Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jeremia 39

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 39

Jeremiah 39:1.

JERUZALEM WORDT VEROVERD, ZEDEKIA GEVANGEN GENOMEN, JEREMIA MET EBED-MELECH BEHOUDEN.

IV. Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:18. Nadat in het voorgaande is voorgesteld, hoe Gods ontferming en genade alle middelen heeft uitgeput, om den koning en het ongelukkige volk nog in het laatste uur te brengen tot erkentenis van hetgeen tot hunnen vrede dient, tekent ons de Profeet nu met weinige grote trekken een beeld van de getrouwe vervulling zijner profetie in de dagen van jammer, van de verovering en verwoesting der stad, van het lot des konings, der zijnen, en des volks. Hij had niet het voornemen een nauwkeurig bericht van alle gebeurtenissen te geven, waarom zich de toorn van God over Juda openbaarde. Zulk een bericht vinden wij meer in Jeremiah 52:1, 2 Kings 25:1. Het moest slechts een profetisch beeld zijn, waarin alleen de treffendste punten op den voorgrond treden. Het zijn twee blikken, die Jeremia uit zijn profetischen wachttoren doet, enen in de veroverde stad (Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:14), den anderen op den Kuschiet Ebed-melech (Jeremiah 39:15-Jeremiah 39:18). De eerste wijst aan, hoe de trouweloosheid wordt gevonnist, de tweede hoe de beloofde genade aan diegenen wordt vervuld, die gered worden, omdat zij, in des Heeren wegen wandelen. Nadat in Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:3 het feit van Jeruzalems verovering kortelijk is meegedeeld, wordt in Jeremiah 39:4-Jeremiah 39:7 de vlucht van Zedekia, zijne gevangenneming en veroordeling verhaald. Daaraan wordt in Jeremiah 39:8-Jeremiah 39:10 een kort bericht geknoopt over het lot van de stad Jeruzalem en van hare bevolking, en in Jeremiah 39:11-Jeremiah 39:14 het bericht over het lot van den profeet Jeremia toegevoegd. Op dien duisteren grond verheft zich (Jeremiah 39:15-Jeremiah 39:18) de redding der gelovige Heidenen uit Chams verworpen stam uit het gericht, met een eigenaardig licht. Dit geeft ons een blik in den tijd, wanneer allen, ook de verst staande Heidenen, uit genade zalig worden, maar Israël alleen op den door den Heere geordenden weg, door den dood tot over winning zal komen. Het laatste is voorafgebeeld in het lot van Jeremia, den knecht Gods, welks voorstelling dan ook het verband tussen de beide hoofddelen van het hoofdstuk vormt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 39

Jeremiah 39:1.

JERUZALEM WORDT VEROVERD, ZEDEKIA GEVANGEN GENOMEN, JEREMIA MET EBED-MELECH BEHOUDEN.

IV. Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:18. Nadat in het voorgaande is voorgesteld, hoe Gods ontferming en genade alle middelen heeft uitgeput, om den koning en het ongelukkige volk nog in het laatste uur te brengen tot erkentenis van hetgeen tot hunnen vrede dient, tekent ons de Profeet nu met weinige grote trekken een beeld van de getrouwe vervulling zijner profetie in de dagen van jammer, van de verovering en verwoesting der stad, van het lot des konings, der zijnen, en des volks. Hij had niet het voornemen een nauwkeurig bericht van alle gebeurtenissen te geven, waarom zich de toorn van God over Juda openbaarde. Zulk een bericht vinden wij meer in Jeremiah 52:1, 2 Kings 25:1. Het moest slechts een profetisch beeld zijn, waarin alleen de treffendste punten op den voorgrond treden. Het zijn twee blikken, die Jeremia uit zijn profetischen wachttoren doet, enen in de veroverde stad (Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:14), den anderen op den Kuschiet Ebed-melech (Jeremiah 39:15-Jeremiah 39:18). De eerste wijst aan, hoe de trouweloosheid wordt gevonnist, de tweede hoe de beloofde genade aan diegenen wordt vervuld, die gered worden, omdat zij, in des Heeren wegen wandelen. Nadat in Jeremiah 39:1-Jeremiah 39:3 het feit van Jeruzalems verovering kortelijk is meegedeeld, wordt in Jeremiah 39:4-Jeremiah 39:7 de vlucht van Zedekia, zijne gevangenneming en veroordeling verhaald. Daaraan wordt in Jeremiah 39:8-Jeremiah 39:10 een kort bericht geknoopt over het lot van de stad Jeruzalem en van hare bevolking, en in Jeremiah 39:11-Jeremiah 39:14 het bericht over het lot van den profeet Jeremia toegevoegd. Op dien duisteren grond verheft zich (Jeremiah 39:15-Jeremiah 39:18) de redding der gelovige Heidenen uit Chams verworpen stam uit het gericht, met een eigenaardig licht. Dit geeft ons een blik in den tijd, wanneer allen, ook de verst staande Heidenen, uit genade zalig worden, maar Israël alleen op den door den Heere geordenden weg, door den dood tot over winning zal komen. Het laatste is voorafgebeeld in het lot van Jeremia, den knecht Gods, welks voorstelling dan ook het verband tussen de beide hoofddelen van het hoofdstuk vormt.

Vers 1

1. In het negende jaar van Zedekia, koning van Juda, in de tweede maand, en wel op den tienden dag dier maand, ongeveer in Januari 590 v. C. (Jeremiah 52:4. 2 Kings 25:1 Ki 1), kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, en al zijn heir, tegen Jeruzalem, en zij belegerden haar, gelijk Jeremia herhaald als Gods onveranderlijk besluit te voren had verkondigd.

Vers 1

1. In het negende jaar van Zedekia, koning van Juda, in de tweede maand, en wel op den tienden dag dier maand, ongeveer in Januari 590 v. C. (Jeremiah 52:4. 2 Kings 25:1 Ki 1), kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, en al zijn heir, tegen Jeruzalem, en zij belegerden haar, gelijk Jeremia herhaald als Gods onveranderlijk besluit te voren had verkondigd.

Vers 2

2. In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, die genoemd wordt Thammuz, ongeveer onze Juli, van het jaar 588 v. C. op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken, door middel van gemaakte bressen, nadat de belegering 18 maanden had geduurd.

Vers 2

2. In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, die genoemd wordt Thammuz, ongeveer onze Juli, van het jaar 588 v. C. op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken, door middel van gemaakte bressen, nadat de belegering 18 maanden had geduurd.

Vers 3

3. En alle vorsten des konings van Babel, die zelf nog in zijn hoofdkwartier Riblath vertoefden, togen henen in, en hielden stand bij de middelste poort, ook Efraïms poort genoemd, die in den muur is, welke de bovenste of Zionsstad van de benedenstad scheidde. Van hier kan men de beide delen der stad het gemakkelijkst beheersen. Die vorsten namelijk waren Nergal-Sarezer(= Mars is de vorst van het vuur), Samgar Nebu (= het zwaard van Nebo), Sarsechim Rab-Saris (= Skytisch vorst, opperhoofd der gesnedenen), Nergal-Sarezer Rab Mag (liever: overste der Magiërs, Daniel 2:2) en al de overige minder uitstekende vorsten des konings van Babel. Het is opmerkelijk, dat de oppermagiër denzelfden naam droeg als de eerstgenoemde vorst; verder dat in Jeremiah 39:13 een ander opperste kamerling en een ander hofmeester wordt genoemd, en wel weer een Nergal Sarezer. Vele uitleggers hebben daarom aangenomen, dat in Jeremiah 39:3, Jeremiah 39:13 in de eigennamen der vorsten schrijffouten moesten wezen. Dit is wel mogelijk, maar het is onmogelijk om te vinden, hoe de namen oorspronkelijk waren, en voor de verschillende ambten verdeeld geweest zijn. Men zal daarom het beste doen, zich met den aanwezigen tekst tevreden stellen; vooral daar de zin er in het geheel niet door gestoord wordt.

Vers 3

3. En alle vorsten des konings van Babel, die zelf nog in zijn hoofdkwartier Riblath vertoefden, togen henen in, en hielden stand bij de middelste poort, ook Efraïms poort genoemd, die in den muur is, welke de bovenste of Zionsstad van de benedenstad scheidde. Van hier kan men de beide delen der stad het gemakkelijkst beheersen. Die vorsten namelijk waren Nergal-Sarezer(= Mars is de vorst van het vuur), Samgar Nebu (= het zwaard van Nebo), Sarsechim Rab-Saris (= Skytisch vorst, opperhoofd der gesnedenen), Nergal-Sarezer Rab Mag (liever: overste der Magiërs, Daniel 2:2) en al de overige minder uitstekende vorsten des konings van Babel. Het is opmerkelijk, dat de oppermagiër denzelfden naam droeg als de eerstgenoemde vorst; verder dat in Jeremiah 39:13 een ander opperste kamerling en een ander hofmeester wordt genoemd, en wel weer een Nergal Sarezer. Vele uitleggers hebben daarom aangenomen, dat in Jeremiah 39:3, Jeremiah 39:13 in de eigennamen der vorsten schrijffouten moesten wezen. Dit is wel mogelijk, maar het is onmogelijk om te vinden, hoe de namen oorspronkelijk waren, en voor de verschillende ambten verdeeld geweest zijn. Men zal daarom het beste doen, zich met den aanwezigen tekst tevreden stellen; vooral daar de zin er in het geheel niet door gestoord wordt.

Vers 4

4. En het geschiedde, als Zedekia de koning van Juda, en al de krijgslieden hen zagen, als hij van zijn paleis in de bovenstad hen van het noorden met hun krijgsvolk in de benedenstad zag dringen en aan de poort zag plaats nemen, en de zijnen erkenden, dat ook de bovenstad niet meer was te houden, zo vloden zij, en zij togen bij nacht in zuidelijke richting uit de stad door den weg van des konings hof nabij den vijver van Siloah (Nehemiah 3:15), en wel door de poort tussen de twee muren, den dubbelen muur, die waarschijnlijk Zion met Ofel verbond 1). Hij kwam nu eerst in den uitgang van het Tyropoion of Kaasmakersdal, en hij toog uit van daar, door het Kedronsdal voorbij den koningstuin door den weg des vlakken velds (liever: naar de Araba, de vlakte van het Jordaandal, om zo mogelijk van daar over den Jordaan naar Gilead te ontkomen).

1) Volgens andere verklaring is niet een dubbele muur bedoeld, maar de tegenover elkaar liggende muren, de muur aan de oostzijde van Zion en op de westzijde van Ofel. Dan ware de poort "tussen de beide muren" de Paardenpoort (Nehemiah 3:28), die zich bevond in den muur, die over het Tyropoiondal was getrokken en die beide muren verbond.

Vers 4

4. En het geschiedde, als Zedekia de koning van Juda, en al de krijgslieden hen zagen, als hij van zijn paleis in de bovenstad hen van het noorden met hun krijgsvolk in de benedenstad zag dringen en aan de poort zag plaats nemen, en de zijnen erkenden, dat ook de bovenstad niet meer was te houden, zo vloden zij, en zij togen bij nacht in zuidelijke richting uit de stad door den weg van des konings hof nabij den vijver van Siloah (Nehemiah 3:15), en wel door de poort tussen de twee muren, den dubbelen muur, die waarschijnlijk Zion met Ofel verbond 1). Hij kwam nu eerst in den uitgang van het Tyropoion of Kaasmakersdal, en hij toog uit van daar, door het Kedronsdal voorbij den koningstuin door den weg des vlakken velds (liever: naar de Araba, de vlakte van het Jordaandal, om zo mogelijk van daar over den Jordaan naar Gilead te ontkomen).

1) Volgens andere verklaring is niet een dubbele muur bedoeld, maar de tegenover elkaar liggende muren, de muur aan de oostzijde van Zion en op de westzijde van Ofel. Dan ware de poort "tussen de beide muren" de Paardenpoort (Nehemiah 3:28), die zich bevond in den muur, die over het Tyropoiondal was getrokken en die beide muren verbond.

Vers 5

5. Doch het heir der Chaldeën jaagde hen achterna; en zij achterhaalden Zedekia in de vlakke velden van Jericho (Joshua 4:13), nog voordat hij over den Jordaan was gekomen, en vingen hem, en brachten hem opwaarts tot Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Ribla, in het land van Hamath aan den Orontes, nog heden Riblah genaamd (2 Samuel 8:6), waar Nebukadnezar zijn hoofdkwartier had opgeslagen, waarschijnlijk om nog een anderen veldtocht, in het bijzonder tegen Tyrus, voor te bereiden, die sprak oordelen tegen hem uit.

Vers 5

5. Doch het heir der Chaldeën jaagde hen achterna; en zij achterhaalden Zedekia in de vlakke velden van Jericho (Joshua 4:13), nog voordat hij over den Jordaan was gekomen, en vingen hem, en brachten hem opwaarts tot Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Ribla, in het land van Hamath aan den Orontes, nog heden Riblah genaamd (2 Samuel 8:6), waar Nebukadnezar zijn hoofdkwartier had opgeslagen, waarschijnlijk om nog een anderen veldtocht, in het bijzonder tegen Tyrus, voor te bereiden, die sprak oordelen tegen hem uit.

Vers 6

6. En de koning van Babel slachtte de zonen 1) van Zedekia te Ribla voor zijne ogen; ook slachtte de koning van Babel alle edelen van Juda.

1) Deze moeten noch zeer jong zijn geweest, dewijl Zedekia toen pas den leeftijd van 32 jaren had bereikt.

Vers 6

6. En de koning van Babel slachtte de zonen 1) van Zedekia te Ribla voor zijne ogen; ook slachtte de koning van Babel alle edelen van Juda.

1) Deze moeten noch zeer jong zijn geweest, dewijl Zedekia toen pas den leeftijd van 32 jaren had bereikt.

Vers 7

7. En hij verblindde de ogen van Zedekia, en bond hem met twee koperen ketenen, om hem naar Babel te voeren, waar hij tot aan zijnen dood in de gevangenis zat (Jeremiah 52:11).

De straf over Zedekia was dubbel wreed. Vooreerst omdat hij de executie aan zijne eigene zonen moest aanzien. Deze bestond, zo als de Hebreeuwse uitdrukking te kennen geeft, in een langzaam, pijnlijk slachten, waarmee dan ook overeenstemt, wat ons in de heuvels van Nimrod en Chorsabad van afschuwwekkende afbeeldsels met dergelijke wrede martelingen bewaard is. Ten tweede in zijn eigen persoon. Hij werd van zijn gezicht beroofd, doch zo, dat de slachting zijner zonen het laatste beeld was, dat zijne ziel uit de wereld des lichts in den eeuwigen nacht medenam. De verblinding was als straf in het oude Oosten geenszins ongewoon. Ook daarvan hebben wij tonelen in steen gebijteld, opdat zij na duizende van jaren aan de nawereld getuigenis zouden geven van den geest, die daartoe dreef. Reeds de Hebreeuwse uitdrukking klinkt weemoedig; het betekent een uitgraven der ogen met een spits werktuig. De nacht zijner ogen tekende in `t algemeen zijn donker lot. De koning droeg de koperen ketenen, en sleepte als blinde en gevangene zijn lot naar Babel. Zo werd het duister, ontzaglijk klinkend woord aan hem vervuld, dat Jeremia van den Heere had ontvangen.

Vers 7

7. En hij verblindde de ogen van Zedekia, en bond hem met twee koperen ketenen, om hem naar Babel te voeren, waar hij tot aan zijnen dood in de gevangenis zat (Jeremiah 52:11).

De straf over Zedekia was dubbel wreed. Vooreerst omdat hij de executie aan zijne eigene zonen moest aanzien. Deze bestond, zo als de Hebreeuwse uitdrukking te kennen geeft, in een langzaam, pijnlijk slachten, waarmee dan ook overeenstemt, wat ons in de heuvels van Nimrod en Chorsabad van afschuwwekkende afbeeldsels met dergelijke wrede martelingen bewaard is. Ten tweede in zijn eigen persoon. Hij werd van zijn gezicht beroofd, doch zo, dat de slachting zijner zonen het laatste beeld was, dat zijne ziel uit de wereld des lichts in den eeuwigen nacht medenam. De verblinding was als straf in het oude Oosten geenszins ongewoon. Ook daarvan hebben wij tonelen in steen gebijteld, opdat zij na duizende van jaren aan de nawereld getuigenis zouden geven van den geest, die daartoe dreef. Reeds de Hebreeuwse uitdrukking klinkt weemoedig; het betekent een uitgraven der ogen met een spits werktuig. De nacht zijner ogen tekende in `t algemeen zijn donker lot. De koning droeg de koperen ketenen, en sleepte als blinde en gevangene zijn lot naar Babel. Zo werd het duister, ontzaglijk klinkend woord aan hem vervuld, dat Jeremia van den Heere had ontvangen.

Vers 8

8. En de Chaldeën verbrandden, gelijk de meer uitvoerige berichten (Jeremiah 52:12, Jeremiah 52:2 Kon. 25:8, mededelen, ene maand na de verovering bij afzending van den overste der trawanten, Nebuzaradan, door den koning naar Jeruzalem, het huis des konings en de huizen des volks met vuur; en zij braken de muren van Jeruzalem af.

De afzending van Nebuzaradan, den oppersten adjudant des konings, van Riblath neer Jeruzalem, tot verwoesting der stad en deportatie van het volk wordt weggelaten; eveneens de datum van de uitvoering van het bevel, zodat het den schijn heeft, als ware alles dadelijk na de inneming der stad geschied, en Nebuzaradan aanstonds aanwezig geweest. Het was hier niet het doel een historisch juist bericht te leveren van de bijzondere gebeurtenissen, maar om de hoofdzaken kortelijk te vermelden, ten einde de behandeling, die den profeet overkwam, in het rechte licht te stellen, en in `t algemeen de nauwkeurige vervulling zijner profetie aan te wijzen.

Vers 8

8. En de Chaldeën verbrandden, gelijk de meer uitvoerige berichten (Jeremiah 52:12, Jeremiah 52:2 Kon. 25:8, mededelen, ene maand na de verovering bij afzending van den overste der trawanten, Nebuzaradan, door den koning naar Jeruzalem, het huis des konings en de huizen des volks met vuur; en zij braken de muren van Jeruzalem af.

De afzending van Nebuzaradan, den oppersten adjudant des konings, van Riblath neer Jeruzalem, tot verwoesting der stad en deportatie van het volk wordt weggelaten; eveneens de datum van de uitvoering van het bevel, zodat het den schijn heeft, als ware alles dadelijk na de inneming der stad geschied, en Nebuzaradan aanstonds aanwezig geweest. Het was hier niet het doel een historisch juist bericht te leveren van de bijzondere gebeurtenissen, maar om de hoofdzaken kortelijk te vermelden, ten einde de behandeling, die den profeet overkwam, in het rechte licht te stellen, en in `t algemeen de nauwkeurige vervulling zijner profetie aan te wijzen.

Vers 9

9. Het overige nu des volks, die in de stad waren overgebleven, die niet gedurende de belegering waren omgekomen, en de afvalligen, diegedurende de belegering tot hem, tot de Chaldeën, gevallen waren, met het overige des volks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan, (= Nebo's geleider), de overste der trawanten, gevankelijk naar Babel.

Vers 9

9. Het overige nu des volks, die in de stad waren overgebleven, die niet gedurende de belegering waren omgekomen, en de afvalligen, diegedurende de belegering tot hem, tot de Chaldeën, gevallen waren, met het overige des volks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan, (= Nebo's geleider), de overste der trawanten, gevankelijk naar Babel.

Vers 10

10. Maar van het volk, die arm waren, die niet met al hadden, liet Nebuzaradan de overste der trawanten, enigen overig in het land van Juda; en hij gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers in.

Vers 10

10. Maar van het volk, die arm waren, die niet met al hadden, liet Nebuzaradan de overste der trawanten, enigen overig in het land van Juda; en hij gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers in.

Vers 11

11. Maar van Jeremia had Nebukadnezar, de koning, van Babel, bevel gegeven in de hand van Nebuzaradan, den overste der trawanten, als hij hem afzond, zeggende:

Vers 11

11. Maar van Jeremia had Nebukadnezar, de koning, van Babel, bevel gegeven in de hand van Nebuzaradan, den overste der trawanten, als hij hem afzond, zeggende:

Vers 12

12. Neem hem, en stel uwe ogen op hem, let nauwkeurig op hem, en doe hem niets kwaads; maar gelijk als hij tot u spreken zal, alzo doe met hem. 1)

1) Nebukadnezar, de koning, en Ebed-melech, de Ethiopiër, verzwaarden de schuld der Joden. Deze, hoewel zij Heidenen waren, vreesden voor den Profeet, terwijl de Joden, die onder de woorden der profeten waren opgevoed, op de Goddelijke woorden geen acht wilden slaan, integendeel den Profeten velerlei mishandelingen aandeden.

Nu vermeldt de Profeet ons de vaderlijke zorge Gods, welke hij ondervonden heeft in de bewaring van zijn leven en zijn heil. Wij weten dat in de verwoesting dikwijls onschuldigen gedood worden en dat de verwoesting der steden stormachtig toegaat, zodat veel zonder enig beleid plaats grijpt, ja ook dat de legeraanvoerders hun overwinningen niet kunnen matigen. Het had derhalve kunnen gebeuren, dat toen de Chaldeën het alles verbrandden, Jeremia tegelijk was omgekomen of door den rook van den brand was gestikt. Doch hij zegt hier dat hij op merkwaardige wijze is bewaard, dewijl Nebukadnezar omtrent hem een bevel had gegeven om hem geen overlast aan te doen, maar om hem ongedeerd te bewaren, zowel aan Nebuzaradan als aan geheel het leger.

Vers 12

12. Neem hem, en stel uwe ogen op hem, let nauwkeurig op hem, en doe hem niets kwaads; maar gelijk als hij tot u spreken zal, alzo doe met hem. 1)

1) Nebukadnezar, de koning, en Ebed-melech, de Ethiopiër, verzwaarden de schuld der Joden. Deze, hoewel zij Heidenen waren, vreesden voor den Profeet, terwijl de Joden, die onder de woorden der profeten waren opgevoed, op de Goddelijke woorden geen acht wilden slaan, integendeel den Profeten velerlei mishandelingen aandeden.

Nu vermeldt de Profeet ons de vaderlijke zorge Gods, welke hij ondervonden heeft in de bewaring van zijn leven en zijn heil. Wij weten dat in de verwoesting dikwijls onschuldigen gedood worden en dat de verwoesting der steden stormachtig toegaat, zodat veel zonder enig beleid plaats grijpt, ja ook dat de legeraanvoerders hun overwinningen niet kunnen matigen. Het had derhalve kunnen gebeuren, dat toen de Chaldeën het alles verbrandden, Jeremia tegelijk was omgekomen of door den rook van den brand was gestikt. Doch hij zegt hier dat hij op merkwaardige wijze is bewaard, dewijl Nebukadnezar omtrent hem een bevel had gegeven om hem geen overlast aan te doen, maar om hem ongedeerd te bewaren, zowel aan Nebuzaradan als aan geheel het leger.

Vers 13

13. Zo zond Nebuzaradan, de overste der trawanten 1), mitsgaders Nebuschazban (= aanbidder van Nebo) Rab Saris (liever: hoofd der gesnedenen), en Nergal-Sarezar Rab Mag (Jeremiah 39:3), en al de oversten des konings van Babel.

1) Deze was misschien eerst na de inneming van Jeruzalem te gelijk met Nebuzaradan door den koning naar Jeruzalem gezonden, en had den in Jeremiah 39:3 genoemden oversten der trawanten Sarsechim afgelost.

Vers 13

13. Zo zond Nebuzaradan, de overste der trawanten 1), mitsgaders Nebuschazban (= aanbidder van Nebo) Rab Saris (liever: hoofd der gesnedenen), en Nergal-Sarezar Rab Mag (Jeremiah 39:3), en al de oversten des konings van Babel.

1) Deze was misschien eerst na de inneming van Jeruzalem te gelijk met Nebuzaradan door den koning naar Jeruzalem gezonden, en had den in Jeremiah 39:3 genoemden oversten der trawanten Sarsechim afgelost.

Vers 14

14. Zij zonden dan henen en namen Jeremia uit het voorhof der bewaring, en gaven hem over aan Gedalia, den zoon van Ahikam, die reeds vroeger den Profeet in zijne bescherming had genomen (Jeremiah 26:24), den zoon van Safan, dat hij, dien de koning tot Chaldeeuws stadhouder over Juda, en over de in het land achtergelatene Joden had benoemd, hem henen uitbracht naar het huis, waarin hij als stadhouder resideerde: alzo bleef hij, Jeremia, in het midden des volks van Juda.

Volgens dit vers schijnt Jeremia tot aan de aankomst van Nebukadnezar in het voorhof te hebben gezeten, en eerst door Nebuzaradan op bevel van den koning daaruit bevrijd en aan den stadhouder Gedalia te zijn overgegeven. Daarmee is echter de mededeling in Jeremiah 40:1, in strijd. Volgens Jeremiah 40:1, liet Nebuzaradan den Profeet te Rama vrij, waar hij zich met handboeien bevond onder de gevangenen van Juda, die naar Babel zouden weggevoerd worden, toen Nebuzaradan hem liet halen en hem de vrijheid schonk. Deze tegenspraak is ontstaan door de summarische kortheid, waarmee in ons vers over Jeremia's lot bij de verovering en verwoesting van Jeruzalem wordt bericht gegeven, en is niet moeilijk te rijmen. Bij de inneming der stad werden de bewoners der stad, vooral de mannen, die gene wapenen hadden gedragen, door de Chaldeën genomen en uit de stad naar Rama getransporteerd, waar zij tot aan het ontvangen der koninklijke beslissing over hun lot werden gevangen gehouden. Jeremia deelde met zijne landslieden in dit lot. Toen vervolgens Nebuzaradan naar Jeruzalem kwam, om de koninklijke bevelen over de stad en hare bevolking uit te voeren, liet hij op bijzonder bevel van zijnen koning den Profeet Jeremia halen uit de menigte der gevangenen, die reeds naar Rama waren gevoerd; hij liet hem zijne boeien afnemen, en de vrije keuze van verblijfplaats aanbieden. Deze bevrijding van Jeremia uit zijne gevangenis kon bij ene summarische voorstelling een halen uit het voorhof worden genoemd, al zat hij ook bij zijne vrijlating niet meer in de gevangenis van het paleis te Jeruzalem, al was hij reeds als gevangene naar Rama gevoerd. Zo weet de Heere Zijne knechten te Zijner tijd uit hun ellenden te verlossen, zodat zij de rechtvaardige wrake Gods zien aan hun en Zijne vijanden, terwijl Hij integendeel voor hen het hart der vijanden ontbeert, zodat deze hun alles goeds moeten bewijzen.

Vers 14

14. Zij zonden dan henen en namen Jeremia uit het voorhof der bewaring, en gaven hem over aan Gedalia, den zoon van Ahikam, die reeds vroeger den Profeet in zijne bescherming had genomen (Jeremiah 26:24), den zoon van Safan, dat hij, dien de koning tot Chaldeeuws stadhouder over Juda, en over de in het land achtergelatene Joden had benoemd, hem henen uitbracht naar het huis, waarin hij als stadhouder resideerde: alzo bleef hij, Jeremia, in het midden des volks van Juda.

Volgens dit vers schijnt Jeremia tot aan de aankomst van Nebukadnezar in het voorhof te hebben gezeten, en eerst door Nebuzaradan op bevel van den koning daaruit bevrijd en aan den stadhouder Gedalia te zijn overgegeven. Daarmee is echter de mededeling in Jeremiah 40:1, in strijd. Volgens Jeremiah 40:1, liet Nebuzaradan den Profeet te Rama vrij, waar hij zich met handboeien bevond onder de gevangenen van Juda, die naar Babel zouden weggevoerd worden, toen Nebuzaradan hem liet halen en hem de vrijheid schonk. Deze tegenspraak is ontstaan door de summarische kortheid, waarmee in ons vers over Jeremia's lot bij de verovering en verwoesting van Jeruzalem wordt bericht gegeven, en is niet moeilijk te rijmen. Bij de inneming der stad werden de bewoners der stad, vooral de mannen, die gene wapenen hadden gedragen, door de Chaldeën genomen en uit de stad naar Rama getransporteerd, waar zij tot aan het ontvangen der koninklijke beslissing over hun lot werden gevangen gehouden. Jeremia deelde met zijne landslieden in dit lot. Toen vervolgens Nebuzaradan naar Jeruzalem kwam, om de koninklijke bevelen over de stad en hare bevolking uit te voeren, liet hij op bijzonder bevel van zijnen koning den Profeet Jeremia halen uit de menigte der gevangenen, die reeds naar Rama waren gevoerd; hij liet hem zijne boeien afnemen, en de vrije keuze van verblijfplaats aanbieden. Deze bevrijding van Jeremia uit zijne gevangenis kon bij ene summarische voorstelling een halen uit het voorhof worden genoemd, al zat hij ook bij zijne vrijlating niet meer in de gevangenis van het paleis te Jeruzalem, al was hij reeds als gevangene naar Rama gevoerd. Zo weet de Heere Zijne knechten te Zijner tijd uit hun ellenden te verlossen, zodat zij de rechtvaardige wrake Gods zien aan hun en Zijne vijanden, terwijl Hij integendeel voor hen het hart der vijanden ontbeert, zodat deze hun alles goeds moeten bewijzen.

Vers 15

15. Het woord des HEEREN dat ene belofte bevatte voor den gelovigen Heiden Ebed-melech, was ook tot Jeremia geschied, als hij in het voorhof der bewaring besloten was, en wel niet lang na de redding uit den kuil. Dit wordt eerst hier bericht, omdat in den gang van de mededeling dier gebeurtenissen sedert die redding gene geschikte gelegenheid zich daartoe aanbood. Het kwam tot hem, zeggende:

Vers 15

15. Het woord des HEEREN dat ene belofte bevatte voor den gelovigen Heiden Ebed-melech, was ook tot Jeremia geschied, als hij in het voorhof der bewaring besloten was, en wel niet lang na de redding uit den kuil. Dit wordt eerst hier bericht, omdat in den gang van de mededeling dier gebeurtenissen sedert die redding gene geschikte gelegenheid zich daartoe aanbood. Het kwam tot hem, zeggende:

Vers 16

16. Ga henen, en spreek tot Ebed-melech, den moorman, wanneer hij tot u zal komen in het voorhof, waar gij gevangen zijt zeggende: Zo zegt de HEERE der heerscharen, de God Israëls: Zie Ik zal Mijne woorden, die ik door Mijne profeten gesproken heb, brengen over deze stad, ten kwade en niet ten goede, nauwkeurig zo als zij luidden; en zij zullen te dien dage voor uw aangezicht zijn; met uwe eigene ogen zult gij zien hoe nauwkeurig zij worden vervuld. Dat zal het eerste loon voor uw geloof aan Mijne woorden zijn, waardoor uw geloof nog zal worden bevestigd.

Vers 16

16. Ga henen, en spreek tot Ebed-melech, den moorman, wanneer hij tot u zal komen in het voorhof, waar gij gevangen zijt zeggende: Zo zegt de HEERE der heerscharen, de God Israëls: Zie Ik zal Mijne woorden, die ik door Mijne profeten gesproken heb, brengen over deze stad, ten kwade en niet ten goede, nauwkeurig zo als zij luidden; en zij zullen te dien dage voor uw aangezicht zijn; met uwe eigene ogen zult gij zien hoe nauwkeurig zij worden vervuld. Dat zal het eerste loon voor uw geloof aan Mijne woorden zijn, waardoor uw geloof nog zal worden bevestigd.

Vers 17

17. Maar ook een meer duidelijk genadeloon wil Ik u schenken: geheel Jeruzalem met al het volk, dat daarin is, zal te gronde gaan; maar Ik zal u te dien dage redden, spreekt de HEERE; en gij zult niet overgegeven worden in de hand der mannen, der Chaldeën, voor welker aangezicht gij vreest. 1)

1) Ebed-melech was een werktuig geweest om den dienstknecht Gods te verlossen en te redden. Deze weldaad zou de Heere niet onbeloond laten, maar hem daarvoor kennelijk zegenen. Ook had deze moorman het niet gedaan in eigen kracht, maar in het vertrouwen op God. Dat vertrouwen had bij hem alle vrees voor de mensen doen verdwijnen. En dit vertrouwen op den Heere zou God niet beschamen. Integendeel, Hij zou het ook aan hem bewijzen, dat wie op Hem hopen, niet beschaamd zullen uitkomen.

Vers 17

17. Maar ook een meer duidelijk genadeloon wil Ik u schenken: geheel Jeruzalem met al het volk, dat daarin is, zal te gronde gaan; maar Ik zal u te dien dage redden, spreekt de HEERE; en gij zult niet overgegeven worden in de hand der mannen, der Chaldeën, voor welker aangezicht gij vreest. 1)

1) Ebed-melech was een werktuig geweest om den dienstknecht Gods te verlossen en te redden. Deze weldaad zou de Heere niet onbeloond laten, maar hem daarvoor kennelijk zegenen. Ook had deze moorman het niet gedaan in eigen kracht, maar in het vertrouwen op God. Dat vertrouwen had bij hem alle vrees voor de mensen doen verdwijnen. En dit vertrouwen op den Heere zou God niet beschamen. Integendeel, Hij zou het ook aan hem bewijzen, dat wie op Hem hopen, niet beschaamd zullen uitkomen.

Vers 18

18. Want Ik zal u zeker bevrijden, en gij zult door het zwaard met vallen; maar gij zult uwe ziel, uw leven tot enen buit hebben, omdat gij op Mij en Mijn woord vertrouwd hebt, en dat geloof door de hulp, die gij aan Mijnen knecht Jeremia bewezen hebt, betoondet, spreekt de HEERE.

Wel hem, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft, wiens verwachting van den Heere, zijnen God is (Psalms 146:5). Gezegend het volk, welks God de Heere is (Psalms 144:15). Wat hielp het Zedekia, dat hij koning was? En wat schaadde het Ebed-melech, dat hij een knecht was? De eerste moest om zijne goddeloosheid alles lijden, deze heeft om zijner vroomheid wil het kwaad niet ondergaan.

Vers 18

18. Want Ik zal u zeker bevrijden, en gij zult door het zwaard met vallen; maar gij zult uwe ziel, uw leven tot enen buit hebben, omdat gij op Mij en Mijn woord vertrouwd hebt, en dat geloof door de hulp, die gij aan Mijnen knecht Jeremia bewezen hebt, betoondet, spreekt de HEERE.

Wel hem, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft, wiens verwachting van den Heere, zijnen God is (Psalms 146:5). Gezegend het volk, welks God de Heere is (Psalms 144:15). Wat hielp het Zedekia, dat hij koning was? En wat schaadde het Ebed-melech, dat hij een knecht was? De eerste moest om zijne goddeloosheid alles lijden, deze heeft om zijner vroomheid wil het kwaad niet ondergaan.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 39". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-39.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile