij zich als een vertoornd vijand voorstelt, als een vijand lastert. Hij keert God den rug niet toe, maar wendt zich tot Hem in den gebede. Hij is vol aanbidding Gods, vol eerbied voor Zijne macht en majesteit; zijn oog is geopend voor Gods grote, wonderbare daden in de natuur en onder de mensen, voor de macht van den Schepper en de goedheid der Voorzienigheid, die hij zelf ondervonden heeft. Overal openbaart zich nog het vonkje van geloof, tot welker uitblussing het ook niet komt. De verzoeking heeft voor hem alleen Gods aangezicht met ene zwarte wolk bedekt, zodat alleen de zijde van Gods macht naar hem gekeerd blijft..

Vers 22

22. Een stikdonker land, als de middernachtelijke duisternis zelf, waar de zielen buitengesloten zijn, verre van het licht der genade en des levens, de schaduw des doods, en zonder ordeningen, dewijl er geen licht is om te onderscheiden, en het geeft schijnsel als de duisternis1), de dageraad is daar als de donkerste nacht (vgl. Job 3:17; Job 7:9, Job 3:17 Job 7:9 ).

1) Job spreekt hier als iemand, die geen hoop heeft op de onsterfelijkheid der ziel of op de beloofde opstanding. Hoe is hij hier toe gebracht? Laten we er op letten, dat hij hier uitdrukt de verwarringen van den ellendigen zondaar, die enkel een oog heeft voor den toorn Gods. Job wordt alzo door deze hel zodanig gekweld, dat hij God als zijn rechter en zichzelf als een verworpene beschouwt, en dat er geen hoop op vergiffenis overblijft.. De onwaardige gedachten van Job over God gaan in deze rede nergens zo ver, dat Job den Heere, dien hij zich als een vertoornd vijand voorstelt, als een vijand lastert. Hij keert God den rug niet toe, maar wendt zich tot Hem in den gebede. Hij is vol aanbidding Gods, vol eerbied voor Zijne macht en majesteit; zijn oog is geopend voor Gods grote, wonderbare daden in de natuur en onder de mensen, voor de macht van den Schepper en de goedheid der Voorzienigheid, die hij zelf ondervonden heeft. Overal openbaart zich nog het vonkje van geloof, tot welker uitblussing het ook niet komt. De verzoeking heeft voor hem alleen Gods aangezicht met ene zwarte wolk bedekt, zodat alleen de zijde van Gods macht naar hem gekeerd blijft..

2. Zou de veelheidstroom der woorden 1), die gij geuit hebt, niet beantwoord worden? en zou een klapachtig man recht hebben? 2) Meent gij daardoor het recht te hebben, dat gij steeds het laatste woord zoekt te behouden?

1) Het is niet moeilijk te verklaren, waarom de redenen der vrienden tegenover die van Job betrekkelijk zo kort zijn. Die ene zeer algemene leerstelling van de rechtvaardigheid Gods is het enige thema, dat zij met altijd nieuwe variaties herhalen, terwijl Job in zijn hart, hetwelk, door hetgeen hij beleeft, in den opgewekten toestand gebracht is, ene onuitputtelijke bron van gedachten heeft..

2) Ene op zich zelf ware stelling: maar dat Zofar in Job slechts iemand ziet, die gelijk wil hebben, dat komt uit de meest liefdeloze, de meest ongeestelijke miskenning van den lijdenden vriend voort. De uitbarstingen van een zeer benauwd hart zijn voor hem een woorden-kraam! Hoe geheel ongeschikt is toch Zofar om den gemoedstoestand van enen aangevochtene te verstaan, en hem terecht te helpen..

Een klapachtig man, in den zin van, een held in den mond. Job wordt hier door Zofar beschouwd als iemand, die een stroom van woorden uit zijn mond laat vloeien en die een held in woorden is. Zofar verstaat Job het allerminst en daarom is hij ook het heftigst in zijne beschuldigingen en verwijtingen.

22. Een stikdonker land, als de middernachtelijke duisternis zelf, waar de zielen buitengesloten zijn, verre van het licht der genade en des levens, de schaduw des doods, en zonder ordeningen, dewijl er geen licht is om te onderscheiden, en het geeft schijnsel als de duisternis1), de dageraad is daar als de donkerste nacht (vgl. Job 3:17; Job 7:9, Job 3:17 Job 7:9 ).

1) Job spreekt hier als iemand, die geen hoop heeft op de onsterfelijkheid der ziel of op de beloofde opstanding. Hoe is hij hier toe gebracht? Laten we er op letten, dat hij hier uitdrukt de verwarringen van den ellendigen zondaar, die enkel een oog heeft voor den toorn Gods. Job wordt alzo door deze hel zodanig gekweld, dat hij God als zijn rechter en zichzelf als een verworpene beschouwt, en dat er geen hoop op vergiffenis overblijft..

De onwaardige gedachten van Job over God gaan in deze rede nergens zo ver, dat Job den Heere, dien hij zich als een vertoornd vijand voorstelt, als een vijand lastert. Hij keert God den rug niet toe, maar wendt zich tot Hem in den gebede. Hij is vol aanbidding Gods, vol eerbied voor Zijne macht en majesteit; zijn oog is geopend voor Gods grote, wonderbare daden in de natuur en onder de mensen, voor de macht van den Schepper en de goedheid der Voorzienigheid, die hij zelf ondervonden heeft. Overal openbaart zich nog het vonkje van geloof, tot welker uitblussing het ook niet komt. De verzoeking heeft voor hem alleen Gods aangezicht met ene zwarte wolk bedekt, zodat alleen de zijde van Gods macht naar hem gekeerd blijft..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile