Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 6

Jeremiah 6:1.

DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP EN HARE OORZAKEN.

IV. Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:30. Nu het niet twijfelachtig meer is, of het gericht Gods zal worden afgewend of niet (2 Kings 22:16, 2 Kings 23:26), is de Profeet in den geest verplaatst in den tijd, dat Jeruzalems belegering begint, even als hij dien tijd reeds in Jeremiah 4:5 voorzag. Wanneer hij echter daar bij het naderen der vijandelijke legers de inwoners des lands van de noordelijke streken af naar Zion ziet vluchten in den dwazen waan, dat zij daar redding zouden kunnen vinden, zo roept hij daarentegen hier zijne stamgenoten, de kinderen van Benjamin, op, om uit Jeruzalem naar het zuiden, naar de woestijn van Juda te vluchten en op enen berg aldaar ene banier te planten, ten behoeve van diegenen, die werkelijk het verderf willen ontvluchten. Jeruzalems verwoesting toch komt zeker en onveranderlijk, de Heere heeft de stad den belegeraars in handen gegeven (Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:7). wanneer nu evenwel steeds weer de opwekking tot ene spoedige bekering gehoord wordt, zo lang als nog de korte tijd van genade duurt, en de altijd herhaalde aankondiging en beschrijving van het gericht ook ten doel heeft, om aan de vermaning nadruk en zo mogelijk gevolg te verlenen, zo is de voorstelling van dit gericht zo levendig en aanschouwelijk, alsof het reeds aanwezig ware. De aankondiging keert zich zelfs van Israël af tot de heidenwereld en de gehele aarde, omdat daar gene oren meer zijn, die ze wilden en konden horen. Overal ziet men, dat Israël reeds overgegeven en verworpen is, hoewel het nog een paar tientallen van jaren in het land mag blijven. Alle arbeid van den Profeet aan het volk is te vergeefs; dat wordt ten slotte duidelijk in ene gelijkenis gezegd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 6

Jeremiah 6:1.

DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP EN HARE OORZAKEN.

IV. Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:30. Nu het niet twijfelachtig meer is, of het gericht Gods zal worden afgewend of niet (2 Kings 22:16, 2 Kings 23:26), is de Profeet in den geest verplaatst in den tijd, dat Jeruzalems belegering begint, even als hij dien tijd reeds in Jeremiah 4:5 voorzag. Wanneer hij echter daar bij het naderen der vijandelijke legers de inwoners des lands van de noordelijke streken af naar Zion ziet vluchten in den dwazen waan, dat zij daar redding zouden kunnen vinden, zo roept hij daarentegen hier zijne stamgenoten, de kinderen van Benjamin, op, om uit Jeruzalem naar het zuiden, naar de woestijn van Juda te vluchten en op enen berg aldaar ene banier te planten, ten behoeve van diegenen, die werkelijk het verderf willen ontvluchten. Jeruzalems verwoesting toch komt zeker en onveranderlijk, de Heere heeft de stad den belegeraars in handen gegeven (Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:7). wanneer nu evenwel steeds weer de opwekking tot ene spoedige bekering gehoord wordt, zo lang als nog de korte tijd van genade duurt, en de altijd herhaalde aankondiging en beschrijving van het gericht ook ten doel heeft, om aan de vermaning nadruk en zo mogelijk gevolg te verlenen, zo is de voorstelling van dit gericht zo levendig en aanschouwelijk, alsof het reeds aanwezig ware. De aankondiging keert zich zelfs van Israël af tot de heidenwereld en de gehele aarde, omdat daar gene oren meer zijn, die ze wilden en konden horen. Overal ziet men, dat Israël reeds overgegeven en verworpen is, hoewel het nog een paar tientallen van jaren in het land mag blijven. Alle arbeid van den Profeet aan het volk is te vergeefs; dat wordt ten slotte duidelijk in ene gelijkenis gezegd.

Vers 1

1. Vlucht haastig met hopen, gij kinderen van Benjamin, mijne broeders, (Jeremiah 1:1) uit het midden van Jeruzalem, voor zovelen gij daar uwe woonplaats hebt (Judges 1:21. 1 Chronicles 9:3, opdat gij niet mede omkomt in de misdaad dezer stad (Genesis 19:15), en blaast, wanneer gij gelukkig naar het zuiden ontkomen zijt, de bazuin te Thekoa(2 Samuel 14:2; 2 Samuel 23:26. Amos 1:1), en heft een vuurteken op te Beth-Cheram (= huis der wijngaarden), den tegenwoordigen Frankenberg (1 Samuel 9:5 opdat allen, die nog redding zoeken, zich daarheen vergaderen: want er kijkt een kwaad uit van het noorden (Jeremiah 1:13), en ene grote breuk, daar Jeruzalem zal te gronde gaan (Jeremiah 4:6).

Het is ene zeer grote goedheid Gods, wanneer Hij ons, voordat de kwade tijden komen, daarvan bericht laat geven, opdat wij ons daartegen kunnen wapenen. Maar waarom roept de profeet juist zijne stamgenoten, de kinderen van Benjamin, op, om zich nog ter rechter tijd uit Jeruzalem te verwijderen? Misschien uit vleselijke voorliefde voor zijne betrekkingen, of omdat deze ene betere gezindheid dan de overigen van Juda en Jeruzalem aan den dag hadden gelegd? Een blik op Jeremiah 11:21, leert ons het tegendeel. Jeremia komt hier voor als een voorbeeld van Christus bij de bekendmaking van de tweede verwoesting van Jeruzalem, wanneer deze aan de in Hem gelovigen, Zijnen broederen naar den Geest (Matthew 12:38) de vermaning geeft om nog tijdig te vluchten (Matthew 24:15).

Vers 1

1. Vlucht haastig met hopen, gij kinderen van Benjamin, mijne broeders, (Jeremiah 1:1) uit het midden van Jeruzalem, voor zovelen gij daar uwe woonplaats hebt (Judges 1:21. 1 Chronicles 9:3, opdat gij niet mede omkomt in de misdaad dezer stad (Genesis 19:15), en blaast, wanneer gij gelukkig naar het zuiden ontkomen zijt, de bazuin te Thekoa(2 Samuel 14:2; 2 Samuel 23:26. Amos 1:1), en heft een vuurteken op te Beth-Cheram (= huis der wijngaarden), den tegenwoordigen Frankenberg (1 Samuel 9:5 opdat allen, die nog redding zoeken, zich daarheen vergaderen: want er kijkt een kwaad uit van het noorden (Jeremiah 1:13), en ene grote breuk, daar Jeruzalem zal te gronde gaan (Jeremiah 4:6).

Het is ene zeer grote goedheid Gods, wanneer Hij ons, voordat de kwade tijden komen, daarvan bericht laat geven, opdat wij ons daartegen kunnen wapenen. Maar waarom roept de profeet juist zijne stamgenoten, de kinderen van Benjamin, op, om zich nog ter rechter tijd uit Jeruzalem te verwijderen? Misschien uit vleselijke voorliefde voor zijne betrekkingen, of omdat deze ene betere gezindheid dan de overigen van Juda en Jeruzalem aan den dag hadden gelegd? Een blik op Jeremiah 11:21, leert ons het tegendeel. Jeremia komt hier voor als een voorbeeld van Christus bij de bekendmaking van de tweede verwoesting van Jeruzalem, wanneer deze aan de in Hem gelovigen, Zijnen broederen naar den Geest (Matthew 12:38) de vermaning geeft om nog tijdig te vluchten (Matthew 24:15).

Vers 2

2. Ik heb wel de dochter Zions, Jeruzalem met zijn koningsburg en zijnen tempel bij ene schone en wellustige vrouw vergeleken, bij ene, die met zorgvuldigheid is behandeld en zich in den besten welstand bevond, daar niemand haar met ruwheid durfde behandelen (Isaiah 37:22, Isaiah 37:33)

1) In het Hebreeën Hannawah wehamm'unnagah damithie bath-Tsijoon. Beter: De schone en wellustige. Ik verdelg de dochter Zions. Want wel kan het voorlaatste woord vergelijken betekenen, maar ook, verwoesten, verdelgen, uitroeien, zoals in Hosea 4:5. En die betekenis eist het verband van den zin.

In het vorige vers toch worden de Benjaminieten toegeroepen om te vluchten, en in het volgende wordt gezegd, wie tegen Jeruzalem zouden optrekken. Vluchten moeten ze omdat de Chaldeërs komen, en de Chaldeërs komen om de dochter Zions te verdelgen, uit te roeien.

Vers 2

2. Ik heb wel de dochter Zions, Jeruzalem met zijn koningsburg en zijnen tempel bij ene schone en wellustige vrouw vergeleken, bij ene, die met zorgvuldigheid is behandeld en zich in den besten welstand bevond, daar niemand haar met ruwheid durfde behandelen (Isaiah 37:22, Isaiah 37:33)

1) In het Hebreeën Hannawah wehamm'unnagah damithie bath-Tsijoon. Beter: De schone en wellustige. Ik verdelg de dochter Zions. Want wel kan het voorlaatste woord vergelijken betekenen, maar ook, verwoesten, verdelgen, uitroeien, zoals in Hosea 4:5. En die betekenis eist het verband van den zin.

In het vorige vers toch worden de Benjaminieten toegeroepen om te vluchten, en in het volgende wordt gezegd, wie tegen Jeruzalem zouden optrekken. Vluchten moeten ze omdat de Chaldeërs komen, en de Chaldeërs komen om de dochter Zions te verdelgen, uit te roeien.

Vers 3

3. Maar er zullen herders van zeer bijzonderen aard (Jeremiah 4:16), namelijk de Chaldeën met hun wilde horden (2 Kings 21:2, 2 Kings 25:1) tot haar komen, even als herders komen met hun kudden; zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan; zij zullen een iegelijk zijne ruimte afweiden, zodat de gehele landstreek afgeweid wordt en nergens van al dien overvloed van groen iets zal overig blijven.

Vers 3

3. Maar er zullen herders van zeer bijzonderen aard (Jeremiah 4:16), namelijk de Chaldeën met hun wilde horden (2 Kings 21:2, 2 Kings 25:1) tot haar komen, even als herders komen met hun kudden; zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan; zij zullen een iegelijk zijne ruimte afweiden, zodat de gehele landstreek afgeweid wordt en nergens van al dien overvloed van groen iets zal overig blijven.

Vers 4

4. Heiligt den krijg tegen haar, zo luidt het bevel des Heeren, maakt u op en laat ons optrekken naar Jeruzalem op den middag, zo luidt, dan het wachtwoord van Babels legeraanvoerders; er worde geen tijd verzuimd, aanstonds moet het werk der verwoesting worden volbracht, opdat wij niet behoeven te klagen: O wee ons! want de dag heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich; er worde dan alle spoed gemaakt, opdat niet de invallende nacht tot uitstel dwinge.

Vers 4

4. Heiligt den krijg tegen haar, zo luidt het bevel des Heeren, maakt u op en laat ons optrekken naar Jeruzalem op den middag, zo luidt, dan het wachtwoord van Babels legeraanvoerders; er worde geen tijd verzuimd, aanstonds moet het werk der verwoesting worden volbracht, opdat wij niet behoeven te klagen: O wee ons! want de dag heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich; er worde dan alle spoed gemaakt, opdat niet de invallende nacht tot uitstel dwinge.

Vers 5

5. Maakt u op, en laat ons optrekken in den nacht, om vroeg op de plaats der bestemming te zijn, en laat ons hare paleizen verderven.

Bij den optocht tot een strijd van aanbelang was men oudtijds gewoon zeer vele godsdienstige plechtigheden in het werk te stellen. Die, welke bij de Chaldeën in gebruik waren, vindt men beschreven in Ezekiel 21:21, Ezekiel 21:22. De eersten woorden van dit vers kan men beschouwen als in den mond van God zelven gelegd; en op dit Goddelijk bevel is alles terstond gereed. Het is het krijgszuchtig ongeduld, dat hier en in het volgend vers spreekt: men wenste nog tijdig genoeg op den dag te komen, om terstond den storm te beginnen; maar op den mars is de avond gevallen; zal men dan wachten tot den volgenden dag? neen! aanstonds, al is het nacht, het stormtuig aangevoerd.

De Chaldeërs hadden groten macht tegen Jeruzalem en Juda, en nochthans hadden zij geen macht, dan die hen van Boven gegeven ware. God had Jeruzalem aangewezen, om vernield te worden. Hij had gezegd, dit is de stad, die bezocht moet worden, bezocht in toorn, bezocht door de Goddelijke rechtvaardigheid en dit is de tijd harer bezoeking. Zij, die zorgeloos en gerust zijn in zondige wegen, zullen den dag zien, dat zij bezocht zullen worden.

Vers 5

5. Maakt u op, en laat ons optrekken in den nacht, om vroeg op de plaats der bestemming te zijn, en laat ons hare paleizen verderven.

Bij den optocht tot een strijd van aanbelang was men oudtijds gewoon zeer vele godsdienstige plechtigheden in het werk te stellen. Die, welke bij de Chaldeën in gebruik waren, vindt men beschreven in Ezekiel 21:21, Ezekiel 21:22. De eersten woorden van dit vers kan men beschouwen als in den mond van God zelven gelegd; en op dit Goddelijk bevel is alles terstond gereed. Het is het krijgszuchtig ongeduld, dat hier en in het volgend vers spreekt: men wenste nog tijdig genoeg op den dag te komen, om terstond den storm te beginnen; maar op den mars is de avond gevallen; zal men dan wachten tot den volgenden dag? neen! aanstonds, al is het nacht, het stormtuig aangevoerd.

De Chaldeërs hadden groten macht tegen Jeruzalem en Juda, en nochthans hadden zij geen macht, dan die hen van Boven gegeven ware. God had Jeruzalem aangewezen, om vernield te worden. Hij had gezegd, dit is de stad, die bezocht moet worden, bezocht in toorn, bezocht door de Goddelijke rechtvaardigheid en dit is de tijd harer bezoeking. Zij, die zorgeloos en gerust zijn in zondige wegen, zullen den dag zien, dat zij bezocht zullen worden.

Vers 6

6. Er wordt nu ook niet eerst over de overgaaf gehandeld (Deuteronomy 20:10, Deuteronomy 20:2 Kon 18:17, 24:10), want zo zegt de HEERE der heirscharen tot deze Chaldeeuwse legers, die Hij Zich heeft verkoren om Zijn vonnis ten uitvoer te brengen: Houwt bomen af tot het oprichten der belegerings werktuigen. (2 Chronicles 26:15), zonder u te storen aan het onderscheid tussen vrucht- en andere bomen (Deuteronomy 20:19, en werpt enen wal op (2 Samuel 20:15. 2 Kings 25:1 tegen Jeruzalem; zij is de stad, die met gehele verwoesting (2 Kings 3:19) bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking, zodat het de vraag niet meer is, of zij zal gespaard of verdorven worden.

Vers 6

6. Er wordt nu ook niet eerst over de overgaaf gehandeld (Deuteronomy 20:10, Deuteronomy 20:2 Kon 18:17, 24:10), want zo zegt de HEERE der heirscharen tot deze Chaldeeuwse legers, die Hij Zich heeft verkoren om Zijn vonnis ten uitvoer te brengen: Houwt bomen af tot het oprichten der belegerings werktuigen. (2 Chronicles 26:15), zonder u te storen aan het onderscheid tussen vrucht- en andere bomen (Deuteronomy 20:19, en werpt enen wal op (2 Samuel 20:15. 2 Kings 25:1 tegen Jeruzalem; zij is de stad, die met gehele verwoesting (2 Kings 3:19) bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking, zodat het de vraag niet meer is, of zij zal gespaard of verdorven worden.

Vers 7

7. Gelijk een bornput zonder tusschenpoos zijn water opgeeft, alzo geeft zij, die stad, hare boosheid op; uit de vergiftige bron haars harten komt het water van allerlei zonde en schande voort; geweld en verstoring, welke in haar wordt bedreven, wordt in haar gehoord, roepende ten hemel om wraak (Genesis 18:20. Revelation 8:5); weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht, onophoudelijk klimt het gejammer der mishandelden tot Mij op.

Even als ene bron van levend water zonder ophouden water geeft, alzo vloeit steeds zonde en boosheid uit het menselijk hart, wanneer het in zijne eigene natuur wordt beschouwd. Daarover klaagt ook de Heere (Genesis 6:5), dat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boog was, " en Christus zegt (Matthew 15:16): "uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen hoererijen enz. " Wij moeten zorgen, dat even als de Filistijnen bij Izak zijne bronnen stopten (Genesis 26:14), wij ook deze bronnen van ons hart stoppen; of, zo dit, zo lang wij in het zondig vlees leven, niet geheel kan zijn, moeten wij toch, even als Mozes het bittere water zoet maakte (Exodus 15:23, de boze, zondige bron van ons hart verbeteren, hetwelk kan geschieden, wanneer wij van het hout des kruises van Christus, in `t geloof aangegrepen, daarin werpen. Daardoor kunnen alle onze zondige zwakheden worden hersteld en kunnen wij ene fontein van levend water worden, die tot in het eeuwige leven springt. John 4:14.

Vers 7

7. Gelijk een bornput zonder tusschenpoos zijn water opgeeft, alzo geeft zij, die stad, hare boosheid op; uit de vergiftige bron haars harten komt het water van allerlei zonde en schande voort; geweld en verstoring, welke in haar wordt bedreven, wordt in haar gehoord, roepende ten hemel om wraak (Genesis 18:20. Revelation 8:5); weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht, onophoudelijk klimt het gejammer der mishandelden tot Mij op.

Even als ene bron van levend water zonder ophouden water geeft, alzo vloeit steeds zonde en boosheid uit het menselijk hart, wanneer het in zijne eigene natuur wordt beschouwd. Daarover klaagt ook de Heere (Genesis 6:5), dat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boog was, " en Christus zegt (Matthew 15:16): "uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen hoererijen enz. " Wij moeten zorgen, dat even als de Filistijnen bij Izak zijne bronnen stopten (Genesis 26:14), wij ook deze bronnen van ons hart stoppen; of, zo dit, zo lang wij in het zondig vlees leven, niet geheel kan zijn, moeten wij toch, even als Mozes het bittere water zoet maakte (Exodus 15:23, de boze, zondige bron van ons hart verbeteren, hetwelk kan geschieden, wanneer wij van het hout des kruises van Christus, in `t geloof aangegrepen, daarin werpen. Daardoor kunnen alle onze zondige zwakheden worden hersteld en kunnen wij ene fontein van levend water worden, die tot in het eeuwige leven springt. John 4:14.

Vers 8

8. Nu is echter al wat in Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:7 gezegd is nog in de toekomst, hoewel het in de eerste tientallen van jaren zal geschieden; daarom beproeft de Heere nog ter elfder ure Zijn volk te bewegen tot bekering, en juist de tegenwoordige tijd van hervorming onder Josia is ene aanmaning zo sterk en dringend als mogelijk is. Laat u tuchtigen, 1) d. i. laat u waarschuwen, zo roept de Heere Jeruzalem toe: v rdat het te laat is, opdat Mijne ziel van u niet afgetrokken worde, opdat Ik u niet, als Ik Mij van u zal hebben afgekeerd, stelle tot ene woestheid, tot een onbewoond land. 2) (Jeremiah 22:6).

1) Eigenlijk, laat u waarschuwen. De tijd van het beleg was nog verre. Nog had de Heere God het bevel tot de uitvoering van het vonnis over Jeruzalem niet gegeven. Door de zonde af te breken door gerechtigheid zou Israël nog te redden zijn geweest.

Het is daarom dat de Heere, door Zijn Profeet, laat zeggen: Laat u waarschuwen. Het is daarom, dat de Heere nog ter laatster ure komt vermanen, opdat Israël nog behouden bleve. Helaas, Israël heeft den dag der bezoeking niet gekend.

2) De God der genade is traag om te scheiden, zelfs van een tergend volk en houdt sterk bij hen aan, om dit uiterste door ware bekering en verbetering te voorkomen. Het is zeer ellendig met hen gesteld van wie Gods ziele afgetrokken is, want dit geeft niet alleen het verlies van hun uitwendige zegeningen te kennen, maar ook van die vertroostingen en gunsten, welke onmiddellijke en bijzondere tekenen zijn van Zijne liefde en tegenwoordigheid.

Vers 8

8. Nu is echter al wat in Jeremiah 6:1-Jeremiah 6:7 gezegd is nog in de toekomst, hoewel het in de eerste tientallen van jaren zal geschieden; daarom beproeft de Heere nog ter elfder ure Zijn volk te bewegen tot bekering, en juist de tegenwoordige tijd van hervorming onder Josia is ene aanmaning zo sterk en dringend als mogelijk is. Laat u tuchtigen, 1) d. i. laat u waarschuwen, zo roept de Heere Jeruzalem toe: v rdat het te laat is, opdat Mijne ziel van u niet afgetrokken worde, opdat Ik u niet, als Ik Mij van u zal hebben afgekeerd, stelle tot ene woestheid, tot een onbewoond land. 2) (Jeremiah 22:6).

1) Eigenlijk, laat u waarschuwen. De tijd van het beleg was nog verre. Nog had de Heere God het bevel tot de uitvoering van het vonnis over Jeruzalem niet gegeven. Door de zonde af te breken door gerechtigheid zou Israël nog te redden zijn geweest.

Het is daarom dat de Heere, door Zijn Profeet, laat zeggen: Laat u waarschuwen. Het is daarom, dat de Heere nog ter laatster ure komt vermanen, opdat Israël nog behouden bleve. Helaas, Israël heeft den dag der bezoeking niet gekend.

2) De God der genade is traag om te scheiden, zelfs van een tergend volk en houdt sterk bij hen aan, om dit uiterste door ware bekering en verbetering te voorkomen. Het is zeer ellendig met hen gesteld van wie Gods ziele afgetrokken is, want dit geeft niet alleen het verlies van hun uitwendige zegeningen te kennen, maar ook van die vertroostingen en gunsten, welke onmiddellijke en bijzondere tekenen zijn van Zijne liefde en tegenwoordigheid.

Vers 9

9. Doch wat zal die drang baten! zo zegt de HEERE der heirscharen, omdat Hij de vruchteloosheid van al Zijne middelen, die Hij ter redding van Juda aanwendt, vooruit weet: Zij zullen Israëls overblijfsel, wat overgelaten is, van het reeds getuchtigde Juda vlijtiglijk nalezen1). Juda's onbekeerlijkheid heeft dat noodzakelijk gemaakt. Men zal het aflezengelijk enen wijnstok, dien men van zijne laatste druiven berooft (Jeremiah 2:21; Jeremiah 8:13): a) breng uwe hand weer, gelijk een wijnlezer, aan de korven of aan de wijnranken. Nebukadnezar zal het ene gedeelte des volks na het andere in ballingschap naar Babel voeren, (Jeremiah 52:28).

a) Isaiah 24:13.

1) Gelijk een druivenlezer nadat hij meende gedaan werk te hebben, nog meer trossen gewaar wordt en die in enen korf verzamelt, zo zouden zij, die na de eerste invallen kwamen, wegvoeren, wat de vorigen hadden overgelaten, totdat eindelijk niet met al overbleef.

Niet eenmaal, maar meermalen zal Juda geteisterd worden. Gedurig weer zal Babels koning komen, gelijk dan ook geschied is, totdat schier niemand, behalve enige weinigen, in Juda zal worden overgelaten. De oordelen Gods zouden in hevige mate het volk treffen, dewijl het zich tegen den Heere God bleef keren, Zijn woord verwerpen en het oor leende aan de leugen-profeten.

Vers 9

9. Doch wat zal die drang baten! zo zegt de HEERE der heirscharen, omdat Hij de vruchteloosheid van al Zijne middelen, die Hij ter redding van Juda aanwendt, vooruit weet: Zij zullen Israëls overblijfsel, wat overgelaten is, van het reeds getuchtigde Juda vlijtiglijk nalezen1). Juda's onbekeerlijkheid heeft dat noodzakelijk gemaakt. Men zal het aflezengelijk enen wijnstok, dien men van zijne laatste druiven berooft (Jeremiah 2:21; Jeremiah 8:13): a) breng uwe hand weer, gelijk een wijnlezer, aan de korven of aan de wijnranken. Nebukadnezar zal het ene gedeelte des volks na het andere in ballingschap naar Babel voeren, (Jeremiah 52:28).

a) Isaiah 24:13.

1) Gelijk een druivenlezer nadat hij meende gedaan werk te hebben, nog meer trossen gewaar wordt en die in enen korf verzamelt, zo zouden zij, die na de eerste invallen kwamen, wegvoeren, wat de vorigen hadden overgelaten, totdat eindelijk niet met al overbleef.

Niet eenmaal, maar meermalen zal Juda geteisterd worden. Gedurig weer zal Babels koning komen, gelijk dan ook geschied is, totdat schier niemand, behalve enige weinigen, in Juda zal worden overgelaten. De oordelen Gods zouden in hevige mate het volk treffen, dewijl het zich tegen den Heere God bleef keren, Zijn woord verwerpen en het oor leende aan de leugen-profeten.

Vers 10

10. Tot wie, zo moet ik voor den Heere klagen en vragen, wanneer Hij ook door mij de vermaning (Jeremiah 6:8) laat geschieden, daar ik gevoel, hoe gewichtig het is, dat aan de roepstem ook gehoor worde gegeven: tot wie zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen?Allen verharden zich tegen mij. Ziet, hun oor is onbesneden (Deuteronomy 10:16), dat zij niet kunnen toeluisteren; ziet het woord des HEEREN is hun tot enen smaad en tot spot (Acts 2:13; Acts 17:32), zij hebben geen lust daartoe 1) (Jeremiah 7:26).

1) Dit wijst op de onbekeerlijkheid van Juda's volk en Jeruzalem's inwoners. Zij hebben het verbond verbroken, zij zijn onbesneden van aard, gelijk de Heidenen. Het Woord Gods breekt hun wil, vertedert hun hart niet langer. Zij gaan met stijven, harden hals, met een onbuigzaam gemoed in tegen het Woord des Heeren. Ja, wat meer zegt, dit Woord is hun een voorwerp van smaad, van spot geworden. Daarom kunnen de oordelen niet uitblijven.

Vers 10

10. Tot wie, zo moet ik voor den Heere klagen en vragen, wanneer Hij ook door mij de vermaning (Jeremiah 6:8) laat geschieden, daar ik gevoel, hoe gewichtig het is, dat aan de roepstem ook gehoor worde gegeven: tot wie zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen?Allen verharden zich tegen mij. Ziet, hun oor is onbesneden (Deuteronomy 10:16), dat zij niet kunnen toeluisteren; ziet het woord des HEEREN is hun tot enen smaad en tot spot (Acts 2:13; Acts 17:32), zij hebben geen lust daartoe 1) (Jeremiah 7:26).

1) Dit wijst op de onbekeerlijkheid van Juda's volk en Jeruzalem's inwoners. Zij hebben het verbond verbroken, zij zijn onbesneden van aard, gelijk de Heidenen. Het Woord Gods breekt hun wil, vertedert hun hart niet langer. Zij gaan met stijven, harden hals, met een onbuigzaam gemoed in tegen het Woord des Heeren. Ja, wat meer zegt, dit Woord is hun een voorwerp van smaad, van spot geworden. Daarom kunnen de oordelen niet uitblijven.

Vers 11

11. Daarom ben ik nu ook, dewijl zij een schat van toorn verzamelen voor den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig gericht, vol van des HEEREN grimmigheid; ik ben moede geworden van inhouden; ik moet nu de bedreiging Gods uitschudden en alzo uit het vat den bodem stoten (Matthew 12:34); ook verlangt de Heere geenszins, dat ik Zijne bedreiging in mijn hart opsluite, integendeel, het is Zijn heilige wil, dat ik den vrijen loop late aan hetgeen mijn hart ontroert. Ik zal zedan ook uitstorten over de kinderkens op de straat 1) die zich met spelen vermaken (Matthew 11:16), en over de vergadering der jongelingen, die onder de poort zitten (Genesis 19:1), te zamen en gelijk over deze zo ook over alle andere delen des volks zonder enige ontferming (Lamentations 2:21); want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, de oude met dien, die vol is van dagen 2) met den stokouden.

1) Altijd nog lankmoedigheid Gods! Hij laat ook nu nog door den Profeet Zijnen toorn, de openbaring van Zijn streng gericht, in woorden ter waarschuwing uitstorten, v r Hij dien door de werktuigen des toorns, de vijandelijke legers, daadwerkelijk doet gevoelen.

2) De als onschuldig zijnde, volgens hun jonkheid, aan de misdaden van Jeruzalem moeten niet ondersteld worden, iets te lijden in dit oordeel, bij wijze van straf, want dat zou in strijd zijn met de natuur van Gods rechtvaardigheid, te straffen, daar geen misdaad is, die zulks verdient. Alles wat dan door deze en soortgelijke uitdrukkingen kan gemeend worden, daar van kinderen gesproken wordt is, dat zij bij wijze van straffen hunner ouders den tol der natuur vroeger betalen, dan zij anders zouden doen. (ENG. GODGEL.).

De straf der ouders werd verzwaard door den dood van hun kinderen. In de kinderen trof God de ouders om der zonden wil.

Vers 11

11. Daarom ben ik nu ook, dewijl zij een schat van toorn verzamelen voor den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig gericht, vol van des HEEREN grimmigheid; ik ben moede geworden van inhouden; ik moet nu de bedreiging Gods uitschudden en alzo uit het vat den bodem stoten (Matthew 12:34); ook verlangt de Heere geenszins, dat ik Zijne bedreiging in mijn hart opsluite, integendeel, het is Zijn heilige wil, dat ik den vrijen loop late aan hetgeen mijn hart ontroert. Ik zal zedan ook uitstorten over de kinderkens op de straat 1) die zich met spelen vermaken (Matthew 11:16), en over de vergadering der jongelingen, die onder de poort zitten (Genesis 19:1), te zamen en gelijk over deze zo ook over alle andere delen des volks zonder enige ontferming (Lamentations 2:21); want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, de oude met dien, die vol is van dagen 2) met den stokouden.

1) Altijd nog lankmoedigheid Gods! Hij laat ook nu nog door den Profeet Zijnen toorn, de openbaring van Zijn streng gericht, in woorden ter waarschuwing uitstorten, v r Hij dien door de werktuigen des toorns, de vijandelijke legers, daadwerkelijk doet gevoelen.

2) De als onschuldig zijnde, volgens hun jonkheid, aan de misdaden van Jeruzalem moeten niet ondersteld worden, iets te lijden in dit oordeel, bij wijze van straf, want dat zou in strijd zijn met de natuur van Gods rechtvaardigheid, te straffen, daar geen misdaad is, die zulks verdient. Alles wat dan door deze en soortgelijke uitdrukkingen kan gemeend worden, daar van kinderen gesproken wordt is, dat zij bij wijze van straffen hunner ouders den tol der natuur vroeger betalen, dan zij anders zouden doen. (ENG. GODGEL.).

De straf der ouders werd verzwaard door den dood van hun kinderen. In de kinderen trof God de ouders om der zonden wil.

Vers 12

12. En hun huizen zullen omgewend worden tot anderen, met te zamen de akkers en vrouwen, zij zullen anderen ten eigendom worden (Deuteronomy 28:30); want Ik zal Mijne hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de HEERE, om ze te verderven; want Ik ben des ontfermens moede (Jeremiah 15:6).

Vers 12

12. En hun huizen zullen omgewend worden tot anderen, met te zamen de akkers en vrouwen, zij zullen anderen ten eigendom worden (Deuteronomy 28:30); want Ik zal Mijne hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de HEERE, om ze te verderven; want Ik ben des ontfermens moede (Jeremiah 15:6).

Vers 13

13. Want van hunnen kleinste aan tot hunnen grootste toe a) pleegt een ieder van hen gierigheid 1) zijn ze op winst, op bijeenschrapen bedacht, en van den Profeet aan tot den priester toe, die toch het volk op den rechten weg moesten leiden, zijn zij verleiders van het volk en bedrijft een ieder van hen valsheid; de eerste bedriegt het volk door valse beloften en de laatste begunstigt heimelijk den afgodendienst.

a) Isaiah 56:11. Jeremiah 8:10.

1) Letterlijk staat er: zij zijn gierig naar winst, d. w. z. zij zijn er immer op bedacht om, door welke middelen ook, winst te maken. Dit kwaad schuilt niet alleen onder de machtigen, maar ook onder de geringeren. Het gehele volk, in alle rangen en standen, was door dit euvel aangetast en daarom was het verderf van het volk nabij.

Het zout was smakeloos geworden en daarom zou het op den mesthoop worden geworpen.

Vers 13

13. Want van hunnen kleinste aan tot hunnen grootste toe a) pleegt een ieder van hen gierigheid 1) zijn ze op winst, op bijeenschrapen bedacht, en van den Profeet aan tot den priester toe, die toch het volk op den rechten weg moesten leiden, zijn zij verleiders van het volk en bedrijft een ieder van hen valsheid; de eerste bedriegt het volk door valse beloften en de laatste begunstigt heimelijk den afgodendienst.

a) Isaiah 56:11. Jeremiah 8:10.

1) Letterlijk staat er: zij zijn gierig naar winst, d. w. z. zij zijn er immer op bedacht om, door welke middelen ook, winst te maken. Dit kwaad schuilt niet alleen onder de machtigen, maar ook onder de geringeren. Het gehele volk, in alle rangen en standen, was door dit euvel aangetast en daarom was het verderf van het volk nabij.

Het zout was smakeloos geworden en daarom zou het op den mesthoop worden geworpen.

Vers 14

14. a) En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks, de straf, die Ik door Mijne ware profeten laat verkondigen (2 Kings 22:16), op het lichtste, zeggende: Vrede vrede! er is volstrekt geen gevaar! (1 Thessalonians 5:3), doch daar is geen vrede, integendeel het grootste gevaar.

a) Jer 8:11. Ezekiel 13:10. De Profeet raakt hier het gewone gebrek van het predikambt gedurende alle tijden aan. De waarachtige waarheid is een zeldzaam verschijnsel. Het is ene van de meest gewone fouten van de leraars des volks, dat zij niet de gapende wonden, welke gevaar en dood aanbrengen, aantonen, maar ze met verschoning bedekken.

Vers 14

14. a) En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks, de straf, die Ik door Mijne ware profeten laat verkondigen (2 Kings 22:16), op het lichtste, zeggende: Vrede vrede! er is volstrekt geen gevaar! (1 Thessalonians 5:3), doch daar is geen vrede, integendeel het grootste gevaar.

a) Jer 8:11. Ezekiel 13:10. De Profeet raakt hier het gewone gebrek van het predikambt gedurende alle tijden aan. De waarachtige waarheid is een zeldzaam verschijnsel. Het is ene van de meest gewone fouten van de leraars des volks, dat zij niet de gapende wonden, welke gevaar en dood aanbrengen, aantonen, maar ze met verschoning bedekken.

Vers 15

15. Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben, en door hun valse voorzeggingen van vrede de verkeerdheid van Mijn volk ongeneeslijk maken? Ja, zij schamen zich in het minste niet, weten ook niet van schaamrood te maken; zij hebben dat geheel en al afgeleerd. Daarom zullen zij met de offers hunner verleiding, de mensen uit het volk, vallen onder de vallenden, hoe zij ook menen, dat zij voor hun personen zonder schade zullen heenkomen. Ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zonder dat ergens een weg tot redding voor hen zal opstaan, (Isaiah 10:3) zegt de HEERE.

1) Zij hadden voorgenomen om het tegen God zelven uit te houden en hun schuld niet te erkennen. Sommigen brengen dit tot den Priester en den Profeet, die het volk op het lichtste genezen hadden, en hun gezegd dat zij vrede zouden hebben, en nochthans niet beschaamd werden over hun verraderij en valsheid, neen, zelfs niet toen de uitkomst het tegendeel toonde en hen van leugen overtuigde. Zij, die schaamteloos zijn, zijn genadeloos en hun zake is hopeloos. Maar zij, die zich niet aan ene boetvaardige schaamte willen onderwerpen en die niet voor zich nemen als die hen betaamt, zullen een uiterst verderf niet ontkomen; zij zullen hun deel hebben onder die, welke geheel verdorven zijn.

Vers 15

15. Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben, en door hun valse voorzeggingen van vrede de verkeerdheid van Mijn volk ongeneeslijk maken? Ja, zij schamen zich in het minste niet, weten ook niet van schaamrood te maken; zij hebben dat geheel en al afgeleerd. Daarom zullen zij met de offers hunner verleiding, de mensen uit het volk, vallen onder de vallenden, hoe zij ook menen, dat zij voor hun personen zonder schade zullen heenkomen. Ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zonder dat ergens een weg tot redding voor hen zal opstaan, (Isaiah 10:3) zegt de HEERE.

1) Zij hadden voorgenomen om het tegen God zelven uit te houden en hun schuld niet te erkennen. Sommigen brengen dit tot den Priester en den Profeet, die het volk op het lichtste genezen hadden, en hun gezegd dat zij vrede zouden hebben, en nochthans niet beschaamd werden over hun verraderij en valsheid, neen, zelfs niet toen de uitkomst het tegendeel toonde en hen van leugen overtuigde. Zij, die schaamteloos zijn, zijn genadeloos en hun zake is hopeloos. Maar zij, die zich niet aan ene boetvaardige schaamte willen onderwerpen en die niet voor zich nemen als die hen betaamt, zullen een uiterst verderf niet ontkomen; zij zullen hun deel hebben onder die, welke geheel verdorven zijn.

Vers 16

16. Zo zegt de HEERE, om het volk te herinneren, dat het ondanks zijne. verleiders, de valse profeten en goddeloze priesters (Jeremiah 6:13), wel den rechten weg had kunnen vinden, wanneer het dat had gewild: Staat, treedt op de wegen, en ziet toe, wanneer gij bij uwen gang door het leven verschillende wegen ziet en niet weet, welken gij moet inslaan, en van uwe raadgevers deze den enen, gene den anderen u aanbeveelt; staat eens stil en keert uwen blik achterwaarts, in plaats van blindelings den eersten den besten raadgever te volgen, en vraagt naar de oude paden, 1) waar toch de goede weg zij. Het is niet moeilijk, om uit hetgeen achter u ligt en uit de wegen, die uwe vaderen in vorige dagen gegaan zijn, den weg te onderkennen, die ten zegen leidt; kiest dien en wandelt daarin, slaat dien alleen in, die bewezen is de voortzetting van het pad te zijn: dat bevonden is het goede te wezen. Zo zult gij rust vinden voor uwe ziel 2) Matthew 11:29), en nadat gij zo uit eigene ervaring den goeden weg hebt leren kennen, zult gij u niet meer laten in slaap wiegen door allerlei wind van lering (Ephesians 4:14). Maar, helaas! hoewel zij het wel weten, welke de goede weg is, zeggenzij, met opzet hun harten sluitende: Wij zullen daarin niet wandelen. Dat zij dus de dwaalwegen bewandelen, is niet een gevolg daarvan, dat zij den rechten weg niet weten, maar dat zij dien niet willen.

1) Letterlijk staat er: de eeuwige paden, d. w. z. de paden van den voortijd, de paden waarop de vaderen en wel de patriarchen hebben gewandeld. Abraham, Izak en Jakob dienden den Heere en Hem alleen. Zij hadden met de afgoden gebroken. Jakob had zijn huis van alle afgoden gezuiverd. Maar het nageslacht had de afgoden gediend. En op dat dienen der afgoden was vloek en onheil gevolgd. Vandaar dat de Heere het volk wijst op het wandelen in de godsvrucht der vrome voorvaderen, opdat Israël die wegen alleen zou verkiezen en daarop ervaren dat God, de Heere, met degenen is, die Hem eren en vrezen. 2) God gaat hier voort om het Joodse volk door den Profeet te overtuigen van hardnekkigheid, en wendt de rede nu af van de valse Profeten, die de mensen verleidden, tot degenen, die door hen verleid waren, verhalende eensdeels wat raad Hij hun van tijd tot tijd had laten geven, en anderdeels, hoe zij nochtans geweigerd hadden Hem te horen. In dit vers schijnt Hij ene tegenwerping te voorkomen, die het volk misschien zou maken, namelijk, dat zij den weg insloegen, welken hun priesters en Profeten hun aanwezen en voorgingen. Hierop antwoordt God, dat Hij hen van tijd tot tijd vermaand had tot datgene, wat reizigers gewoon zijn te doen, wanneer zij den weg niet weten of daaraan twijfelen, wijl ze verscheidene wegen of paden voor zich zien, zonder te kunnen onderscheiden, welke van die hen zal leiden tot de plaats, werwaarts zij trekken. Dan doen zij zorgvuldig onderzoek bij dezulken, die in staat zijn, hun te zeggen, welke weg herwaarts of derwaarts loopt. Alzo moesten ook de Joden gedaan hebben, indien zij twijfelden aangaande den weg, waarop zij waren, of aangaande de verschillende wegen, tot welke zij genodigd werden door de profeten, die tot hen spraken in den naam des Heeren, gelijk beide de ware en de valse profeten deden. Horende, dat die in strijd met elkaar spraken, moesten zij hebben stilgestaan, om te onderzoeken wie den rechten weg aanwees, welke tot hun heil en welzijn leidde, en om in dit onderzoek wel te werk te gaan, toevlucht hebben genomen tot de godspraken en de heilige gedenkschriften van vorige tijden, overwegende wat weg daarin werd aangeprezen en heilzaam en voordelig bevonden was voor degenen, die daarop wandelden. Opdat zij, dien weg inslaande en daarop voortgaande, in weerwil van alles, dat voor het tegendeel gezegd werd, zeker mochten weldoen, gelijk anderen v r hen gedaan hadden (Deut 32:7. Isaiah 8:20. Malachi 4:4 Luke 16:29. 1 Thessalonians 5:21. 1 John 4:1).

Vers 16

16. Zo zegt de HEERE, om het volk te herinneren, dat het ondanks zijne. verleiders, de valse profeten en goddeloze priesters (Jeremiah 6:13), wel den rechten weg had kunnen vinden, wanneer het dat had gewild: Staat, treedt op de wegen, en ziet toe, wanneer gij bij uwen gang door het leven verschillende wegen ziet en niet weet, welken gij moet inslaan, en van uwe raadgevers deze den enen, gene den anderen u aanbeveelt; staat eens stil en keert uwen blik achterwaarts, in plaats van blindelings den eersten den besten raadgever te volgen, en vraagt naar de oude paden, 1) waar toch de goede weg zij. Het is niet moeilijk, om uit hetgeen achter u ligt en uit de wegen, die uwe vaderen in vorige dagen gegaan zijn, den weg te onderkennen, die ten zegen leidt; kiest dien en wandelt daarin, slaat dien alleen in, die bewezen is de voortzetting van het pad te zijn: dat bevonden is het goede te wezen. Zo zult gij rust vinden voor uwe ziel 2) Matthew 11:29), en nadat gij zo uit eigene ervaring den goeden weg hebt leren kennen, zult gij u niet meer laten in slaap wiegen door allerlei wind van lering (Ephesians 4:14). Maar, helaas! hoewel zij het wel weten, welke de goede weg is, zeggenzij, met opzet hun harten sluitende: Wij zullen daarin niet wandelen. Dat zij dus de dwaalwegen bewandelen, is niet een gevolg daarvan, dat zij den rechten weg niet weten, maar dat zij dien niet willen.

1) Letterlijk staat er: de eeuwige paden, d. w. z. de paden van den voortijd, de paden waarop de vaderen en wel de patriarchen hebben gewandeld. Abraham, Izak en Jakob dienden den Heere en Hem alleen. Zij hadden met de afgoden gebroken. Jakob had zijn huis van alle afgoden gezuiverd. Maar het nageslacht had de afgoden gediend. En op dat dienen der afgoden was vloek en onheil gevolgd. Vandaar dat de Heere het volk wijst op het wandelen in de godsvrucht der vrome voorvaderen, opdat Israël die wegen alleen zou verkiezen en daarop ervaren dat God, de Heere, met degenen is, die Hem eren en vrezen. 2) God gaat hier voort om het Joodse volk door den Profeet te overtuigen van hardnekkigheid, en wendt de rede nu af van de valse Profeten, die de mensen verleidden, tot degenen, die door hen verleid waren, verhalende eensdeels wat raad Hij hun van tijd tot tijd had laten geven, en anderdeels, hoe zij nochtans geweigerd hadden Hem te horen. In dit vers schijnt Hij ene tegenwerping te voorkomen, die het volk misschien zou maken, namelijk, dat zij den weg insloegen, welken hun priesters en Profeten hun aanwezen en voorgingen. Hierop antwoordt God, dat Hij hen van tijd tot tijd vermaand had tot datgene, wat reizigers gewoon zijn te doen, wanneer zij den weg niet weten of daaraan twijfelen, wijl ze verscheidene wegen of paden voor zich zien, zonder te kunnen onderscheiden, welke van die hen zal leiden tot de plaats, werwaarts zij trekken. Dan doen zij zorgvuldig onderzoek bij dezulken, die in staat zijn, hun te zeggen, welke weg herwaarts of derwaarts loopt. Alzo moesten ook de Joden gedaan hebben, indien zij twijfelden aangaande den weg, waarop zij waren, of aangaande de verschillende wegen, tot welke zij genodigd werden door de profeten, die tot hen spraken in den naam des Heeren, gelijk beide de ware en de valse profeten deden. Horende, dat die in strijd met elkaar spraken, moesten zij hebben stilgestaan, om te onderzoeken wie den rechten weg aanwees, welke tot hun heil en welzijn leidde, en om in dit onderzoek wel te werk te gaan, toevlucht hebben genomen tot de godspraken en de heilige gedenkschriften van vorige tijden, overwegende wat weg daarin werd aangeprezen en heilzaam en voordelig bevonden was voor degenen, die daarop wandelden. Opdat zij, dien weg inslaande en daarop voortgaande, in weerwil van alles, dat voor het tegendeel gezegd werd, zeker mochten weldoen, gelijk anderen v r hen gedaan hadden (Deut 32:7. Isaiah 8:20. Malachi 4:4 Luke 16:29. 1 Thessalonians 5:21. 1 John 4:1).

Vers 17

17. Verder wil de Heere het volk herinneren, hoe het ook omtrent zijne toekomst niet in het duistere is gelaten, maar nauwkeurig had kunnen weten, wat er zou komen, naardat zij f den goeden weg kozen f de valse raadgevers volgden. Ik heb, zegt de Heere, ook in de Profeten, die Ik bij alle beslissende keerpunten van uwe geschiedenis verwekt heb uit het midden uwer broederen, wachters over ulieden gesteld, die uit hunnen wachttoren in de verte zagen, wat aan den verren horizon der toekomst zich vertoonde, en wanneer een gevaar dreigde, aanstonds de bazuin ter waarschuwing bliezen (Amos 3:6). Ik heb u geraden, zeggende: Luistert, wanneer gij het krijgs-signaal hoort, naar het geluid der bazuin, zo kunt gij ter rechter tijd u nog tegen het dreigend gevaar wapenen, maar zij zeggen: wij zullen niet luisteren; zij willen dus niet gewaarschuwd zijn, om in hun werken en genieten niet bemoeilijkt te worden, en lopen zo moedwillig in het verderf.

De profeten moeten, terwijl zij zelf in de ordeningen der wet zijn ingesteld, de dode overleveringen der wettelijke bepalingen weren en de eisen van den Goddelijken wil naar de behoefte van den tijd en in de frisheid van een steeds nieuw klinkend woord Gods aan het volk verkondigen. Ten tweede moeten zij voor het volk steeds een licht over zijne toekomst laten opgaan, het tot waarschuwing of tot vertroosting de goddelijke raadsbesluiten ontvouwen, ook hierin weer de getuigenis der wet voortzettende, dat toch niet alleen de goddelijke eisen aan het volk, maar ook de wet der goddelijke leiding van hen, en het einddoel der goddelijke wegen heeft geopenbaard. In beide opzichten is de profetie ene der hoogste genadegiften, die God aan Zijn volk heeft geschonken; zij wordt op gelijke lijn met de verlossing uit Egypte en de latere leiding van het volk gesteld (Hosea 2:10, Amos 2:10 vv). Daarom is een voortdurend levendig verkeer gesticht tussen Jehova en het volk, in welks midden Hij woont en wandelt; waarom omgekeerd het verstommen der profetie een teken daarvan is, dat Jehova Zich van het volk heeft teruggetrokken (Amos 8:11, Lamentations 2:9. Psalms 74:9.

Vers 17

17. Verder wil de Heere het volk herinneren, hoe het ook omtrent zijne toekomst niet in het duistere is gelaten, maar nauwkeurig had kunnen weten, wat er zou komen, naardat zij f den goeden weg kozen f de valse raadgevers volgden. Ik heb, zegt de Heere, ook in de Profeten, die Ik bij alle beslissende keerpunten van uwe geschiedenis verwekt heb uit het midden uwer broederen, wachters over ulieden gesteld, die uit hunnen wachttoren in de verte zagen, wat aan den verren horizon der toekomst zich vertoonde, en wanneer een gevaar dreigde, aanstonds de bazuin ter waarschuwing bliezen (Amos 3:6). Ik heb u geraden, zeggende: Luistert, wanneer gij het krijgs-signaal hoort, naar het geluid der bazuin, zo kunt gij ter rechter tijd u nog tegen het dreigend gevaar wapenen, maar zij zeggen: wij zullen niet luisteren; zij willen dus niet gewaarschuwd zijn, om in hun werken en genieten niet bemoeilijkt te worden, en lopen zo moedwillig in het verderf.

De profeten moeten, terwijl zij zelf in de ordeningen der wet zijn ingesteld, de dode overleveringen der wettelijke bepalingen weren en de eisen van den Goddelijken wil naar de behoefte van den tijd en in de frisheid van een steeds nieuw klinkend woord Gods aan het volk verkondigen. Ten tweede moeten zij voor het volk steeds een licht over zijne toekomst laten opgaan, het tot waarschuwing of tot vertroosting de goddelijke raadsbesluiten ontvouwen, ook hierin weer de getuigenis der wet voortzettende, dat toch niet alleen de goddelijke eisen aan het volk, maar ook de wet der goddelijke leiding van hen, en het einddoel der goddelijke wegen heeft geopenbaard. In beide opzichten is de profetie ene der hoogste genadegiften, die God aan Zijn volk heeft geschonken; zij wordt op gelijke lijn met de verlossing uit Egypte en de latere leiding van het volk gesteld (Hosea 2:10, Amos 2:10 vv). Daarom is een voortdurend levendig verkeer gesticht tussen Jehova en het volk, in welks midden Hij woont en wandelt; waarom omgekeerd het verstommen der profetie een teken daarvan is, dat Jehova Zich van het volk heeft teruggetrokken (Amos 8:11, Lamentations 2:9. Psalms 74:9.

Vers 18

18. Daarom, omdat Ik bij Mijn volk toch geen gehoor vind voor hetgeen Ik zeg, hoort gij Heidenen, en verneemt, o gij vergaderingvan vreemde volken, wat onder hen is, 1) wat dien onboetvaardigen Joden zal overkomen.

1) In het Hebreeën (Eth-ascher-baam. Dit kan letterlijk wel betekenen, wat onder hen is, maar ook aan hen. d. i. tegen hen geschieden zal. En die laatste vertaling achten we juister dan de eerste, in verband met wat in Jeremiah 6:19 gezegd wordt. In Jeremiah 6:19 wordt toch gezegd, dat de Heere over Juda een kwaad zal brengen als vrucht van hun gedachten.

Vers 18

18. Daarom, omdat Ik bij Mijn volk toch geen gehoor vind voor hetgeen Ik zeg, hoort gij Heidenen, en verneemt, o gij vergaderingvan vreemde volken, wat onder hen is, 1) wat dien onboetvaardigen Joden zal overkomen.

1) In het Hebreeën (Eth-ascher-baam. Dit kan letterlijk wel betekenen, wat onder hen is, maar ook aan hen. d. i. tegen hen geschieden zal. En die laatste vertaling achten we juister dan de eerste, in verband met wat in Jeremiah 6:19 gezegd wordt. In Jeremiah 6:19 wordt toch gezegd, dat de Heere over Juda een kwaad zal brengen als vrucht van hun gedachten.

Vers 19

19. Hoor toe, gij aarde (Deuteronomy 32:1. Isaiah 1:2), want zwijgen kan Ik niet, al zou het ook alleen de kring van levenloze schepselen aanhoren. Zie, Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht hunner gedachten; want zij merken niet op Mijne woorden en Mijne wet verwerpen zij. 1)

1) De Heere zal komen met oordelen van Zijne hand, dewijl zij niet geluisterd hebben naar de waarschuwingen en vermaningen van Zijn woord en getuigenissen. Als de volken niet willen luisteren naar de Wet en het Getuigenis, komt de Heere met Zijne oordelen. Als de personen niet acht geven op wat tot hun heil gesproken wordt, wordt de Heere des ontfermens moede, trekt Zijne genade van hen terug en geeft ze over aan de strafoefeningen Zijner hand.

Vers 19

19. Hoor toe, gij aarde (Deuteronomy 32:1. Isaiah 1:2), want zwijgen kan Ik niet, al zou het ook alleen de kring van levenloze schepselen aanhoren. Zie, Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht hunner gedachten; want zij merken niet op Mijne woorden en Mijne wet verwerpen zij. 1)

1) De Heere zal komen met oordelen van Zijne hand, dewijl zij niet geluisterd hebben naar de waarschuwingen en vermaningen van Zijn woord en getuigenissen. Als de volken niet willen luisteren naar de Wet en het Getuigenis, komt de Heere met Zijne oordelen. Als de personen niet acht geven op wat tot hun heil gesproken wordt, wordt de Heere des ontfermens moede, trekt Zijne genade van hen terug en geeft ze over aan de strafoefeningen Zijner hand.

Vers 20

20. a) Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba (1 Kings 10:1) komen, en de beste kalmus (Exodus 30:24) uit verren lande, om door u ten reukoffer te worden gebezigd (Exodus 30:34)? Meent gij dat gij in uitwendigen godsdienst (2 Kings 23:5-2 Kings 23:24 een vrijbrief hebt van Mijne straffen? Uwe brandofferen zijn Mij niet behagelijk, en uwe slachtofferen zijn Mij niet zoet, en dat gij daardoor u slechts van de verplichting zoekt te bevrijden, om Mij uw hart te geven (Isaiah 1:21).

a) Isaiah 66:3. Amos 5:21. Micah 6:6.

Vers 20

20. a) Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba (1 Kings 10:1) komen, en de beste kalmus (Exodus 30:24) uit verren lande, om door u ten reukoffer te worden gebezigd (Exodus 30:34)? Meent gij dat gij in uitwendigen godsdienst (2 Kings 23:5-2 Kings 23:24 een vrijbrief hebt van Mijne straffen? Uwe brandofferen zijn Mij niet behagelijk, en uwe slachtofferen zijn Mij niet zoet, en dat gij daardoor u slechts van de verplichting zoekt te bevrijden, om Mij uw hart te geven (Isaiah 1:21).

a) Isaiah 66:3. Amos 5:21. Micah 6:6.

Vers 21

21. Daarom zegt de HEERE alzo. Ziet, Ik zal dit volk allerlei aanstoot (Isaiah 8:14) stellen, struikelblokken 1) onder hen verwekken; en daaraan zullen zij zich stoten, te zamen vaders en kinderen, de nabuur en zijn metgezel, en zullen omkomen.

1) Ergernissen, struikelblokken, doch hier niet om in de zonde te vervallen (want dit was reeds geschied), maar om wegens de zondeschuld tot ellende te geraken.

De aanstoten, waaraan het volk zich stoot en waardoor het zal omkomen, zijn de invallen van het vijandelijk volk, welks vreeslijkheid in Jeremiah 6:22 geschilderd wordt. Door vaders en kinderen, naburen en metgezellen wordt aangegeven, dat het gehele volk zal omkomen. 22. Zo zegt de HEERE, om Zich nader te verklaren omtrent die ergernis, dien steen des aanstoots: Ziet, er komt een volk uit het land van het noorden, en ene a) grote natie zal opgewekt worden uit de zijden, van de einden der aarde (Jeremiah 5:15).

a) Jeremiah 50:41-Jeremiah 50:43.

Vers 21

21. Daarom zegt de HEERE alzo. Ziet, Ik zal dit volk allerlei aanstoot (Isaiah 8:14) stellen, struikelblokken 1) onder hen verwekken; en daaraan zullen zij zich stoten, te zamen vaders en kinderen, de nabuur en zijn metgezel, en zullen omkomen.

1) Ergernissen, struikelblokken, doch hier niet om in de zonde te vervallen (want dit was reeds geschied), maar om wegens de zondeschuld tot ellende te geraken.

De aanstoten, waaraan het volk zich stoot en waardoor het zal omkomen, zijn de invallen van het vijandelijk volk, welks vreeslijkheid in Jeremiah 6:22 geschilderd wordt. Door vaders en kinderen, naburen en metgezellen wordt aangegeven, dat het gehele volk zal omkomen. 22. Zo zegt de HEERE, om Zich nader te verklaren omtrent die ergernis, dien steen des aanstoots: Ziet, er komt een volk uit het land van het noorden, en ene a) grote natie zal opgewekt worden uit de zijden, van de einden der aarde (Jeremiah 5:15).

a) Jeremiah 50:41-Jeremiah 50:43.

Vers 23

23. Boog en spies zullen zij voeren, het is een wreed volk, en zij zullen niet barmhartig zijn, gelijk in Deuteronomy 28:49, voorzegd is; hun stem zal bruischen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust, als een man ten oorlog tegen u, o dochter van Zion!(Isaiah 5:26). Er is in hun leger ene zeer talrijke ruiterij, en van allerlei oorlogswerktuig is het rijkelijk voorzien, even als wanneer een dapper man zich ten strijde bereid heeft.

Vers 23

23. Boog en spies zullen zij voeren, het is een wreed volk, en zij zullen niet barmhartig zijn, gelijk in Deuteronomy 28:49, voorzegd is; hun stem zal bruischen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust, als een man ten oorlog tegen u, o dochter van Zion!(Isaiah 5:26). Er is in hun leger ene zeer talrijke ruiterij, en van allerlei oorlogswerktuig is het rijkelijk voorzien, even als wanneer een dapper man zich ten strijde bereid heeft.

Vers 24

24. Wij hebben, zo zult gij dan zeggen: zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden, zodat wij den moed niet hebben, ons tegen hen te verdedigen; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van ene barende vrouw, omdat wij weten, dat het uur der bezoeking daar is (Jeremiah 4:21; Jeremiah 22:23; Jeremiah 30:6; Jeremiah 48:41; Jeremiah 49:24; Jeremiah 50:43).

Vers 24

24. Wij hebben, zo zult gij dan zeggen: zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden, zodat wij den moed niet hebben, ons tegen hen te verdedigen; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van ene barende vrouw, omdat wij weten, dat het uur der bezoeking daar is (Jeremiah 4:21; Jeremiah 22:23; Jeremiah 30:6; Jeremiah 48:41; Jeremiah 49:24; Jeremiah 50:43).

Vers 25

25. Gaat niet uit in het veld, zo zal men in de belegerde stad zeggen: noch wandelt op den weg; want des vijands zwaard is er; schrik van rondom!

Vers 25

25. Gaat niet uit in het veld, zo zal men in de belegerde stad zeggen: noch wandelt op den weg; want des vijands zwaard is er; schrik van rondom!

Vers 26

26. O dochter mijns volks! a) Gordt, wat gij vroeger niet tot boete wildet doen, nu tot rouw enen zak aan, en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen, 1) zodat geen ontkomen meer mogelijk is.

a) Jeremiah 4:8.

1) De Profeet roept hen op, om de verwoestingen, die op hen zouden komen, bitterlijk te bewenen. Hij zelf was de klaag-profeet en wekte zijn volk op om zich met hem in het klagen te verenigen. O dochter mijns volks, hoort uwen God, die u roept tot wenen en rouwklagen en beantwoord Zijne roeping. Hoewel Hij nog niet is gekomen, zo zal Hij toch komen; het vonnis is geveld, laat ons dan de uitvoering daarvan met een betamelijke droefheid ontmoeten. Gelijk de heiligen zich mogen verheugen, in hope op Gods genade, hoewel zij dezelve alleen in de belofte zien, zo moet de zondaar wenen uit vreze voor Gods oordelen, hoewel zij dezelve alleen in de bedreigingen zien.

De rechtvaardige gerichten Gods 1) schuwen de openbaarheid niet, zij beroepen zich integendeel op het rechtsgevoel der gehele wereld; 2) Zij brengen over den mens het verdiende loon; 3) zij kunnen worden afgewend, doch niet door uitwendigen godsdienst, maar door oprechte onderwerping onder Gods woord.

Vers 26

26. O dochter mijns volks! a) Gordt, wat gij vroeger niet tot boete wildet doen, nu tot rouw enen zak aan, en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen, 1) zodat geen ontkomen meer mogelijk is.

a) Jeremiah 4:8.

1) De Profeet roept hen op, om de verwoestingen, die op hen zouden komen, bitterlijk te bewenen. Hij zelf was de klaag-profeet en wekte zijn volk op om zich met hem in het klagen te verenigen. O dochter mijns volks, hoort uwen God, die u roept tot wenen en rouwklagen en beantwoord Zijne roeping. Hoewel Hij nog niet is gekomen, zo zal Hij toch komen; het vonnis is geveld, laat ons dan de uitvoering daarvan met een betamelijke droefheid ontmoeten. Gelijk de heiligen zich mogen verheugen, in hope op Gods genade, hoewel zij dezelve alleen in de belofte zien, zo moet de zondaar wenen uit vreze voor Gods oordelen, hoewel zij dezelve alleen in de bedreigingen zien.

De rechtvaardige gerichten Gods 1) schuwen de openbaarheid niet, zij beroepen zich integendeel op het rechtsgevoel der gehele wereld; 2) Zij brengen over den mens het verdiende loon; 3) zij kunnen worden afgewend, doch niet door uitwendigen godsdienst, maar door oprechte onderwerping onder Gods woord.

Vers 27

27. Ik heb, zegt de Heere ten slotte tot mij, Zijnen profeet, u onder Mijn volk gesteld tot enen wachttoren, tot ene vesting 1); opdat gij hunnen weg zoudt weten en proeven.

Het woord in den grondtekst is hetzelfde dat in Jeremiah 1:18 voorkomt, om het karakter van den Profeet aan te geven: "vaste stad. " Het woord schijnt tevens te betekenen, wat een ander, van denzelfden stam afgeleid, (bezer) wil zeggen, namelijk de goud- of zilver-stof, zo als men die uit de mijnen verkrijgt, en die nog eerst aan den arbeid van den smelter moet worden onderworpen, om het metaal van de onreinheid te zuiveren. God wil nu den Profeet tot mibzar maken, namelijk in den zin van ene vaste, onaantastbare stad (Jeremiah 1:18) Het volk is nu van zijne zijde ook mibzar (hard en ontoegankelijk); het wil zich in generlei opzicht laten verbeteren en veranderen; maar toch heeft de Profeet daaraan het werk te volbrengen, dat hij het even als uitgegraven onzuiver goud aan ene smelting onderwerpt, en alzo aan het licht trede, wat het wezen is, niets dan onreinheid, tot niets dan tot wegwerpen nuttig, zodat de verwerping, die nabij is, in ieder opzicht blijkt rechtvaardig te zijn.

Vers 27

27. Ik heb, zegt de Heere ten slotte tot mij, Zijnen profeet, u onder Mijn volk gesteld tot enen wachttoren, tot ene vesting 1); opdat gij hunnen weg zoudt weten en proeven.

Het woord in den grondtekst is hetzelfde dat in Jeremiah 1:18 voorkomt, om het karakter van den Profeet aan te geven: "vaste stad. " Het woord schijnt tevens te betekenen, wat een ander, van denzelfden stam afgeleid, (bezer) wil zeggen, namelijk de goud- of zilver-stof, zo als men die uit de mijnen verkrijgt, en die nog eerst aan den arbeid van den smelter moet worden onderworpen, om het metaal van de onreinheid te zuiveren. God wil nu den Profeet tot mibzar maken, namelijk in den zin van ene vaste, onaantastbare stad (Jeremiah 1:18) Het volk is nu van zijne zijde ook mibzar (hard en ontoegankelijk); het wil zich in generlei opzicht laten verbeteren en veranderen; maar toch heeft de Profeet daaraan het werk te volbrengen, dat hij het even als uitgegraven onzuiver goud aan ene smelting onderwerpt, en alzo aan het licht trede, wat het wezen is, niets dan onreinheid, tot niets dan tot wegwerpen nuttig, zodat de verwerping, die nabij is, in ieder opzicht blijkt rechtvaardig te zijn.

Vers 28

28. Wat uitkomst heeft nu dat onderzoek gebracht? Zij zijn allen de afvalligste der afvalligen, wandelende in achterklap; zij zijn koper en ijzer, er is geen spoor van goud of zilver in hen; zij zijn allemaal verdervers(Ezekiel 22:18).

Vers 28

28. Wat uitkomst heeft nu dat onderzoek gebracht? Zij zijn allen de afvalligste der afvalligen, wandelende in achterklap; zij zijn koper en ijzer, er is geen spoor van goud of zilver in hen; zij zijn allemaal verdervers(Ezekiel 22:18).

Vers 29

29. De blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; 1) te vergeefs heeft de smelter zo vlijtiglijk gesmolten, dewijl de bozen niet afgetrokken zijn 2) het kwade niet gescheiden is, maar de gehele menigte verdorven is.

1) Wanneer een goudsmid het zilver wil reinigen, dan doet hij er lood bij en plaatst het in een vat vol as, kunstig toebereid, op het vuur, dat hij met een blaasbalg aanblaast; lood en as trekken dan gedeeltelijk het onreine metaal tot zich, gedeeltelijk wordt het door het vuur verteerd en het goede zilver blijft over. God wil dus zeggen: "U, Mijnen Profeet gaat het geheel anders, gij wendt tot reiniging van Mijn volk alle moeite en arbeid te vergeefs aan, even alsof het zilver zo slecht ware, dat veeleer de blaasbalg door het vuur aanging en verteerd werd en het lood verdween, dan dat het zilver rein zou worden; want even als het slechts zilver ondanks alle reiniging van den goudsmid slecht blijft, zo blijven de slechte Joden in hun vorige boosheid; zij laten zich niet tot bekering bewegen, waarom Ik ze ook zal wegwerpen.

Wanneer de goudsmeden het zilver willen louteren, doen zij er lood bij: wanneer de predikers de harten der toehoorders willen onderzoeken, moeten zij er de wet bijdoen. Het vuur is Gods woord (Jeremiah 23:29), de blaasbalg de Heilige Geest in den mond des leraars; het metaal zijn de toehoorders, van welke sommigen verwerpelijk, anderen niet verwerpelijk zijn.

2) God heeft geen lust in den dood des goddelozen. Hij houdt aan; Hij roept, blijft roepen. Hij komt met Zijn zegeningen. Hij daalt neer met Zijne oordelen. Hij richt opdat het boze uit het midden worde weggedaan. Indien echter alle tuchtmiddelen falen, indien Zijn geduld is uitgeput, dan komt Hij niet meer met Zijn tuchtmiddelen, maar met Zijn straffen, niet om te behouden, maar om te verderven.

Vers 29

29. De blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; 1) te vergeefs heeft de smelter zo vlijtiglijk gesmolten, dewijl de bozen niet afgetrokken zijn 2) het kwade niet gescheiden is, maar de gehele menigte verdorven is.

1) Wanneer een goudsmid het zilver wil reinigen, dan doet hij er lood bij en plaatst het in een vat vol as, kunstig toebereid, op het vuur, dat hij met een blaasbalg aanblaast; lood en as trekken dan gedeeltelijk het onreine metaal tot zich, gedeeltelijk wordt het door het vuur verteerd en het goede zilver blijft over. God wil dus zeggen: "U, Mijnen Profeet gaat het geheel anders, gij wendt tot reiniging van Mijn volk alle moeite en arbeid te vergeefs aan, even alsof het zilver zo slecht ware, dat veeleer de blaasbalg door het vuur aanging en verteerd werd en het lood verdween, dan dat het zilver rein zou worden; want even als het slechts zilver ondanks alle reiniging van den goudsmid slecht blijft, zo blijven de slechte Joden in hun vorige boosheid; zij laten zich niet tot bekering bewegen, waarom Ik ze ook zal wegwerpen.

Wanneer de goudsmeden het zilver willen louteren, doen zij er lood bij: wanneer de predikers de harten der toehoorders willen onderzoeken, moeten zij er de wet bijdoen. Het vuur is Gods woord (Jeremiah 23:29), de blaasbalg de Heilige Geest in den mond des leraars; het metaal zijn de toehoorders, van welke sommigen verwerpelijk, anderen niet verwerpelijk zijn.

2) God heeft geen lust in den dood des goddelozen. Hij houdt aan; Hij roept, blijft roepen. Hij komt met Zijn zegeningen. Hij daalt neer met Zijne oordelen. Hij richt opdat het boze uit het midden worde weggedaan. Indien echter alle tuchtmiddelen falen, indien Zijn geduld is uitgeput, dan komt Hij niet meer met Zijn tuchtmiddelen, maar met Zijn straffen, niet om te behouden, maar om te verderven.

Vers 30

30. Men noemt ze een verworpen zilver (Isaiah 1:22), want de HEERE heeft hen verworpen 1) (Jeremiah 7:15).

1) Het slot is treurig; maar dit verworpen Israël is niet Israël in `t algemeen, maar alleen het tegenwoordige Israël (Jeremiah 3:11, Jeremiah 4:27; Jeremiah 5:10 Laat ons dan bidden, dat wij mogen gelouterd worden door de genademiddelen, gelijk zilver gelouterd wordt, en gereinigd als goud, dan zullen wij vaten der ere zijn, geschikt tot gebruik voor den Meester.

Hij heeft hen niet verworpen, dan nadat Hij alle gepaste middelen gebruikt had om hen te recht te brengen. Hij wierp hen niet weg zolang als er enige hope was en Hij gaf hen niet over voor het bleek, dat zij een verworpen zilver waren.

Vers 30

30. Men noemt ze een verworpen zilver (Isaiah 1:22), want de HEERE heeft hen verworpen 1) (Jeremiah 7:15).

1) Het slot is treurig; maar dit verworpen Israël is niet Israël in `t algemeen, maar alleen het tegenwoordige Israël (Jeremiah 3:11, Jeremiah 4:27; Jeremiah 5:10 Laat ons dan bidden, dat wij mogen gelouterd worden door de genademiddelen, gelijk zilver gelouterd wordt, en gereinigd als goud, dan zullen wij vaten der ere zijn, geschikt tot gebruik voor den Meester.

Hij heeft hen niet verworpen, dan nadat Hij alle gepaste middelen gebruikt had om hen te recht te brengen. Hij wierp hen niet weg zolang als er enige hope was en Hij gaf hen niet over voor het bleek, dat zij een verworpen zilver waren.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile