Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jeremia 36

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 36

Hier wordt nog een middel beproefd om op dit onverschillige en hardnekkige volk te werken, maar tevergeefs. Een boekrol wordt gemaakt die een verkorting of overzicht bevat van al de preken die Jeremia tot hen gehouden had, opdat zij zich herinneren mochten, wat zij gehoord hadden en het te beter verstaan, wanneer zij alles met een blik konden overzien. Hier hebben wij dan:

I. Het schrijven van deze rol door Baruch, door Jeremia gedicteerd, Jeremiah 36:1

II. Het voorlezen van de rol van Baruch in `t openbaar aan al `t volk op een vastendag, Jeremiah 36:5 daarna aan de vorsten in `t bijzonder, Jeremiah 36:11, en tenslotte door Jehudi aan de koning, Jeremiah 36:20, Jeremiah 36:21.

III. Het verbranden van de rol door de koning, met bevel om Jeremia en Baruch te vervolgen, Jeremiah 36:22.

IV. Het schrijven van een andere rol, met toevoeging van vele woorden, in `t bijzonder van Jojakims vonnis wegens het verbranden van de vorige, Jeremiah 36:27.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 36

Hier wordt nog een middel beproefd om op dit onverschillige en hardnekkige volk te werken, maar tevergeefs. Een boekrol wordt gemaakt die een verkorting of overzicht bevat van al de preken die Jeremia tot hen gehouden had, opdat zij zich herinneren mochten, wat zij gehoord hadden en het te beter verstaan, wanneer zij alles met een blik konden overzien. Hier hebben wij dan:

I. Het schrijven van deze rol door Baruch, door Jeremia gedicteerd, Jeremiah 36:1

II. Het voorlezen van de rol van Baruch in `t openbaar aan al `t volk op een vastendag, Jeremiah 36:5 daarna aan de vorsten in `t bijzonder, Jeremiah 36:11, en tenslotte door Jehudi aan de koning, Jeremiah 36:20, Jeremiah 36:21.

III. Het verbranden van de rol door de koning, met bevel om Jeremia en Baruch te vervolgen, Jeremiah 36:22.

IV. Het schrijven van een andere rol, met toevoeging van vele woorden, in `t bijzonder van Jojakims vonnis wegens het verbranden van de vorige, Jeremiah 36:27.

Verzen 1-8

Jeremia 36:1-8

In het begin van Ezechiëls profeten ontmoeten wij een geschreven rol in een visioen, tot onthulling van de dingen, daarin vervat, aan de profeet zelf, die ze moest ontvangen en overdenken, Ezechiël 2:9, 10, 3:1. Hier, op het eind van Jeremia's profetie, ontmoeten wij een werkelijk geschreven rol, tot onthulling van de dingen, daarin vervat, aan het volk, dat ze moest horen en er acht op geven, want het geschreven woord en andere goede boeken zijn van groot nut, beide voor predikanten en het volk. Wij hebben hier

I. Het gebod, dat God aan Jeremia gaf om een beknopte inhoud van zijn preken te schrijven, van alle berispingen en al de vermaningen, die hij, in Gods naam tot het volk had gesproken, van het ogenblik af, dat hij begon te prediken, in het dertiende jaar van Josia, tot op deze dag, dat is in het vierde jaar van Jojakim, Jeremiah 36:2, Jeremiah 36:3. Wat alleen gesproken was, moest nu ook geschreven worden, opdat het onderzocht mocht worden, en te verder verspreid, en dat het te langer duren mocht. Wat breedvoerig gesproken was, met veelvuldige herhaling van dezelfde dingen, misschien met dezelfde woorden (wat aan de ene zijde een voordeel is), moet nu samengevat en in minder woorden gezegd worden, opdat de verschillende delen er van beter met elkaar vergeleken worden, wat een voordeel is aan de andere zijde. Wat zij eenmaal gehoord hadden, moet herhaald worden, en nog eens herhaald, opdat wat vergeten was, herinnerd mocht worden, en wat geen indruk op hen maakte, toen zij het de eerste maal hoorden, vat op hen mocht krijgen, als zij het voor de tweede maal hoorden. En wat misschien al geschreven was, en als afzonderlijke preken, bekend gemaakt, moet in een boek verzameld worden, opdat er geen een verloren ga. Het schrijven van de Schrift is geschied op goddelijk bevel. En let op de reden, die hier gegeven wordt voor het schrijven van de rol: "Misschien zullen die van het huis van Juda horen." Niet, dat de goddelijke voorzienigheid enigszins onzeker was aangaande de itkomst: daarin is geen onzekerheid, God wist zeker, dat zij "geheel trouweloos" handelen zouden, Isaiah 48:8. Maar de goddelijke wijsheid gaf dit aan als het juiste middel om het gewilde doel te bereiken: en als het mislukte, zouden zij te minder te verontschuldigen zijn. En, hoewel God voorzag, dat zij niet zouden horen, zei Hij dat niet tot de profeet, maar schreef hem deze handelwijze voor als geschikt voor het doel, in de hoop, dat zij zouden horen, dat is: acht geven en letten op wat zij hoorden, er kennis van nemen, en hun geloof er mee vermengen: want anders zal het niet helpen, dat wij het woord horen, al zou een engel uit de hemel het ons voorlezen of voorprediken. Hier is op te merken,

1. Wat gehoopt wordt, dat zij aldus zullen horen: "Al het kwaad, dat Ik hun gedenk te doen." De ernstige overweging van de zekere noodlottige gevolgen van de zonde zal van groot nut zijn om ons tot God te brengen.

2. Wat gehoopt wordt, dat er uit voortkomen zal: "Zij zullen horen, opdat zij zich bekeren, een ieder van zijn boze weg." De bekering van de zondaars van hun boze wegen, moet het doel van de prediking van de dienaren zijn, en tevergeefs horen de mensen het woord, als dat doel niet bereikt wordt. Waar dient het toe, dat wij horen al het kwaad, dat God om onze zonde over ons brengen zal, als wij desondanks kwaad tegen Hem doen?

3. Van hoe groot voordeel hun overweging en bekering voor hen zal zijn: "Opdat Ik hun ongerechtigheid vergeve." Hieruit spreekt duidelijk de eer van Gods rechtvaardigheid, waarmee niet bestaanbaar is de zonde te vergeven, tenzij dat de zondaar er berouw van heeft en zich bekeert, maar tevens spreekt er duidelijk uit, de eer van Zijn genade, dat Hij altijd bereid is de zonde te vergeven en alleen wacht, totdat de zondaar bereid is om vergeving te ontvangen, en daarom verschillende middelen gebruikt om ons tot berouw te brengen, "opdat Hij vergeve."

II. De bevelen, die Jeremia aan zijn secretaris Baruch, gaf, naar het bevel, dat hij van God ontvangen had, en het schrijven van de rol, overeenkomstig dat bevel, Jeremiah 36:4. God beval Jeremia te schrijven, maar het schijnt, dat hij niet de pen van een vaardige schrijver had, hij kon niet zo snel en schoon schrijven, als Baruch, en daarom maakte hij gebruik van hem als zijn secretaris. Paulus schreef maar weinige van zijn brieven met eigen hand, Galatians 6:11, Romans 16:22. God deelt Zijn gaven verschillend uit, sommigen hebben een goed talent om te spreken, anderen om te schrijven, en niemand kan tot de ander zeggen: "Ik heb u niet van node," 1 Corinthiers 12:21. De geest van God dicteerde Jeremia, en Jeremia dicteerde Baruch, die door Jeremia gebruikt was als getuige bij de aankoop van de akker, Jeremiah 32:12, en nu bevorderd werd tot zijn secretaris en plaatsvervanger in het profetisch ambt, en, als het apocriefe boek, dat zijn naam draagt, geloof verdient, was hij zelf later profeet bij de gevangenen in Babel. Zij, die laag beginnen, hebben kans hoog te stijgen, en het is goed voor hen, die voor profeet bestemd zijn, om hun opvoeding onder de profeten te ontvangen en hun van dienst te zijn. Baruch schreef, wat Jeremia dicteerde in een boekrol op vellen perkament, die samengevoegd werden, de bovenkant van het een met de onderkant van het andere, om een lange rol te maken, die misschien om een stok gerold werd.

III. De bevelen, die Jeremia aan Baruch gaf, om wat hij geschreven had, aan het volk voor te lezen. Jeremia werd, naar het schijnt, opgehouden, hij kon zelf in des Heeren huis niet gaan, Jeremiah 36:5. Hoewel hij geen gevangene was, want dan zou er geen reden geweest zijn, dienaren te zenden om hem te grijpen, Jeremiah 36:26, toch was hem door de koning verboden in de tempel te verschijnen, hij was buitengesloten, waar hij God dienen en goeddoen kon, wat even erg voor hem was, alsof hij opgesloten ware in een kerker. Jojakim rijpte snel voor het verderf, toen hij Gods trouwe boodschappers aldus tot zwijgen bracht, Maar, daar Jeremia zelf niet naar de tempel kon gaan, zond hij iemand, die door hem werd afgevaardigd om het volk voor te lezen, wat hij zelf had willen zeggen. Zo schreef Paulus brieven aan de kerken die hij in persoon niet kon bezoeken. Ja, het was, wat hij hun zelf vaak gezegd had. Het opschrijven en herhalen van preken, die gehouden zijn, kan er zeer veel toe bijdragen, om het grote doel van de prediking te bereiken. Het is goed voor ons, wat wij gehoord en geweten hebben, weer te horen, opdat wij het beter mogen weten. Hetzelfde te prediken en te schrijven is veilig en voordelig, en vaak zeer noodzakelijk, Philipp. 3:1, en wij moeten blijde zijn een goed woord van God te hoven, al hebben wij het, zoals hier, uit de tweede hand. Beiden, predikanten en toehoorders, moeten doen, wat zij kunnen, als zij niet kunnen, wat zij zouden willen. Toen God het lezen van de rol beval, zei Hij: Misschien zullen zij horen en zich bekeren een ieder van zijn boze weg, Jeremiah 36:3. Als Jeremia het gelast, zegt hij: Misschien zal hunlieder smeking voor het aangezicht des Heeren nedervallen, en zij zullen zich bekeren. een ieder van zijn bozen weg. Het gebed tot God om genade en bekering is noodzakelijk voor onze bekering, en zij, die door het woord van God overtuigd zijn van de noodzakelijkheid van hun bekering tot hem, zullen hun smekingen tot Hem richten om die genade. En de overweging hiervan dat "groot is de toorn, die de Heere heeft uitgesproken" tegen deze zonde, moet beide, ons gebed en onze inspanning verhaasten. Overeenkomstig deze bevelen, las Baruch in dat boek de woorden des Heeren, zo vaak er een heilige samenkomst was. Jeremiah 36:8.

Verzen 1-8

Jeremia 36:1-8

In het begin van Ezechiëls profeten ontmoeten wij een geschreven rol in een visioen, tot onthulling van de dingen, daarin vervat, aan de profeet zelf, die ze moest ontvangen en overdenken, Ezechiël 2:9, 10, 3:1. Hier, op het eind van Jeremia's profetie, ontmoeten wij een werkelijk geschreven rol, tot onthulling van de dingen, daarin vervat, aan het volk, dat ze moest horen en er acht op geven, want het geschreven woord en andere goede boeken zijn van groot nut, beide voor predikanten en het volk. Wij hebben hier

I. Het gebod, dat God aan Jeremia gaf om een beknopte inhoud van zijn preken te schrijven, van alle berispingen en al de vermaningen, die hij, in Gods naam tot het volk had gesproken, van het ogenblik af, dat hij begon te prediken, in het dertiende jaar van Josia, tot op deze dag, dat is in het vierde jaar van Jojakim, Jeremiah 36:2, Jeremiah 36:3. Wat alleen gesproken was, moest nu ook geschreven worden, opdat het onderzocht mocht worden, en te verder verspreid, en dat het te langer duren mocht. Wat breedvoerig gesproken was, met veelvuldige herhaling van dezelfde dingen, misschien met dezelfde woorden (wat aan de ene zijde een voordeel is), moet nu samengevat en in minder woorden gezegd worden, opdat de verschillende delen er van beter met elkaar vergeleken worden, wat een voordeel is aan de andere zijde. Wat zij eenmaal gehoord hadden, moet herhaald worden, en nog eens herhaald, opdat wat vergeten was, herinnerd mocht worden, en wat geen indruk op hen maakte, toen zij het de eerste maal hoorden, vat op hen mocht krijgen, als zij het voor de tweede maal hoorden. En wat misschien al geschreven was, en als afzonderlijke preken, bekend gemaakt, moet in een boek verzameld worden, opdat er geen een verloren ga. Het schrijven van de Schrift is geschied op goddelijk bevel. En let op de reden, die hier gegeven wordt voor het schrijven van de rol: "Misschien zullen die van het huis van Juda horen." Niet, dat de goddelijke voorzienigheid enigszins onzeker was aangaande de itkomst: daarin is geen onzekerheid, God wist zeker, dat zij "geheel trouweloos" handelen zouden, Isaiah 48:8. Maar de goddelijke wijsheid gaf dit aan als het juiste middel om het gewilde doel te bereiken: en als het mislukte, zouden zij te minder te verontschuldigen zijn. En, hoewel God voorzag, dat zij niet zouden horen, zei Hij dat niet tot de profeet, maar schreef hem deze handelwijze voor als geschikt voor het doel, in de hoop, dat zij zouden horen, dat is: acht geven en letten op wat zij hoorden, er kennis van nemen, en hun geloof er mee vermengen: want anders zal het niet helpen, dat wij het woord horen, al zou een engel uit de hemel het ons voorlezen of voorprediken. Hier is op te merken,

1. Wat gehoopt wordt, dat zij aldus zullen horen: "Al het kwaad, dat Ik hun gedenk te doen." De ernstige overweging van de zekere noodlottige gevolgen van de zonde zal van groot nut zijn om ons tot God te brengen.

2. Wat gehoopt wordt, dat er uit voortkomen zal: "Zij zullen horen, opdat zij zich bekeren, een ieder van zijn boze weg." De bekering van de zondaars van hun boze wegen, moet het doel van de prediking van de dienaren zijn, en tevergeefs horen de mensen het woord, als dat doel niet bereikt wordt. Waar dient het toe, dat wij horen al het kwaad, dat God om onze zonde over ons brengen zal, als wij desondanks kwaad tegen Hem doen?

3. Van hoe groot voordeel hun overweging en bekering voor hen zal zijn: "Opdat Ik hun ongerechtigheid vergeve." Hieruit spreekt duidelijk de eer van Gods rechtvaardigheid, waarmee niet bestaanbaar is de zonde te vergeven, tenzij dat de zondaar er berouw van heeft en zich bekeert, maar tevens spreekt er duidelijk uit, de eer van Zijn genade, dat Hij altijd bereid is de zonde te vergeven en alleen wacht, totdat de zondaar bereid is om vergeving te ontvangen, en daarom verschillende middelen gebruikt om ons tot berouw te brengen, "opdat Hij vergeve."

II. De bevelen, die Jeremia aan zijn secretaris Baruch, gaf, naar het bevel, dat hij van God ontvangen had, en het schrijven van de rol, overeenkomstig dat bevel, Jeremiah 36:4. God beval Jeremia te schrijven, maar het schijnt, dat hij niet de pen van een vaardige schrijver had, hij kon niet zo snel en schoon schrijven, als Baruch, en daarom maakte hij gebruik van hem als zijn secretaris. Paulus schreef maar weinige van zijn brieven met eigen hand, Galatians 6:11, Romans 16:22. God deelt Zijn gaven verschillend uit, sommigen hebben een goed talent om te spreken, anderen om te schrijven, en niemand kan tot de ander zeggen: "Ik heb u niet van node," 1 Corinthiers 12:21. De geest van God dicteerde Jeremia, en Jeremia dicteerde Baruch, die door Jeremia gebruikt was als getuige bij de aankoop van de akker, Jeremiah 32:12, en nu bevorderd werd tot zijn secretaris en plaatsvervanger in het profetisch ambt, en, als het apocriefe boek, dat zijn naam draagt, geloof verdient, was hij zelf later profeet bij de gevangenen in Babel. Zij, die laag beginnen, hebben kans hoog te stijgen, en het is goed voor hen, die voor profeet bestemd zijn, om hun opvoeding onder de profeten te ontvangen en hun van dienst te zijn. Baruch schreef, wat Jeremia dicteerde in een boekrol op vellen perkament, die samengevoegd werden, de bovenkant van het een met de onderkant van het andere, om een lange rol te maken, die misschien om een stok gerold werd.

III. De bevelen, die Jeremia aan Baruch gaf, om wat hij geschreven had, aan het volk voor te lezen. Jeremia werd, naar het schijnt, opgehouden, hij kon zelf in des Heeren huis niet gaan, Jeremiah 36:5. Hoewel hij geen gevangene was, want dan zou er geen reden geweest zijn, dienaren te zenden om hem te grijpen, Jeremiah 36:26, toch was hem door de koning verboden in de tempel te verschijnen, hij was buitengesloten, waar hij God dienen en goeddoen kon, wat even erg voor hem was, alsof hij opgesloten ware in een kerker. Jojakim rijpte snel voor het verderf, toen hij Gods trouwe boodschappers aldus tot zwijgen bracht, Maar, daar Jeremia zelf niet naar de tempel kon gaan, zond hij iemand, die door hem werd afgevaardigd om het volk voor te lezen, wat hij zelf had willen zeggen. Zo schreef Paulus brieven aan de kerken die hij in persoon niet kon bezoeken. Ja, het was, wat hij hun zelf vaak gezegd had. Het opschrijven en herhalen van preken, die gehouden zijn, kan er zeer veel toe bijdragen, om het grote doel van de prediking te bereiken. Het is goed voor ons, wat wij gehoord en geweten hebben, weer te horen, opdat wij het beter mogen weten. Hetzelfde te prediken en te schrijven is veilig en voordelig, en vaak zeer noodzakelijk, Philipp. 3:1, en wij moeten blijde zijn een goed woord van God te hoven, al hebben wij het, zoals hier, uit de tweede hand. Beiden, predikanten en toehoorders, moeten doen, wat zij kunnen, als zij niet kunnen, wat zij zouden willen. Toen God het lezen van de rol beval, zei Hij: Misschien zullen zij horen en zich bekeren een ieder van zijn boze weg, Jeremiah 36:3. Als Jeremia het gelast, zegt hij: Misschien zal hunlieder smeking voor het aangezicht des Heeren nedervallen, en zij zullen zich bekeren. een ieder van zijn bozen weg. Het gebed tot God om genade en bekering is noodzakelijk voor onze bekering, en zij, die door het woord van God overtuigd zijn van de noodzakelijkheid van hun bekering tot hem, zullen hun smekingen tot Hem richten om die genade. En de overweging hiervan dat "groot is de toorn, die de Heere heeft uitgesproken" tegen deze zonde, moet beide, ons gebed en onze inspanning verhaasten. Overeenkomstig deze bevelen, las Baruch in dat boek de woorden des Heeren, zo vaak er een heilige samenkomst was. Jeremiah 36:8.

Verzen 9-19

Jeremia 36:9-19

Het schijnt, dat Baruch vaak uit het boek gelezen had, voor iedereen, die het horen wilde v r de hoogst plechtige lezing, waarvan hier gesproken wordt, want de bevelen, die hem daaromtrent gegeven waren, zijn van het vierde jaar van Jojakim, terwijl deze plaats vond in het vijfde jaar, Jeremiah 36:9. Maar sommigen menen dat het voluit opschrijven van het boek zoveel tijd in beslag nam, dat het niet v r het volgende jaar voltooid was, en toch zou het niet langer hebben behoeven te duren dan een paar maanden, misschien was hij begonnen op het eind van het vierde jaar, en had hij het geëindigd in het begin van het vijfde, want de negende maand is die van het lopende jaar, en niet die van Jojakims regering.

I. De regering schreef een openbare vastendag uit, om die godsdienstig te vieren, Jeremiah 36:9, om de treurige toestand, waarin zij gebracht waren door het leger van de Chaldeën of om het uitblijven van de regen, Jeremiah 14:1. Zij riepen een vasten uit allen volken, of de koning en de vorsten, of de priesters dit vasten uitriepen, is onzeker, maar het was duidelijk, dat God door Zijn leiding hen luide toe riep. Groot vertoon van vroomheid en godsdienstigheid kan gevonden worden zelfs onder hen, die, of schoon zij "een gedaante van godzaligheid hebben, vreemd en vijandig zijn aan de kracht er van", Maar wat zullen zulke huichelachtige diensten baten? Vasten, zonder verbetering en bekering van zonde, zal nimmer de oordelen Gods afwenden, Jonah 3:10. Ondanks dit vasten, hield God niet op te twisten met dit volk.

2. Baruch herhaalde de preken van Jeremia in het openbaar in het huis des Heeren, op de vastendag. Hij stond in een kamer, die aan Gemarja behoorde, en las uit een venster, of van een balkon voor het volk, dat in de voorhof stond, Jeremiah 36:17. Als wij tot God spreken, moeten wij bereid zijn, naar Hem te horen, en daarom is het op dagen van vasten en gebed, een vereiste, dat het woord gelezen en gepredikt wordt. "Hoort naar mij en God zal naar u horen," Judges 9:7. Als een hulp bij het smeken om genade en barmhartigheid, is het goed, dat ons gesproken wordt van zonde en plicht.

3. Een verhaal hiervan werd gedaan aan de vorsten, die aan het hof waren en nu op het bureau van de secretaris bijeen waren, dat hier genoemd wordt, de kamer des schrijvers, Jeremiah 36:12. Het schijnt, dat, hoewel de vorsten het volk hadden opgeroepen om samen te komen in het huis Gods, om te vasten en te bidden en het Woord te horen, zij het niet nodig vonden, om er zelf bij te zijn, wat een bewijs is, dat zij het niet uit een beginsel van ware vroomheid hadden gedaan, maar alleen uit gewoonte dit vasten hadden uitgeroepen. Wij willen hopen, dat het niet met een slechte bedoeling was, om namelijk Jeremia in moeilijkheden te brengen wegens zijn prediking, maar met de goede bedoeling, de vorsten in moeilijkheden te brengen om hun zonden, dat Michaja de vorsten meedeelde, wat Baruch gelezen had, want zijn vader Gemarja hielp Baruch in zover dat hij hem zijn kamer leende om voor te lezen. Michaja vindt de vorsten, zittende in "de kamer des schrijvers," en zegt tot hen, dat zij beter hadden gedaan naar een goede preek in de tempel te luisteren, waar hij geweest was, en geeft hun de hoofdzaak er uit weer. Als wij goede woorden gehoord hebben, die ons getroffen en gesticht hebben, moeten wij bereid zijn om die aan anderen, die ze niet gehoord hebben, tot hun stichting, mee te delen. "Uit de overvloed des harten spreekt de mond."

4. Baruch wordt gehaald, en hem bevolen bij hen te gaan zitten en hun alles voor te lezen, Jeremiah 36:14, Jeremiah 36:15, wat hij gaarne deed, zonder zich te beklagen, dat hij moe was van zijn openbare werkzaamheid en dus te bidden, dat men hem voor verontschuldigd houden mocht, en zonder de vorsten te berispen, dat zij niet in de tempel waren geweest, waar zij het hadden kunnen horen, toen hij daar voorlas. Gods dienaren moeten "allen alles worden, opdat zij immers enigen behouden", ze moeten zich in bijzaken naar hen schikken, om de hoofdzaak niet uit het oog te verliezen. Paulus predikte in `t bijzonder voor de aanzienlijken, Galatians 2:2.

5. De vorsten waren voor `t ogenblik zeer getroffen door het woord dat hun voorgelezen werd, Jeremiah 36:16. Zij hoorden alle de woorden, zij vielen hem niet in de rede, maar luisterden geduldig naar het voorlezen van het hele boek, want hoe zouden zij anders bevoegd zijn zich er een opinie over te vormen? en toen zij ze gehoord hadden,' verschrikten zij, de een tegen de ander, zoals Felix sidderde onder Paulus' rede. De verwijten waren billijk, de bedreigingen verschrikkelijk, en de voorspellingen reeds op weg naar de vervulling, zodat ze, alles bijeengenomen, in grote ontsteltenis waren. Ons wordt niet gezegd, welke indrukken het lezen van deze rol op het volk maakte, Jeremiah 36:10, maar de vorsten waren er door verschrikt, en (zoals sommigen lezen) keken elkaar aan, niet wetende wat te zeggen. Zij waren allen overtuigd, dat het waard was er acht op te geven, maar niemand had de moed het te zeggen, alleen kwamen zij overeen, deze woorden de koning bekend te maken, en als hij er geloof aan hechten wilde, dan wilden zij het ook, anders niet, neen, al ware het om de ondergang van het volk te voorkomen. En toch kenden zij de denkwijze des konings in zover dat zij Baruch en Jeremia de raad gaven zich te verbergen, Jeremiah 36:19, en voor hun eigen veiligheid te zorgen, daar zij niet andere verwachtten dan dat de koning, in plaats van overtuigd te zijn, buiten zichzelf zou wezen. Het is een gewoon iets, dat zondaars een overtuiging van zich trachten af te schudden door de voortzetting ervan anderen op de hals te schuiven, zoals deze vorsten hier, of tot "gelegener tijd" uit te stellen, zoals Felix.

6. Zij deden Baruch een kleine vraag: hoe hebt gij alle deze woorden geschreven? Jeremiah 36:17 alsof zij vermoedden, dat er iets buitengewoons stak: maar Baruch geeft hun een duidelijk antwoord, dat alles zeer gewoon in zijn werk was gegaan-Jeremia dicteerde en hij schreef Jeremiah 36:18. Maar dat is iets gewoons bij hen, die de overtuiging van het woord van God willen vermijden, om nodeloze vragen te doen betreffende de wijze en manier, waarop het geïnspireerd is.

Verzen 9-19

Jeremia 36:9-19

Het schijnt, dat Baruch vaak uit het boek gelezen had, voor iedereen, die het horen wilde v r de hoogst plechtige lezing, waarvan hier gesproken wordt, want de bevelen, die hem daaromtrent gegeven waren, zijn van het vierde jaar van Jojakim, terwijl deze plaats vond in het vijfde jaar, Jeremiah 36:9. Maar sommigen menen dat het voluit opschrijven van het boek zoveel tijd in beslag nam, dat het niet v r het volgende jaar voltooid was, en toch zou het niet langer hebben behoeven te duren dan een paar maanden, misschien was hij begonnen op het eind van het vierde jaar, en had hij het geëindigd in het begin van het vijfde, want de negende maand is die van het lopende jaar, en niet die van Jojakims regering.

I. De regering schreef een openbare vastendag uit, om die godsdienstig te vieren, Jeremiah 36:9, om de treurige toestand, waarin zij gebracht waren door het leger van de Chaldeën of om het uitblijven van de regen, Jeremiah 14:1. Zij riepen een vasten uit allen volken, of de koning en de vorsten, of de priesters dit vasten uitriepen, is onzeker, maar het was duidelijk, dat God door Zijn leiding hen luide toe riep. Groot vertoon van vroomheid en godsdienstigheid kan gevonden worden zelfs onder hen, die, of schoon zij "een gedaante van godzaligheid hebben, vreemd en vijandig zijn aan de kracht er van", Maar wat zullen zulke huichelachtige diensten baten? Vasten, zonder verbetering en bekering van zonde, zal nimmer de oordelen Gods afwenden, Jonah 3:10. Ondanks dit vasten, hield God niet op te twisten met dit volk.

2. Baruch herhaalde de preken van Jeremia in het openbaar in het huis des Heeren, op de vastendag. Hij stond in een kamer, die aan Gemarja behoorde, en las uit een venster, of van een balkon voor het volk, dat in de voorhof stond, Jeremiah 36:17. Als wij tot God spreken, moeten wij bereid zijn, naar Hem te horen, en daarom is het op dagen van vasten en gebed, een vereiste, dat het woord gelezen en gepredikt wordt. "Hoort naar mij en God zal naar u horen," Judges 9:7. Als een hulp bij het smeken om genade en barmhartigheid, is het goed, dat ons gesproken wordt van zonde en plicht.

3. Een verhaal hiervan werd gedaan aan de vorsten, die aan het hof waren en nu op het bureau van de secretaris bijeen waren, dat hier genoemd wordt, de kamer des schrijvers, Jeremiah 36:12. Het schijnt, dat, hoewel de vorsten het volk hadden opgeroepen om samen te komen in het huis Gods, om te vasten en te bidden en het Woord te horen, zij het niet nodig vonden, om er zelf bij te zijn, wat een bewijs is, dat zij het niet uit een beginsel van ware vroomheid hadden gedaan, maar alleen uit gewoonte dit vasten hadden uitgeroepen. Wij willen hopen, dat het niet met een slechte bedoeling was, om namelijk Jeremia in moeilijkheden te brengen wegens zijn prediking, maar met de goede bedoeling, de vorsten in moeilijkheden te brengen om hun zonden, dat Michaja de vorsten meedeelde, wat Baruch gelezen had, want zijn vader Gemarja hielp Baruch in zover dat hij hem zijn kamer leende om voor te lezen. Michaja vindt de vorsten, zittende in "de kamer des schrijvers," en zegt tot hen, dat zij beter hadden gedaan naar een goede preek in de tempel te luisteren, waar hij geweest was, en geeft hun de hoofdzaak er uit weer. Als wij goede woorden gehoord hebben, die ons getroffen en gesticht hebben, moeten wij bereid zijn om die aan anderen, die ze niet gehoord hebben, tot hun stichting, mee te delen. "Uit de overvloed des harten spreekt de mond."

4. Baruch wordt gehaald, en hem bevolen bij hen te gaan zitten en hun alles voor te lezen, Jeremiah 36:14, Jeremiah 36:15, wat hij gaarne deed, zonder zich te beklagen, dat hij moe was van zijn openbare werkzaamheid en dus te bidden, dat men hem voor verontschuldigd houden mocht, en zonder de vorsten te berispen, dat zij niet in de tempel waren geweest, waar zij het hadden kunnen horen, toen hij daar voorlas. Gods dienaren moeten "allen alles worden, opdat zij immers enigen behouden", ze moeten zich in bijzaken naar hen schikken, om de hoofdzaak niet uit het oog te verliezen. Paulus predikte in `t bijzonder voor de aanzienlijken, Galatians 2:2.

5. De vorsten waren voor `t ogenblik zeer getroffen door het woord dat hun voorgelezen werd, Jeremiah 36:16. Zij hoorden alle de woorden, zij vielen hem niet in de rede, maar luisterden geduldig naar het voorlezen van het hele boek, want hoe zouden zij anders bevoegd zijn zich er een opinie over te vormen? en toen zij ze gehoord hadden,' verschrikten zij, de een tegen de ander, zoals Felix sidderde onder Paulus' rede. De verwijten waren billijk, de bedreigingen verschrikkelijk, en de voorspellingen reeds op weg naar de vervulling, zodat ze, alles bijeengenomen, in grote ontsteltenis waren. Ons wordt niet gezegd, welke indrukken het lezen van deze rol op het volk maakte, Jeremiah 36:10, maar de vorsten waren er door verschrikt, en (zoals sommigen lezen) keken elkaar aan, niet wetende wat te zeggen. Zij waren allen overtuigd, dat het waard was er acht op te geven, maar niemand had de moed het te zeggen, alleen kwamen zij overeen, deze woorden de koning bekend te maken, en als hij er geloof aan hechten wilde, dan wilden zij het ook, anders niet, neen, al ware het om de ondergang van het volk te voorkomen. En toch kenden zij de denkwijze des konings in zover dat zij Baruch en Jeremia de raad gaven zich te verbergen, Jeremiah 36:19, en voor hun eigen veiligheid te zorgen, daar zij niet andere verwachtten dan dat de koning, in plaats van overtuigd te zijn, buiten zichzelf zou wezen. Het is een gewoon iets, dat zondaars een overtuiging van zich trachten af te schudden door de voortzetting ervan anderen op de hals te schuiven, zoals deze vorsten hier, of tot "gelegener tijd" uit te stellen, zoals Felix.

6. Zij deden Baruch een kleine vraag: hoe hebt gij alle deze woorden geschreven? Jeremiah 36:17 alsof zij vermoedden, dat er iets buitengewoons stak: maar Baruch geeft hun een duidelijk antwoord, dat alles zeer gewoon in zijn werk was gegaan-Jeremia dicteerde en hij schreef Jeremiah 36:18. Maar dat is iets gewoons bij hen, die de overtuiging van het woord van God willen vermijden, om nodeloze vragen te doen betreffende de wijze en manier, waarop het geïnspireerd is.

Verzen 20-32

Jeremia 36:20-32

Wij zijn de rol nagegaan voor het volk en voor de vorsten, en hier zullen wij ze volgen voor de koning, en wij vinden,

I. Dat hij ze liet halen, nadat hij er kennis van gekregen had, en beval ze hem voor te lezen, Jeremiah 36:20, Jeremiah 36:21. Hij verlangde niet, dat Baruch komen zou en zelf voorlezen, die ze met meer verstand, met meer gezag en met meer gevoel kon lezen dan iemand anders, ook beval hij geen van zijn vorsten het te doen (hoewel het geen vernedering zou geweest zijn voor de grootste van hen), veel minder wilde hij zich verwaardigen ze zelf te lezen, maar Jehudi, een van zijn knapen, die juist dienst heeft, en die gezonden was om ze te halen, wordt verzocht voor te lezen, hoewel hij misschien nauwelijks begrijpen kon wat erin stond. Maar zij, die aldus Gods Woord verachten, zullen spoedig laten blijken, zoals deze koning deed, dat zij het ook haten, en er niet alleen lage, maar ook slechte gedachten van hebben.

II. Dat hij geen geduld had om ten einde toe naar het voorlezen te luisteren zoals de vorsten, maar toen hij drie of vier bladen had horen lezen, versneed hij ze met een schrijfmes in woede, en wierp ze in het vuur, stuk voor stuk, om zeker te zijn, dat alles verteerd werd, Jeremiah 36:22, Jeremiah 36:23. Dit was een zo vermetel, goddeloos stuk, als waaraan niemand zich ooit schuldig gemaakt had, en een alleronbeschaamdste belediging aan de God des hemels, wiens boodschap dit was.

1. Daarmee toonde hij geen berisping te kunnen horen, daar hij besloten was in de zonde te volharden, wilde hij in geen geval dulden, dat hem zijn fouten getoond werden.

2. Daarmee toonde hij zijn verontwaardiging jegens Baruch en Jeremia, hij zou hen in stukken gehouwen en verbrand hebben, als zij in zijn bereik geweest waren, toen hij in deze woede was.

3. Daarmee gaf hij uiting aan een hardnekkig besluit om immer gehoor te geven aan doel en strekking van de hem gegeven waarschuwingen, hij zal doen, wat hij wil, wat God door Zijn profeten daartegen zegt.

4. Zo hoopte hij dwaselijk de dreigingen te niet te doen, die tegen hem afgekondigd waren, alsof God het vonnis niet kon uitvoeren, omdat de rol, waar het vonnis in opgetekend stond, weg was.

5. Zo dacht hij op doelmatige wijze gezorgd te hebben, dat hetgeen in deze rol stond, niet verder verspreid werd, wat ook de zorg was van de overpriesters ten aanzien van het Evangelie, Acts 4:17. Zij hadden hem gezegd, hoe deze rol voorgelezen was aan het volk en aan de vorsten. Maar, zegt hij, ik wil een weg inslaan, die beletten zal, dat ze nog meer gelezen wordt. Zie, welk een vijandschap tegen God er is in het vleselijk hart, en verwonder u over het geduld van God, dat Hij onwaardige handelingen tegen Hem verdraagt.

III. Dat noch de koning zelf, noch een van zijn vorsten in de grond bewogen was door het woord: Zij verschrikten niet, Jeremiah 36:24, neen, zij niet, deze vorsten, die voor het woord beefden, toen zij het voor het eerst hoorden Jeremiah 36:16. Zo spoedig, zo licht, slijten goede indrukken af. Zij toonden enig ontzag, totdat zij zagen, hoe licht de koning het opnam, en toen schudden zij al dat ontzag van zich af. Zij scheurden hun klederen niet, zoals Josia, de eigen vader van deze Jojakim, deed, toen hem het boek van de wet werd voorgelezen, hoewel dat niet zo in bijzonderheden afdaalde als de inhoud van deze rol, noch zo onmiddellijk betrekking had op de tegenwoordigen stand van zaken.

IV. Dat drie van de vorsten nog zoveel verstand en wellevendheid hadden, dat zij pogingen deden om het verbranden van de rol te beletten, maar tevergeefs, Jeremiah 36:25. Als zij van `t begin af getoond hadden, zoals zij hadden moeten doen, dat zij door `t woord getroffen waren, dan zouden zij misschien de koning tot betere gedachten gebracht en hem overreed hebben, geduld te hebben en te verdragen, maar dikwijls maken zij, die het goede niet willen doen, dat zij moesten doen, het zich onmogelijk om het goede te doen, dat zij wel willen doen.

V. Dat Jojakim, toen hij Gods vonnis, waardoor hij veroordeeld werd, inderdaad verbrand had, en nu hij dacht het gewonnen te hebben, als `t ware bij manier van wraakneming, een volmacht tekende tot inhechtenisneming van Jeremia en Baruch, Gods dienaren, Jeremiah 36:26 :Maar de Heere had ze verborgen. De vorsten verzochten hun, zich te verbergen, Jeremiah 36:19, maar het was noch de zorg van de vorsten voor hen, noch die van hen zelf, die hen beveiligde, maar zij waren veilig onder de goddelijke bescherming. God vindt steeds een schuilplaats voor Zijn volk, al zijn hun vervolgers nog zo ijverig om hen in hun macht te krijgen, totdat hun uur gekomen is, en dan, zal Hij Zelf hun toevlucht zijn.

Vl. Dat Jeremia last en bevelen had, in een andere rol dezelfde woorden te schrijven, die geschreven waren in de rol, die Jojakim verbrand had, Jeremiah 36:27, Jeremiah 36:28. Hoewel de aanvallen van de hel tegen Gods Woord zeer vermetel zijn toch zal er geen tittel of jota van ter aarde vallen, ook zal het ongeloof des mensen het Woord Gods niet te niet doen. De vijanden mogen er in slagen menige Bijbel te verbranden, maar zij kunnen het Woord Gods niet vernietigen, ook kunnen zij het niet uitroeien noch de vervulling ervan onmogelijk maken. Hoewel de tafelen van de wet verbroken waren, werden zij vernieuwd, en zo verrees uit de as van de rol die verbrand was, weer een Phoenix. "Het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid."

VII. Dat met de koning van Juda, al was hij dan een koning, op strenge wijze afgerekend werd door de Koning van de koningen, omdat hij het geschreven woord deze hoon had aangedaan. God merkte wat het was, dat Jojakim zozeer ergerde in de rol: Jojakim was toornig, omdat daarin geschreven was, zeggende: De koning van Babel zal zeker komen en dit land verderven, Jeremiah 36:29. En kwam niet de koning van Babel twee jaar voor dezen, en ging hij niet zeer ver met "het verderven van dit land?" Hij deed dat in zijn derde jaar, Daniel 1:1. Zie ook 2 Chronicles 36:6, 2 Chronicles 36:7. Zodat God en Zijn profeten daarom Zijn vijanden geworden waren, omdat zij hem de waarheid zeiden, de verwoesting, die komen zou, voorspelden, maar hem terzelfder tijd in de gelegenheid stelden om die te voorkomen. Maar, als dat het is, wat hij zo kwalijk neemt, dan moet hij weten

1. Dat de toorn van God over hem en zijn familie komen zal, in de eerste plaats door de hand van Nebukadrezar. Hij zal afgesneden worden, en in weinige weken zal zijn zoon onttroond worden, en zijn koninklijke kleding afleggen voor gevangeniskleren, zodat hij "geen hebben zal, die op Davids troon zitte, de roem van dat luistervolle huis zal verduisterd worden en in zijn persoon ondergaan, zijn dood lichaam zal onbegraven blijven, of, wat op hetzelfde neerkomt, met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden, dit is: in de eerste de beste sloot geworpen worden, het zal blootgesteld zijn aan "alle hitte en vorst," die zijn verrotting zullen veroorzaken, zodat het te spoediger walgelijk wordt. Niet, dat zijn lichaam (zegt Gataker) er iets van gewaar zou worden, of hij zelf, als hij overleden was, iets van wat zijn lichaam overkwam, maar, dat het lichaam van de koning in zo'n toestand een afzichtelijk schouwspel zou zijn, en een schrikkelijk gedenkteken van Gods hevige toorn en verontwaardiging tegen hem, voor allen, die het zouden zien. Zelfs zijn zaad en zijn knechten zullen boeten voor hun betrekking tot hem, Jeremiah 36:31, want zij zullen gestraft worden, niet om zijn ongerechtigheid, maar zoveel te eerder om hun eigene.

2. Dat al het kwaad, in die rol, tegen Juda en Jeruzalem gesproken, over hen gebracht zal worden. Al wordt de kopie verbrand, het origineel blijft in de goddelijken raad, en dat zal weer gekopieerd worden, op een andere wijze, namelijk in bloedige lettertekens. Er valt aan Gods oordelen niet te ontsnappen, door er tegen in te gaan. "Wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad?"

VIII. Dat, toen de rol opnieuw geschreven werd, er nog vele dergelijke woorden toegedaan werden, Jeremiah 36:32, nog vele dreigingen van toorn en wraak, want, sinds zij met God, in tegenheid willen wandelen, zal Hij de oven zevenmaal heet maken. Evenals God onveranderlijk is en niemand Zijn wil kan buigen, zo heeft Hij ook meer pijlen in Zijn koker, en die met Gods plagen twisten, halen zich slechts grotere van dezelfde soort op de hals.

Verzen 20-32

Jeremia 36:20-32

Wij zijn de rol nagegaan voor het volk en voor de vorsten, en hier zullen wij ze volgen voor de koning, en wij vinden,

I. Dat hij ze liet halen, nadat hij er kennis van gekregen had, en beval ze hem voor te lezen, Jeremiah 36:20, Jeremiah 36:21. Hij verlangde niet, dat Baruch komen zou en zelf voorlezen, die ze met meer verstand, met meer gezag en met meer gevoel kon lezen dan iemand anders, ook beval hij geen van zijn vorsten het te doen (hoewel het geen vernedering zou geweest zijn voor de grootste van hen), veel minder wilde hij zich verwaardigen ze zelf te lezen, maar Jehudi, een van zijn knapen, die juist dienst heeft, en die gezonden was om ze te halen, wordt verzocht voor te lezen, hoewel hij misschien nauwelijks begrijpen kon wat erin stond. Maar zij, die aldus Gods Woord verachten, zullen spoedig laten blijken, zoals deze koning deed, dat zij het ook haten, en er niet alleen lage, maar ook slechte gedachten van hebben.

II. Dat hij geen geduld had om ten einde toe naar het voorlezen te luisteren zoals de vorsten, maar toen hij drie of vier bladen had horen lezen, versneed hij ze met een schrijfmes in woede, en wierp ze in het vuur, stuk voor stuk, om zeker te zijn, dat alles verteerd werd, Jeremiah 36:22, Jeremiah 36:23. Dit was een zo vermetel, goddeloos stuk, als waaraan niemand zich ooit schuldig gemaakt had, en een alleronbeschaamdste belediging aan de God des hemels, wiens boodschap dit was.

1. Daarmee toonde hij geen berisping te kunnen horen, daar hij besloten was in de zonde te volharden, wilde hij in geen geval dulden, dat hem zijn fouten getoond werden.

2. Daarmee toonde hij zijn verontwaardiging jegens Baruch en Jeremia, hij zou hen in stukken gehouwen en verbrand hebben, als zij in zijn bereik geweest waren, toen hij in deze woede was.

3. Daarmee gaf hij uiting aan een hardnekkig besluit om immer gehoor te geven aan doel en strekking van de hem gegeven waarschuwingen, hij zal doen, wat hij wil, wat God door Zijn profeten daartegen zegt.

4. Zo hoopte hij dwaselijk de dreigingen te niet te doen, die tegen hem afgekondigd waren, alsof God het vonnis niet kon uitvoeren, omdat de rol, waar het vonnis in opgetekend stond, weg was.

5. Zo dacht hij op doelmatige wijze gezorgd te hebben, dat hetgeen in deze rol stond, niet verder verspreid werd, wat ook de zorg was van de overpriesters ten aanzien van het Evangelie, Acts 4:17. Zij hadden hem gezegd, hoe deze rol voorgelezen was aan het volk en aan de vorsten. Maar, zegt hij, ik wil een weg inslaan, die beletten zal, dat ze nog meer gelezen wordt. Zie, welk een vijandschap tegen God er is in het vleselijk hart, en verwonder u over het geduld van God, dat Hij onwaardige handelingen tegen Hem verdraagt.

III. Dat noch de koning zelf, noch een van zijn vorsten in de grond bewogen was door het woord: Zij verschrikten niet, Jeremiah 36:24, neen, zij niet, deze vorsten, die voor het woord beefden, toen zij het voor het eerst hoorden Jeremiah 36:16. Zo spoedig, zo licht, slijten goede indrukken af. Zij toonden enig ontzag, totdat zij zagen, hoe licht de koning het opnam, en toen schudden zij al dat ontzag van zich af. Zij scheurden hun klederen niet, zoals Josia, de eigen vader van deze Jojakim, deed, toen hem het boek van de wet werd voorgelezen, hoewel dat niet zo in bijzonderheden afdaalde als de inhoud van deze rol, noch zo onmiddellijk betrekking had op de tegenwoordigen stand van zaken.

IV. Dat drie van de vorsten nog zoveel verstand en wellevendheid hadden, dat zij pogingen deden om het verbranden van de rol te beletten, maar tevergeefs, Jeremiah 36:25. Als zij van `t begin af getoond hadden, zoals zij hadden moeten doen, dat zij door `t woord getroffen waren, dan zouden zij misschien de koning tot betere gedachten gebracht en hem overreed hebben, geduld te hebben en te verdragen, maar dikwijls maken zij, die het goede niet willen doen, dat zij moesten doen, het zich onmogelijk om het goede te doen, dat zij wel willen doen.

V. Dat Jojakim, toen hij Gods vonnis, waardoor hij veroordeeld werd, inderdaad verbrand had, en nu hij dacht het gewonnen te hebben, als `t ware bij manier van wraakneming, een volmacht tekende tot inhechtenisneming van Jeremia en Baruch, Gods dienaren, Jeremiah 36:26 :Maar de Heere had ze verborgen. De vorsten verzochten hun, zich te verbergen, Jeremiah 36:19, maar het was noch de zorg van de vorsten voor hen, noch die van hen zelf, die hen beveiligde, maar zij waren veilig onder de goddelijke bescherming. God vindt steeds een schuilplaats voor Zijn volk, al zijn hun vervolgers nog zo ijverig om hen in hun macht te krijgen, totdat hun uur gekomen is, en dan, zal Hij Zelf hun toevlucht zijn.

Vl. Dat Jeremia last en bevelen had, in een andere rol dezelfde woorden te schrijven, die geschreven waren in de rol, die Jojakim verbrand had, Jeremiah 36:27, Jeremiah 36:28. Hoewel de aanvallen van de hel tegen Gods Woord zeer vermetel zijn toch zal er geen tittel of jota van ter aarde vallen, ook zal het ongeloof des mensen het Woord Gods niet te niet doen. De vijanden mogen er in slagen menige Bijbel te verbranden, maar zij kunnen het Woord Gods niet vernietigen, ook kunnen zij het niet uitroeien noch de vervulling ervan onmogelijk maken. Hoewel de tafelen van de wet verbroken waren, werden zij vernieuwd, en zo verrees uit de as van de rol die verbrand was, weer een Phoenix. "Het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid."

VII. Dat met de koning van Juda, al was hij dan een koning, op strenge wijze afgerekend werd door de Koning van de koningen, omdat hij het geschreven woord deze hoon had aangedaan. God merkte wat het was, dat Jojakim zozeer ergerde in de rol: Jojakim was toornig, omdat daarin geschreven was, zeggende: De koning van Babel zal zeker komen en dit land verderven, Jeremiah 36:29. En kwam niet de koning van Babel twee jaar voor dezen, en ging hij niet zeer ver met "het verderven van dit land?" Hij deed dat in zijn derde jaar, Daniel 1:1. Zie ook 2 Chronicles 36:6, 2 Chronicles 36:7. Zodat God en Zijn profeten daarom Zijn vijanden geworden waren, omdat zij hem de waarheid zeiden, de verwoesting, die komen zou, voorspelden, maar hem terzelfder tijd in de gelegenheid stelden om die te voorkomen. Maar, als dat het is, wat hij zo kwalijk neemt, dan moet hij weten

1. Dat de toorn van God over hem en zijn familie komen zal, in de eerste plaats door de hand van Nebukadrezar. Hij zal afgesneden worden, en in weinige weken zal zijn zoon onttroond worden, en zijn koninklijke kleding afleggen voor gevangeniskleren, zodat hij "geen hebben zal, die op Davids troon zitte, de roem van dat luistervolle huis zal verduisterd worden en in zijn persoon ondergaan, zijn dood lichaam zal onbegraven blijven, of, wat op hetzelfde neerkomt, met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden, dit is: in de eerste de beste sloot geworpen worden, het zal blootgesteld zijn aan "alle hitte en vorst," die zijn verrotting zullen veroorzaken, zodat het te spoediger walgelijk wordt. Niet, dat zijn lichaam (zegt Gataker) er iets van gewaar zou worden, of hij zelf, als hij overleden was, iets van wat zijn lichaam overkwam, maar, dat het lichaam van de koning in zo'n toestand een afzichtelijk schouwspel zou zijn, en een schrikkelijk gedenkteken van Gods hevige toorn en verontwaardiging tegen hem, voor allen, die het zouden zien. Zelfs zijn zaad en zijn knechten zullen boeten voor hun betrekking tot hem, Jeremiah 36:31, want zij zullen gestraft worden, niet om zijn ongerechtigheid, maar zoveel te eerder om hun eigene.

2. Dat al het kwaad, in die rol, tegen Juda en Jeruzalem gesproken, over hen gebracht zal worden. Al wordt de kopie verbrand, het origineel blijft in de goddelijken raad, en dat zal weer gekopieerd worden, op een andere wijze, namelijk in bloedige lettertekens. Er valt aan Gods oordelen niet te ontsnappen, door er tegen in te gaan. "Wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad?"

VIII. Dat, toen de rol opnieuw geschreven werd, er nog vele dergelijke woorden toegedaan werden, Jeremiah 36:32, nog vele dreigingen van toorn en wraak, want, sinds zij met God, in tegenheid willen wandelen, zal Hij de oven zevenmaal heet maken. Evenals God onveranderlijk is en niemand Zijn wil kan buigen, zo heeft Hij ook meer pijlen in Zijn koker, en die met Gods plagen twisten, halen zich slechts grotere van dezelfde soort op de hals.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 36". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-36.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile