Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jeremia 35

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 35

Verschillende manieren worden beproefd en geen middel ongedaan gelaten, om de Joden op te wekken tot schuldbesef en hen tot berouw en verbetering te brengen. Het doel en de strekking van vele redenen van de profeet was om hen door schrik tot gehoorzaamheid te brengen, door hun voor te stellen wat het eind zou zijn, als zij hardnekkig bleven. Het doel van de prediking in dit hoofdstuk is, hen door schaamte tot gehoorzaamheid te leiden, als zij nog enig eergevoel hadden, waar een rede als deze indruk op maken kan.

I. Hij stelt hun voor ogen de gehoorzaamheid van de familie van de Rechabieten aan de vermaningen, die hun nagelaten waren door Jonadab, hun voorvader, en hoe zij volhardden in die gehoorzaamheid en zich niet lieten verleiden, Jeremiah 35:1.

II. Hiermede verzwaart hij de ongehoorzaamheid van de Joden aan God en hun verachting van Zijn voorschriften Jeremiah 35:12.

III. Hij voorspelt de oordelen van God over de Joden om hun goddeloze ongehoorzaamheid tegen God, Jeremiah 35:16, Jeremiah 35:17.

IV. Hij belooft de Rechabieten de zegen van God wegens hun, vrome gehoorzaamheid aan hun vader, Jeremiah 35:18, Jeremiah 35:19.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 35

Verschillende manieren worden beproefd en geen middel ongedaan gelaten, om de Joden op te wekken tot schuldbesef en hen tot berouw en verbetering te brengen. Het doel en de strekking van vele redenen van de profeet was om hen door schrik tot gehoorzaamheid te brengen, door hun voor te stellen wat het eind zou zijn, als zij hardnekkig bleven. Het doel van de prediking in dit hoofdstuk is, hen door schaamte tot gehoorzaamheid te leiden, als zij nog enig eergevoel hadden, waar een rede als deze indruk op maken kan.

I. Hij stelt hun voor ogen de gehoorzaamheid van de familie van de Rechabieten aan de vermaningen, die hun nagelaten waren door Jonadab, hun voorvader, en hoe zij volhardden in die gehoorzaamheid en zich niet lieten verleiden, Jeremiah 35:1.

II. Hiermede verzwaart hij de ongehoorzaamheid van de Joden aan God en hun verachting van Zijn voorschriften Jeremiah 35:12.

III. Hij voorspelt de oordelen van God over de Joden om hun goddeloze ongehoorzaamheid tegen God, Jeremiah 35:16, Jeremiah 35:17.

IV. Hij belooft de Rechabieten de zegen van God wegens hun, vrome gehoorzaamheid aan hun vader, Jeremiah 35:18, Jeremiah 35:19.

Verzen 1-11

Jeremia 35:1-11

Dit hoofdstuk is van vroegere datum dan vele, die er aan voorafgaan, want wat er in vervat is, werd gezegd en gedaan in de dagen van Jojakim, Jeremiah 35:1, maar dan moet het in het laatste gedeelte van zijn regering zijn want het is geschied, als Nebukadnezar naar dit land optoog, Jeremiah 35:11, wat betrekking schijnt te hebben op de inval, vermeld in 2 Kings 24:2, die plaats vond ter gelegenheid van Jojakims rebellie tegen Nebukadnezar. Nadat de oordelen van God tegen dit oproerige volk uitgegaan waren, ging Hij voort, met hen te handelen door Zijn profeten, om hen van de zonde af te trekken, opdat Zijn toorn van hen mocht afgewend worden. Met dit doel stelt Jeremia hun het voorbeeld van de Rechabieten voor ogen, een geslacht, dat zich op zichzelf hield en evenmin met de geslachten van Israël gerekend werd, als die met de volken. Het waren oorspronkelijk Kenieten zoals blijkt uit 1 Chronicles 2:55. "Deze zijn de Kenieten, die gekomen zijn van Hamath, de vader van het huis Rechab." De Kenieten, ten minste die van hen, welker vestiging in het land van Israël toegelaten werd, waren van de nakomelingschap van Hobab, Mozes' schoonvader, Judges 1:16, Wij vinden ze gescheiden van de Amalekieten, 1 Samuel 15:6. Zie ook Judges 4:11. En van de geslachten van de Kenieten werd naar Rechab genoemd. Zijn zoon, of een afstammeling van hem in de rechte lijn, was Jonadab, een man, die in zijn tijd beroemd was om zijn wijsheid en zijn vroomheid. Hij bloeide in de dagen van Jehu, koning van Israël, bijna drie honderd jaar voor deze gebeurtenissen, want daar vinden wij hem gevleid door die opkomende vorst, toen deze de schijn aannam van ijver voor God 2 Kings 10:15, 2 Kings 10:16, want hij meende het volk hiervan niet beter te kunnen overtuigen dan door een goed man als Jonadab in zijn wagen mee te nemen. Hier wordt ons gezegd,

I. Wat de leefregels waren, die Jonadab, waarschijnlijk door zijn uiterste wil en testament, geschreven, en uitgevoerd naar de wet, zijn kinderen opdroeg, en zijn nakomelingschap na hem, door alle geslachten, waar te nemen als een godsdienstige handeling, en wij hebben reden te geloven, dat hij zelf ze al zijn dagen waargenomen had.

1. Zij waren samengevat in twee opmerkelijke voorschriften:

a. Hij verbood hun wijn te drinken, naar de wet van de Nazireërs. De wijn is inderdaad gegeven om het hart van de mensen vrolijk te maken, en het is ons geoorloofd er een sober en matig gebruik van te maken, maar wij zijn zo geneigd hem te misbruiken en er ons schade door te doen, en een goed man, wiens hart voortdurend vrolijk gemarkt wordt door "het licht Uws aanschijns," heeft er zo weinig behoefte aan voor dat doel, Psalms 4:67, dat het een aanbevelenswaardige zelfverloochening is, om die of in het geheel niet te gebruiken, of zeer matig, als geneesmiddel zoals Timotheus deed, 1 Timothy 5:23.

b. Hij beval hun, in tenten te wonen, en geen huizen te bouwen en geen land te kopen, noch te huren, noch in bezit te nemen, Jeremiah 35:7. Dit was een voorbeeld van strengheid en zelfkastijding, dat ver overtrof hetgeen, waartoe de Nazireërs verplicht waren. Tenten waren lege woningen zodat dit hun leren zou nederig te zijn, het waren koude woningen, wat hun leren zou gehard te zijn en niet toegeeflijk te zijn voor het lichaam, het waren bewegelijke woningen, hetgeen hun leren zou er niet aan te denken, zich ergens ter wereld te vestigen of wortel te schieten. Zij moesten in tenten wonen, al hun dagen, niet enkele dagen, zoals Israël bij het Loofhuttenfeest, niet alleen in de zomer, als soldaten en herders, maar al hun dagen. Zij moeten er zich van `t begin af aan gewennen, alles te verdragen, en dan zou het hun niet moeilijk vallen in het verval des ouderdoms. 2. Waarom schreef Jonadab deze leefregels voor aan zijn nakomelingschap? Het was niet alleen om bewijs te geven van zijn gezag, en heerschappij over hen uit te oefenen, door hun op te leggen, wat hij wilde, maar het was om een blijk te geven van zijn wijsheid, en van het wezenlijk belang, dat hij in hun welzijn stelde, door hun op `t hart te drukken, wat hij wist dat hun tot voordeel zou zijn, toch bond hij hen niet door een eed of een belofte, of door bedreiging van straf, om naar deze regels te leven, maar ried hun alleen aan zich aan deze tucht te onderwerpen, in zover zij er zich wel bij bevonden, terwijl ze er van konden afwijken in een noodzakelijk geval, zoals hier, Jeremiah 35:11. Hij schreef hun deze regels voor,

a. Opdat zij het aloud karakter van hun familie mochten bewaren, `t geen hij, hoezeer sommigen er ook met verachting op neerzagen, als haar wezenlijke roem beschouwde. Zijn voorouders hadden zich aan het herdersleven gewijd, Exodus 2:16, en hij wilde, dat zijn nakomelingschap zich daaraan houden zou, en er niet van ontaarden zoals Israël gedaan had, dat oorspronkelijk uit herders bestaan en in tenten gewoond had, Genesis 46:34. Wij moeten ons niet schamen voor de eerlijke bezigheden van onze voorouders, al waren die maar nederig.

b. Opdat zij zich mochten gedragen naar hun lot en hun geest In overeenstemming brengen met hun stand. Mozes had de hoop bij hen opgewekt, dat zij genaturaliseerd zouden worden, Numbers 10:32, maar het schijnt, dat dit niet gebeurd is, zij waren als vreemdelingen in het land, Jeremiah 35:7, zij hadden er geen erfenis in en moesten daarom leven van hun arbeid, wat een goede reden was, waarom zij zich moesten gewennen aan soberen kost en een primitieve woning, want vreemdelingen, als zij waren, moeten niet verwachten te kunnen leven als landbezitters, in weelde en overvloed. Het is wijs van ons en onze plicht, ons te voegen naar onze rang en stand, en er niet boven uit te willen. Waarom zouden wij niet tevreden zijn met het lot, dat het lot van onze vaders is geweest, en dienovereenkomstig leven? Tracht niet naar de hoge dingen,

c. Opdat zij niet benijd en verstoord mochten worden door hun naburen onder wie zij leefden. Indien zij, die vreemdelingen waren, groot leefden, gebouwen oprichtten, en weelderig aten, zouden de ingezetenen hun hun overvloed benijden, en met een afgunstig oog naar hen zien, zoals de Filistijnen naar Izak, Genesis 26:14, en een aanleiding zoeken om met hen te twisten en hun kwaad te doen, daarom zou het wijs van hen zijn, laag bij de grond te blijven, want dat zou de weg zijn, om het lang vol te houden, nederig te leven, opdat zij vele dagen mochten wonen in het land, waar zij vreemdelingen waren. Nederigheid en tevredenheid in onbekendheid zijn dikwijls de beste politiek en de beste bescherming van de mens.

d. Opdat zij gewapend mochten zijn tegen verzoekingen tot weelde en zinnelijkheid, de grote zonde van die tijd en de plaats waar zij woonden. Jonadab zag een algemeen zedenbederf, Ephraim was vol dronkaards, en hij was bevreesd, dat zijn kinderen door hen verleid en bedorven zouden worden, en daarom legde hij hun de plicht op, met elkaar te leven, in afzondering op het land, en opdat zij zich niet tot ongeoorloofde genoegens zouden begeven, zich ook het genot van geoorloofde te ontzeggen. Zij moesten zeer sober, matig en gehard zijn, wat hun gezondheid naar lichaam en geest zou bevorderen, hun vele en rustige levensdagen zou geven, dagen van troostrijke overdenkingen in het land hunner vreemdelingschap. De overweging, dat wij vreemdelingen en pelgrims zijn, moet voor ons een reden zijn, ons te onthouden van alle vleselijke lusten, om ons te verheffen boven het zinnelijke leven, en er op neer te zien met een edelaardige verachting, waartoe wij door genade bekwaamd worden. Opdat zij voorbereid mochten zijn op tijden van ramp en onheil. Jonadab, kon, zonder de geest van de profetie, de vernietiging van een volk voorzien, dat zo treurig ontaard was, en hij wilde, dat zijn geslacht zou zorgen, dat zij vrede hadden, zo al niet door de vrede van Israël dan toch te midden van zijn ellende. Daarom moeten zij weinig te verliezen hebben, dan zouden de tijden, waarin alles verloren ging, te minder vreselijk zijn, zij moesten zich niet hechten aan wat zij hadden, dan zou het hun minder pijn doen er van beroofd te worden. In de beste conditie om te lijden zijn zij, die van de wereld afgestorven zijn, en een leven van zelfverloochening leven.

e. Opdat zij in `t algemeen mochten leren te leven naar vaste regels en onderworpen aan tucht. Het is voor ons allen goed om dat te doen, en onze kinderen te leren dat ook te doen. Zij, die lang leven zoals Jonadab waarschijnlijk gedaan had, toen hij deze last aan zijn nakomelingschap achterliet, kunnen uit ervaring spreken van de ijdelheid van de wereld en van de gevaarlijke strikken, die zij spant in overvloed van rijkdom en genoegens, en daarom moet men met eerbied naar hen luisteren, als zij waarschuwen, die na hen komen, om op hun hoede te zijn.

II. Hoe strikt zijn nakomelingschap deze regels in acht nam, Jeremiah 35:8. Allen hadden zij, ieder in zijn geslacht, het gebod van hun vaders bevestigd en gedaan naar alles, wat hij hun geboden heeft. Zij dronken geen wijn hoewel zij in een land woonden, waar overvloedig wijn was, hun vrouwen en kinderen dronken geen wijn, want, die zelf matig zijn, moeten zorgen, dat allen, onder hun toezicht, het ook zijn. Zij bouwden geen huizen, bebouwden geen grond, maar leefden van de voortbrengselen van hun vee. Dit deden zij, deels uit gehoorzaamheid aan hun voorvader, en om de verering, die zij voor zijn naam en gezag hadden, en deels om de ervaring die zij zelf hadden van het voordeel van zo'n leven van zelfverloochening. Zie de kracht van de overlevering, en de invloed, die hoge ouderdom, een goed voorbeeld, en grote namen op de mensen hebben, en hoe hetgeen zeer moeilijk schijnt door langdurige gewoonte en toepassing gemakkelijk en tot een tweede natuur wordt.

1. Betreffende een van de bijzondere regels, die hij hun gegeven had, wordt ons hier gezegd, hoe zij, door de omstandigheden gedwongen, zich veroorloofden er van af te wijken, Jeremiah 35:11. Als de koning van Babel naar dit land optoog met zijn leger, verlieten zij hun tenten, hoewel zij er tot nu toe in gewoond hadden, en kwamen naar Jeruzalem om daar te wonen, in de huizen, die zij krijgen konden. De regels van een strikte tucht moeten niet te strikt gemaakt worden, maar zo, dat zij geschorst kunnen worden, als de noodzakelijkheid dat eist, waarin het wijsheid is, uitdrukkelijk te voorzien bij het afleggen van zo'n gelofte, opdat de weg te duidelijker moge zijn, en wij niet later gedwongen worden te zeggen: "Het was een dwaling," Ecclesiastes 5:6 Geboden van die aard moeten met zulke beperkingen verstaan worden. Deze Rechabieten zouden God verzocht en Hem niet vertrouwd hebben, als zij niet de juiste middelen hadden aangewend voor hun eigen veiligheid in een tijd van algemenen rampspoed, ondanks de wet en gewoonte van hun geslacht.

2. Aangaande de andere bijzondere regel, wordt ons hier verhaald, dat zij, ondanks de grootste aandrang, vromelijk er aan vasthielden. Jeremia bracht hen in de tempel, in de kamer van een profeet, met opzet niet in de kamer van de oversten, die er naast was, omdat hij een boodschap van God had, die beter als zodanig zou begrepen worden, als zij overgebracht werd in de kamer van een "man Gods." Daar vroeg hij de Rechabieten niet alleen, of zij wijn wilden drinken, maar hij zette hun "koppen vol wijn en bekers voor," om uit te drinken, hij maakte de verzoeking zo sterk mogelijk, en zei: "Drinkt wijn," het zal u niets kosten. Gij hebt een van de regels van uw wet verbroken, door te Jeruzalem te komen wonen, waarom kant gij deze ook niet verbreken, en zolang gij in de stad zijt, doen, zoals iedereen daar doet? Maar zij weigerden beslist. Zij weigerden eenstemmig. Neen, wij "zullen geen wijn drinken, " want dat is tegen onze wet. De profeet wist zeer goed, dat zij het zouden weigeren, en toen zij het deden, drong hij niet verder aan, want hij zag, dat zij vast stonden in hun besluit. Verzoekingen, die dagelijks te sterk blijken voor hen, die, ondanks hun overtuiging, niet vast staan op het pad van de deugd, zijn krachteloos tegenover mensen van beproefde matigheid.

Verzen 1-11

Jeremia 35:1-11

Dit hoofdstuk is van vroegere datum dan vele, die er aan voorafgaan, want wat er in vervat is, werd gezegd en gedaan in de dagen van Jojakim, Jeremiah 35:1, maar dan moet het in het laatste gedeelte van zijn regering zijn want het is geschied, als Nebukadnezar naar dit land optoog, Jeremiah 35:11, wat betrekking schijnt te hebben op de inval, vermeld in 2 Kings 24:2, die plaats vond ter gelegenheid van Jojakims rebellie tegen Nebukadnezar. Nadat de oordelen van God tegen dit oproerige volk uitgegaan waren, ging Hij voort, met hen te handelen door Zijn profeten, om hen van de zonde af te trekken, opdat Zijn toorn van hen mocht afgewend worden. Met dit doel stelt Jeremia hun het voorbeeld van de Rechabieten voor ogen, een geslacht, dat zich op zichzelf hield en evenmin met de geslachten van Israël gerekend werd, als die met de volken. Het waren oorspronkelijk Kenieten zoals blijkt uit 1 Chronicles 2:55. "Deze zijn de Kenieten, die gekomen zijn van Hamath, de vader van het huis Rechab." De Kenieten, ten minste die van hen, welker vestiging in het land van Israël toegelaten werd, waren van de nakomelingschap van Hobab, Mozes' schoonvader, Judges 1:16, Wij vinden ze gescheiden van de Amalekieten, 1 Samuel 15:6. Zie ook Judges 4:11. En van de geslachten van de Kenieten werd naar Rechab genoemd. Zijn zoon, of een afstammeling van hem in de rechte lijn, was Jonadab, een man, die in zijn tijd beroemd was om zijn wijsheid en zijn vroomheid. Hij bloeide in de dagen van Jehu, koning van Israël, bijna drie honderd jaar voor deze gebeurtenissen, want daar vinden wij hem gevleid door die opkomende vorst, toen deze de schijn aannam van ijver voor God 2 Kings 10:15, 2 Kings 10:16, want hij meende het volk hiervan niet beter te kunnen overtuigen dan door een goed man als Jonadab in zijn wagen mee te nemen. Hier wordt ons gezegd,

I. Wat de leefregels waren, die Jonadab, waarschijnlijk door zijn uiterste wil en testament, geschreven, en uitgevoerd naar de wet, zijn kinderen opdroeg, en zijn nakomelingschap na hem, door alle geslachten, waar te nemen als een godsdienstige handeling, en wij hebben reden te geloven, dat hij zelf ze al zijn dagen waargenomen had.

1. Zij waren samengevat in twee opmerkelijke voorschriften:

a. Hij verbood hun wijn te drinken, naar de wet van de Nazireërs. De wijn is inderdaad gegeven om het hart van de mensen vrolijk te maken, en het is ons geoorloofd er een sober en matig gebruik van te maken, maar wij zijn zo geneigd hem te misbruiken en er ons schade door te doen, en een goed man, wiens hart voortdurend vrolijk gemarkt wordt door "het licht Uws aanschijns," heeft er zo weinig behoefte aan voor dat doel, Psalms 4:67, dat het een aanbevelenswaardige zelfverloochening is, om die of in het geheel niet te gebruiken, of zeer matig, als geneesmiddel zoals Timotheus deed, 1 Timothy 5:23.

b. Hij beval hun, in tenten te wonen, en geen huizen te bouwen en geen land te kopen, noch te huren, noch in bezit te nemen, Jeremiah 35:7. Dit was een voorbeeld van strengheid en zelfkastijding, dat ver overtrof hetgeen, waartoe de Nazireërs verplicht waren. Tenten waren lege woningen zodat dit hun leren zou nederig te zijn, het waren koude woningen, wat hun leren zou gehard te zijn en niet toegeeflijk te zijn voor het lichaam, het waren bewegelijke woningen, hetgeen hun leren zou er niet aan te denken, zich ergens ter wereld te vestigen of wortel te schieten. Zij moesten in tenten wonen, al hun dagen, niet enkele dagen, zoals Israël bij het Loofhuttenfeest, niet alleen in de zomer, als soldaten en herders, maar al hun dagen. Zij moeten er zich van `t begin af aan gewennen, alles te verdragen, en dan zou het hun niet moeilijk vallen in het verval des ouderdoms. 2. Waarom schreef Jonadab deze leefregels voor aan zijn nakomelingschap? Het was niet alleen om bewijs te geven van zijn gezag, en heerschappij over hen uit te oefenen, door hun op te leggen, wat hij wilde, maar het was om een blijk te geven van zijn wijsheid, en van het wezenlijk belang, dat hij in hun welzijn stelde, door hun op `t hart te drukken, wat hij wist dat hun tot voordeel zou zijn, toch bond hij hen niet door een eed of een belofte, of door bedreiging van straf, om naar deze regels te leven, maar ried hun alleen aan zich aan deze tucht te onderwerpen, in zover zij er zich wel bij bevonden, terwijl ze er van konden afwijken in een noodzakelijk geval, zoals hier, Jeremiah 35:11. Hij schreef hun deze regels voor,

a. Opdat zij het aloud karakter van hun familie mochten bewaren, `t geen hij, hoezeer sommigen er ook met verachting op neerzagen, als haar wezenlijke roem beschouwde. Zijn voorouders hadden zich aan het herdersleven gewijd, Exodus 2:16, en hij wilde, dat zijn nakomelingschap zich daaraan houden zou, en er niet van ontaarden zoals Israël gedaan had, dat oorspronkelijk uit herders bestaan en in tenten gewoond had, Genesis 46:34. Wij moeten ons niet schamen voor de eerlijke bezigheden van onze voorouders, al waren die maar nederig.

b. Opdat zij zich mochten gedragen naar hun lot en hun geest In overeenstemming brengen met hun stand. Mozes had de hoop bij hen opgewekt, dat zij genaturaliseerd zouden worden, Numbers 10:32, maar het schijnt, dat dit niet gebeurd is, zij waren als vreemdelingen in het land, Jeremiah 35:7, zij hadden er geen erfenis in en moesten daarom leven van hun arbeid, wat een goede reden was, waarom zij zich moesten gewennen aan soberen kost en een primitieve woning, want vreemdelingen, als zij waren, moeten niet verwachten te kunnen leven als landbezitters, in weelde en overvloed. Het is wijs van ons en onze plicht, ons te voegen naar onze rang en stand, en er niet boven uit te willen. Waarom zouden wij niet tevreden zijn met het lot, dat het lot van onze vaders is geweest, en dienovereenkomstig leven? Tracht niet naar de hoge dingen,

c. Opdat zij niet benijd en verstoord mochten worden door hun naburen onder wie zij leefden. Indien zij, die vreemdelingen waren, groot leefden, gebouwen oprichtten, en weelderig aten, zouden de ingezetenen hun hun overvloed benijden, en met een afgunstig oog naar hen zien, zoals de Filistijnen naar Izak, Genesis 26:14, en een aanleiding zoeken om met hen te twisten en hun kwaad te doen, daarom zou het wijs van hen zijn, laag bij de grond te blijven, want dat zou de weg zijn, om het lang vol te houden, nederig te leven, opdat zij vele dagen mochten wonen in het land, waar zij vreemdelingen waren. Nederigheid en tevredenheid in onbekendheid zijn dikwijls de beste politiek en de beste bescherming van de mens.

d. Opdat zij gewapend mochten zijn tegen verzoekingen tot weelde en zinnelijkheid, de grote zonde van die tijd en de plaats waar zij woonden. Jonadab zag een algemeen zedenbederf, Ephraim was vol dronkaards, en hij was bevreesd, dat zijn kinderen door hen verleid en bedorven zouden worden, en daarom legde hij hun de plicht op, met elkaar te leven, in afzondering op het land, en opdat zij zich niet tot ongeoorloofde genoegens zouden begeven, zich ook het genot van geoorloofde te ontzeggen. Zij moesten zeer sober, matig en gehard zijn, wat hun gezondheid naar lichaam en geest zou bevorderen, hun vele en rustige levensdagen zou geven, dagen van troostrijke overdenkingen in het land hunner vreemdelingschap. De overweging, dat wij vreemdelingen en pelgrims zijn, moet voor ons een reden zijn, ons te onthouden van alle vleselijke lusten, om ons te verheffen boven het zinnelijke leven, en er op neer te zien met een edelaardige verachting, waartoe wij door genade bekwaamd worden. Opdat zij voorbereid mochten zijn op tijden van ramp en onheil. Jonadab, kon, zonder de geest van de profetie, de vernietiging van een volk voorzien, dat zo treurig ontaard was, en hij wilde, dat zijn geslacht zou zorgen, dat zij vrede hadden, zo al niet door de vrede van Israël dan toch te midden van zijn ellende. Daarom moeten zij weinig te verliezen hebben, dan zouden de tijden, waarin alles verloren ging, te minder vreselijk zijn, zij moesten zich niet hechten aan wat zij hadden, dan zou het hun minder pijn doen er van beroofd te worden. In de beste conditie om te lijden zijn zij, die van de wereld afgestorven zijn, en een leven van zelfverloochening leven.

e. Opdat zij in `t algemeen mochten leren te leven naar vaste regels en onderworpen aan tucht. Het is voor ons allen goed om dat te doen, en onze kinderen te leren dat ook te doen. Zij, die lang leven zoals Jonadab waarschijnlijk gedaan had, toen hij deze last aan zijn nakomelingschap achterliet, kunnen uit ervaring spreken van de ijdelheid van de wereld en van de gevaarlijke strikken, die zij spant in overvloed van rijkdom en genoegens, en daarom moet men met eerbied naar hen luisteren, als zij waarschuwen, die na hen komen, om op hun hoede te zijn.

II. Hoe strikt zijn nakomelingschap deze regels in acht nam, Jeremiah 35:8. Allen hadden zij, ieder in zijn geslacht, het gebod van hun vaders bevestigd en gedaan naar alles, wat hij hun geboden heeft. Zij dronken geen wijn hoewel zij in een land woonden, waar overvloedig wijn was, hun vrouwen en kinderen dronken geen wijn, want, die zelf matig zijn, moeten zorgen, dat allen, onder hun toezicht, het ook zijn. Zij bouwden geen huizen, bebouwden geen grond, maar leefden van de voortbrengselen van hun vee. Dit deden zij, deels uit gehoorzaamheid aan hun voorvader, en om de verering, die zij voor zijn naam en gezag hadden, en deels om de ervaring die zij zelf hadden van het voordeel van zo'n leven van zelfverloochening. Zie de kracht van de overlevering, en de invloed, die hoge ouderdom, een goed voorbeeld, en grote namen op de mensen hebben, en hoe hetgeen zeer moeilijk schijnt door langdurige gewoonte en toepassing gemakkelijk en tot een tweede natuur wordt.

1. Betreffende een van de bijzondere regels, die hij hun gegeven had, wordt ons hier gezegd, hoe zij, door de omstandigheden gedwongen, zich veroorloofden er van af te wijken, Jeremiah 35:11. Als de koning van Babel naar dit land optoog met zijn leger, verlieten zij hun tenten, hoewel zij er tot nu toe in gewoond hadden, en kwamen naar Jeruzalem om daar te wonen, in de huizen, die zij krijgen konden. De regels van een strikte tucht moeten niet te strikt gemaakt worden, maar zo, dat zij geschorst kunnen worden, als de noodzakelijkheid dat eist, waarin het wijsheid is, uitdrukkelijk te voorzien bij het afleggen van zo'n gelofte, opdat de weg te duidelijker moge zijn, en wij niet later gedwongen worden te zeggen: "Het was een dwaling," Ecclesiastes 5:6 Geboden van die aard moeten met zulke beperkingen verstaan worden. Deze Rechabieten zouden God verzocht en Hem niet vertrouwd hebben, als zij niet de juiste middelen hadden aangewend voor hun eigen veiligheid in een tijd van algemenen rampspoed, ondanks de wet en gewoonte van hun geslacht.

2. Aangaande de andere bijzondere regel, wordt ons hier verhaald, dat zij, ondanks de grootste aandrang, vromelijk er aan vasthielden. Jeremia bracht hen in de tempel, in de kamer van een profeet, met opzet niet in de kamer van de oversten, die er naast was, omdat hij een boodschap van God had, die beter als zodanig zou begrepen worden, als zij overgebracht werd in de kamer van een "man Gods." Daar vroeg hij de Rechabieten niet alleen, of zij wijn wilden drinken, maar hij zette hun "koppen vol wijn en bekers voor," om uit te drinken, hij maakte de verzoeking zo sterk mogelijk, en zei: "Drinkt wijn," het zal u niets kosten. Gij hebt een van de regels van uw wet verbroken, door te Jeruzalem te komen wonen, waarom kant gij deze ook niet verbreken, en zolang gij in de stad zijt, doen, zoals iedereen daar doet? Maar zij weigerden beslist. Zij weigerden eenstemmig. Neen, wij "zullen geen wijn drinken, " want dat is tegen onze wet. De profeet wist zeer goed, dat zij het zouden weigeren, en toen zij het deden, drong hij niet verder aan, want hij zag, dat zij vast stonden in hun besluit. Verzoekingen, die dagelijks te sterk blijken voor hen, die, ondanks hun overtuiging, niet vast staan op het pad van de deugd, zijn krachteloos tegenover mensen van beproefde matigheid.

Verzen 12-19

Jeremia 35:12-19

De beproeving van de standvastigheid van de Rechabieten was slechts bedoeld als een teken, hier hebben wij de toepassing er van.

I. De waarneming van huns vaders gebod door de Rechabieten wordt gebruikt tot verzwaring van de ongehoorzaamheid van de Joden aan God. Ze moeten zien en beschaamd zijn. De profeet vraagt hun in Gods naam: Zult gijlieden tenslotte geen tucht aannemen, Jeremiah 35:13 Zal dan niets helpen? Zal niets indruk op u maken? Zal niets in staat zijn uw zonde en plicht aan u te ontdekken? Gij ziet hoe gehoorzaam de Rechabieten zijn aan het gebod van hun vader, Jeremiah 35:14, maar gij hebt naar Mij niet gehoord, Jeremiah 35:15, hoewel er meer reden was om te verwachten, dat het volk van God Hem gehoorzamen zou, dan dat de zonen van Jonadab hem zouden gehoorzamen, de verzwaring is niet gering, want,

1. De Rechabieten waren gehoorzaam aan n, die slechts een mens was, als zij zelf die slechts de wijsheid en de macht had van een mens, en hun vader was, naar het vlees alleen, maar de Joden waren ongehoorzaam aan een oneindig en eeuwig God, die een volstrekt gezag over hen had, als de Vader van de geesten.

2. Jonadab was al lang gestorven, en kende hen niet, en kon geen kennis nemen van hun ongehoorzaamheid aan zijn bevelen noch hen er voor straffen, maar God leeft eeuwig, om te zien hoe Zijn wetten worden opgevolgd, en is gereed om alle ongehoorzaamheid te vergelden.

3. De Rechabieten werden nooit herinnerd aan hun verplichtingen jegens hun vader, maar God zond dikwijls Zijn profeten tot Zijn volk, om hen aan hun plicht jegens Hem te herinneren en toch wilden zij die niet doen. Daar wordt nu bij stilgestaan als een grote verzwaring van hun ongehoorzaamheid: Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende door het geschreven woord en door de inspraak en vermaningen van uw eigen geweten, Jeremiah 35:14 ja, Ik heb tot u gezonden alle Mijn knechten de profeten, mensen als gij, wier verschrikkingen u niet bevreesd zullen maken, vroeg op zijnde en zendende, Jeremiah 35:15, en toch alles tevergeefs.

4. Jonadab heeft nooit voor zijn zaad gedaan wat God voor Zijn volk deed. Hij liet hun een schuld na, maar geen goederen, om de kosten te bestrijden, maar God had Zijn volk een goed land gegeven, en hun beloofd, dat als zij Hem gehoorzaam waren, zij er zouden wonen, zodat zij door beide, dankbaarheid en eigen belang, gebonden waren, gehoorzaam te zijn, en toch wilden zij hun oor niet neigen, noch naar Hem horen.

5. God dwong Zijn volk niet tot zo'n hard leven, en tot zoveel zelfkastijding, als waartoe Jonadab zijn zaad verplichtte, en toch werden Jonadabs geboden gehoorzaamd en die van God niet.

II. Met oordelen wordt gedreigd, als dikwijls tevoren tegen Juda en Jeruzalem, om hun aldus verzwaarde ongehoorzaamheid. De Rechabieten zullen opstaan in het oordeel tegen hen en zullen hen veroordelen, want zij bevestigden het gebod huns vaders met nauwgezetheid, en gingen voort en volhardden in hun gehoorzaamheid er aan, Jeremiah 35:16, maar dit volk, dit oproerig en tegenstrevend volk, hoort niet naar Mij, en daarom, Jeremiah 35:17, omdat zij de geboden van het woord niet gehoorzaamd hebben, zal God de bedreigingen er van ten uitvoer brengen: Ik zal, door het leger van de Chaldeën, al het kwaad over hen brengen, dat Ik tegen hen gesproken heb, beide in de wet en in de profeten, want Ik heb tot hen gesproken en Ik heb tot hen geroepen met zachte stem gesproken tot degenen, die dicht bij waren en luid geroepen tot hen, die op een afstand waren, Ik heb alle middelen en wegen beproefd om hen te overtuigen en terecht te brengen, gesproken door Mijn woord, geroepen door Mijn leidingen, en met dezelfde strekking, en toch zonder enig resultaat, zij hebben niet gehoord en niet geantwoord.

III. Barmhartigheid wordt hier beloofd aan het geslacht van de Rechabieten om hun standvastig en eenstemmig vasthouden aan de wetten van hun huis. Hoewel het alleen was ter beschaming van Israël, dat hun standvastigheid op de proef werd gesteld, toch werd zij bevonden te zijn tot lof en ere en heerlijkheid, daar zij onwankelbaar was, en God neemt er aanleiding uit, om hun te zeggen, dat Hij gunst voor hen bewaarde, Jeremiah 35:18, Jeremiah 35:19, en dat zij er de troost van zouden hebben. Beloofd wordt,

1. Dat het geslacht even lang bestaan zal als een van de geslachten van Israël, waar zij vreemdelingen en bijwoners onder waren. "Er zal niet van worden afgesneden een man," die erve, wat zij bezitten, hoewel zij geen erfenis na te laten hadden. Soms hebben zij het talrijkst kroost, die de minste goederen hebben, maar Hij, die monden zendt, zal zeker ook brood zenden.

2. Dat het geslacht bij de godsdienst blijven zal: "Hem zal niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta," om Mij te dienen. Hoewel zij geen priesters noch Levieten zijn, noch enige plaats hebben in de tempeldienst, toch staan zij voor God, in een onafgebroken reeks van regelmatige godsdienstoefeningen, om Hem te dienen.

a. De grootste zegen, die in een familie erfelijk kan zijn, is, dat God er gediend wordt van geslacht tot geslacht.

b. Matigheid, zelf verloochening, en van de wereld afgestorven te zijn, hebben gunstige invloed op vrome oefeningen, en helpen mee om de waarneming ervan aan de nakomelingschap over te doen. Hoe meer wij dood zijn voor zinnelijke genietingen, te beter zijn wij gestemd voor de dienst van God, maar niets is meer noodlottig voor de overerving van godsdienst in een geslacht dan trots en weelde.

Verzen 12-19

Jeremia 35:12-19

De beproeving van de standvastigheid van de Rechabieten was slechts bedoeld als een teken, hier hebben wij de toepassing er van.

I. De waarneming van huns vaders gebod door de Rechabieten wordt gebruikt tot verzwaring van de ongehoorzaamheid van de Joden aan God. Ze moeten zien en beschaamd zijn. De profeet vraagt hun in Gods naam: Zult gijlieden tenslotte geen tucht aannemen, Jeremiah 35:13 Zal dan niets helpen? Zal niets indruk op u maken? Zal niets in staat zijn uw zonde en plicht aan u te ontdekken? Gij ziet hoe gehoorzaam de Rechabieten zijn aan het gebod van hun vader, Jeremiah 35:14, maar gij hebt naar Mij niet gehoord, Jeremiah 35:15, hoewel er meer reden was om te verwachten, dat het volk van God Hem gehoorzamen zou, dan dat de zonen van Jonadab hem zouden gehoorzamen, de verzwaring is niet gering, want,

1. De Rechabieten waren gehoorzaam aan n, die slechts een mens was, als zij zelf die slechts de wijsheid en de macht had van een mens, en hun vader was, naar het vlees alleen, maar de Joden waren ongehoorzaam aan een oneindig en eeuwig God, die een volstrekt gezag over hen had, als de Vader van de geesten.

2. Jonadab was al lang gestorven, en kende hen niet, en kon geen kennis nemen van hun ongehoorzaamheid aan zijn bevelen noch hen er voor straffen, maar God leeft eeuwig, om te zien hoe Zijn wetten worden opgevolgd, en is gereed om alle ongehoorzaamheid te vergelden.

3. De Rechabieten werden nooit herinnerd aan hun verplichtingen jegens hun vader, maar God zond dikwijls Zijn profeten tot Zijn volk, om hen aan hun plicht jegens Hem te herinneren en toch wilden zij die niet doen. Daar wordt nu bij stilgestaan als een grote verzwaring van hun ongehoorzaamheid: Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende door het geschreven woord en door de inspraak en vermaningen van uw eigen geweten, Jeremiah 35:14 ja, Ik heb tot u gezonden alle Mijn knechten de profeten, mensen als gij, wier verschrikkingen u niet bevreesd zullen maken, vroeg op zijnde en zendende, Jeremiah 35:15, en toch alles tevergeefs.

4. Jonadab heeft nooit voor zijn zaad gedaan wat God voor Zijn volk deed. Hij liet hun een schuld na, maar geen goederen, om de kosten te bestrijden, maar God had Zijn volk een goed land gegeven, en hun beloofd, dat als zij Hem gehoorzaam waren, zij er zouden wonen, zodat zij door beide, dankbaarheid en eigen belang, gebonden waren, gehoorzaam te zijn, en toch wilden zij hun oor niet neigen, noch naar Hem horen.

5. God dwong Zijn volk niet tot zo'n hard leven, en tot zoveel zelfkastijding, als waartoe Jonadab zijn zaad verplichtte, en toch werden Jonadabs geboden gehoorzaamd en die van God niet.

II. Met oordelen wordt gedreigd, als dikwijls tevoren tegen Juda en Jeruzalem, om hun aldus verzwaarde ongehoorzaamheid. De Rechabieten zullen opstaan in het oordeel tegen hen en zullen hen veroordelen, want zij bevestigden het gebod huns vaders met nauwgezetheid, en gingen voort en volhardden in hun gehoorzaamheid er aan, Jeremiah 35:16, maar dit volk, dit oproerig en tegenstrevend volk, hoort niet naar Mij, en daarom, Jeremiah 35:17, omdat zij de geboden van het woord niet gehoorzaamd hebben, zal God de bedreigingen er van ten uitvoer brengen: Ik zal, door het leger van de Chaldeën, al het kwaad over hen brengen, dat Ik tegen hen gesproken heb, beide in de wet en in de profeten, want Ik heb tot hen gesproken en Ik heb tot hen geroepen met zachte stem gesproken tot degenen, die dicht bij waren en luid geroepen tot hen, die op een afstand waren, Ik heb alle middelen en wegen beproefd om hen te overtuigen en terecht te brengen, gesproken door Mijn woord, geroepen door Mijn leidingen, en met dezelfde strekking, en toch zonder enig resultaat, zij hebben niet gehoord en niet geantwoord.

III. Barmhartigheid wordt hier beloofd aan het geslacht van de Rechabieten om hun standvastig en eenstemmig vasthouden aan de wetten van hun huis. Hoewel het alleen was ter beschaming van Israël, dat hun standvastigheid op de proef werd gesteld, toch werd zij bevonden te zijn tot lof en ere en heerlijkheid, daar zij onwankelbaar was, en God neemt er aanleiding uit, om hun te zeggen, dat Hij gunst voor hen bewaarde, Jeremiah 35:18, Jeremiah 35:19, en dat zij er de troost van zouden hebben. Beloofd wordt,

1. Dat het geslacht even lang bestaan zal als een van de geslachten van Israël, waar zij vreemdelingen en bijwoners onder waren. "Er zal niet van worden afgesneden een man," die erve, wat zij bezitten, hoewel zij geen erfenis na te laten hadden. Soms hebben zij het talrijkst kroost, die de minste goederen hebben, maar Hij, die monden zendt, zal zeker ook brood zenden.

2. Dat het geslacht bij de godsdienst blijven zal: "Hem zal niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta," om Mij te dienen. Hoewel zij geen priesters noch Levieten zijn, noch enige plaats hebben in de tempeldienst, toch staan zij voor God, in een onafgebroken reeks van regelmatige godsdienstoefeningen, om Hem te dienen.

a. De grootste zegen, die in een familie erfelijk kan zijn, is, dat God er gediend wordt van geslacht tot geslacht.

b. Matigheid, zelf verloochening, en van de wereld afgestorven te zijn, hebben gunstige invloed op vrome oefeningen, en helpen mee om de waarneming ervan aan de nakomelingschap over te doen. Hoe meer wij dood zijn voor zinnelijke genietingen, te beter zijn wij gestemd voor de dienst van God, maar niets is meer noodlottig voor de overerving van godsdienst in een geslacht dan trots en weelde.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 35". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-35.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile