Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jeremia 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 19

Jeremiah 19:1.

DE VERWOESTING VAN JERUZALEM VOORGESTELD DOOR HET VERBREKEN VAN ENE AARDEN KRUIK.

III. Jeremiah 19:1-Jeremiah 19:15. Wederom wordt Jeremia gezonden tot denzelfden pottenbakker, bij wien hij volgens `t vorige hoofdstuk moest gaan zien hoe zulk een werkman met zijn klei handelt. Hij moet van hem ene aarden kruik kopen. In tegenwoordigheid van de oudsten des volks en van de priesters, die hij met zich heeft genomen, moet hij in het dal van Ben-Hinnom gaan naar de plaats der gruwelen, naar Tofeth, waar, door de koningen van Juda, kinderen aan Moloch worden ten offer gebracht, welke plaats met den naam Moorddal wordt bestempeld met het oog op hetgeen daar zou geschieden. Daarop moest hij de kruik in stokken stoten onder verkondiging van het woord Gods: "Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken" (Jeremiah 19:1-Jeremiah 19:13). Teruggekeerd uit het dal in het zuiden der stad naar den voorhof des tempels herhaalt Jeremia in verkorten vorm voor al het volk, wat hij te voren aan zijne vertegenwoordigers heeft moeten zeggen (Jeremiah 19:14, Jeremiah 19:15).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 19

Jeremiah 19:1.

DE VERWOESTING VAN JERUZALEM VOORGESTELD DOOR HET VERBREKEN VAN ENE AARDEN KRUIK.

III. Jeremiah 19:1-Jeremiah 19:15. Wederom wordt Jeremia gezonden tot denzelfden pottenbakker, bij wien hij volgens `t vorige hoofdstuk moest gaan zien hoe zulk een werkman met zijn klei handelt. Hij moet van hem ene aarden kruik kopen. In tegenwoordigheid van de oudsten des volks en van de priesters, die hij met zich heeft genomen, moet hij in het dal van Ben-Hinnom gaan naar de plaats der gruwelen, naar Tofeth, waar, door de koningen van Juda, kinderen aan Moloch worden ten offer gebracht, welke plaats met den naam Moorddal wordt bestempeld met het oog op hetgeen daar zou geschieden. Daarop moest hij de kruik in stokken stoten onder verkondiging van het woord Gods: "Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken" (Jeremiah 19:1-Jeremiah 19:13). Teruggekeerd uit het dal in het zuiden der stad naar den voorhof des tempels herhaalt Jeremia in verkorten vorm voor al het volk, wat hij te voren aan zijne vertegenwoordigers heeft moeten zeggen (Jeremiah 19:14, Jeremiah 19:15).

Vers 1

1. Zo zegt de HEERE tot mij: Ga henen in des pottebakkers huis (Jeremiah 18:1), en koop ene pottebakkers kruik, en ga echter thans niet alleen daar heen, maar neem tot u enigen van de oudsten des volks en van de oudsten der priesteren, die gij eerst tot getuigen moet nemen van hetgeen gij doet, voordat gij hun Mijn woord verkondigt.

Wij zien, dat de profeet door God gezonden werd om het volk te tonen, dat er niets vasts was in dien toestand, waarop de hypocrieten pochten, dewijl God, die het volk Israëls verwaardigd had met bijzondere weldaden, niet minder recht bij Zich zelven had als de pottebakker. De profeet toonde aan de Joden een pottebakker, die vaten naar zijn believen formeerde. Vervolgens, waar hij klei had genomen en het vat hem niet behaagde er anderen formeerde. Die Godsspraak bedoelt ene gelijkenis. Want de profeet wordt hier bevolen een gebakken vat te nemen van den pottebakker en dat vat in de vergadering des volks te breken, opdat allen begrijpen zouden, dat zij gelijk zijn aan gebroken vaten, en zo herinnerd werden aan hun zwakheid, om niet trots te zijn alsof hun geluk een vast en eeuwigdurend geluk zou zijn.

Ware de mens slechts een Platonische apanthropos, woonde hij in geen vlees, maar was hij enkel geest en ziel, zo als de Schwenkfeldianen (volgelingen van Schwenkfeld, geboren te Ossig 1490) zulk een mens dromen, dan hadden zij zulke zichtbare tekenen niet nodig. Omdat de mens uit lichaam en ziel bestaat, gebruikt God benevens den H. Geest ook woorden en sacramenten en andere tekenen.

Zolang Juda nog met weke klei kon worden vergeleken kon daarvan nog een vat der barmhartigheid worden; maar de hard gebrande aarde is onherroepelijk een vat des toorns, dat verbroken wordt, en waarvan de scherven op verren afstand over het land verstrooid worden.

Vers 1

1. Zo zegt de HEERE tot mij: Ga henen in des pottebakkers huis (Jeremiah 18:1), en koop ene pottebakkers kruik, en ga echter thans niet alleen daar heen, maar neem tot u enigen van de oudsten des volks en van de oudsten der priesteren, die gij eerst tot getuigen moet nemen van hetgeen gij doet, voordat gij hun Mijn woord verkondigt.

Wij zien, dat de profeet door God gezonden werd om het volk te tonen, dat er niets vasts was in dien toestand, waarop de hypocrieten pochten, dewijl God, die het volk Israëls verwaardigd had met bijzondere weldaden, niet minder recht bij Zich zelven had als de pottebakker. De profeet toonde aan de Joden een pottebakker, die vaten naar zijn believen formeerde. Vervolgens, waar hij klei had genomen en het vat hem niet behaagde er anderen formeerde. Die Godsspraak bedoelt ene gelijkenis. Want de profeet wordt hier bevolen een gebakken vat te nemen van den pottebakker en dat vat in de vergadering des volks te breken, opdat allen begrijpen zouden, dat zij gelijk zijn aan gebroken vaten, en zo herinnerd werden aan hun zwakheid, om niet trots te zijn alsof hun geluk een vast en eeuwigdurend geluk zou zijn.

Ware de mens slechts een Platonische apanthropos, woonde hij in geen vlees, maar was hij enkel geest en ziel, zo als de Schwenkfeldianen (volgelingen van Schwenkfeld, geboren te Ossig 1490) zulk een mens dromen, dan hadden zij zulke zichtbare tekenen niet nodig. Omdat de mens uit lichaam en ziel bestaat, gebruikt God benevens den H. Geest ook woorden en sacramenten en andere tekenen.

Zolang Juda nog met weke klei kon worden vergeleken kon daarvan nog een vat der barmhartigheid worden; maar de hard gebrande aarde is onherroepelijk een vat des toorns, dat verbroken wordt, en waarvan de scherven op verren afstand over het land verstrooid worden.

Vers 2

2. En ga, nadat gij de kruik gekocht hebt, uit naar het dal des zoons van Hinnom (1 Kings 1:33), dat voor de deur der Zonnepoort is, dezelfde als de Mistpoort (Nehemiah 2:13), en roep aldaar uit voor de oudsten, die u vergezellen, de woorden, die Ik tot u spreken zal. 3. En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem (Jeremiah 17:20)! Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk een ieder, die het hoort, als van een ontzettend geluid (1 Samuel 3:11. 2 Kings 21:12 oren klinken zullen. 1)

1) Dit is elk, die de voorzegging daarvan, of het verhaal en de voorstelling daarvan hoort, bij dien zal het zulk een indruk van schrik maken, dat hij altoos zal denken het nog in zijne oren te horen klinken en niet in staat zal zijn, om het uit zijne gedachten te verzetten.

Vers 2

2. En ga, nadat gij de kruik gekocht hebt, uit naar het dal des zoons van Hinnom (1 Kings 1:33), dat voor de deur der Zonnepoort is, dezelfde als de Mistpoort (Nehemiah 2:13), en roep aldaar uit voor de oudsten, die u vergezellen, de woorden, die Ik tot u spreken zal. 3. En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem (Jeremiah 17:20)! Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk een ieder, die het hoort, als van een ontzettend geluid (1 Samuel 3:11. 2 Kings 21:12 oren klinken zullen. 1)

1) Dit is elk, die de voorzegging daarvan, of het verhaal en de voorstelling daarvan hoort, bij dien zal het zulk een indruk van schrik maken, dat hij altoos zal denken het nog in zijne oren te horen klinken en niet in staat zal zijn, om het uit zijne gedachten te verzetten.

Vers 4

4. Omdat zij Mij a) verlaten en deze plaats vervreemd, en anderen goden daarin gerookt hebben, die zij niet gekend hebben, van wie zij nooit enig bewijs van bestaan, van macht of van hulp hebben ontvangen, zij, noch hun vaders, noch de koningen van Juda, en zij hebben deze plaats vervuld met het bloed der onschuldigen. 1)

a) Isaiah 65:11. Jeremiah 2:13, Jeremiah 5:7, Jeremiah 5:19; Jeremiah 15:6; Jeremiah 17:13. b) Jeremiah 7:6.

1) Namelijk de stad Jeruzalem door onderdrukken en doodslaan (1 Kings 21:16; 2 Kings 24:4. Zie Jeremiah 7:6; Jeremiah 22:3) en het dal van Hinnom, waarin wij thans zijn, door het offeren van onnozele kinderen aan verfoeilijke afgoden (Psalms 106:37, Psalms 106:38). Het eerste is hier voornamelijk bedoeld, gelijk ook Jeremiah 2:34; want het laatste wordt afzonderlijk gemeld in Jeremiah 19:5.

Vers 4

4. Omdat zij Mij a) verlaten en deze plaats vervreemd, en anderen goden daarin gerookt hebben, die zij niet gekend hebben, van wie zij nooit enig bewijs van bestaan, van macht of van hulp hebben ontvangen, zij, noch hun vaders, noch de koningen van Juda, en zij hebben deze plaats vervuld met het bloed der onschuldigen. 1)

a) Isaiah 65:11. Jeremiah 2:13, Jeremiah 5:7, Jeremiah 5:19; Jeremiah 15:6; Jeremiah 17:13. b) Jeremiah 7:6.

1) Namelijk de stad Jeruzalem door onderdrukken en doodslaan (1 Kings 21:16; 2 Kings 24:4. Zie Jeremiah 7:6; Jeremiah 22:3) en het dal van Hinnom, waarin wij thans zijn, door het offeren van onnozele kinderen aan verfoeilijke afgoden (Psalms 106:37, Psalms 106:38). Het eerste is hier voornamelijk bedoeld, gelijk ook Jeremiah 2:34; want het laatste wordt afzonderlijk gemeld in Jeremiah 19:5.

Vers 5

5. Want zij hebben de hoogten van Bal gebouwd, om hun zonen met vuur te verbranden, aan Bal tot brandoffer, hetwelk Ik niet geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen (Jeremiah 7:31).

Wat Ik, de ware, enige God, nooit voor Mijnen dienst vraagde, gaven zij vrijwillig aan de ingebeelde goden, die hen toch niet konden helpen. "De duivel drijft degenen, die God en Zijn woord verachten en verlaten, tot verschrikkelijke zonden. " .

Vers 5

5. Want zij hebben de hoogten van Bal gebouwd, om hun zonen met vuur te verbranden, aan Bal tot brandoffer, hetwelk Ik niet geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen (Jeremiah 7:31).

Wat Ik, de ware, enige God, nooit voor Mijnen dienst vraagde, gaven zij vrijwillig aan de ingebeelde goden, die hen toch niet konden helpen. "De duivel drijft degenen, die God en Zijn woord verachten en verlaten, tot verschrikkelijke zonden. " .

Vers 6

6. Daarom, omdat Ik hun de in Jeremiah 7:32 v. uitgesprokene dreiging; herhale, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar, van wege de menigte der daar gedoden (Jeremiah 19:11), Moorddal.

Vers 6

6. Daarom, omdat Ik hun de in Jeremiah 7:32 v. uitgesprokene dreiging; herhale, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar, van wege de menigte der daar gedoden (Jeremiah 19:11), Moorddal.

Vers 7

7. Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen; Ik zal den door hen aan deze plaats gehouden godsdienst (Jeremiah 19:4 v.) te niet maken, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen, door het zwaard en door de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en Ik zal hun dode lichamen a) het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde ten spijze geven.

a) Jeremiah 15:3; Jeremiah 16:4.

De Profeten noemen gewoonlijk afgoderij en valse godsdienst ijdelheid (vgl. Matthew 15:9), ook raad en leer der goddelozen (Psalms 1:1). Ook kan men onder raad van Juda en Jeruzalem verstaan de verwachtingen en gedachten, die men op grond van de voorzegging der valse Profeten (Jeremiah 18:18) zich maakte. Deze wil de Heere ledigmaken, uitgieten gelijk in den grondtekst staat. Terwijl de Profeet bij dit woord werkelijk met de kruik doet, even als wanneer men ene fles uitgiet, spreekt hij daardoor uit, dat al die verwachtingen en gedachten op die plaats zullen worden uitgegoten als water, dat Juda en Jeruzalem gans radeloos zullen worden.

Het is letterlijk vervuld, dat de raad der Joden in deze plaats, in dit zelfde dal zou verijdeld worden. Toen de Chaldeën de stad Jeruzalem stormenderhand innamen, vluchtten alle krijgslieden naar de vlakke velden van Jericho. Te dien einde moesten zij door het vijandelijk leger heenbreken, en bij die gelegenheid zijn er zeer velen verslagen in dit zelfde dal Hinnoms (2 Kings 4:5) en dat in zulk ene grote menigte, dat het in Tofeth aan begraafplaatsen ontbrak en er al een aantal lijken op het veld bleef liggen. Men merke er in op de rechtvaardige straf volgens de wet der vergelding. Ditzelfde dal, dat de Joden door den verfoeielijksten afgodendienst verontreinigd en den Heere walgelijk gemaakt hadden, kon nu door hun lijken verontreinigd worden. Tofeth zou een moorddal genaamd worden, een dal der verslagenen, niet van onnozele kinderen, maar van hen, die den Heere door de snoodste gruwelen getergd hadden.

Vers 7

7. Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen; Ik zal den door hen aan deze plaats gehouden godsdienst (Jeremiah 19:4 v.) te niet maken, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen, door het zwaard en door de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en Ik zal hun dode lichamen a) het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde ten spijze geven.

a) Jeremiah 15:3; Jeremiah 16:4.

De Profeten noemen gewoonlijk afgoderij en valse godsdienst ijdelheid (vgl. Matthew 15:9), ook raad en leer der goddelozen (Psalms 1:1). Ook kan men onder raad van Juda en Jeruzalem verstaan de verwachtingen en gedachten, die men op grond van de voorzegging der valse Profeten (Jeremiah 18:18) zich maakte. Deze wil de Heere ledigmaken, uitgieten gelijk in den grondtekst staat. Terwijl de Profeet bij dit woord werkelijk met de kruik doet, even als wanneer men ene fles uitgiet, spreekt hij daardoor uit, dat al die verwachtingen en gedachten op die plaats zullen worden uitgegoten als water, dat Juda en Jeruzalem gans radeloos zullen worden.

Het is letterlijk vervuld, dat de raad der Joden in deze plaats, in dit zelfde dal zou verijdeld worden. Toen de Chaldeën de stad Jeruzalem stormenderhand innamen, vluchtten alle krijgslieden naar de vlakke velden van Jericho. Te dien einde moesten zij door het vijandelijk leger heenbreken, en bij die gelegenheid zijn er zeer velen verslagen in dit zelfde dal Hinnoms (2 Kings 4:5) en dat in zulk ene grote menigte, dat het in Tofeth aan begraafplaatsen ontbrak en er al een aantal lijken op het veld bleef liggen. Men merke er in op de rechtvaardige straf volgens de wet der vergelding. Ditzelfde dal, dat de Joden door den verfoeielijksten afgodendienst verontreinigd en den Heere walgelijk gemaakt hadden, kon nu door hun lijken verontreinigd worden. Tofeth zou een moorddal genaamd worden, een dal der verslagenen, niet van onnozele kinderen, maar van hen, die den Heere door de snoodste gruwelen getergd hadden.

Vers 8

8. En Ik zal ter vervulling van de bedreiging gen in Leviticus 26:32. Deuteronomy 29:22, 1 Kings 9:7 v. deze stad zetten tot ene ontzetting en tot ene aanfluiting; al wie voorbij haar gaat zal zich ontzetten en fluiten over al hare plagen.

Vers 8

8. En Ik zal ter vervulling van de bedreiging gen in Leviticus 26:32. Deuteronomy 29:22, 1 Kings 9:7 v. deze stad zetten tot ene ontzetting en tot ene aanfluiting; al wie voorbij haar gaat zal zich ontzetten en fluiten over al hare plagen.

Vers 9

9. En Ik zal tot vervulling ook van het woord in Deuteronomy 28:52, hunlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochteren doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten in de belegering, en in de benauwing, waarmee hen hun vijanden, en die hun ziel zoeken, benauwen zullen (Lamentations 2:20; Lamentations 4:10).

Vers 9

9. En Ik zal tot vervulling ook van het woord in Deuteronomy 28:52, hunlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochteren doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten in de belegering, en in de benauwing, waarmee hen hun vijanden, en die hun ziel zoeken, benauwen zullen (Lamentations 2:20; Lamentations 4:10).

Vers 10

10. Dan als gij dit zult gesproken hebben, zult gij de kruik verbreken voor de ogen der mannen, die met u gegaan zijn, voor de oudsten (Jeremiah 19:1).

Dit is de tweede trap der zinnebeeldige handeling. De voortgang bestaat daarin, dat door het verbreken van de kruik de gehele ondergang van stad en volk, en door het wegwerpen in Tofeth het woest en onrein worden, met andere woorden het zelfs tot een Tofeth worden der heilige stad wordt gesymboliseerd.

Vers 10

10. Dan als gij dit zult gesproken hebben, zult gij de kruik verbreken voor de ogen der mannen, die met u gegaan zijn, voor de oudsten (Jeremiah 19:1).

Dit is de tweede trap der zinnebeeldige handeling. De voortgang bestaat daarin, dat door het verbreken van de kruik de gehele ondergang van stad en volk, en door het wegwerpen in Tofeth het woest en onrein worden, met andere woorden het zelfs tot een Tofeth worden der heilige stad wordt gesymboliseerd.

Vers 11

11. En gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottebakkers vat verbreekt, dat niet weer geheeld kan worden, en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er gene plaats geen ruimte genoeg zal zijn om te begraven 1) (Jeremiah 7:32).

1) In deze verzen wordt de volkomenheid der straf en ellende aangekondigd. Een pottebakkersvat, wat verbroken is, kan niet meer geheeld worden. Alzo zou het ook met Juda geschieden. Al mochten de valse profeten roepen van vrede, vrede en geen gevaar, het gevaar zou hen gewis bereiken en zo groot zou de slag zijn, dat ook in het dal Tofet begraven zou worden, dewijl er anders geen rustplaats zou zijn. De gewone begraafplaatsen zouden ontoereikend zijn, om de gedoden te ontvangen.

Vers 11

11. En gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottebakkers vat verbreekt, dat niet weer geheeld kan worden, en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er gene plaats geen ruimte genoeg zal zijn om te begraven 1) (Jeremiah 7:32).

1) In deze verzen wordt de volkomenheid der straf en ellende aangekondigd. Een pottebakkersvat, wat verbroken is, kan niet meer geheeld worden. Alzo zou het ook met Juda geschieden. Al mochten de valse profeten roepen van vrede, vrede en geen gevaar, het gevaar zou hen gewis bereiken en zo groot zou de slag zijn, dat ook in het dal Tofet begraven zou worden, dewijl er anders geen rustplaats zou zijn. De gewone begraafplaatsen zouden ontoereikend zijn, om de gedoden te ontvangen.

Vers 12

12. Zo zal Ik deze plaats, Jeruzalem, doen, spreekt de HEERE, en hare inwoneren, en dat om deze plaats te stellen als een Tofeth, ene plaats van afschuw.

Vers 12

12. Zo zal Ik deze plaats, Jeruzalem, doen, spreekt de HEERE, en hare inwoneren, en dat om deze plaats te stellen als een Tofeth, ene plaats van afschuw.

Vers 13

13. En de huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen gelijk de plaatsen van Tofeth, (zie 2 Kings 23:10) onrein worden met al de huizen, op welker daken (Deuteronomy 22:8) zij aan al het heir des hemels gerookt en aan vreemde goden drankofferen geofferd hebben (Jeremiah 7:18).

Er was geen openlijker en tergender afgoderij dan die gepleegd werd op de platte daken der huizen. Een voorbeeld daarvan vindt men 2 Kings 23:12.

Vers 13

13. En de huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen gelijk de plaatsen van Tofeth, (zie 2 Kings 23:10) onrein worden met al de huizen, op welker daken (Deuteronomy 22:8) zij aan al het heir des hemels gerookt en aan vreemde goden drankofferen geofferd hebben (Jeremiah 7:18).

Er was geen openlijker en tergender afgoderij dan die gepleegd werd op de platte daken der huizen. Een voorbeeld daarvan vindt men 2 Kings 23:12.

Vers 14

14. Toen nu Jeremia van Tofeth in het dal van Ben-Hinnom kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren (Jeremiah 19:2), stond hij in het voorhof des HEEREN huis, in de poort tussen den buitensten en binnensten voorhof even als in Jeremiah 7:2, en zei tot al het volk, dat in het voorhof verzameld was.

Vers 14

14. Toen nu Jeremia van Tofeth in het dal van Ben-Hinnom kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren (Jeremiah 19:2), stond hij in het voorhof des HEEREN huis, in de poort tussen den buitensten en binnensten voorhof even als in Jeremiah 7:2, en zei tot al het volk, dat in het voorhof verzameld was.

Vers 15

15. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet Ik zal over deze stad en over al hare steden al het kwaad brengen, dat Ik zo lang en zo dikwijls over haar gesproken heb, om hen tot berouw en bekering te brengen, waardoor het nog had kunnen worden afgewend; nu echter zal het komen, omdat zij hunnen nek verhard hebben om Mijne woorden niet te horen (Jeremiah 17:23).

God noemt zich een God van Israël, omdat Hij door Zijne vele weldaden een bijzonder recht op Israël had verkregen, dat de Joden, hoewel zij van Hem waren afgeweken, niet konden opheffen.

Door halstarrigheid en ongehoorzaamheid omtrent goddelijke bedreigingen richt men niets uit, maar men maakt dat God die nog hoe langer hoe scherper maakt.

Hieruit volgt derhalve, dat hoe duidelijker God Zijn waarheid openbaart, hoeveel te meerder er een reden is van verontschuldiging, dewijl als dan het meest de goddeloosheid en ontembare verachting ontdekt wordt.

Vers 15

15. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet Ik zal over deze stad en over al hare steden al het kwaad brengen, dat Ik zo lang en zo dikwijls over haar gesproken heb, om hen tot berouw en bekering te brengen, waardoor het nog had kunnen worden afgewend; nu echter zal het komen, omdat zij hunnen nek verhard hebben om Mijne woorden niet te horen (Jeremiah 17:23).

God noemt zich een God van Israël, omdat Hij door Zijne vele weldaden een bijzonder recht op Israël had verkregen, dat de Joden, hoewel zij van Hem waren afgeweken, niet konden opheffen.

Door halstarrigheid en ongehoorzaamheid omtrent goddelijke bedreigingen richt men niets uit, maar men maakt dat God die nog hoe langer hoe scherper maakt.

Hieruit volgt derhalve, dat hoe duidelijker God Zijn waarheid openbaart, hoeveel te meerder er een reden is van verontschuldiging, dewijl als dan het meest de goddeloosheid en ontembare verachting ontdekt wordt.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile