Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 35

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 35

Jeremiah 35:1.

GEHOORZAAMHEID DER RECHABIETEN, EN ONGEHOORZAAMHEID VAN HET JOODSE VOLK.

II. Jeremiah 35:1-Jeremiah 35:19. Als een beschaamde tegenover Israëls ongehoorzaamheid en misdadige ontrouw, stelt nu de Profeet een woord des Heeren uit vroegeren tijd, uit het 4de regeringsjaar van Jojakim, toen Nebukadnezar en zijn leger nog niet waren aangekomen, dus ongeveer uit den zomer van het jaar 606 v. C. In grote eenvoudigheid schildert dit stuk de gehoorzaamheid en de vrome vreze van het niet-Israëlietische geslacht der Rechabieten, die de gebeden en inzettingen van hunnen aardsen stamvader niet wilden breken. De inhoud verdeelt zich op de volgende wijze: op Goddelijk bevel voert Jeremia de familie der Rechabieten, die v r het naderen der Chaldeën naar Jeruzalem gevlucht waren, in ene van de tempelzalen, en zet hun wijn voor (Jeremiah 35:1-Jeremiah 35:5). Zij weigeren te drinken, daar hun stamvader hun het genot van wijn, zowel als het bezit van huizen en akkerbouw verboden, en het wonen in tenten geboden heeft (Jeremiah 35:6-Jeremiah 35:11). Dit moet Jeremia het volk van Juda voorhouden. De Rechabieten volgen getrouw het gebod van hunnen vader op, Juda's volk daarentegen overtreedt de geboden van zijnen God, die het gedurig zijn voorgehouden (Jeremiah 35:12-Jeremiah 35:16). Daarom zal het gedreigde onheil over Juda komen: het huis Rechab zal echter, ten loon van zijne getrouwheid aan des vaders voorschriften, eeuwig bestaan (Jeremiah 35:17-Jeremiah 35:19).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 35

Jeremiah 35:1.

GEHOORZAAMHEID DER RECHABIETEN, EN ONGEHOORZAAMHEID VAN HET JOODSE VOLK.

II. Jeremiah 35:1-Jeremiah 35:19. Als een beschaamde tegenover Israëls ongehoorzaamheid en misdadige ontrouw, stelt nu de Profeet een woord des Heeren uit vroegeren tijd, uit het 4de regeringsjaar van Jojakim, toen Nebukadnezar en zijn leger nog niet waren aangekomen, dus ongeveer uit den zomer van het jaar 606 v. C. In grote eenvoudigheid schildert dit stuk de gehoorzaamheid en de vrome vreze van het niet-Israëlietische geslacht der Rechabieten, die de gebeden en inzettingen van hunnen aardsen stamvader niet wilden breken. De inhoud verdeelt zich op de volgende wijze: op Goddelijk bevel voert Jeremia de familie der Rechabieten, die v r het naderen der Chaldeën naar Jeruzalem gevlucht waren, in ene van de tempelzalen, en zet hun wijn voor (Jeremiah 35:1-Jeremiah 35:5). Zij weigeren te drinken, daar hun stamvader hun het genot van wijn, zowel als het bezit van huizen en akkerbouw verboden, en het wonen in tenten geboden heeft (Jeremiah 35:6-Jeremiah 35:11). Dit moet Jeremia het volk van Juda voorhouden. De Rechabieten volgen getrouw het gebod van hunnen vader op, Juda's volk daarentegen overtreedt de geboden van zijnen God, die het gedurig zijn voorgehouden (Jeremiah 35:12-Jeremiah 35:16). Daarom zal het gedreigde onheil over Juda komen: het huis Rechab zal echter, ten loon van zijne getrouwheid aan des vaders voorschriften, eeuwig bestaan (Jeremiah 35:17-Jeremiah 35:19).

Vers 1

1. Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, in de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, en wel in het vierde jaar van zijne regering, ongeveer in den zomer van het jaar 606 (Jeremiah 35:11), zeggende:

Vers 1

1. Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, in de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, en wel in het vierde jaar van zijne regering, ongeveer in den zomer van het jaar 606 (Jeremiah 35:11), zeggende:

Vers 2

2. Ga henen tot der Rechabieten huis, tot die familie, die naar Jeruzalem gevlucht is, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, en wel in ene der kameren, die aan de voorhoven zijn aangebouwd (kamers ter bewaring van voorraad, tot woningen van tempeldienaars, of tot vergaderingen voor voordrachten en offermaaltijden) (1 Chronicles 29:12. 1 Kon. 6:36 en geef hun wijn te drinken. 1)

1) God heeft derhalve willen tonen, hoe hun halstarrigheid niet te verontschuldigen was. Dit was het doel van de Godsspraak en daarom werd den Profeet betalen de Rechabieten te roepen en hun wijn om te drinken voor te zetten, opdat de halstarrigheid van het volk te schandelijker zou uitkomen, dewijl het niet tot gehoorzaamheid aan God kon gebracht worden, terwijl de Rechabieten zo gehoorzaam waren aan hun vader, een sterflijk mens, en die reeds v r eeuwen gestorven was.

Volgens 1 Chronicles 2:55 waren de Rechabieten een tak van den nomadenstam der Kenieten (Judges 1:16), tot welken Hobab, de zwager van Mozes behoorde. Zij waren met Israël naar Kanan getrokken, en hadden zich in politiek en godsdienst aan hen aangesloten. Zij woonden deels in de woestijn aan de zuidgrens van den stam van Juda als nomaden, deels in den stam van Nafthali. De Kenietische familie der Rechabieten had haren naam van haren stamvader Rechab, den vader van dien Jonadab, die met Jehu nauw bevriend was, en met hem aan de uitroeiing van den Baldienst in het rijk van Israël op bijzondere wijze had deelgenomen (2 Kon. 10:15, 23). Deze Jonadab schijnt toen onder de Kenieten in groot aanzien te hebben gestaan. Hij gaf aan zijn geslacht gestrenge, en zo als men ziet, gedurende drie eeuwen tot Jeremia's tijd nauwkeurig opgevolgde voorschriften, die allen ten doel hadden, om de Rechabieten bij den eenvoud van het nomaden-leven hunner vaderen te houden, hen voor elke verzoeking te beveiligen, en tevens te bewaren voor het godsdienstige en zedelijke verderf, dat met het hebben van vaste woonplaatsen in verband stond. Jeremia gevoelde zich door den Geest gedreven, om het voorbeeld van deze Rechabieten zijn volk voor te houden als een tegenhanger van hun eigene handelwijze, en terwijl hij hen openlijk enigzins op de proef stelt, door het aanschouwen van hun getrouw vasthouden aan de wet van hunnen menselijken wetgever, het van de wetten van zijnen God afvallige volk te beschamen.

Vers 2

2. Ga henen tot der Rechabieten huis, tot die familie, die naar Jeruzalem gevlucht is, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, en wel in ene der kameren, die aan de voorhoven zijn aangebouwd (kamers ter bewaring van voorraad, tot woningen van tempeldienaars, of tot vergaderingen voor voordrachten en offermaaltijden) (1 Chronicles 29:12. 1 Kon. 6:36 en geef hun wijn te drinken. 1)

1) God heeft derhalve willen tonen, hoe hun halstarrigheid niet te verontschuldigen was. Dit was het doel van de Godsspraak en daarom werd den Profeet betalen de Rechabieten te roepen en hun wijn om te drinken voor te zetten, opdat de halstarrigheid van het volk te schandelijker zou uitkomen, dewijl het niet tot gehoorzaamheid aan God kon gebracht worden, terwijl de Rechabieten zo gehoorzaam waren aan hun vader, een sterflijk mens, en die reeds v r eeuwen gestorven was.

Volgens 1 Chronicles 2:55 waren de Rechabieten een tak van den nomadenstam der Kenieten (Judges 1:16), tot welken Hobab, de zwager van Mozes behoorde. Zij waren met Israël naar Kanan getrokken, en hadden zich in politiek en godsdienst aan hen aangesloten. Zij woonden deels in de woestijn aan de zuidgrens van den stam van Juda als nomaden, deels in den stam van Nafthali. De Kenietische familie der Rechabieten had haren naam van haren stamvader Rechab, den vader van dien Jonadab, die met Jehu nauw bevriend was, en met hem aan de uitroeiing van den Baldienst in het rijk van Israël op bijzondere wijze had deelgenomen (2 Kon. 10:15, 23). Deze Jonadab schijnt toen onder de Kenieten in groot aanzien te hebben gestaan. Hij gaf aan zijn geslacht gestrenge, en zo als men ziet, gedurende drie eeuwen tot Jeremia's tijd nauwkeurig opgevolgde voorschriften, die allen ten doel hadden, om de Rechabieten bij den eenvoud van het nomaden-leven hunner vaderen te houden, hen voor elke verzoeking te beveiligen, en tevens te bewaren voor het godsdienstige en zedelijke verderf, dat met het hebben van vaste woonplaatsen in verband stond. Jeremia gevoelde zich door den Geest gedreven, om het voorbeeld van deze Rechabieten zijn volk voor te houden als een tegenhanger van hun eigene handelwijze, en terwijl hij hen openlijk enigzins op de proef stelt, door het aanschouwen van hun getrouw vasthouden aan de wet van hunnen menselijken wetgever, het van de wetten van zijnen God afvallige volk te beschamen.

Vers 3

3. Toen nam ik het toenmalige hoofd der familie, Jazanja(= hij zal door Jehova verhoord worden), den zoon van Jeremia, den zoon van Habbazzinja (= dien Jehova met een schild bedekt), mitsgaders zijne broederen, en al zijne zonen, en bovendien het ganse huis der Rechabieten;

Vers 3

3. Toen nam ik het toenmalige hoofd der familie, Jazanja(= hij zal door Jehova verhoord worden), den zoon van Jeremia, den zoon van Habbazzinja (= dien Jehova met een schild bedekt), mitsgaders zijne broederen, en al zijne zonen, en bovendien het ganse huis der Rechabieten;

Vers 4

4. En bracht hen in des HEEREN huis, en wel in dewaarschijnlijk zeer grote kamer der zonen, der leerlingen van Hanan(= medelijdende), den zoon van Jigdalia (= Jehova zal groot maken), den man Gods, een overigens niet verder bekende profeet, wiens eigendom deze zaal geweest is. Waarschijnlijk hield hij zijne voordrachten en verzamelde hij zijne leerlingen op die plaats, welke is bij de kamer der oversten, de raadskamer der stamhoofden, die daar is boven de kamer van Maseja (= schuilplaats van Jehova), den zoon van Sallum (= vergelding), den dorpelbewaarder.

Volgens het getal der tempeldeuren waren er drie deurwachters (2 Chronicles 31:14) die den hoogsten rang na den hogepriester en zijnen plaatsbekleder hadden (2 Kings 25:18). Sallum was waarschijnlijk de zelfde, wiens zoon na de wegvoering van zijnen vader met Jojachin onder Zedekia een van de hoogste priesterlijke ambten bekleedde (Jeremiah 29:25).

Vers 4

4. En bracht hen in des HEEREN huis, en wel in dewaarschijnlijk zeer grote kamer der zonen, der leerlingen van Hanan(= medelijdende), den zoon van Jigdalia (= Jehova zal groot maken), den man Gods, een overigens niet verder bekende profeet, wiens eigendom deze zaal geweest is. Waarschijnlijk hield hij zijne voordrachten en verzamelde hij zijne leerlingen op die plaats, welke is bij de kamer der oversten, de raadskamer der stamhoofden, die daar is boven de kamer van Maseja (= schuilplaats van Jehova), den zoon van Sallum (= vergelding), den dorpelbewaarder.

Volgens het getal der tempeldeuren waren er drie deurwachters (2 Chronicles 31:14) die den hoogsten rang na den hogepriester en zijnen plaatsbekleder hadden (2 Kings 25:18). Sallum was waarschijnlijk de zelfde, wiens zoon na de wegvoering van zijnen vader met Jojachin onder Zedekia een van de hoogste priesterlijke ambten bekleedde (Jeremiah 29:25).

Vers 5

5. En ik zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen1), grote bekers vol wijns en bekers, waarin ik uit de koppen den wijn schonk voor; en ik zei tot hen: drinkt wijn.

1) Koppen, of grote bekers, waaruit de drinkbekers werden geduld.

De Profeet krijgt dezen last van den Heere God, om Juda te wijzen op zijne ongerechtigheden. Den Rechabieten was het door hun stamvader verboden wijn te drinken, en zij hadden immer aan zijn bevel gehoorzaamd, hoewel hij een gewoon mensenkind was geweest. Juda had van den Heere de Wet ontvangen en het volk had niet de wet van een mens, maar van den God des hemels en der aarde, ja van hun Verbonds-God verbroken en geweigerd die te gehoorzamen.

Juda kan nu zelf de gevolgtrekking maken, hoe zwaar het tegen den Heere had overtreden.

Vers 5

5. En ik zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen1), grote bekers vol wijns en bekers, waarin ik uit de koppen den wijn schonk voor; en ik zei tot hen: drinkt wijn.

1) Koppen, of grote bekers, waaruit de drinkbekers werden geduld.

De Profeet krijgt dezen last van den Heere God, om Juda te wijzen op zijne ongerechtigheden. Den Rechabieten was het door hun stamvader verboden wijn te drinken, en zij hadden immer aan zijn bevel gehoorzaamd, hoewel hij een gewoon mensenkind was geweest. Juda had van den Heere de Wet ontvangen en het volk had niet de wet van een mens, maar van den God des hemels en der aarde, ja van hun Verbonds-God verbroken en geweigerd die te gehoorzamen.

Juda kan nu zelf de gevolgtrekking maken, hoe zwaar het tegen den Heere had overtreden.

Vers 6

6. Maar zij zeiden: Wij zullen genen wijn drinken; want Jonadab(= Jehova gaf vrijwillig), de zoon van Rechab, onze stamvader, heeft ons geboden, zeggende: Gijleden zult genen wijn drinken, gij noch uwe kinderen tot in eeuwigheid. 7. Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch hebben, maar gij zult in tenten wonen al uwe dagen, opdat gij vele dagen leeft in het land, alwaar gij als vreemdelingen verkeert.

Dergelijke wetten volgde de Bedouïnenstam der Nabateërs (1 Makk. 5:27), en zelfs bij de tegenwoordige Bedouïnen is het zichtbaar, dat de opvolging dezer nationale wetten en overleveringen de bron is van edele deugden, zo als van matigheid en eenvoudigheid, tevredenheid, gastvriendschap en trouw voor den gast, van ene edele vrijheidsliefde en een echt nationaal gevoel, van ene trouwe bewaring der overleveringen in zeden en godsdienst.

Vers 6

6. Maar zij zeiden: Wij zullen genen wijn drinken; want Jonadab(= Jehova gaf vrijwillig), de zoon van Rechab, onze stamvader, heeft ons geboden, zeggende: Gijleden zult genen wijn drinken, gij noch uwe kinderen tot in eeuwigheid. 7. Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch hebben, maar gij zult in tenten wonen al uwe dagen, opdat gij vele dagen leeft in het land, alwaar gij als vreemdelingen verkeert.

Dergelijke wetten volgde de Bedouïnenstam der Nabateërs (1 Makk. 5:27), en zelfs bij de tegenwoordige Bedouïnen is het zichtbaar, dat de opvolging dezer nationale wetten en overleveringen de bron is van edele deugden, zo als van matigheid en eenvoudigheid, tevredenheid, gastvriendschap en trouw voor den gast, van ene edele vrijheidsliefde en een echt nationaal gevoel, van ene trouwe bewaring der overleveringen in zeden en godsdienst.

Vers 8

8. Zo hebben wij der stem van Jonadab, den zoon van Rechab, onzen vader, gehoorzaamd in alles, wat hij ons geboden heeft; zodat wij genen wijn drinken al onze dagen, wij, onze vrouwen, onze zonen, en onze dochteren.

Vers 8

8. Zo hebben wij der stem van Jonadab, den zoon van Rechab, onzen vader, gehoorzaamd in alles, wat hij ons geboden heeft; zodat wij genen wijn drinken al onze dagen, wij, onze vrouwen, onze zonen, en onze dochteren.

Vers 9

9. En dat wij gene huizen bouwen tot onze woning: ook hebben wij genen wijngaard, noch veld, noch zaad;

Vers 9

9. En dat wij gene huizen bouwen tot onze woning: ook hebben wij genen wijngaard, noch veld, noch zaad;

Vers 10

10. En wij hebben in tenten gewoond: alzo hebben wij gehoord en gedaan naar alles, wat ons onze stamvader Jonadab geboden heeft.

Vers 10

10. En wij hebben in tenten gewoond: alzo hebben wij gehoord en gedaan naar alles, wat ons onze stamvader Jonadab geboden heeft.

Vers 11

11. Maar het is geschied als Nebukadnezar, de koning van Babelna den slag bij Karchemis, naar dit land optoog, om na onderwerping van zijnen tegenstander, den Egyptischen koning Necho ook diens vazal te Jeruzalem te onderwerpen, dat wij bezorgd werden, dat het leger der Chaldeën zich over het gehele land zou uitbreiden en ons van Jeruzalem afsnijden. Wij zeidentot elkaar Komt, en laat ons naar Jeruzalem trekken van wege het heir der Chaldeën, en van wege het heir der Syriërs; alzo zijn wij uit nood voor enigen tijd hierheen gekomen en te Jeruzalem gebleven.

Dat het leger der Syriërs genoemd is, als nog in `t bijzonder voor de Rechabieten te vrezen, heeft zijne reden in de veelvuldige verwoestingen, die vroeger Israël en Juda door de Syriërs hadden te lijden. Ook in 2 Kings 24:2 uitdrukkelijk bericht, dat na den afval van Jojakim Syrische legerscharen in het land vielen.

Vers 11

11. Maar het is geschied als Nebukadnezar, de koning van Babelna den slag bij Karchemis, naar dit land optoog, om na onderwerping van zijnen tegenstander, den Egyptischen koning Necho ook diens vazal te Jeruzalem te onderwerpen, dat wij bezorgd werden, dat het leger der Chaldeën zich over het gehele land zou uitbreiden en ons van Jeruzalem afsnijden. Wij zeidentot elkaar Komt, en laat ons naar Jeruzalem trekken van wege het heir der Chaldeën, en van wege het heir der Syriërs; alzo zijn wij uit nood voor enigen tijd hierheen gekomen en te Jeruzalem gebleven.

Dat het leger der Syriërs genoemd is, als nog in `t bijzonder voor de Rechabieten te vrezen, heeft zijne reden in de veelvuldige verwoestingen, die vroeger Israël en Juda door de Syriërs hadden te lijden. Ook in 2 Kings 24:2 uitdrukkelijk bericht, dat na den afval van Jojakim Syrische legerscharen in het land vielen.

Vers 12

12. Toen de Rechabieten volgens des Heeren verwachting alzo hadden geweigerd het gebod van hunnen stamvader te overtreden, geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende:

Vers 12

12. Toen de Rechabieten volgens des Heeren verwachting alzo hadden geweigerd het gebod van hunnen stamvader te overtreden, geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende:

Vers 13

13. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ga henenin den voorhof, waar de menigte des volks vergaderd is en op u wacht, en zeg tot de mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden gene tucht aannemen, dat gij hoort naar Mijne woorden, daar Ik toch uw hemelse Vader en Wetgever ben? spreekt de HEERE.

Vers 13

13. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ga henenin den voorhof, waar de menigte des volks vergaderd is en op u wacht, en zeg tot de mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden gene tucht aannemen, dat gij hoort naar Mijne woorden, daar Ik toch uw hemelse Vader en Wetgever ben? spreekt de HEERE.

Vers 14

14. De woorden van Jonadab, den zoon van Rechab, die hij zijnen kinderen geboden heeft, dat zij genen wijn zouden drinken, zijn getrouw door hen bevestigd; want zij hebben nu reeds ongeveer 300 jaren (2 Kon 10:15) genen gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders gehoord. 1) En Ik uw hemelse Vader, wiens gebod u veel heiliger moest zijn, heb tot ulieden gesproken ter bekendmaking van Mijnen wil a) vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord.

a). Jer 11:7; 25:3; 26:5; 29:19; 32:33.

1) Jonadab deed nooit voor zijn zaad hetgeen God gedaan heeft voor Zijn volk. Hij laat hun een last na, maar laat hen geen goederen na, om dien last te dragen maar God heeft er Zijn volk een goed land gegeven en beloofde hun, indien zij gehoorzaam zouden zijn, dat zij daarin steeds zouden wonen, zodat zij zowel uit dankbaarheid als uit belang verbonden waren tot gehoorzaamheid en nochthans wilden zij niet horen, zij wilden niet gehoorzamen.

Vers 14

14. De woorden van Jonadab, den zoon van Rechab, die hij zijnen kinderen geboden heeft, dat zij genen wijn zouden drinken, zijn getrouw door hen bevestigd; want zij hebben nu reeds ongeveer 300 jaren (2 Kon 10:15) genen gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders gehoord. 1) En Ik uw hemelse Vader, wiens gebod u veel heiliger moest zijn, heb tot ulieden gesproken ter bekendmaking van Mijnen wil a) vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord.

a). Jer 11:7; 25:3; 26:5; 29:19; 32:33.

1) Jonadab deed nooit voor zijn zaad hetgeen God gedaan heeft voor Zijn volk. Hij laat hun een last na, maar laat hen geen goederen na, om dien last te dragen maar God heeft er Zijn volk een goed land gegeven en beloofde hun, indien zij gehoorzaam zouden zijn, dat zij daarin steeds zouden wonen, zodat zij zowel uit dankbaarheid als uit belang verbonden waren tot gehoorzaamheid en nochthans wilden zij niet horen, zij wilden niet gehoorzamen.

Vers 15

15. En Ik heb behalve de gewone dagelijkse prediking door de Levieten nog bijzonderen drang gebezigd. Ik heb tot u gezonden al Mijne knechten, die Ik Mij had uitverkoren, de Profeten, vroeg op zijnde en zendende, om u te laten zeggen: a) Bekeert u toch een iegelijk van zijnen bozen weg, en maakt uwe handelingen goed, en wandelt vooral andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij uit alle gevaren gered, in het land blijven, dat Ik u en uwen vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd en naar Mij niet gehoord.

a) Jeremiah 18:11; Jeremiah 25:5.

Vers 15

15. En Ik heb behalve de gewone dagelijkse prediking door de Levieten nog bijzonderen drang gebezigd. Ik heb tot u gezonden al Mijne knechten, die Ik Mij had uitverkoren, de Profeten, vroeg op zijnde en zendende, om u te laten zeggen: a) Bekeert u toch een iegelijk van zijnen bozen weg, en maakt uwe handelingen goed, en wandelt vooral andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij uit alle gevaren gered, in het land blijven, dat Ik u en uwen vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd en naar Mij niet gehoord.

a) Jeremiah 18:11; Jeremiah 25:5.

Vers 16

16. Dewijl dan de kinderen van Jonadab, den zoon van Rechab, het gebod huns stamvaders, dat hij hun geboden heeft, bevestigd hebben, maar dit volk dat alles aan Mij te danken heeft en alle gehoorzaamheid aan Mij verschuldigd is, naar Mij niet horen;

Vers 16

16. Dewijl dan de kinderen van Jonadab, den zoon van Rechab, het gebod huns stamvaders, dat hij hun geboden heeft, bevestigd hebben, maar dit volk dat alles aan Mij te danken heeft en alle gehoorzaamheid aan Mij verschuldigd is, naar Mij niet horen;

Vers 17

17. Daarom alzo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb (Jeremiah 11:11). Omdat Ik tot hen voor ieder onder hen hoorbaar en ondubbelzinnig gesproken heb, maar zij toch moedwillig niet gehoord hebben, en Ik met vriendelijk lokkende en ernstig dreigende woorden luide en verstaanbaar tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord.

Even als de Heere in Luke 11:31 v. tot de Joden van Zijnen tijd zegt: "de koningin van het zuiden en de mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht, want meer dan Salomo, meer dan Jonas is hier, " zo kon Jeremia tot zijne tijdgenoten zeggen: de Rechabieten zullen optreden tegen u en u veroordelen, want hier is meer dan Jonadab.

Vers 17

17. Daarom alzo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb (Jeremiah 11:11). Omdat Ik tot hen voor ieder onder hen hoorbaar en ondubbelzinnig gesproken heb, maar zij toch moedwillig niet gehoord hebben, en Ik met vriendelijk lokkende en ernstig dreigende woorden luide en verstaanbaar tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord.

Even als de Heere in Luke 11:31 v. tot de Joden van Zijnen tijd zegt: "de koningin van het zuiden en de mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht, want meer dan Salomo, meer dan Jonas is hier, " zo kon Jeremia tot zijne tijdgenoten zeggen: de Rechabieten zullen optreden tegen u en u veroordelen, want hier is meer dan Jonadab.

Vers 18

18. Tot het huis nu der Rechabieten zei Jeremia aan het slot zijner rede nog in de nevenzaal: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Omdat gijlieden het gebod van uwen vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijne geboden bewaard, en gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft;

Vers 18

18. Tot het huis nu der Rechabieten zei Jeremia aan het slot zijner rede nog in de nevenzaal: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Omdat gijlieden het gebod van uwen vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijne geboden bewaard, en gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft;

Vers 19

19. Daarom alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot uwen gansen volksstam: Er zal Jonadab, den zoon van Rechab, die u deze wetten heeft gegeven, en ook Mijnen naam vreesde en zich bij Mijn volk heeft gehouden, niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta, al de dagen. Zijn geslacht zal onder Mijne bescherming en in getrouwen, welgevalligen dienst van Mijnen naam bestendig voortduren (Jeremiah 33:18).

Ook de rechte gehoorzaamheid aan de uitwendige wereldse instellingen heeft reeds ene grote belofte, want door deze leert de mens de rechte gehoorzaamheid aan God en Zijne heilige instellingen. Daarom begrepen de Duitse volksstammen, vooral de Saxen (vgl. Heliand), bij wie de trouw en de gehoorzaamheid aan hunnen leenheer in zo hoog aanzien stond, nadat zij in den Heere Christus gelovig waren geworden, spoedig, dat het wezen des waren geloofs was trouw aan God en gehoorzame overgave aan hunnen hemelsen hertog en leenheer. God heeft menigerlei beroep; maar zalig die zich in het nederigste tevreden kan gevoelen, en in deze wereld den pelgrimszin voortdurend vasthoudt. Het is ook niet tegen Gods regeling, dat zich bijzondere manieren van families, standen en betrekkingen vormen, of dat voor bijzondere tijden en omstandigheden door sommige genootschappen bijzondere instellingen worden aangenomen, even als de gemeente te Jeruzalem ene soort van gemeenschap van goederen invoerde; men mag echter in zulke gebruiken gene bijzondere heiligheid zien; het zijn slechts oefeningen, en het komt er op aan, in welke gezindheid men ze volbrengt.

Vers 19

19. Daarom alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot uwen gansen volksstam: Er zal Jonadab, den zoon van Rechab, die u deze wetten heeft gegeven, en ook Mijnen naam vreesde en zich bij Mijn volk heeft gehouden, niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta, al de dagen. Zijn geslacht zal onder Mijne bescherming en in getrouwen, welgevalligen dienst van Mijnen naam bestendig voortduren (Jeremiah 33:18).

Ook de rechte gehoorzaamheid aan de uitwendige wereldse instellingen heeft reeds ene grote belofte, want door deze leert de mens de rechte gehoorzaamheid aan God en Zijne heilige instellingen. Daarom begrepen de Duitse volksstammen, vooral de Saxen (vgl. Heliand), bij wie de trouw en de gehoorzaamheid aan hunnen leenheer in zo hoog aanzien stond, nadat zij in den Heere Christus gelovig waren geworden, spoedig, dat het wezen des waren geloofs was trouw aan God en gehoorzame overgave aan hunnen hemelsen hertog en leenheer. God heeft menigerlei beroep; maar zalig die zich in het nederigste tevreden kan gevoelen, en in deze wereld den pelgrimszin voortdurend vasthoudt. Het is ook niet tegen Gods regeling, dat zich bijzondere manieren van families, standen en betrekkingen vormen, of dat voor bijzondere tijden en omstandigheden door sommige genootschappen bijzondere instellingen worden aangenomen, even als de gemeente te Jeruzalem ene soort van gemeenschap van goederen invoerde; men mag echter in zulke gebruiken gene bijzondere heiligheid zien; het zijn slechts oefeningen, en het komt er op aan, in welke gezindheid men ze volbrengt.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-35.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile